In de internetwereld
Vzr. Rechtbank Amsterdam, 3 maart 2011, KG ZA 11-71 P/LO, Vakantieveilingen.nl tegen Biedt & Geniet B.V. (met dank aan Menno Heerma van Voss, KEENON)
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Domeinnamen. Vakantieveilingen.nl tegen vakantieveiling.nl.
Gedaagde gebruikt de domeinnaam vakantieveiling.nl. als handelsnaam (“Bij een onderneming die alléén actief is op het internet kan de domeinnaam in de regel al snel als handelsnaam worden beschouwd.”) en handelsnaamrechtelijke verwarring met Vakantieveilingen.nl is derhalve te duchten, mede omdat Vakantieveilingen.nl een aanzienlijk marktaandeel heeft en een zekere bekendheid geniet. Het op zich beschrijvende merk Vakantieveilingen.nl is daarnaast voldoende ingeburgerd (en om die reden ook alsnog ingeschreven door het BBIE), waarbij de voorzieningenrechter opmerkt dat in de internetwereld een merk sneller en met minder reclame-inspanningen bekend kan worden dan in het traditionele handelsverkeer. Inbreuk aangenomen. Eiser Emesa kan zich echter niet tegen ieder gebruik van het woord vakantieveiling door derden kan verzetten, maar wel tegen”‘het gebruik door een derde als onderscheidingsteken voor waren of diensten, derhalve als merk”.
Handelsnaamrecht: 4.4. (…) Gelet op het bedrijfsmatige karakter waarop Bied&Geniet tot op heden heeft deelgenomen en voornemens is in de toekomst deel te nemen aan het handelsverkeer en de wijze waarop zij zich heeft gepresenteerd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het gebruik van de domeinnaam www.vakantieveiling.nl tevens als gebruik als handelsnaam kan worden aangemerkt. Bied&Geniet is immers van plan op die website haar commerciële diensten aan te bieden en heeft zich bekendgemaakt bij het relevante publiek met gebruik van de tekst VakantieVeiling.nl. Bij een onderneming die alléén actief is op het internet kan de domeinnaam in de regel al snel als handelsnaam worden beschouwd. (…) Weliswaar staat in de brochure vermeld dat Bied&Geniet B.V. het bedrijf is dat de website lanceert, maar gelet op de wijze en frequentie waarop VakantieVeiling.nl in de brochure wordt vermeld, is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van gebruik van VakantieVeiling.nl als handelsnaam. Op de website (onder constructie) staat bovenaan de webpagina in grote letters: 'Bied & Geniet op vakantieveiling.nl', waarbij 'vakantie' en 'veiling.nl' in verschillende kleuren zijn afgebeeld. Ook in deze presentatie ziet de voorzieningenechter gebruik als handelsnaam, nu door het relevante publiek op z'n minst kan worden getwijfeld over de vraag of de woorden "bied&geniet" als aansporing zijn bedoeld of niet en die zin - mede door het gebruik van de twee kleuren - erop gericht is dat bij het publiek voord het gedeelte vakantieveiling.nl blijft hangen.
4.6. (…) Hoewel de woorden 'vakantie' en 'veiling' beschrijvend van aard zijn voor de activiteiten die beide ondernemingen ontplooien en deze omstandigheid een beperking in de beschermingsomvang kan mee brengen, mag het gebruik van de aanduiding 'vakantieveiling' door Bied&Geniet er niet toe leiden dat gevaar voor verwarring ontstaat. Gelet op het geringe onderscheid tussen de handelsnamen/domeinnamen en de identieke diensten die door beide ondernemingen worden aangeboden is voorshands voldoende aannemelijk dat verwarringsgevaar bij het relevante publiek is te duchten. Voldoende aannemelijk is ook dat VakantieVeilingen.nl een aanzienlijk marktaandeel en een zekere bekendheid heeft verworven, of dat nu komt doordat het fenomeen veilingen in z'n algemeenheid een hype is, zoals Bied&Geniet heeft aangevoerd, of het resultaat is van eigen inspanningen van Emesa. De kans dat een consument die op zoek is naar VakantieVeilingen,nl zich vergist en vakantieveiling.nl intypt is aanzienlijk. Dat naast www.vakantieveilingen.nl ook www.vakantie-veiling.nl, www.vakantie-veiling.net, www.vakantievelingen.net en https://vakantie-veiling/jouwpagina.nl actief zijn, doet aan de handelsnaaminbreuk van Bied&Geniet niets af. Bied&Geniet zal daarom worden veroordeeld het gebruik van de handelsnaam en domeinnaam (www.)vakantieveiling.nl te staken binnen na te noemen termijn.
Merkenrecht: 4.9. Nu het BBIE heeft besloten het merk in te schrijven omdat Emesa de inburgering voldoende heeft aangetoond, is het aan Bied&Geniet om aannemelijk te maken dat geen sprake is van een bekend merk, en daarvoor heeft zij te weinig aangevoerd. De stellingen dat het reclamebudget van Emesa klein is in vergelijking tot online reisaanbieders en dat de periode waarin Emesa opereert te kort is om een bekend merk te vestigen zijn daarvoor onvoldoende. In de internet diensten-sector gelden immers andere' normen dan in de traditionele reisbranche, zodat geen rechtstreekse vergelijking kan worden gemaakt tussen VakantieVeilingen.nl en reisaanbieders zoals bijvoorbeeld Kras of Oad. Hetzelfde geldt voor het argument dat de periode waarin Vakantieveilingen-n1 actief is te kort is om een merk te laten inburgeren. In de internetwereld kan een merk sneller en met minder reclame-inspanningen bekend worden dan in het traditionele handelsverkeer. Emesa heeft in dat verband gewezen op Google, Marktplaats en Facebook, ondernemingen die in relatief korte tijd en zonder zogenoemde 'buitenreclame' groot zijn geworden. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat voorshands voldoende aannemelijk is dat VakantieVeilingen.nl een bekend merk is. In dit geding zal dan ook niet worden vooruitgelopen op de uitspraak van een bodemrechter dat het merk van Emesa mogelijk nietig of vernietigbaar is.
4.10. (…) Vooropgesteld wordt dat het merk bestaat uit een samenvoeging van twee woorden die op zichzelf beschrijvend zijn. Het woord komt niet voor in het woordenboek van Van Dale, maar het is dan ook een relatief nieuw begrip en het is niet ongebruikelijk in de Nederlandse taal om het woord 'veiling' vooraf te laten gaan door het product dat wordt geveild. Het voorgaande brengt mee dat Emesa zich niet tegen ieder gebruik van het woord vakantieveiling door derden kan verzetten. Zij kan zich echter wel verzetten tegen het gebruik door een derde als onderscheidingsteken voor waren of diensten, derhalve als merk. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.5 is overwogen is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het gebruik door Bied&Geniet van het teken Vakantieveiling.nl ook heeft te gelden als gebruik ter onderscheiding van waren of diensten en gelet op de gelijkenis tussen VakantieVeilingen.nl en Vakantieveiling,nl, zoals eveneens overwogen in 4.5, is daardoor verwarring te duchten bij het publiek, Bied&Geniet maakt daarmee inbreuk op de merkenrechten van Emesa in de zin van artikel 2.20, lid 1, sub b BVIE (…).
Voor overdracht van de domeinnamen is onvoldoende grond. Geen verweer tegen 1019h proceskostenvordering: €13.000
Lees het vonnis hier.
Een gebruiksvergoeding
Auteursrecht. Cozzmoss (handhaver van auteursrechten van bij haar aangesloten (rechts)personen, met name m.b.t. geschreven teksten of artikelen), maakt namens auteursrechthebbende Applinet bezwaar tegen de (her)publicatie van het artikel "Intercedent" op een website van gedaagde en vordert betaling € 553,42. Auteursrecht onbetwist. Inbreuk en schade kan aan gedaagde worden toegerekend. “Aangezien het derden anders vrij zou staan om de toestemming eerst achteraf te kopen door alsnog een gebruiksvergoeding te voldoen aan de auteursrechthebbende, acht de kantonrechter een verhoging van de economische waarde met 100% gerechtvaardigd. De vordering ter zake van de geleden schade zal dan ook tot een bedrag van € 460,-- worden toegewezen. 1019h proceskosten €750,-
4.4. Nu de inbreuk op het auteursrecht vast staat moet vervolgens voor de vaststelling van de schadeplichtigheid de vraag worden beantwoord of die inbreuk aan Bulthuis kan worden toegerekend. (…)
4.5. Voor zover Bulthuis in dit verband heeft gesteld dat niet zij, maar S.P. Services BV verantwoordelijk is voor de inhoud van de website www.selectpeople.nl, wordt zij daarin niet gevolgd. Uit het door Cozzmoss overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel en de registratie aantekening van de SIDN kan genoegzaam worden afgeleid dat Bulthuis houder is van ondermeer de domeinnaam www.selectpeople.nl en dat deze domeinnaam ook als zodanig staat geregistreerd. Dat mogelijk ook derden gebruik hebben gemaakt van deze domeinnaam, dient voor rekening en risico van Bulthuis te komen en kan Cozzmoss onder de gegeven omstandigheden niet worden tegengeworpen.
4.7. De kantonrechter is van oordeel dat Cozzmoss voldoende feiten heeft gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat Applinet als gevolg van de inbreuk schade heeft geleden. Zo kan in ieder geval worden vastgesteld dat Applinet de vergoeding voor de economische waarde die Bulthuis verschuldigd zou zijn geweest indien zij voorafgaand aan de plaatsing toestemming had gevraagd is misgelopen. Daarnaast volgt de kantonrechter Cozzmoss in haar stelling dat er sprake is van verlies aan exclusiviteit en vermindering van exploitatiemogelijkheden. Aangezien het derden anders vrij zou staan om de toestemming eerst achteraf te kopen door alsnog een gebruiksvergoeding te voldoen aan de auteursrechthebbende, acht de kantonrechter een verhoging van de economische waarde met 100% gerechtvaardigd. De vordering ter zake van de geleden schade zal dan ook tot een bedrag van € 460,-- worden toegewezen.
Lees het vonnis hier.
Een negatief declaratoir
Rechtbank ’s-Gravenhage, 2 maart 2011, KG ZA 10-1556, Canusa Systems Ltd tegen Frans Nooren Afdichtingssystemen B.V. & Stopaq B.V.
Octrooirecht. Gedaagde Nooren is houdster van 2 Europese octrooien m.b.t. corrosiebescherming van in het bijzonder pijpleidingsystemen. Eiser vordert een bevel aan licentiehouder Stopaq om te gehengen en te gedogen dat eiser in Nederland haar voorgenomen nieuwe producten vervaardigt en exploiteert, alsmede een wapperverbod m.b.t. deze nieuwe producten. De vorderingen worden afgewezen.
4.2. Voorop wordt gesteld dat de gevraagde voorzieningen naar voorlopig oordeel neerkomen op een negatief declaratoir in kort geding. Dat de eerste vordering is gedaan in de vorm van een bevel tot gehengen en gedogen (zoals is verduidelijkt tijdens de mondelinge behandeling: in afwachting van een definitieve uitspraak in de bodemzaak (die overigens desgevraagd nog niet aanhangig bleek te zijn gemaakt door Canusa) en uitsluitend voor zover het de producten betreft waaromtrent Canusa samenstellingsgegevens aan Stopaq heeft verschaft), maakt dat naar voorlopig oordeel niet anders. Canusa heeft voorshands overigens gelijk met haar betoog dat de kwalificatie van Stopaq dat dit een "anti-suit injunction" zou betreffen, te ver gaat, omdat de voorziening een gehengen en gedogen vorm hangende een bodemoordeel betreft en uitsluitend wordt gevraagd met betrekking tot de thans door Canusa voorgenomen producten in de samenstelling zoals die beweerdelijk volgens Canusa zou zijn geopenbaard. Canusa heeft Stopaq gesommeerd om binnen een door haar gestelde termijn op basis van door haar verschaft (in de visie van Stopaq: te beperkt) materiaal te verklaren dat dat materiaal niet onder de beschermingsomvang valt van twee octrooien. Dat heeft Stopaq niet binnen de haar door Canusa gestelde termijn en op grond van de hoeveelheid haar door Canusa verschaft materiaal kunnen doen en zij heeft Canusa aangegeven wat haar redenen daarvoor zijn. Door vervolgens zonder een bodemprocedure te beginnen een bevel tot gehengen en gedogen in kort geding uit te lokken, poogt Canusa materieel een negatief declaratoir in kort geding te verkrijgen en dat is naar de heersende opvatting niet mogelijk.
4.3. Daarbij wordt evenzeer vooropgesteld dat Stopaq Canusa en haar afnemers in Nederland op geen enkele wijze heeft aangesproken, gewaarschuwd of anderszins heeft bejegend met betrekking tot de litigieuze producten, zoals Stopaq onbestreden heeft aangegeven. Zij heeft Canusa ook niet gewezen op haar in deze zaak centraal staande octrooien met betrekking tot de Nederlandse markt. Het enige dat zij in feite niet wenst te doen, is de door Canusa verlangde verklaring van niet-inbreuk verschaffen binnen de door Canusa gestelde randvoorwaarden. Stopaq heeft naar voorlopig oordeel terecht aangegeven dat zij daartoe in de omstandigheden van dit geval geen rechtsplicht heeft en zij mitsdien niet onrechtmatig jegens Canusa handelt of dreigt dat te gaan doen. Een belangenafweging maakt dat de gehengen en gedogen voorziening alleen al daarom moet worden afgewezen, zoals Stopaq terecht aanvoert. Daartoe wordt nader als volgt overwogen.
4.6. (…) Canusa erkent op zichzelf de stelling van Stopaq dat in het algemeen geen rechtsregel Stopaq verplicht om jegens een ander rechtssubject als Canusa juridisch stelling te nemen ten aanzien van wat dan ook. Canusa betoogt evenwel dat de positie van Stopaq van kleur verschiet in het licht van de door Canusa aangevoerde omstandigheden. (…)
4.7. Hoewel de voorafgaande samenwerking tussen partijen – concurrenten op het aan de orde zijnde gebied – op zichzelf een inkleuring kan verschaffen die tot grotere maatschappelijke zorgvuldigheid jegens elkaar verplicht, wordt voorshands geoordeeld dat Stopaq's opstelling niet met de maatschappelijke betamelijkheid botst.
4.9. Overigens valt niet in te zien hoe de procedures in Duitsland zelf de opstelling van Stopaq (dreigend) onrechtmatig zouden kunnen inkleuren, zoals Canusa zonder voldoende substantiëring stelt. (…)
(…)
4.12. Aan de voorwaarden voor toewijzing van een "wapperverbod" is naar voorlopig oordeel evenmin voldaan. Er is in Nederland voorshands geoordeeld geen sprake van handhaving van de octrooien door Stopaq jegens Canusa, laat staan van handhaving tegen beter (behoren te) weten in, als neergelegd in vaste rechtspraak op dit punt. (…)
Lees het vonnis hier.
Onjuiste voorlichting van de rechtbank
Rechtbank Rotterdam, 23 februari 2011, LJN:BP6464, Eiser tegen Lock Expert Beveiliging V.O.F.
Merkenrecht. Handelsnaamrecht.Vordering afgewezen. Eiser heeft een ander dan het geregistreerde merk aan vordering ten grondslag gelegd (Lock Expert, i.p.v. het ingeschreven Lock Expert Beveiligingen). “De op dat onhoudbare standpunt gebaseerde vordering van Lock Expert c.s. ten aanzien van merkinbreuk (art. 2.20 BVIE) kan daarom niet slagen.” Geen gevaar voor verwarring door handelsnamen. Geen wanprestatie ten aanzien van de eerdere onthoudingsverklaring.
Merkenrecht: 2.3 De rechtbank acht het onbegrijpelijk dat Lock Expert c.s. zich één en andermaal op het standpunt stelt dat Lock Expert houdster is van het merk "Lock Expert" en - uitdrukkelijk - niet van het merk "Lock Expert Beveiligingen" zoals [eiser] aanvoert, waarbij Lock Expert c.s. verwijst naar een door haar (als productie 1 bij de kort gedingdagvaarding) overgelegde kopie uit het merkenregister waarop in feite alleen het woord "LOCK EXPERT" zichtbaar is. Dat standpunt van Lock Expert c.s. is immers kennelijk onjuist, zoals blijkt uit de door [eiser] overgelegde kopie uit het openbare BBIE-Merkenregister van [inschrijvingsnummer]: het gaat om een beeldmerk bestaande uit de woorden "LOCK EXPERT" in blauwe letters met daaronder het woord "BEVEILIGINGEN" in goudgele letters en daarnaast een logo. Hier is derhalve onmiskenbaar sprake van een onjuiste voorlichting van de rechtbank als waarop art. 21 Rv het oog heeft. De op dat onhoudbare standpunt gebaseerde vordering van Lock Expert c.s. ten aanzien van merkinbreuk (art. 2.20 BVIE) kan daarom niet slagen. Dat geldt eveneens voor zover de vordering van Lock Expert c.s. berust op het voeren door [eiser] van een handelsnaam die slechts in geringe mate afwijkt van het merk van Lock Expert (art. 5a Handelsnaamwet).
Handelsnaamrecht: 2.6 Bij het antwoord op de vraag of door het gebruik van de jongere handelsnaam "Your key and lock expert" naast de oudere handelsnaam "Lock Expert Beveiligingen" verwarring te duchten is tussen de ondernemingen van [eiser] en Lock Expert zijn verschillende omstandigheden van belang:
(a) tussen de twee handelsnamen bestaan duidelijke en meer dan ondergeschikte verschillen, ook al komt in beide namen de woordcombinatie "lock expert" voor;
(b) de verschillende onderdelen van de twee handelsnamen zijn vooral beschrijvend van aard; dat geldt met name ook voor de woordcombinatie "lock expert"; daaraan doet niet af dat het gaat om Engelse woorden;
(c) de handelsnaam "Your key and lock expert" wordt steeds gebruikt in combinatie met de handelsnaam "[eiser] Beveiligingen"; het publiek ziet deze namen dus steeds samen;
(d) de ondernemingen van [eiser] en Lock Expert bewegen zich op hetzelfde terrein en zijn beide actief in de regio Rotterdam;
(e) niet is gebleken of aannemelijk dat "Lock Expert Beveiligingen" moet worden aangemerkt als een bekende handelsnaam van een bekende onderneming;
(f) niet is gebleken of aannemelijk geworden dat het gebruik van de handelsnaam "Your key and lock expert" daadwerkelijk heeft geleid tot verwarring bij het in aanmerking te nemen publiek; voor de door Lock Expert c.s. gestelde 'bewuste misleiding door [eiser] van klanten die daardoor bedrogen uitkomen' ontbreekt elke feitelijke onderbouwing.2.7 De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat geen sprake is van inbreuk op het handelsnaamrecht van Lock Expert als bedoeld in art. 5 Handelsnaamwet. Ook is er geen grond om te oordelen dat [eiser] anderszins onrechtmatig heeft gehandeld jegens Lock Expert c.s.
Wanprestatie: 2.8. Het verwijt van Lock Expert c.s. dat [eiser] wanprestatie heeft gepleegd door in strijd te handelen met de onthoudingsverklaring moet van de hand worden gewezen.Vast staat immers dat het gebruik van de domeinnaam "yourkeyandlockexpert.nl" is gestaakt. Uit het hiervoor gegeven oordeel volgt dat geen sprake is van het gebruik - door het voeren van de handelsnaam "Your key and lock expert" - van een met de handelsnaam of het merk "Lock Expert Beveiligingen" overeenstemmende naam.
Lees het vonnis hier.
Verhuisbericht
"Van het begin van de Herengracht naar de Sarphatistraat. Per 1 maart vestigt Hofhuis Alkema zich in de Oranje-Nassau Kazerne, ooit gebouwd in opdracht van Napoleon, keurplaats voor vele generaties dienstplichtigen en nu een verzamelplaats voor bedrijven en instellingen. Volgens sommigen op de mooiste plek van Europa.
Per 1 maart zijn de adresgegevens als volgt:
Hofhuis Alkema Advocaten / Oranje-Nassau Kazerne / Sarphatistraat 642 / 1018 AV Amsterdam
Voor het overige blijft alles zoals het was."
Een merkwaardig oordeel omtrent AdWords
Theo Blomme, Arvid van Oorschot, Freshfields: Een merkwaardig oordeel omtrent AdWords.
Noot bij: Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 20 december 2010, IEF 9300 (Tempur /Energy+) & Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 februari 2011, IEF 9383 (Tempur c.s. / Medicomfort).
"De voorzieningenrechter lijkt in zijn oordeel omtrent de gestelde merkinbreuk geen duidelijk onderscheid te maken tussen het gebruik van het AdWord an sich en het (doen) plaatsen van de gesponsorde advertentie die aan het AdWord gekoppeld is. (…) Tempurs vordering richtte zich nu juist niet primair tegen de gesponsorde advertenties, maar tegen het gebruik van haar merk als AdWord.
(…) Zelfs al bevatte de advertentie wel een im- of expliciete vergelijking dan staat het gebruik van het AdWord daar los van. Of een vergelijkende reclame is toegestaan of niet is niet afhankelijk van het gebruik van AdWords. Zie in dat verband de MvT van artikel 6:194a BW waar staat vermeld dat het voor het vergelijkende reclame gebruikte medium (bioscoop, billboard, krant, tv, internet) niet relevant is voor de toelaatbaarheid.
(…) Hoe zit het met het gebruik van een merk als AdWord an sich? Zoals blijkt uit de AdWord-arresten van het HvJ moet voor de toelaatbaarheid daarvan de merkenrechtelijk weg worden bewandeld. Zie daarover onder meer Hofhuis in Ars Aequi oktober 2010 . Een andere lezing – zoals de Haagse voorzieningenrechter ogenschijnlijk voorstaat – zou betekenen dat de AdWord-arresten van het HvJ aan betekenis inboeten omdat eerst en vooral zou moeten worden getoetst aan het leerstuk van de vergelijkende reclame (zelfs indien de gesponsorde advertentie geen vergelijking bevat zoals in Tempur I).
(…) Het is voorstelbaar dat de Haagse voorzieningenrechter van oordeel is geweest dat het gebruik van een AdWord en van de daaraan gekoppelde gesponsorde advertentie onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. (…) Op die manier is het gebruik van een merk van een concurrent als AdWord per definitie toegestaan en hoeven we alleen nog maar te kijken naar de vraag of de gesponsorde advertentie wel voldoet aan de eisen van toelaatbare vergelijkende reclame. Zoals betoogd zou dit ons inziens een verkeerde lezing van de O2 en AdWord-arresten zijn. (…) Dat een reclameboodschap met name doeltreffend is als die het bedoelde publiek bereikt is op zichzelf genomen juist, maar kan ons inziens geen rechtvaardiging vormen om zonder meer het merk van een derde als AdWord te gebruiken."
Lees de volledige noot hier.
Zie ook: Van Oorschot/Blomme: Een merkwaardig oordeel omtrent de proceskostenveroordeling (IEF 8227).
Te suggestief en veroordelend van karakter
Rechtbank Amsterdam, 6 oktober 2010, LJN: BP6075, [A] tegen RTL Nederlands B.V. c.s.
Auteursrecht. Portretrecht. Consumentenprogramma Kat In De Zak wijdt programma aan eiser, die er volgens het programma malafide praktijken op na zou houden. Eiser beroept zich op het portretrecht en ziet zijn vorderingen toegewezen. De aflevering is naar het oordeel van de rechtbank te suggestief en veroordelend van karakter. “De provisionele vordering van [A] zal daarom voor wat betreft het met onmiddellijke ingang staken van elke openbaarmaking, verveelvoudiging en verspreiding van de aflevering, delen daarvan of beelden daaruit, worden toegewezen.”
4.8. [A] is onverwachts gefilmd in zijn werkomgeving. Tijdens de aflevering is te zien dat [A] aangeeft dat hij niet instemt met het filmen. Op de vraag van [C] of hij [A] kan spreken zegt [A] letterlijk: “Ja ik heb het al gehoord, ik vind dit niks.” De aflevering is naar het oordeel van de rechtbank te suggestief en veroordelend van karakter. Zo wordt de suggestie gewekt dat [A] een “soort van oplichter is”. [E] Models is “wel gewoon te vertrouwen”. Bovendien blijken de verwijten die worden gemaakt niet juist. Zo wordt [A] beschuldigd van het onrechtmatig gebruiken van foto’s van [D] in een reclamecampagne terwijl hij die niet heeft gebruikt.
Voorts geeft [D] in de aflevering aan (zie 2.9.) dat ze geheel onverwachts EUR 305,- heeft moeten betalen voor haar portfolio toen ze het portfolio kwam ophalen terwijl uit een overgelegd rekeningafschrift van [A] blijkt dat [D] ruim van te voren betaald heeft voor het portfolio.
Ook wordt in de aflevering de suggestie gewekt dat [A] weigert foto’s van [D] af te geven. Uit de informatiefolder voor “Making of a Model” blijkt dat het model aan het eind van de rit een portfolio krijgt waarvoor in onderling overleg een selectie uit de genomen foto’s wordt gemaakt. Dat dit bij andere bureaus anders gaat mag zo zijn, maar laat onverlet dat voor [D] op basis van de overeenkomst duidelijk was wat ze zou krijgen, namelijk een selectie die in een portfolio zou worden neergelegd. Het is op die basis dat [D] met [A] in zee is gegaan. Tevens blijkt uit door [A] overgelegde e-mails dat hierover tussen partijen geen verschil van mening (meer) bestond. [D] heeft om 4 of 5 foto’s gevraagd, waarvoor ze bereid was te betalen. [A] heeft toegezegd dat dit mogelijk was waarna [D] vervolgens niets meer van zich heeft laten horen.
Dit geheel van feiten en omstandigheden leidt tot het voorlopig oordeel dat sprake is van een aantasting van de persoonlijke levenssfeer van [A].
4.9. De volgende vraag die beantwoording behoeft, is of een beperking van de vrijheid van meningsuiting noodzakelijk is ter bescherming van de privacybelangen van [A]. De rechtbank is van oordeel dat een beperking van de vrijheid van meningsuiting in het licht van alle feiten en omstandigheden noodzakelijk en proportioneel is. De rechtbank stelt daarbij het suggestieve en veroordelende karakter van de aflevering voorop. [A] wordt ten onrechte beschuldigd van het zonder toestemming gebruiken van foto’s in een reclamecampagne. Ook wordt ten onrechte het beeld geschetst dat [D] door [A] is opgelicht omdat zij geheel onverwachts EUR 305,- moest betalen voor haar portfolio. In de aflevering wordt naar voorlopig oordeel onnodig het beeld geschetst dat [A] er malafide praktijken op na houdt en dat hij een oplichter is. Hieraan kan niet afdoen dat, gelijk RTL c.s. stelt, de aflevering positief eindigt met de slotsom van Van der Voort zoals weergegeven onder 2.11. Dit betreft [E] Models en wekt nu juist de suggestie dat andere bureautjes (zoals [A]) malafide zijn. De provisionele vordering van [A] zal daarom voor wat betreft het met onmiddellijke ingang staken van elke openbaarmaking, verveelvoudiging en verspreiding van de aflevering, delen daarvan of beelden daaruit, worden toegewezen.
Lees het vonnis hier.
Het databankenrecht & online databanken
Mark Jansen, Dirkzwager: Is het databankenrecht wel geschikt ter bescherming van online databanken tegen specialistische zoekmachines?
Uitgebreid en opiniërend overzichtsartikel over de toepasbaarheid van het databankenrecht op online databanken, in het bijzonder in verband met het ‘parasiterend’ gebruik van online databanken. Het artikel was reeds afgerond voordat op 16 februari 2010 bekend werd dat het Hof ’s-Gravenhage inzake Gaspedaal voornemens is prejudiciële vragen te stellen (IEF 9415). In verband met dat voornemen is dit artikel nu sneller gepubliceerd.
De vragen van het Gerechtshof zien met name op de uitleg van de begrippen herhaald en systematisch hergebruiken van gegevens uit een databank. In dit artikel wordt ook aan andere problemen rondom de bescherming van online databanken aandacht besteed die mogelijk in een volgende procedure voor vragen aan het Hof van Justitie in aanmerking komen.
De conclusie van het artikel is dat het databankenrecht niet toegespitst lijkt op de bescherming van online databanken, nu belangrijke begrippen toegespitst lijken te zijn op de bescherming van statische in plaats van op dynamische databanken. De gesignaleerde knelpunten in de Databankenwet stellen de rechters voor een onmogelijke opgave. Het effect is dat eenduidige criteria niet te formuleren zijn en de rechtszoekende in grote onzekerheid blijft verkeren. Dat is onwenselijk en zal ook niet beoogd zijn met de invoering van regels ter bescherming van databanken. De oplossing zal naar mijn mening gezocht moeten worden in aanpassing van de regels. Dat vraagt om een Europees initiatief.
Lees het volledige artikel hier.
Zeist 2011
Ingezonden mededeling: Geef u tijdig op voor het Zeist Symposium (zie voor het interessante programma de IE-Agenda). Woensdag 16 maart 2011, 9.30 - 17.30 uur, Hotel Figi te Zeist. Het aantal deelnemers is beperkt tot 300! Met onder andere:
- Een Europees merk, één territoir?, mr. Willem Leppink, Ploum Lodder Princen
- Intellectuele Eigendomsbiologie, mr. Hendrik Gommer, Universiteit van Tilburg
- "Google" en "Ebay". Luxemerken onder bedreiging?, mr. Eric de Gryse, Simont Braun
- Debat 1: Parameter conclusies; zijn er grenzen aan de wensen?
- Debat 2: Het merkenrecht dient te worden aangepast, aangezien het te zeer de vrijheid van meningsuiting beperkt.
- Debat 3: Auteurscontractenrecht: hoe meer, hoe beter.
Meer informatie (programma, kosten & aanmelden) hier.
Streng haar
Rechtbank ’s-Gravenhage, 23 februari 2011, HA ZA 06-1857, SES Nederland B.V. tegen [X]
Octrooirecht. Vernietiging EP en NL octrooi m.b.t. ‘een werkwijze voor het in het haar vastmaken van een streng haar’ (hairextensions). Proceskosten conform liquidatietarief, nu de dagvaarding reeds in 2005 is uitgebracht.
Eiser SES brengt het product SES Creative Hairextensions Cold Fix in Nederland op de markt. Naar aanleiding van de verhandeling door SES van dit product heeft [X] een kort geding tegen (onder meer) SES aanhangig gemaakt waarin hij onder meer een inbreukverbod vorderde met betrekking tot NL 056 en EP 289. Bij vonnis van 7 december 2005 [IEF 1314] oordeelde de voorzieningenrechter van deze rechtbank kort gezegd dat er een gerede kans is dat NL 056 in een bodemprocedure ongeldig zal worden bevonden wegens gebrek aan nieuwheid en dat EP 289 ongeldig zal worden bevonden wegens gebrek aan inventiviteit. Het door [X] gevorderde inbreukverbod werd afgewezen.
Op verzoek van SES heeft het (toen nog geheten) Octrooicentrum Nederland op 10 mei 2006 een advies uitgebracht met betrekking tot de geldigheid van NL 056. Dit advies luidt dat alle conclusies van het octrooi vernietigbaar zijn wegens gebrek aan inventiviteit ten opzichte van US 387 en/of Jayne. In casu concludeert de rechtbank eveneens dat de beide octrooien van gedaagde niet in stand kunnen blijven.
Nietigheid EP 289: 4.13. Gesteld voor het hiervoor geformuleerde objectieve technische probleem, zou de vakman derhalve zonder inventieve arbeid komen tot het vervangen van thermoplastische lijm door latexlijm, en daarmee tot het in acht nemen van een wachttijd tussen het aanbrengen van de lijm en het bevestigen van de haarstreng, alsmede tot het gebruik van minerale olie voor het weer verwijderen van de haarstreng. Het toepassen van alle maatregelen van conclusie 1 van EP 289 ligt kortom voor de hand. Conclusie 1 is derhalve nietig wegens gebrek aan inventiviteit.
4.20. Gelet op het bovenstaande luidt het oordeel van de rechtbank dat geen van de conclusies van EP 289 inventief is. De nietigheidsvordering met betrekking tot (het Nederlandse deel van) EP 289 zal worden toegewezen.
Nietigheid NL 056: 4.21. Dat NL 056 inmiddels niet meer van kracht is doet aan het belang van SES bij haar nietigheidsvordering ter zake van dit octrooi niet af. SES heeft immers belang bij vernietiging voor zover dit octrooi van kracht is geweest, gelet op het feit dat de door SES gevorderde schadevergoeding mede gebaseerd is op gestelde inbreuk op NL 056.
4.22. Conclusie 1 van NL 056 omvat minder maatregelen – en is daarmee ruimer – dan conclusie 1 van EP 289. In het voorgaande is vastgesteld dat conclusie 1 van EP 289 niet inventief is. Dit geldt daarmee eveneens voor conclusie 1 van NL 056. De overige conclusies van NL 056 zijn eveneens nietig op dezelfde gronden als hiervoor ten aanzien van de volgconclusies van EP 289 is overwogen. Ook de nietigheidsvordering met betrekking tot NL 056 – voor zover het octrooi van kracht is geweest – zal daarom worden toegewezen.
1019h proceskosten: 4.23.(…) In de onderhavige procedure is de zaak aangebracht op 14 juni 2006, na de uiterste implementatiedatum, maar is de dagvaarding uitgebracht op 29 november 2005, dus vóór 29 april 2006. Naar het oordeel van de rechtbank staat de rechtszekerheid er in gevallen waarin de dagvaarding is uitgebracht vòòr 29 april 2006 aan in de weg dat de proceskosten richtlijnconform zouden worden berekend en aldus naar evenredigheid zouden worden toegekend5. De berekening van de proceskosten zal daarom plaatsvinden volgens het gebruikelijke liquidatietarief.
Lees het vonnis hier.