Ook in hoger beroep wordt gevorderde bescherming op grond van merk DESKTOP TAXATIE afgewezen

Hof Amsterdam 15 april 2025, IEF 22679; ECLI:NL:GHAMS:2025:1001 (Appellant tegen geïntimeerde). Appellant beschikt over Benelux-merkinschrijvingen: een beeldmerk met woordelementen waarin het woord ‘DESKTOP TAXATIE’ voorkomt, en een woordmerk ‘DESKTOP TAXATIE’. Zij gebruikt deze voor een door haar aangeboden taxatievorm waarbij de taxateur de taxatie op afstand uitvoert, zonder het onroerend goed fysiek te bezoeken. Geïntimeerde richt zich eveneens op het aanbieden van deze taxatievorm en noemt dit een ‘Desktoptaxatie’. Appellant verzet zich hiertegen en doet een beroep op merk- en handelsnaamrechten en op artikel 6:162 BW. De voorzieningenrechter wees deze vordering af, met als reden dat het aannemelijk was dat de bodemrechter zou oordelen dat ‘desktoptaxatie’ een generieke en gebruikelijke term is voor een taxatie op afstand, vanachter een bureau [zie IEF 21693]. In hoger beroep bekrachtigt het hof deze uitspraak, ondanks het feit dat de vordering tot doorhaling van het merk ‘DESKTOP TAXATIE’ door het BBIE werd afgewezen [zie IEF 22358]. Appellant voert in hoger beroep veertien grieven aan op basis waarvan zij concludeert tot vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog toewijzing van de afgewezen vorderingen.
Onzekerheid over auteursrechten op woningbouwontwerp leidt tot afwijzing voorlopige vorderingen

Rb. Gelderland 17 april 2025, IEF 22677; ECLI:NL:RBGEL:2025:2633 (Eiser tegen gedaagden). Vonnis in incident. Dit geschil tussen twee concurrerende architectenbureaus draait om de vraag bij wie de auteursrechten op een woningbouwproject rusten. Eiser en gedaagde 1 zijn architectenbureaus; gedaagde 2 was van 2011 tot juni 2024 in dienst bij eiser, op basis van een arbeidsovereenkomst met geheimhoudingsplicht en een aanvullende overeenkomst waarin stond dat binnengehaalde opdrachten eigendom zijn van eiser. In 2021 probeerden zowel beide bureaus een opdracht voor een woningbouwproject binnen te halen. Gedaagde 2 verrichtte namens eiser acquisitie- en ontwerpwerkzaamheden binnen het Woningbouwteam. Kort voor zijn overstap naar gedaagde 1 op 1 juni 2024 stuurde hij schetsen en presentaties van het project naar zijn privé e-mailadres. In september 2024 werd het woningbouwproject toebedeeld aan gedaagde 1, die op sociale media liet zien dat het ontwerp van gedaagde 2 verder was uitgewerkt. Eiser en gedaagden bereiken geen overeenstemming over wie recht heeft op het ontwerp. Eiser voert vier scenario’s aan ter onderbouwing van haar aanspraak, waarbij telkens op basis van (arbeids)overeenkomsten en artikel 7 en 8 van de Auteurswet wordt betoogd dat de rechten bij haar liggen. Omdat de uitkomst van de bodemzaak volgens eiser niet kan worden afgewacht, vordert zij op deze gronden onder andere dat gedaagde wordt veroordeeld om iedere inbreuk op haar auteursrechten en persoonlijkheidsrechten te staken.
Reclameverbod op fossiele reizen Den Haag blijft overeind: rechter wijst bezwaren ANVR en TUI af

Rb. Den Haag 25 april 2025, IEF 22676, RB 3899; ECLI:NL:RBDHA:2025:6874 (ANVR, TUI, Prijsvrij en D-Reizen tegen de Gemeente en Reclame Fossielvrij). Prijsvrij en D-Reizen steunen de Algemene Nederlandse Vereniging voor Reisondernemingen (hierna: ANVR) en TUI in hun vordering tegen het door de Gemeente Den Haag (hierna: de Gemeente) ingevoerde reclameverbod op fossiele reclame in de openbare ruimte (hierna: het Reclameverbod), gebaseerd op een initiatief van de Partij voor de Dieren. Stichting Reclame Fossielvrij heeft zich aangesloten aan de zijde van de Gemeente. Met dit Reclameverbod beoogt de Gemeente de gezondheid van haar inwoners te beschermen, de negatieve gevolgen van klimaatverandering terug te dringen en het milieu te verbeteren. De ANVR en TUI menen dat de Gemeente het Reclameverbod onbevoegd heeft genomen, dat het Reclameverbod in strijd is met de Grondwet, Europese wetgeving en de totstandkoming in strijd is met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Leden van de ANVR, waaronder TUI, willen reclame kunnen (blijven) maken voor onder andere hun vliegreizen en cruises, en hebben er daarom belang bij dat de Gemeente geen uitvoering geeft aan het verbod.
Uitspraak ingezonden door Jordi Bierens, Pels Rijcken.
Vermelding Blauwe Tijger in DTN-rapport niet onrechtmatig, oordeelt het Hof

Hof Den Haag 29 april 2025, IEF 22673; ECLI:NL:GHDHA:2025:726 (Blauwe Tijger tegen de Staat). De uitgeverij Blauwe Tijger, bekend van publicaties, lezingen en video’s over politiek en samenleving, is door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (hierna: NCTV) genoemd in het 53e Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN). In een paragraaf over polarisatie omschrijft de NCTV Blauwe Tijger als een ultraconservatieve uitgeverij en als doorgeefluik van anti-overheidspropaganda, nepnieuws en complottheorieën. Ook werd vermeld dat Blauwe Tijger geld heeft gedoneerd aan de boerenactiegroep Farmer Defence Force. Blauwe Tijger vordert een verklaring dat deze passage onrechtmatig is, een rectificatie en een schadevergoeding. Volgens haar wordt haar eer en goede naam aangetast en is sprake van een schending van haar uitingsvrijheid. Blauwe Tijger stelt dat de NCTV een onschuldige, bescheiden donatie ten onrechte heeft opgeblazen tot bewijs van samenzwering, en dat de kwalificatie 'ultraconservatief' onjuist is omdat zij een breed scala aan boeken uitgeeft, waaronder ook linkse en progressieve werken. In eerste aanleg zijn de vorderingen van de Blauwe Tijger afgewezen. De taak van het NCTV om het publiek en het parlement te informeren over ontwikkelingen die de nationale veiligheid raken, waaronder maatschappelijke polarisatie, is van groot publiek belang. Voor publicaties als het DTN gelden hoge eisen van zorgvuldigheid. In dit geval moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen: enerzijds het recht van burgers om niet lichtvaardig verdacht te worden gemaakt, en anderzijds het belang van tijdige, transparante overheidscommunicatie over maatschappelijke risico’s. Deze afwegiging leidt ertoe dat ook het hof de vorderingen afwijst.
Uitspraken ingezonden door Quirine van der Bent en Jordi Bierens, Pels Rijcken.
Bureau wijst oppositie van Stichting Nederlands Register Vastgoed Taxateurs tegen E-RT en ERT toe
Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom 17 april 2025 IEF, 22675, IEFbe 3907; Oppositienr. 2019062 & 2019063 (Stichting Nederlands Register Vastgoed Taxateurs tegenVereniging VBO Makelaar). De Stichting Nederlands Register Vastgoed Taxateurs heeft oppositie ingesteld tegen de registratie van twee certificeringsmerken aangevraagd door de Vereniging VBO Makelaar. Het betreft enerzijds de aanvraag van het woordmerk E-RT en anderzijds de aanvraag van het gecombineerde woord-/beeldmerk ERT, waarin naast de letters ERT een ster en de woorden Europees Register Taxateur zijn opgenomen. De opposities zijn gebaseerd op het oudere certificeringsmerk RT, dat is ingeschreven als Benelux-certificeringsmerk voor diensten in de klassen 35 en 36. Dit merk wordt gebruikt ter aanduiding van personen die zijn gecertificeerd als Register-Taxateur. De opposant toont aan dat het merk RT gedurende de relevante periode, van 26 juni 2018 tot 26 juni 2023, normaal is gebruikt. De overgelegde bewijzen, waaronder websites en LinkedIn-profielen van gecertificeerde taxateurs, bevestigen dat het merk in overeenstemming met het toepasselijke gebruiksreglement wordt gebruikt om de betrokken diensten te certificeren. Het Bureau acht het normale gebruik hiermee voldoende aangetoond.
Persbericht.
Persbericht: Bjorn Schipper (‘advocaat van de nacht’) van Plus One Legal wint Gouden Kabouter

Bjorn Schipper – ook wel bekend als de ‘advocaat van de nacht’ – van Plus One Legal ontving gisteren een Gouden Kabouter tijdens de uitreiking van de Gouden Kabouter Awards (GKA).
In zijn dankwoord benadrukte Bjorn Schipper het belang van verbinding en samenwerking om problemen op te lossen. “Juist in een wereld met dikke ellende is het hier een voorrecht om te kunnen feesten en van muziek te kunnen genieten. Maar voor ‘the right to party’ en nachtcultuur zal ook hier steeds gestreden moeten blijven worden. Daarom zijn eenheid en support zo belangrijk.” Dit sluit naadloos aan bij waar Plus One Legal als kantoor voor staat. De Gouden Kabouter heeft een mooie plek op kantoor ingenomen.
De Gouden Kabouter Awards (GKA) staan ook wel bekend als de onofficiële oscaruitreikingen van de uitgaanswereld. De 30e editie van deze uitreiking vond gisteren in Paradiso plaats.
Uitspraak ingezonden door Thomas Kriense, Guldemond Advocaten.
Hof bevestigt dat verzameling van productgegevens door Tracpartz geen databank vormt
Hof Arnhem-Leeuwarden 22 april 2025, IEF 22663, IT 4841; ECLI:NL:GHARL:2025:2565 (Tracpartz tegen Snel Parts). Beide partijen zijn actief op de onderdelen markt voor mini-tractoren en verkopen hun goederen online via een webwinkel. Tracpartz trachtte het haar concurrent ervan te weerhouden zogenaamde technische compatibiliteitsinformatie over onderdelen van minitractoren te gebruiken. Tracpartz stelde dat zij exclusieve rechten had op deze gegevens, omdat ze naar eigen zeggen aanzienlijke investeringen had gedaan om ze te verzamelen. Ze noemde deze gegevens haar "bijzondere productinformatie" en was van mening dat dit databankrechtelijke bescherming geniet. Volgens Snel Parts draaide het hier niet om een beschermde databank, maar simpelweg om informatie die vrij beschikbaar is en waar elke concurrent gebruik van mag maken om klanten beter te bedienen. Het hof gaf Snel Parts gelijk. Belangrijk is de constatering dat databankbescherming alleen geldt als de investering specifiek gericht is op het creëren van een databank—dus op de opslag, controle en verwerking van gegevens—en niet op commerciële activiteiten zoals het verzamelen van productkennis voor verkoopdoeleinden. Het feit dat Tracpartz veel tijd en moeite besteedde aan het verkrijgen van technische informatie betekende nog niet dat zij een juridisch beschermde databank had. Daarnaast benadrukte het hof dat het overnemen van vrij beschikbare, feitelijke informatie door concurrenten in beginsel geoorloofd is, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden zoals het omzeilen van technische beveiligingen, iets wat hier niet aan de orde was. De rechtbank had dit in eerste aanleg al helder vastgesteld en het hof bevestigde deze uitspraak [zie IEF 21882].
Rechtbank beslist tot deskundigenonderzoek in auteursrechtelijk geschil Pictoright/Meta

Rb. Amsterdam 16 april 2025, IEF 22672; IT 4846; ECLI:NL:RBAMS:2025:2401 (Pictoright c.s. tegen Meta). Pictoright c.s. vorderen onder meer een verklaring voor recht dat Meta zonder toestemming inbreuk heeft gemaakt op het Pictoright-repertoire, zonder zich naar beste vermogen te hebben ingespannen om toestemming te verkrijgen, en vorderen schadevergoeding. In het tussenvonnis van 20 november 2024 [zie:IEF 22394] heeft de rechtbank geoordeeld dat Meta kwalificeert als aanbieder van een online dienst voor het delen van inhoud in de zin van artikel 29c Auteurswet en artikel 17 DSM-richtlijn. Of Meta zich voldoende had ingespannen om toestemming te verkrijgen kon toen nog niet worden beoordeeld. Meta werd opgedragen haar methode voor het bepalen van de economische waarde van het gebruik van het Pictoright-repertoire toe te lichten. De rechtbank stelt vast dat Meta geen concreet aanbod heeft gedaan aan Pictoright. De onderhandelingen zijn in een impasse geraakt. Pictoright heeft wel een concreet aanbod gedaan, dat Meta mocht afwijzen. Meta stelt dat zij geen bod kon doen omdat Pictoright geen representatieve hoeveelheid referentiebestanden heeft verstrekt. De rechtbank oordeelt dat Pictoright daartoe niet verplicht was, nu de betrouwbaarheid van de voorgestelde data discovery van Meta nog niet vaststaat. Daarom kan Meta Pictoright niet verwijten dat zij nog geen bod heeft gedaan.
Geen verwarringsgevaar tussen handelsnamen IMPRO B.V. en Impro Techniek B.V.: voldoende onderscheid in werkzaamheden

Hof Arnhem-Leeuwarden 28 april 2025, IEF 22671; ECLI:NL:GHARL:2025:103. IMPRO B.V. heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland op 17 april 2024. Volgens IMPRO B.V. handelt Impro Techniek B.V. onrechtmatig door in strijd met de Handelsnaamwet de naam IMPRO Techniek te voeren. De bestuurder van IMPRO drijft sinds 1 september 2009 een eenmanszaak onder de handelsnamen ‘Impressive Projects & Productions’ en ‘IM-PRO’, ook wel onder de naam IMPRO. Op 5 april 2022 is die eenmanszaak ondergebracht in IMPRO B.V, gevestigd in Hengelo. Sinds januari 2020 drijft Impro Techniek B.V. een onderneming onder de handelsnaam ‘Impro Techniek’, waarvan het kantoor is gevestigd in Utrecht. IMPRO B.V. heeft Impro Techniek B.V. verzocht die handelsnaam te staken, maar Impro Techniek B.V. weigert dit. Daarom heeft IMPRO B.V. de kantonrechter verzocht om Impro Techniek B.V. te veroordelen tot wijziging van de handelsnaam IMPRO Techniek. In dit hoger beroep verzoekt IMPRO B.V. dit tevergeefs.
Conclusie AG: merk dat de naam van een ontwerper bevat, kan vervallen worden verklaard bij misleiding

HvJ EU Conclusie A-G 27 maart 2025, IEF 22669; ECLI:EU:C:2025:221 (PMJC tegen [W] [X]). Deze zaak draait om de prejudiciële vraag of een merk dat overeenkomt met de familienaam van een ontwerper vervallen kan worden verklaard als het merk na overdracht wordt gebruikt op een manier die bij het publiek de onterechte indruk wekt dat de oorspronkelijke ontwerper nog steeds bij het ontwerp van de producten betrokken is. De zaak betreft het merk [W] [X], die hiervoor toebehoorde aan ontwerper [W] [X], maar na het faillissement van diens bedrijf zijn overgedragen aan PMJC. [W] [X] werkte aanvankelijk nog samen met PMJC, maar die samenwerking eindigde in 2015. Toen PMJC het merk bleef gebruiken en [W] [X] zelf onder een nieuwe naam actief werd, ontstond een conflict. PMJC stelt dat [W] [X] inbreuk maakt op haar merkrechten, terwijl [W] [X] de vervallenverklaring van de merken vorderde wegens de misleiding dat hij nog steeds betrokken was. De Franse Cour de cassation legt de vraag voor aan het Hof van Justitie of misleidend gebruik van een familienaam als merknaam tot een vervallenverklaring kan leiden onder de Merkenrichtlijn. PMJC haalt bij de vordering het arrest Emanuel aan, waarin het Hof oordeelde dat het enkele verbreken van de band tussen een ontwerper en het merk dat zijn naam draagt, niet automatisch leidt tot misleiding van het publiek en dus tot vervallenverklaring van het merk. Partijen verschillen echter van mening over de uitleg van dit arrest, waarnaar de Cour de cassation de zaak schorste en om een prejudiciële beslissing heeft verzocht.