Verwijzing naar HR over aanhangigheid en proceskosten na intrekken kort geding
Vzr. Rechtbank Den Haag 10 juli 2015, IEF 15098; ECLI:NL:RBDHA:2015:8082 (Wieland tegen Gia Systems)Uitspraak ingezonden door Sven Klos en Josine van den Berg, Klos Morel Vos & Reeskamp. Wieland is actief op het gebied van stekkerbare installaties en houdster van diverse merken. GIA verkoopt (online) elektrotechnische producten. Wieland sommeert GIA tot staken merkgebruik en als nevenvordering rectificatie van merkgebruik en misleidende mededelingen. Nadat het kort geding wordt ingetrokken, wordt een bodemprocedure met nagenoeg identieke vorderingen ingesteld. GIA verzoekt de redelijke en evenredige proceskosten te vergoeden ex 249 jo. 250 jo. 1019h Rv ad € 32.978,00. De voorzieningenrechter stelt de navolgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad:
1. Als de eisende partij na het uitbrengen van de dagvaarding maar voorafgaand aan (het uitroepen van) de mondelinge behandeling de rechtbank (schriftelijk) mededeelt dat de zaak wordt ‘ingetrokken’, komt dan daarmee de aanhangigheid van het kort geding te vervallen (ex artikel 125 leden 2 en 5 Rv)?
a. Maakt het voor het antwoord op deze vraag uit of op het moment van die mededeling de eisende partij al dan niet reeds (een kopie van) de uitgebrachte dagvaarding aan de rechtbank heeft gezonden?
b. Maakt het voor het antwoord op deze vraag uit of de eisende en/of de gedaagde partij voorafgaand aan die mededeling reeds producties in het geding heeft/hebben gebracht?
c. Maakt het voor het antwoord op onderdeel b van deze vraag uit of de eisende en/of de gedaagde partij zijn/hun producties voorafgaand aan die mededeling in het geding hebben gebracht op last van de voorzieningenrechter op een door de voorzieningenrechter voorgeschreven datum, welke last bij wijze van aanzegging in het exploot van dagvaarding is opgenomen?
d. Maakt het voor het antwoord op deze vraag uit of de gedaagde partij voorafgaand aan die mededeling, al dan niet op last van de
voorzieningenrechter, op voorhand een conclusie van antwoord in het geding heeft gebracht, die zij tijdens de zitting wenst te nemen?
2. Als de aanhangigheid van een kort geding ex artikel 125 Rv is vervallen (zonder dat de gedaagde partij artikel 127 Rv heeft ingeroepen), is er dan nog een zaak? Zo nee, moet het er dan voor worden gehouden dat aan de regeling omtrent de afstand van instantie (artikelen 249 en 250 Rv) niet meer wordt toegekomen?
3. Is het voor beantwoording van de vraag of wordt toegekomen aan artikel 250 Rv relevant dat de gedaagde partij niet conform artikel 127 leden 1 en 2 Rv het exploot van dagvaarding zelf bij de griffie heeft ingediend en niet heeft gevorderd dat zij van de instantie wordt ontslagen met veroordeling van de eisende partij in de kosten?
4. Is gelet op de schakelbepaling van artikel 78 Rv de regeling omtrent afstand van instantie (de artikelen 249-250 Rv) van toepassing in kort geding procedures?
a. Of moet de regeling ten aanzien van het kort geding (artikelen 254 e.v. Rv) als een zodanige bijzondere wettelijke regeling worden gezien, zodat de regeling omtrent afstand van instantie (de artikelen 249-250 Rv) geen toepassing vindt in een kort geding situatie?
b. Dan wel staat de aard van de kort geding procedure (geen rol in eerste aanleg, spoedeisend karakter, ordemaatregel) aan toepasselijkheid van de regeling omtrent afstand van instantie in de weg?
c. Zijn de artikelen 9.1, 9.2 en 9.3 van het Procesreglement in strijd met de artikelen 249 en 250 Rv?
5. Indien zowel de regeling omtrent het vervallen van de aanhangigheid als omtrent de afstand van instantie in kort geding van toepassing is, hoe verhouden deze zich tot elkaar? Kan de gedaagde partij, na intrekking van het kort geding door de eisende partij kiezen om niet op de voet van artikel 127 Rv zijn kosten te vorderen maar op de voet van de artikelen 249-250 Rv?
6. Artikel 249 lid 2 Rv bepaalt dat de eisende partij verplicht is de proceskosten van de gedaagde partij te vergoeden.
a. Dient de eisende partij in alle gevallen begrepen te worden als de in het ongelijk gestelde partij?
b. Maakt het voor de beantwoording van die vraag uit of de gedaagde partij (i) eerst na het uitbrengen van de dagvaarding toezegt vrijwillig geheel aan de daarin opgenomen vorderingen te voldoen maar niet bereid is de door de eisende partij gemaakte kosten te voldoen, of (ii) de gedaagde partij toezegt vrijwillig slechts ten dele aan de vorderingen van de eisende partij te voldoen, maar wel in die mate dat de eisende partij zich genoodzaakt ziet de zaak in te trekken omdat hij ten aanzien van (neven)vorderingen waarvan de gedaagde partij niet bereid is deze vrijwillig te voldoen, geen spoedeisend belang meer heeft, of (iii) de intrekking niet is ingegeven door een (onvolledige) toezegging van de gedaagde partij?
c. Meer algemeen geformuleerd: welke maatstaf heeft de voorzieningenrechter te hanteren bij de toepassing van artikel 249 lid 2 Rv?
d. Is afwijking van het beginsel dat de eisende partij wordt veroordeeld in de kosten mogelijk op grond van misbruik van recht? Zo ja, onder wat voor omstandigheden zou daarvan sprake kunnen zijn?
7. Indien de eisende partij de kort geding procedure intrekt voordat de zaak is uitgeroepen voor de mondelinge behandeling hebben de eisende partij noch de gedaagde partij griffierecht betaald. Dienen de eisende partij en de gedaagde partij bij een vordering ex artikel 127 lid 2 Rv dan wel bij het verlangen om een bevelschrift ex artikel 250 lid 4 Rv alsnog griffierecht te voldoen?
8. Mogelijk heeft hetgeen Uw Raad oordeelt consequenties voor het hiervoor genoemde beleid van de rechtbanken en hetgeen is neergelegd in de artikelen 9.1, 9.2 en 9.3 van het Procesreglement.
a. Dient er om die reden sprake van overgangsrecht te zijn, bijvoorbeeld door de eisende partijen die voorafgaand aan Uw uitspraak of andere datum een zaak zijn begonnen (in de veronderstelling dat zij deze kosteloos konden intrekken), niet in de kosten te veroordelen?
b. Maakt het voor het antwoord op de vraag uit dat het Procesreglement voorziet in een artikel op grond waarvan de voorzieningenrechter kan afwijken van het Procesreglement indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven (artikel 1.2. Procesreglement)?
9. Maakt het voor de beantwoording van bovengenoemde vragen uit of de vorderingen in het ingetrokken kort geding (al dan niet geheel) betrekking hebben op de handhaving van rechten van intellectuele eigendom waarop artikel 1019h Rv van toepassing is?
Nieuwe aansluitvoorwaarden Pictoright niet in het belang van beeldmakers
Bijdrage ingezonden door Berber Brouwer, Bergh Stoop & Sanders. Pictoright hanteert sinds april 2015 een nieuw aansluitingsformulier voor collectieve exploitatie van het auteursrecht van de aangesloten beeldmakers. Pictoright is de collectieve beheersorganisatie voor illustratoren, vormgevers en fotografen. Een deel, maar lang niet alle freelance beeldmakers zijn bij deze CBO aangesloten1. In het nieuwe contract laat Pictoright zich o.a. de auteursrechten overdragen die zien op de verkoop van losse artikelen met beeldmateriaal (zoals persfoto’s) uit dagbladen en tijdschriften. Pictoright probeert daarmee de exclusieve rechten op exploitatie via digitale platforms zoals Blendle naar zich toe te trekken. Consequentie is dat beeldmakers niet meer zelf over deze rechten kunnen beschikken en dus ook geen licenties onder deze rechten kunnen verlenen aan uitgevers. Dit zou betekenen dat uitgevers voortaan aan Pictoright toestemming moeten vragen voor digitale exploitatie van artikelen waarin beeldmateriaal van aangesloten makers is opgenomen.
Pictoright meent daarmee de belangen te dienen van de aangesloten beeldmakers, maar de maatregel pakt averechts uit: beeldmakers maken afspraken met uitgevers die ze niet kunnen nakomen of uitgevers laten ze om die reden links liggen om problemen te voorkomen.
In reactie op het nieuwe aansluitingscontract is door de hoofdredactie van Trouw naar verluidt een brief gestuurd aan zelfstandige fotografen die werk leveren aan deze krant. Daarin wordt gewaarschuwd dat een fotograaf die op basis van dit contract is aangesloten bij Pictoright niet tegelijkertijd akkoord kan gaan met de algemene voorwaarden van De Persgroep en in dat geval contractbreuk pleegt. In de nieuwe inkoopvoorwaarden van De Persgroep, ingegaan op 1 juni, staat dat makers de uitgever vrijwaren voor aanspraken van derden op het gebied van intellectueel eigendom, waarbij met derden zal worden gedoeld op Pictoright en andere CBO’s. De brief van De Persgroep is door Pictoright opgevat als een poging van De Persgroep om aangesloten beeldmakers buiten spel te zetten. Pictoright spreekt bij monde van directeur Vincent van den Eijnde over “misbruik van machtspositie” en heeft inmiddels aangekondigd zich te beraden op stappen.
Het Nederlands Uitgeversverbond (NUV) adviseert zijn leden op de website om beeldmakers te informeren over de gevolgen van het nieuwe aansluitcontract van Pictoright. “Ondertekening kan leiden tot wanprestatie van de auteurs jegens uitgevers indien auteurs hun rechten voor de verkoop van losse artikelen al in licentie hebben gegeven aan uitgevers”, staat in het nieuwsbericht op de website.
Los van de politieke discussie over de vraag of de nieuwe inkoopvoorwaarden (en tarieven) van De Persgroep redelijk zijn, is de zorg van de uitgevers vanuit juridisch oogpunt terecht. Een uitgever kan zich niet permitteren werken te publiceren op basis van een licentie die later ongeldig blijkt te zijn. De uitgever loopt in dat geval het risico op claims van Pictoright wegens ongeautoriseerd gebruik. Dat geldt niet alleen voor toekomstige bijdragen maar mogelijk ook voor eerder gepubliceerde bijdragen van freelancers, omdat de overdracht in het nieuwe aansluitingscontract van Pictoright ziet op alle bestaande en toekomstige werken van de maker. De vraag is wat een bestaande licentie nog waard is, wanneer het auteursrecht later wordt overgedragen aan een partij die zich aan de licentie niet gebonden acht2.
Uitgevers hebben bovendien belang bij snel en efficiënt contracteren op basis van standaardvoorwaarden die voorzien in hergebruik via Blendle en andere digitale platforms. Deze nieuwe vormen van gebruik zijn bittere noodzaak om afgenomen inkomsten uit fysieke exploitatie (verkoop van kranten en tijdschriften) te compenseren. De realiteit is dat uitgevers dit zelf met freelancers moeten regelen, reden waarom inmiddels vrijwel alle uitgevers in de standaard voorwaarden hebben opgenomen dat hergebruik via Blendle is toegestaan.
Op zichzelf is dus logisch dat De Persgroep zich op het standpunt stelt dat een fotograaf die op de nieuwe voorwaarden is aangesloten bij Pictoright, niet tegelijkertijd akkoord kan gaan met de algemene voorwaarden van De Persgroep. Het is te verwachten dat andere uitgevers een vergelijkbaar standpunt innemen. Pictoright kan daar niet simpelweg aan voorbij gaan door te roepen dat De Persgroep misbruik maakt van machtspositie of dat aangesloten freelancers buiten spel worden gezet. De vraag is bovendien of de door Pictoright kennelijk beoogde collectieve incasso voor verkoop van losse artikelen een reële en eerlijke oplossing is, omdat veel visuele makers niet bij Pictoright zijn aangesloten. Geldt dan voor niet aangesloten makers dat zij helemaal geen uitkering ontvangen voor deze vorm van exploitatie? In dat geval zouden makers in feite gedwongen zijn zich aan te sluiten bij Pictoright onder door Pictoright bepaalde aansluitvoorwaarden, terwijl zij misschien liever hun rechten in eigen hand houden.
Daarmee schiet het nieuwe aansluitingscontract van Pictoright zijn doel voorbij. Aangesloten freelancers dreigen bij uitgevers te worden geconfronteerd met een dichte deur of voelen zich gedwongen het lidmaatschap van Pictoright te verzwijgen om problemen te voorkomen. Dat kan niet de bedoeling zijn van een organisatie die beoogt op te komen voor de belangen van beeldmakers.
Berber Brouwer
1) Pictoright had volgens het jaarverslag eind 2014 totaal 5.568 leden, waarvan minder dan de helft (2.065 van deze 5.568) ervoor heeft gekozen om individuele (primaire) rechten te laten exploiteren via Pictoright.
2) Zie o.a. Joost Becker (“Merk en Faillissement”, BMM Bulletin 2-3/2012, blz. 66 e.v. (login) over de vraag of de derdenverkrijger na overdracht van een intellectueel eigendomsrecht gebonden is aan een bestaande licentieovereenkomst. Conclusie is dat dit allerminst zeker is.
Auteursrechtdebat woordzoeker
Juristen houden van juridische puzzels oplossen. Hoe ingewikkelder hoe beter. Auteursrechtdebat heeft daarom een heerlijke hersenkrakende puzzel voor u bedacht om alvast in de zomerstemming te komen! En natuurlijk staat de puzzel geheel in het teken van Auteursrechtdebat (klik afbeelding voor vergroting).
ACI | HvJ illegaal internet IPR Job Cohen Joost Poort jurist kabelaars kopie legaal link maker Martin Senftleben muziek Norma paasei polder popcorn recht Sena Svensson tekst Theo Stockmann Tim Kuik Tweede Kamer Waldemar Torenstra werk www zinloos |
Hoe werkt het? De woorden uit de bovenstaande woordenlijst zitten kriskras verstopt in het letterveld. De woorden kunnen horizontaal, verticaal, diagonaal staan. De overgebleven letters vormen een zin en is de oplossing van deze woordzoeker. De oplossing kunt u sturen naar l.anemaet@vu.nl. Meedoen kan tot en met 17 juli 2015. Onder de inzendingen wordt een boekenbon verloot ter waarde van 25 euro. De winnaar ontvangt binnen twee weken na afloop van deze actie schriftelijk bericht.
Zelfstandigen worden vergeten: illegale verspreiding en gebruik is wel een probleem
|
Eerste spanning: Verdienmodel creatieve industrie staat onder druk Het verdienmodel bestaat niet |
Vrijheid van Panorama
Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. De kans bestaat dat het binnenkort niet meer is toegestaan foto’s te publiceren van het Amsterdamse filmmuseum Eye, de Erasmusbrug in Rotterdam of Het Peerd van Ome Loeks in Groningen. Vandaag (9 juli 2015) stemt het Europese Parlement namelijk over de zogenaamde ‘vrijheid van panorama’. Dit is het recht om zonder toestemming en zonder betaling foto’s te publiceren van kunstwerken en architectuur aan de openbare weg. [red. lees ook de eerdere bijdrage van Otto Volgenant hierover: IEF 15060]
COMMERCIEEL GEBRUIK
Als onderdeel van de hervorming van het Europese Auteursrecht ligt er een voorstel bij het Europese Parlement dat deze ‘panoramavrijheid’ in Europa vergaand dreigt te beperken. Onder de nieuwe regeling zou voor commercieel gebruik van dergelijke beelden voortaan altijd toestemming van de rechthebbende nodig zijn.
BETALEN VOOR SKYLINE ROTTERDAM
Eventuele inperking van de panoramavrijheid heeft verstrekkende gevolgen. Film- en documentairemakers zullen voor elk gebouw of standbeeld dat in hun producties te zien is, toestemming moeten vragen aan de architect of kunstenaar. Bij elk reclamefilm die aan de openbare weg is opgenomen, zal getoetst moeten worden of er geen beschermde beelden op staan. Stadsgidsen met foto’s van bouwwerken en beelden kunnen niet meer zo maar worden uitgegeven en een bedrijf dat op zijn website een mooie foto van de skyline van Rotterdam plaatst, loopt het risico dat één (of meer) van de architecten van de afgebeelde gebouwen zich zal melden voor een passende vergoeding.
NOG GEEN WET
Mocht het Europese Parlement het voorstel morgen desondanks aannemen, dan is het nog niet meteen wet. Instemming van het Parlement heeft de status van een aanbeveling aan de Europese Commissie. Die zal dan later dit jaar moeten bepalen of zij deze aanbeveling overneemt.
Combinatie kleurstelling en vormgeving van een kermisattractie beschermd
Hof 's-Hertogenbosch 7 juli 2015, IEF 15094; ECLI:NL:GHSHE:2015:2508 (X tegen Kermis- Machinebouw Gaasendam)
Uitspraak ingezonden door Henk Bethlehem en Douglas Mensink, Micta. Auteursrecht (na octrooiverval). Kleurcombinatie. Stijl. In kort geding IEF 14254 is er een stakingsverbod opgelegd omdat er met de 'Hang Over' sprake was van een verveelvoudiging ex 13 Aw van KMGs schommelattractie 'Freak Out'. De driedimensionale elementen van de vormgeving van de Freak Out zijn basaal en functioneel. Dat een ingeschreven octrooi voor Nederland is vervallen, laat eventuele auteursrechtelijke aanspraken onverlet. De kleurstelling gecombineerd met de vormgeving, geeft blijk van een voldoende intellectuele schepping. Er is geen sprake van het enkel volgen van een stijl, mode of trend in de kermisbranche. Het gedeeltelijk slagen van de grieven leidt evenwel niet tot vernietiging van het vonnis. Het hof bekrachtigt het vonnis.
3.4.6. Het hof beoordeelt thans of de vorm van de Freak Out in hoofdzaak functioneel is bepaald en is ingegeven door technische vereisten en bouwvoorschriften, zoals heeft bepleit en KMG heeft betwist. Het is aan om dit aannemelijk te maken. Anders dan betoogt betekent de enkele omstandigheid dat het in verband met de 'Freak Out' ingeschreven octrooi (productie 5 bij inleidende dagvaarding) voor Nederland is vervallen niet dat het een ieder vrijstaat de 'Freak Out' te verveelvoudigen door het nabouwen aan de hand van de in het octrooischrift opgenomen tekeningen. Een vervallen octrooi laat immers eventuele auteursrechtelijke aanspraken onverlet. Een technische oplossing die voorwerp van een octrooi is geweest, is daardoor niet per se als "noodzakelijk voor het verkrijgen van een technisch effect" van auteursrecht uitgesloten, namelijk niet als die oplossing de toepassing van andere vormgeving ter verkrijging van hetzelfde technische effect niet te zeer beperkt.
Verder is onbetwist dat het octrooi in deze zaak met name ziet op de wijze van opbouwen en opbergen van de schommelattractie vanuit respectievelijk in één enkele vrachtwagen. Andersom is het evenmin zo dat (naar KMG lijkt te bepleiten), nu KMG haar vorderingen op auteursrecht heeft gebaseerd, het octrooi er niet toe doet. Het octrooi ziet immers op, kort gezegd, de techniek en, zoals overwogen, doen technische aspecten er ook bij een auteursrechtelijke beoordeling toe, in die zin dat, kort gezegd, louter technische elementen mogelijk van auteursrechtelijke bescherming zijn uitgesloten.3.4.9. Het hof gaat thans in op de kleurstelling van de 'Freak Out', als gecombineerd met de vormgeving. Aangaande het betoog van dat de sier en fantasie elementen van de 'Freak Out', als de felle (regenboog) kleuren en de verlichting, de gebruikelijke stijl in de kermisbranche volgen en aan de 'Freak Out' daarom geen auteursrechtelijke bescherming toekomt, oordeelt het hof als volgt. Naar het voorlopig oordeel van het hof zijn de 'spiraal vormige' kleurstelling van rood en geel op de klepel/zwenkarm en daaraan bevestigde gondelarmen en de kleurstelling van de masten de bepalende kleurelementen van de 'Freak out'. Ook wanneer met X zou moeten worden geoordeeld dat felle (regenboog) kleuren en verlichting een gebruikelijke stijl in de kermisbranche zijn, sluit dit niet uit dat genoemde kleurstellingen - waarbij het hof doelt op de keuze voor juist deze kleuren en kleurencombinatie en in deze spiraalvorm respectievelijk in deze volgorde - in hun toepassing op de 'Freak Out' - dus deze kleurstelling gecombineerd met deze vormgeving - blijk geven van een voldoende intellectuele schepping van de maker. In geen van de door partijen overgelegde producties (met uitzondering van die de 'Hang Over' betreffende) zijn kleurstellingen terug te vinden, terwijl de combinatie van de vormgeving met die kleurstellingen naar het voorlopig oordeel van het hof evenmin als banaal of triviaal kunnen worden aangemerkt. Naar het oordeel van het hof geeft derhalve de combinatie van deze kleurstellingen met de vorm van de 'Freak Out' voldoende blijk van een eigen intellectuele schepping van de maker. Er is geen sprake van het enkel volgen van een stijl, mode of trend.
3.4.10. Hetgeen onder 3.4.9 is geoordeeld brengt mee dat de totaalindruk van de 'Freak Out', gezien de beeldbepalende kleurstelling van het A-frame van de masten, en de beeldbepalende ;spiraal vormige' kleurstelling van de klepel/zwenkarm met de daaraan bevestigde gondelarmen een eigen, oorspronkelijk karakter met het persoonlijk stempel van de maker laat zien. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft de rechtbank dan ook terecht geoordeeld dat aan de 'Freak Out', waarvan KMG bij inleidende dagvaarding productie I I pagina I een afbeelding heeft overgelegd, welke afbeelding tevens aan het vonnis waarvan beroep is gehecht, auteursrechtelijke bescherrning toekomt. De grieven 2 en3 slagen evenwel in zoverre dat het hof anders dan de rechtbank oordeelt dat aan de driedimensionale vorm van de schommelattractie op zichzelf geen auteursrechtelijke bescherming toekomt. Evenmin kent het hof aan de (kleurencombinaties van) de versieringen van de Freak Out op zichzelf auteursrechtelijke bescherming toe. Het gedeeltelijk slagen van de grieven leidt evenwel niet tot vernietiging van het vonnis.
Veel voetbalreisaanbieders met op elkaar lijkende, beschrijvende handelsnamen
Vzr. Rechtbank Noord-Holland 8 juli 2015, IEF 15093 (Voetbalreizen.com tegen EuroTravelSports)Uitspraak ingezonden door Marc de Boer, Boekx advocaten. Handelsnaamrecht. Voetbalreizen.com biedt groepsreizen op maat aan voor reis, accommodatie en tickets voor voetbalwedstrijden. ETS biedt onder de handelsnaam voetbalreizenonline.com complete reizen aan naar sport- en voetbalwedstrijden. Vanwege de online dienstverlening is de vestigingsplaats van ondergeschikt belang, de websites zijn voldoende verschillend en in het logo van ETS staat naast Voetbalreizenonline.com "powered by Eurotravel Sports". Op deze markt van aanbieders met op elkaar lijkende beschrijvende domein/handelsnamen, valt te verwachten dat de consument het verschil, ondanks de overeenstemming eenvoudig zal opmerken. Er is geen sprake van handelsnaaminbreuk noch van onrechtmatig handelen.
Leestips: 4.9 - 4.14
Op andere blogs:
www.domjur.nl
Door wanhoop gedreven bankenmerkgebruik, levert lijfsdwang op
Vzr. Rechtbank Gelderland 15 april 2015, IEF 15091; ECLI:NL:RBGEL:2015:4404 (Santander tegen Top-Incasso)Santander wordt door L.A. benaderd die in de veronderstelling verkeerde dat hij een kredietverzekering bij hen had afgesloten, met als bewijs een valselijk met het logo/beeldmerk van Santander opgemaakte brief ter beschikking gesteld door Top-Incasso. Gedaagde licht toe dat hij geld nodig had en door wanhoop vanwege slechte persoonlijk en financiële situatie so heeft gehandeld, dat is onrechtmatig handelen en merkgebruik. Gedaagde wordt verboden van het merk gebruik te maken op straffe van lijfsdwang van 60 dagen per overtreding tot een maximumtermijn van 1 jaar.
4.2. [gedaagde sub 1] betwist niet dat hij via zijn bedrijf Top-Incasso C.V. jegens Santander onrechtmatig heeft gehandeld door gebruik te maken van de door Santander genoemde drie valse Santander-brieven van Top-Incasso C.V. Desgevraagd heeft hij toegelicht dat hij geld nodig had en dat hij door wanhoop vanwege zijn slechte persoonlijke en financiële situatie zo heeft gehandeld. Gelet hierop staat het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] en Top-Incasso C.V. jegens Santander vast. Onweersproken is dat dit onrechtmatig handelen, neerkomende op het onrechtmatig gebruik van de naam en het beeldmerk van Santander in de valse Santander-brieven en de daarin ten onrechte gewekte indruk dat er sprake is van een via Top-Incasso C.V. bij Santander afgesloten kredietverzekering en aldus een (contractuele) relatie tussen Santander en Top-Incasso C.V., schade berokkent aan Santander. Nu [gedaagde sub 1] en Top-Incasso C.V. niet hebben gereageerd op de aanzegging c.q. sommatie van Santander en zij puur uit financieel gewin hebben gehandeld, is de vrees van Santander gerechtvaardigd dat dit onrechtmatig handelen in de toekomst kan worden voortgezet. Mede ter bescherming van de (exclusieve) rechten van Santander op haar (handels)naam en beeldmerk zullen de verboden onder a. en b. jegens [gedaagde sub 1] en Top-Incasso C.V. dan ook worden toegewezen.
4.5. De toegewezen verboden onder a. en b. zullen jegens [gedaagde sub 1] worden versterkt met de gevorderde lijfsdwang. Dit is het enige effectieve middel om [gedaagde sub 1] te weerhouden het hiervoor omschreven onrechtmatig handelen voort te zetten. Aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden. [gedaagde sub 1] is failliet zodat het opleggen van een dwangsom voor hem geen prikkel tot nakoming van de verboden oplevert. Het grote (financiële) belang van Santander bij naleving van de verboden rechtvaardigt de toepassing van lijfsdwang. [gedaagde sub 1] zal van toepassing van dit ingrijpende middel geen last hebben indien hij zich onthoudt van de in de verboden omschreven onrechtmatige handelingen. De gevorderde lijfsdwang zal worden beperkt als hierna aan te geven.
5.4. verklaart ten aanzien van [gedaagde sub 1] de hiervoor onder 5.2 en 5.3 uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij lijfsdwang voor de duur van 60 dagen voor elke (afzonderlijke) overtreding van deze veroordelingen, tot de maximumtermijn van één jaar is bereikt,
Bij intrekking kortgeding 249, 250 en 1019h van toepassing
Rechtbank Midden-Nederland 8 juli 2015, IEF 15091; ECLI:NL:RBMNE:2015:5043 (America Star Books)Proceskosten. Intrekking kort gedingprocedure. Bevelschrift ex artikel 250 lid 4 Rv. Verzoek om een proceskostenveroordeling in een IE-geschil (1019h Rv). Artikel 9 lid 1 Procesreglement. Artikel 249 en 250 Rv zijn analoog van toepassing in geval van bij intrekking van een kort gedingprocedure. Aangezien de vordering in de kort gedingprocedure die aan het onderhavige verzoek ten grondslag ligt, betrekking had op de (mogelijke) schending van auteursrechten als bedoeld in de Auteurswet. Derhalve in beginsel aanspraak op een proceskostenvergoeding.
4.2. [gedaagden c.s.] heeft gesteld dat de ingetrokken kort gedingprocedure geen, althans geen zuiver ‘IE-geschil’ betrof. Zij heeft er hierbij op gewezen dat er in die procedure een ‘gewone’ proceskostenveroordeling is gevorderd en niet een veroordeling op grond van ar-tikel 1019h Rv. Het ging niet om het ongedaan willen maken van een inbreuk op een intel-lectuele eigendomsrecht, maar om een zuivere onrechtmatige daadsactie, aldus [gedaagden c.s.] Verder heeft [gedaagden c.s.] gesteld dat ASB in het kader van het kort geding geen kos-ten heeft gemaakt, aangezien de zitting twee keer op haar verzoek is uitgesteld en ASB zich uiteindelijk niet heeft hoeven te verweren, gelet op de intrekking van het kort geding. Voor zover ASB wel kosten heeft gemaakt, betroffen dat kosten van het adviseren inzake de schikkingsonderhandelingen en niet inzake het kort geding.
4.3. Onder verwijzing naar artikel 1019 Rv is de voorzieningenrechter van oordeel dat er in casu sprake is van een ‘IE-geschil’, aangezien de vordering in de kort gedingprocedure die aan het onderhavige verzoek ten grondslag ligt, betrekking had op de (mogelijke) schen-ding van auteursrechten als bedoeld in de Auteurswet. Gelet hierop zijn (ook) de bepalingen van artikel 1019 e.v. Rv van toepassing.
Octrooizaak verwijderd uit versnelde regime
Rechtbank Den Haag 8 juli 2015, IEF 15090; ECLI:NL:RBDHA:2015:7631 (Boskalis tegen Dredging)Octrooirecht. Incident. Zaak verwijderd uit het versnelde regime voor de octrooiprocedure omdat de aanhouding van de behandeling van de inbreukvraag op EP1888849 zich niet verdraagt met het versnelde regime.
4.2. Een latere behandeling van de inbreukvordering verdraagt zich echter niet met regeling van de versnelde bodemprocedure in octrooizaken die uitgaat van concentratie van al het verweer in de conclusie van antwoord (vergelijk de regeling onder 7) en daarop volgende mondelinge toelichting bij het op voorhand bepaalde pleidooi. De procedure wordt daarom uit de regeling verwijderd.
De rechtbank:
5.1. verwijdert de hoofdzaak uit de regeling van de versnelde bodemprocedure in octrooizaken;