17 apr 2025
Onzekerheid over auteursrechten op woningbouwontwerp leidt tot afwijzing voorlopige vorderingen

Rb. Gelderland 17 april 2025, IEF 22677; ECLI:NL:RBGEL:2025:2633 (Eiser tegen gedaagden). Vonnis in incident. Dit geschil tussen twee concurrerende architectenbureaus draait om de vraag bij wie de auteursrechten op een woningbouwproject rusten. Eiser en gedaagde 1 zijn architectenbureaus; gedaagde 2 was van 2011 tot juni 2024 in dienst bij eiser, op basis van een arbeidsovereenkomst met geheimhoudingsplicht en een aanvullende overeenkomst waarin stond dat binnengehaalde opdrachten eigendom zijn van eiser. In 2021 probeerden zowel beide bureaus een opdracht voor een woningbouwproject binnen te halen. Gedaagde 2 verrichtte namens eiser acquisitie- en ontwerpwerkzaamheden binnen het Woningbouwteam. Kort voor zijn overstap naar gedaagde 1 op 1 juni 2024 stuurde hij schetsen en presentaties van het project naar zijn privé e-mailadres. In september 2024 werd het woningbouwproject toebedeeld aan gedaagde 1, die op sociale media liet zien dat het ontwerp van gedaagde 2 verder was uitgewerkt. Eiser en gedaagden bereiken geen overeenstemming over wie recht heeft op het ontwerp. Eiser voert vier scenario’s aan ter onderbouwing van haar aanspraak, waarbij telkens op basis van (arbeids)overeenkomsten en artikel 7 en 8 van de Auteurswet wordt betoogd dat de rechten bij haar liggen. Omdat de uitkomst van de bodemzaak volgens eiser niet kan worden afgewacht, vordert zij op deze gronden onder andere dat gedaagde wordt veroordeeld om iedere inbreuk op haar auteursrechten en persoonlijkheidsrechten te staken.
De rechter oordeelt dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd welke werkzaamheden onder de arbeidsovereenkomst vallen en welke onder de aanvullende overeenkomst. Schetsontwerpen vallen volgens de rechtbank waarschijnlijk onder acquisitiewerkzaamheden, waarmee eiser pas rechten krijgt na opdrachtverlening, maar niet is aangetoond dat er al een opdracht was verleend. Ook is onduidelijk welke bijdrage van andere medewerkers van eisers hebben geleverd: mogelijk hebben zij slechts ideeën van gedaagde 2 uitgewerkt. Gedaagde 2 stelt bovendien onbetwist dat de projectontwikkelaar het project juist aan gedaagde 1 heeft toebedeeld nadat gedaagde 2 in dienst is getreden. Verder werd gedaagde 2 in een interview over een ander project ten onrechte als architect van gedaagde 1 gepresenteerd, terwijl het ontwerp tijdens zijn dienstverband bij eiser is gemaakt. Gedaagde 1 heeft toegezegd dat het artikel zal worden aangepast en de naam van eiser zal vermelden, zodat daarover geen rechterlijke beslissing nodig is. De rechter concludeert dat er teveel onduidelijkheid is voor een voorlopig oordeel over het auteursrecht en daardoor mogelijk (geschonden) bedrijfsgeheimen. De incidentele vorderingen worden afgewezen. Het risico dat de bouw wordt voorgezet en de rechten volgens de hoofdzaak toekomen aan eiser, komt voor rekening van gedaagde 1 en 2.
4.5. Of een opdracht tussen [eiser] en [bedrijf 2] daadwerkelijk tot stand is gekomen is evenmin duidelijk. Volgens [gedaagde 2] was de opdracht voor het project [naam 2] anders dan voor de ander projecten op de onder 2.9 bedoelde lijst voor zijn vertrek op 1 juni 2024 niet aan [eiser] verstrekt. De stelling dat het verstrekken van die opdracht blijkt uit betaalde facturen is op zichzelf onvoldoende om het tegendeel aan te tonen omdat die betalingen volgens [gedaagde 2] moeten worden gezien als onkostenvergoeding. Uit de summiere omschrijving op de overgelegde facturen kan de juistheid van de stelling van [eiser] niet worden afgeleid. Vooralsnog is aannemelijk dat [gedaagde 2] de schetsontwerpen heeft gemaakt in de acquisitiefase en heeft [eiser] onvoldoende gesteld op grond waarvan kan worden vastgesteld dat [bedrijf 2] haar op enig moment een opdracht zou hebben verstrekt voor het project [naam 2].
4.6. Subsidiair beroept [eiser] zich op de inzet van de andere leden van het Woningbouwteam die bij haar in dienst waren en aan het project [naam 2] hebben gewerkt. Waar de bijdrage van die medewerkers uit heeft bestaan blijkt niet uit de stukken en is evenmin door [eiser] gesteld. Uit de omstandigheid dat zij gezamenlijk 393 uur hebben besteed aan het project [naam 2] volgt niet zonder meer dat hun bijdrage een eigen, oorspronkelijk karakter heeft gehad en het persoonlijk stempel van de medewerkers draagt waarmee een (auteurs)recht van [eiser] tot stand is gekomen. Op basis van hetgeen over en weer is gesteld kan (nog) niet worden uitgesloten dat zij enkel de ontwerpen en ideeën van [gedaagde 2] hebben uitgewerkt, te meer nu [gedaagde 2] onbetwist heeft gesteld dat [bedrijf 2] de opdracht aan [gedaagde 1] heeft verstrekt omdat zij graag wil dat [gedaagde 2] aan het project verbonden is. De omstandigheid dat [bedrijf 2] een opdracht heeft verstrekt aan [gedaagde 1] nadat [gedaagde 2] daar in dienst is getreden lijkt daar ook op te wijzen. Het is aan [eiser] om te stellen en te onderbouwen wat de inbreng van de medewerkers van het Woningbouwteam is geweest.