IEF 22024
29 april 2024
Artikel

Conferentie: 50-jarig bestaan van het Benelux-Gerechtshof

 
IEF 22020
29 april 2024
Artikel

Seminar Fashion en Recht op woensdag 5 juni 2024

 
IEF 22019
29 april 2024
Uitspraak

Advies OCNL is geen besluit in de zin van art. 1:3 Awb

 
IEF 14685

Auteursrechtdebat: Het Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht biedt hoop

Door: Kees Schaepman, freelance journalist. Auteursrechtdebat – thema: Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht. Het heeft even geduurd (elf jaar, om precies te zijn), maar nu ligt er toch een wetsvoorstel auteurscontractenrecht waarvan gehoopt mag worden dat het leidt tot enige rust aan het front. Ik gebruik die term omdat het soms oorlog lijkt tussen makers en de exploitanten van hun werk. Het ontbreken van een heldere, eigentijdse regeling die makers beschermt en verzekert van een redelijke vergoeding voor hun werk, leidde tot onophoudelijke juridische schermutselingen waar alleen de advocatuur profijt van had. Maar het gevuld houden van de vechtkas CBO, en dat ben ik, is een frustrerende bezigheid. Ik keer het geld liever uit aan collega’s.

Ik ben met name blij met de bepaling over ‘onredelijk bezwarende bedingen’ die in het wetvoorstel is opgenomen. Uit eigen ervaring weet ik dat journalisten, scenarioschrijvers en andere makers vaak onder zware, oneigenlijke druk worden gezet om hun auteursrecht af te staan aan exploitanten. Weigeren zij, dan kunnen zij fluiten naar een contract: ‘Voor jou tien anderen’. Het nieuwe voorstel auteurscontractenrecht maakt het hen mogelijk zich tegen een dergelijke chantage te verweren.

Er blijven natuurlijk nog zaken over die geregeld moeten worden. De geschillencommissie waarin wordt voorzien, moet bijvoorbeeld nog vorm krijgen. Maar als maker en bestuurslid van Lira ben ik niet ontevreden met deze billijke bestandsregeling. Al is het maar omdat het hoop biedt op een toekomst waarin ik mij weer op mijn eigenlijke werk (schrijven) en bestuurlijke verantwoordelijkheid (een snelle en adequate repartitie) kan bezighouden.

In de afgelopen maanden werd ook, eindelijk, een overeenkomst bereikt met Rodap. En de rechter velde een verheugend vonnis in de zaak tegen het Regionaal Archief Leiden dat hardnekkig vergat auteurs waarvan het werk gedigitaliseerd werd een vergoeding te bieden [IEF 14487]. Er werd een overeenkomst gesloten met de Media Informatie Groep over betaling van auteurs waar alle partijen tevreden over waren, een stap waar Blendle een voorbeeld aan zou kunnen nemen [red. IEF 14556]. Het lijkt wel lente. Nu maar hopen op een mooie zomer.

Kees Schaepman

IEF 14684

Hoge Raad: Zelfs bij geringe overeenstemming Ajax-shirt moet globale beoordeling komen

HR 20 februari 2015, IEF 14684; ECLI:NL:HR:2015:397 (Ajax tegen Promosports)
Uitspraak mede ingezonden door Sven Klos, Klos Morel Vos & Schaap. Ambulante handelaar. Merkenrecht; inbreukvordering ex art. 2.20 lid 1 onder b en c BVIE. Maatstaf bij geringe mate van overeenstemming: Vertonen merk en teken een zekere, zelfs geringe, mate van overeenstemming, dan dient de rechter een globale beoordeling te verrichten om uit te maken of het betrokken publiek merk en teken met elkaar kan verwarren of een verband tussen beide legt, op grond van andere relevante factoren, zoals de algemene bekendheid of reputatie van het merk.

In het oordeel van het hof dat de vesten met geen van de rood-wit merken voldoende gelijkenis vertonen om tot relevante overeenstemming te concluderen, ligt besloten dat het hof enige mate van overeenstemming aanwezig acht. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof Amsterdam [IEF 13159] dat oordeelde dat het Ajax-merk geldig was, maar geen monopolisering van breed vlak op wit vest. Verwijzing naar het Hof Den Haag.

Toewijzing proceskosten merkenrechtelijke grondslag, ambtshalve begroting bij gebreke van specificatie, art. 1019h Rv.

3.3.4 Een beoordeling van het gestelde verwarringsgevaar (sub b) of verband (sub c) kan slechts achterwege blijven indien in geen enkel opzicht overeenstemming bestaat tussen het ingeroepen merk en het beweerd inbreuk makende teken. Vertonen merk en teken daarentegen een zekere, zelfs geringe, mate van overeenstemming, dan dient de rechter een globale beoordeling te verrichten om uit te maken of, niettegenstaande de geringe mate van overeenstemming tussen merk en teken, het betrokken publiek merk en teken met elkaar kan verwarren of een verband tussen beide legt, op grond van andere relevante factoren, zoals de algemene bekendheid of reputatie van het merk. (Vgl. in het kader van art. 8 lid 1 sub a, b en lid 5 Vo.40/94, thans Vo. 207/2009: HvJEU 2 september 2010, zaak C-254/09, ECLI:EU:C:2010:488 (Calvin Klein) en 24 maart 2011, zaak C-552/09, ECLI:EU:C:2011:177 (Ferrero))

3.3.5 In het oordeel van het hof dat de vesten met geen van de rood-wit merken voldoende gelijkenis vertonen om tot relevante overeenstemming te concluderen, ligt besloten dat het hof enige mate van overeenstemming aanwezig acht. Nu Ajax zich ter onderbouwing van de gestelde merkinbreuk heeft beroepen op de gronden sub b en sub c, had het hof, gelet op hetgeen hiervoor in 3.3.4 is overwogen, dan ook met toepassing van de hiervoor in 3.3.3 weergegeven maatstaven moeten onderzoeken of, gelet op de door Ajax in dit verband gestelde omstandigheden, gevaar voor verwarring bestaat als bedoeld in art. 2.20 lid 1, aanhef en sub b BVIE, respectievelijk of de rood-wit merken kunnen worden beschouwd als bekende merken in de zin van art. 2.20 lid 1, aanhef en sub c BVIE en of sprake is van een zodanige mate van overeenstemming dat het relevante publiek een verband legt tussen de vesten en de rood-wit merken. Door te volstaan met het oordeel dat de vesten met geen van de rood-wit merken voldoende gelijkenis vertonen om tot relevante overeenstemming te concluderen, heeft het hof dan ook blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

3.5 Ajax maakt aanspraak op vergoeding van haar proceskosten op de voet van art. 1019h Rv, die zij begroot op € 27.386,25. Ajax kan slechts aanspraak maken op een vergoeding op de voet van deze bepaling voor zover haar kosten betrekking hebben op de merkenrechtelijke grondslag. Nu Ajax heeft nagelaten te specificeren welk deel van haar kosten op die grondslag ziet, begroot de Hoge Raad dat deel ambtshalve op 50%. Aan Ajax zal dus worden toegewezen een bedrag van € 13.693,12, vermeerderd met 50% van het toepasselijke liquidatietarief (€ 1.300,--).

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak

IEF 14683

Betekenis van registratie in octrooiregister bij overdracht

Hof Arnhem-Leeuwarden 17 februari 2015, IEF 14683; ECLI:NL:GHARL:2015:1156 (Soil & Crop Cruise Control tegen Ancientgrain)
Octrooirecht. Overdracht. Appellanten stellen dat geïntimeerden, handelend als toenmalig bestuurders van A B.V. onbevoegd waren tot een (rechtstreekse) overdracht van een tweetal octrooien van A B.V. aan een v.o.f. waarin geïntimeerden participeerden. Zij hebben een beroep gedaan op de nietigheid van die overdracht en vorderen ondertekening door geïntimeerden van een verklaring van overdracht en medewerking van de overdracht in het octrooiregister. Het hof wijst de vorderingen af.

Enerzijds omdat van een rechtstreekse overdracht van A B.V. aan de v.o.f. geen sprake was (wel van een overdracht aan X B.V., die op haar beurt de octrooirechten heeft overgedragen aan de v.o.f. maar op de nietigheid van die rechtshandelingen hebben appellanten (hoewel zij daarop zijn gewezen) zich niet beroepen. De registratie in het octrooiregister voor het bewijs van de overdracht is slechts indirect van belang, dit vindt plaats om aan de reeds bestaande overdracht derdenwerking te verlenen.

5.12. Het hof overweegt dienaangaande dat de registratie in het octrooiregister voor het bewijs van de overdracht slechts indirect van belang is daar deze slechts plaatsvindt om aan de reeds bestaande overdracht derdenwerking te verlenen. Niet uitgesloten is dat daarbij niet alle (tussenliggende) rechthebbenden worden vermeld. Zo wordt S & C in het register zelfs in het geheel niet wordt genoemd als houder van het octrooirecht.
IEF 14682

Exhibitie van administratie voormalige franchisenemers te weinig specifiek

Hof 's- Hertogenbosch 17 februari 2015, IEF 14682; ECLI:NL:GHSHE:2015:556 (VOF Franchisenemers tegen accountants)
Vordering ex 843a Rv. Voormalig franchisenemers van de franchiseformule Cristal Cleaning, een stomerijketen. Het enkele vermoeden van de VOF, ook al is dit een ‘sterk vermoeden’, dat bepaalde zakelijke posten onder de post privéopnamen zijn geboekt, gebaseerd op de enkele, niet nader onderbouwde stelling dat geïntimeerde zich vaker van deze wijze van administreren bedient, is onvoldoende om tot inzage, afschrift of uittreksel van de grootboekkaarten te verplichten. De onderbouwing van de stelling van de VOF dat de prognose voor het jaar 2005, opgesteld door geïntimeerde ondeugdelijk is, lijkt ook reeds langs andere weg te kunnen worden geleverd.

3.3. Vooropgesteld wordt dat de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] ex artikel 843a, eerste lid Rv slechts inzage, afschrift of uittreksel kunnen vorderen; geen afgifte (derhalve) van originele bescheiden (HR 31 mei 2002, LJN AA4877, NJ 2003/589). De incidentele vordering van de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] wordt derhalve aldus gelezen en begrepen dat zij inzage, afschrift of uittreksel vorderen van hun administratie en van de cijfers van de vorige franchisenemers.

3.4. (...)
De vordering tot exhibitie van ‘de administratie’ is te weinig gespecificeerd om als ‘bepaalde’ bescheiden in de zin van artikel 843a, eerste lid Rv gekwalificeerd te kunnen worden. Nu de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] niet hebben aangegeven welke bescheiden en geschriften zij nog méér verlangen, naast de genoemde grootboekkaarten en de omzetbelasting-aangiften en -teruggaven, zal het hof zich bij zijn beoordeling of het gevorderde al dan niet kan worden toegewezen, beperken tot de gevorderde grootboekkaarten en de gevorderde omzetbelasting-aangiften en -teruggaven.

3.9 (...) Het enkele vermoeden van de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2], ook al is dit een ‘sterk vermoeden’, dat bepaalde zakelijke posten onder de post privéopnamen zijn geboekt, gebaseerd op de enkele, niet nader onderbouwde stelling dat [geïntimeerde] zich vaker van deze wijze van administreren bedient, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om [geïntimeerde] tot inzage, afschrift of uittreksel van de grootboekkaarten te verplichten.

3.15. De onderbouwing van de stelling van de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] dat de prognose voor het jaar 2005, opgesteld door [geïntimeerde] ondeugdelijk is, lijkt ook reeds langs andere weg te kunnen worden geleverd.  (...)
Voorts overweegt het hof dat de VOF, [vennoot 1] en [vennoot 2] als productie 3 bij de conclusie van antwoord cijfers hebben overgelegd, opgesteld door een door hen ingeschakelde administrateur, ter onderbouwing van de stelling dat de door [geïntimeerde] verstrekte prognose ondeugdelijk is.

3.16. Hiermee kan naar het oordeel van het hof redelijkerwijs worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de cijfers van de vorige franchisenemers is gewaarborgd (artikel 843a, vierde lid Rv).
IEF 14681

Nederlandse voorziening bij sublicentiecontract, ondanks forumkeuze Gent

Hof Arnhem-Leeuwarden 17 februari 2015, IEF 14681; ECLI:NL:GHARL:2015:1152 (Osmos tegen BIM)
Procesrecht. BIM houdt zich bezig met monitoringssystemen, meettechnologie en bijkomende software van het merk; Osmos is exclusief licentiehouden van de IE-rechten. Partijen hebben een sublicentiecontract. Bevoegdheid Nederlandse rechter in kort geding. De forumkeuze voor het handelsgerecht te Gent, België staat er niet aan in de weg dat de Nederlandse voorzieningenrechter voorlopige maatregelen treft als bedoeld in artikel 31 EEX-Verordening. De Nederlandse voorzieningenrechter is op grond van artikel 6a Rv nationaal bevoegd. Op de vorderingen is ingevolge Rome I het Belgisch recht van toepassing.

Ook de opschorting van aan de vorderingen ten grondslag liggende verbintenissen alsmede het beroep op retentie worden beheerst door Belgisch recht. Rome II is niet van toepassing omdat er geen aanvullende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die erop duiden dat appellante, onafhankelijk van de contractuele relatie, onrechtmatig jegens geïntimeerde heeft gehandeld. Toetsing spoedeisend belang ex nunc. Vordering wordt ex nunc afgewezen. De vordering was, ex tunc toetsend, ten tijde van het vonnis spoedeisend en gerechtvaardigd.

Bevoegdheid Nederlandse rechter
5.10 Voor alle drie de vorderingen geldt naar het oordeel van het hof dat er een reële band bestaat tussen het voorwerp van de gevorderde maatregelen en de territoriale bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Het gebod tot het verstrekken van inlogcodes heeft betrekking op in Nederland lopende projecten, terwijl de beide verboden zien op benadering van in Nederland gevestigde (potentiële) klanten. Nu de verbintenissen die aan de vorderingen ten grondslag liggen in Nederland moet worden uitgevoerd, ervan uitgaande dat ook naar Belgisch recht de plaats van de uitvoering van de litigieuze verbintenissen in Nederland is gelegen, is het hof op grond van artikel 31 EEX-Verordening in samenhang met artikel 6 sub a Rv bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen. De forumkeuze staat daar niet aan in de weg (artikel 13 Rv). Op grond van artikel 7 lid 2 Rv is het hof tevens bevoegd met betrekking tot de in eerste aanleg afgewezen vordering in reconventie van Osmos Benelux. Grief I faalt.

Toepasselijk recht
5.16 De slotsom uit het voorgaande is dat op het sublicentiecontract en de nadere overeenkomsten Belgisch recht van toepassing is. Het toepasselijke Belgische recht beheerst de nakoming van de overeenkomst en de gevolgen van de gehele of gedeeltelijke nakoming van de daaruit voortspruitende verbintenissen, waaronder een beroep op opschorting. Ook de in oorspronkelijk reconventie opgeworpen vraag of BIM Systems uit hoofde van retentie bevoegd was de afgifte van de gehuurde apparatuur op te schorten, dient naar Belgisch recht te worden beantwoord.

Verschaffen inloggegevens, spoedeisend belang
5.23 De door de voorzieningenrechter in het dictum onder 7.1 van het bestreden vonnis toegewezen veroordeling was dus, ex tunc toetsend, voorshands gerechtvaardigd. Door de afronding van de projecten, is het belang bij die veroordeling in hoger beroep verdwenen. Het hof zal die veroordeling, ex nunc toetsend, alsnog afwijzen.

Verkoopverbod
5.28 De slotsom uit het voorgaande is dat vooralsnog moeten worden aangenomen dat de verbodsvorderingen van BIM Systems geen steun vinden in het sublicentiecontract en aldus dienen te worden afgewezen. De grieven VI tot en met XI, die er allen toe strekken de vorderingen af te wijzen, behoeven nu de vorderingen reeds op grond van de grieven III, IV en V moeten worden afgewezen, geen verdere bespreking.

Teruggave gehuurde apparatuur
5.31 Dat BIM Systems de zaken na beëindiging van de lopende projecten aan Osmos Benelux dient terug te geven, wordt door BIM Systems niet bestreden. BIM Systems bestrijdt echter dat Osmos Benelux spoedeisend belang bij haar vordering heeft. Naar het oordeel van het hof heeft Osmos Benelux voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de zaken nodig heeft voor andere projecten en dat zij, doordat zij niet over die zaken kan beschikken, opdrachten dreigt mis te lopen. Het gaat hier om alle montagestukken inclusief beugels uit het project "[R]", alle messing montageplaatjes afkomstig uit "[R]", optische koorden (2 meter) afkomstig uit project "[R]" en LIRIS sensoren afkomstig uit project "[S]". Dat de door Osmos Benelux opgegeven serienummers niet correct zijn, acht het hof niet van belang nu BIM Systems erkent voornoemde zaken nog in haar bezit te hebben. Al deze zaken dienen aan Osmos Benelux te worden gegeven.
De vordering zal met betrekking tot voornoemde zaken daarom alsnog worden toegewezen. Het hof ziet gelet op de gestelde waarde van de zaken, aanleiding de dwangsommen te matigen en te maximeren. Ook zal het hof BIM Systems wat meer tijd gunnen om aan deze veroordeling te voldoen. Een termijn van vijf werkdagen na betekening van het arrest, komt het hof redelijk voor.
IEF 14680

Bevoegdheidsincident: Forum rei, contractus, delicti, necessitatis, arresti

Hof Arnhem-Leeuwarden 17 februari 2015, IEF 14680; ECLI:NL:GHARL:2015:1148 (X tegen Saudi Aramco)
Bevoegdheid. Procesrecht. [X] produceert en levert gemodificeerd aardappelzetmeel dat gebruikt wordt bij het boren naar olie. Saudi Aramco exploiteert een oliemaatschappij en gebruikt gemodificeerd aardappelzetmeel bij het boren naar olie. Saudi Aramco heeft gebruik gemaakt van gemodificeerd aardappelzetmeel met de productnaam Emfloc MRE, dat geproduceerd is door [X]. Bevoegdheidsincident ex 6 Rv: Forum rei, Forum contractus, Forum delicti, Forum necessitatis, Forum arresti.

Forum rei
Ten aanzien van de in artikel 6 Rv opgenomen gronden voor internationale rechtsmacht geldt dat de wetgever deze heeft ontleend aan artikel 5 EEX-Verordening (Verordening (EG) nr. 44/2001, Pb EG L 12/2001) en de Nederlandse rechter bij de uitleg van artikel 6 Rv de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie over (de uitleg van) die bepaling kan betrekken (MvT, Parl. Gesch. Herz. Rv, p. 102 – 103). De EEX-Verordening is (formeel) niet van toepassing omdat de verweerder geen woonplaats heeft op het grondgebied van een EEX-Staat.

Forum contractus
Volgens artikel 6, onderdeel a Rv is de Nederlandse rechter internationaal bevoegd in zaken betreffende verbintenissen uit overeenkomst, indien de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Ingevolge artikel 6a Rv geldt vervolgens dat, tenzij anders is overeengekomen, voor de koop en verkoop van roerende zaken de plaats van uitvoering in Nederland is gelegen indien de zaken volgens de overeenkomst in Nederland geleverd of geleverd hadden moeten worden.

Forum delicti
De vervangende schadevergoeding dient naar het oordeel van het hof, mede gelet op de uitleg die het Europese hof in het arrest van 6 oktober 1976, zk 14/76 (De Bloos/Bouyer), Jur. 1976, 1497, NJ 1977, 170, daaraan in het kader van artikel 5 sub 1 EEX-Vo heeft gegeven, beschouwd te worden als 'verbintenis uit overeenkomst' in de zin van artikel 6 onderdeel a Rv. Tot ‘verbintenissen uit overeenkomst’ worden namelijk niet alleen verplichtingen gerekend die rechtstreeks uit het contract voortvloeien, zoals de verplichting tot levering of betaling, maar ook de verplichtingen die in de plaats treden van de niet-nagekomen contractuele verplichtingen, zoals de verplichting tot schadevergoeding.

Met betrekking tot het onderscheid tussen de begrippen 'verbintenissen uit overeenkomst' en 'verbintenissen uit onrechtmatige daad' in artikel 5 punt 1 sub a en punt 3 EEX-Vo heeft het Europese hof zich op 13 maart 2014 in de zaak C-548/12 uitgelaten naar aanleiding van een aan het hof voorgelegde prejudiciële vraag.

Het onrechtmatig handelen dat appellant geïntimeerde verwijt - te weten het op onrechtmatige wijze beëindigen van een langdurige samenwerking - is een gedraging waarvan niet gezegd kan worden dat deze geen verband houdt met een verbintenis uit overeenkomst maar die, integendeel, redelijkerwijs kan worden gegrond op de rechten en plichten uit hoofde van de gestelde overeenkomst, zodat met die overeenkomst rekening moet worden gehouden om het geschil te beslechten. Het betreft derhalve een verbintenis uit overeenkomst in de zin van artikel 6 onderdeel a Rv en niet een verbintenis uit onrechtmatige daad in de zin van artikel 6 onderdeel e Rv.

Forum necessitatis
In het licht van de gemotiveerde betwisting door geïntimeerde heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de rechtsgang in Saoedi Arabië voor handelsgeschillen als de onderhavige niet voldoet aan de minimum eisen die aan een behoorlijk rechtsgang gesteld mogen worden en dat zij daarin als westerse onderneming achtergesteld zou worden bij Saoedische bedrijven.

Forum arresti
Het forum arresti maakt inbreuk op de hoofdregel van het forum rei. Om die reden moet artikel 767 Rv terughoudend worden toegepast. De ratio van de slotzin van het artikel is misbruik te voorkomen: te voorkomen dat bevoegdheid wordt gevestigd door een derdenbeslag dat geen doel treft omdat de derde aan de debiteur niets verschuldigd is of niets van de debiteur onder zich heeft.
IEF 14679

Woordmerk FAME nietig en schrapping wordt bevolen

Hof van beroep Antwerpen 22 december 2014, IEF 14679 (FAME tegen DOLCE, voorheen ARKA-SOFT)
Merkenrecht. Kwader trouw. Auteursrecht en andere rechten heropening. Appellanten zijn restauranthouder en beeldmerkhouder van FAME. Geïntimeerde zijn merkhouder van Beneluxwoordmerk FAME en beeldmerk DOLCE. Merkenrecht. Krachtens artikel 2.28.3.a jo. 2.4 BVIE roepen de appellanten terecht (kwader trouw) de nietigheid van de inschrijving van het woordmerk FAME in. De schrapping wordt bevolen.

Auteursrecht op het concept FAME en het logo FAME (bestaande uit: reportages, foto's, logo's, lay-outs en vormgeving). Voor de tegenvorderingen van de appellanten voor zover gebaseerd op andere rechten (auteursrecht, handelsnaam, domeinnaam en oneerlijke handelspraktijken) dan het merkenrecht, heropent het hof de debatten (5.9 en 5.14)

Het hof...stelt het bestaan vast van inbreuken door de geïntimeerden op het woord- en beeldmerk "Fame. Passie voor de Belgische gastronomie. Passion pour la gastronomie belge", waarvan de eerste appellant de rechtmatige houder is, door het herhaalde gebruik van tekens FAME, Fame Magazine, DOLCE, Dolce Magazine, en "DOLCE. Passie voor de Belgische gastronomie" bij de publicaties van de magazines FAME MAGAZINE en DOLCE MAGAZINE, in briefwisseling en op drukwerk, op de websites www.famemagazine.be en dolcemagazine.be, ...

IEF 14502

Verslag jurisprudentielunch Merken-Modellen-Auteursrecht

Verslag gemaakt door Arnoud Martens, Masterstudent Radboud universiteit en voorzitter V.I.E.R.. Donderdag 20 november jongstleden werd de halfjaarlijkse jurisprudentielunch Merken-, modellen-, en Auteursrecht door deLex georganiseerd. Binnen drie uur werd je door prof. mr. T. Cohen Jehoram (merkenrecht), prof. mr. Ch. Gielen (modellenrecht) en mr. J. Van Manen (auteursrecht) volledig bijgepraat over de nieuwste en zeer recente ontwikkelingen.

Merkenrecht
Mr. T. Cohen Jehoram beet de spits af en deed dat meteen met een wel zeer recent arrest van het Hof van Beroep Brussel inzake Louboutin/Van Haren (IEF 14389). Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter waarin het merk van Louboutin nietig werd verklaard. Het hof stelt vast dat het geen zuiver vormmerk en geen zuiver kleurmerk is. De rode zool van Louboutin geniet bescherming op basis ! van een beeldmerk dat op significante wijze afwijkt van de norm wat in de betrokken sector gangbaar is. De inbreukvordering wordt toegewezen op grond van art 2.20 lid 1 sub a BVIE. Daarna werd het arrest Hauck/Stokke (IEF 14209) van het HvJ EU behandeld. In dit arrest gaf het Hof aan de begrippen aard van de waar en wezenlijke waarde van de waar een ruimere uitleg dan waar in Nederland altijd van uit werd gegaan. Zo vallen onder de aard van de waar niet alleen natuurlijke en gereguleerde waren, men denke aan de vorm van een bananenhouderbakje, maar ook vormen waar van de wezenlijke kenmerken inherent zijn aan de generieke functies van de waar waarnaar de consument zoekt. Cohen Jehoram wees erop dat dit een wezenlijk ruimere toepassing is dan wij in de Benelux gewend zijn. Ook is deze uitleg ruimer dan de guidelines van het OHIM. Over de wezenlijke waarde oordeelde het HvJ het volgende. Deze is niet beperkt to! t esthetische elementen ( het alom bekende voorbeeld van een vaas) maar strekt ook tot andere wezenlijke functionele kenmerken. Om dit vast te stellen dient men met alle omstandigheden rekening te houden. Bijvoorbeeld met de reclamestrategie; wordt de vormgeving aangeprezen, dan is dit een sterke indicatie dat de vorm de wezenlijke waarde van de waar is.

Modellenrecht

Na een korte koffiepauze was het de beurt aan prof. mr. Ch. Gielen en het modellenrecht. Gielen begon met het arrest Karen Millen v Dunes van het Hof van Justitie (IEF 13959). Waar de hoge raad in de Apple v Samsung (IEF 12714) zaak oordeelde dat bij beoordeling van het eigen karakter er naar meerdere modellen uit de prior art samen gekeken mag worden, is het Hof van oordeel dat het eigen karakter slechts beoordeeld dient te worden door te kijken naar de algemene indruk die wordt gewekt door een ouder model en niet door een combinatie van afzonderlijke kenmerken van meerdere oudere modellen. Conclusie is aldus dat bij beoordeling van het eigen karakter men niet zogenaamd mag mozaïeken. Nu rijst de vraag of men bij de beoordeling van de beschermingsomvang ook niet mag mozaïeken. Prof. mr. Gielen gaf aan dat deze vraag wellicht ontkennend beantwoordt dient te worden. In de zaak Cocoon tables van het Hof Den Haag (IEF 13771) oordeelt het hof dat Karen Millen niet dwingt tot eenzelfde aanpak voor de beschermingsomvang als voor de beoordeling van het eigen karakter van een model. Daarnaast sprong de zaak Burgers v Basil van het Hof Den Haag (IEF 14060) in het oog. In deze zaak werd voor rieten fietsmanden een beroep gedaan op het modellenrecht en het auteursrecht. Inbreuk op een niet ingeschreven gemeenschapsmodel werd aangenomen omdat de inbreukmakende mand slechts op enkele details verschilde van de beschermde fietsmand. Echter, men kon geen beroep doen op het auteursrecht omdat de auteursrechtelijke ondergrens niet haalde. De beschermingsdrempel in het auteursrecht is aldus hoger en daarmee lijkt het modellenrecht in praktische relevantie toe te nemen.

Auteursrecht
Als laatste behandelde Joris Van Manen de meest in het oog springende auteursrechtelijke zaken van afgelopen half jaar. Zo behandelde hij de uitspraak van het Hof van Justitie over de discriminerende Suske en Wiske parodie, waarin het Hof de uitgangspunten van de parodie uitzondering voor Europa in kaart heeft gebracht. De nationale rechter dient de vrijheid van meningsuiting (die het recht to shock, disturb and offend omvat) af te wegen tegen de belangen van de auteursrechthebbende. Ook passeerde het zeer opmerkelijke BestWater arrest van het HvJ EU (IEF 14315) de revue. Eerder dit jaar besliste het Hof in het Svensson arrest (IEF 13540) dat een werk dat met toestemming van de auteur op het internet openbaar wordt gemaakt en ver volgens een andere website doormiddel van een embedded link naar dit werk linkt, deze embedded link niet openbaar maakt aan een nieuw publiek. Immers, de eerste openbaarmaking is een openbaarmaking aan het hele internetpubliek. In het BestWater arrest bevestigt het Hof dat ook voor framed linken dezelfde ballon opgaat. : reeds de eerste openbaarmaking is voor het gehele internetpubliek. Framed linken maakt niet openbaar aan een nieuw publiek. Opmerkelijk aan dit arrest is dat het hof volledig voorbij gaat aan de stelling van BestWater die stelt dat de Het is in deze zaak niet duidelijk of de eerste openbaarmaking niet met toestemming van de rechthebbende geschiedde. was en aldus onrechtmatig is. Het hof kijkt alleen naar het feit dat het (via YouTube) op internet beschikbaar is, niet naar de vraag hoe het op YouTube terechtgekomen is (met of zonder toestemming van de auteur). openbaar gemaakt is. Daarnaast werden uitspraken over het uitlenen van e-books en uitputting van e-books besproken. Ook was er aandacht voor het arrest van de Hoge Raad inzake Rubiks Cube (IEF 14212). De Hoge Raad laat het arrest van hof Arnhem in stand. De kubus zonder kleuren is niet beschermd. De oneindige mogelijkheden aan kleurencombinaties komt ook niet in aanmerking voor bescherming. De combinatie van de zes kleuren verdeeld over zes vlakken is wel een auteursrechtelijk beschermd werk. Ten slotte werd stilgestaan bij de nieuw in de Auteurswet opgenomen verweesde werken.

Arnoud Martens

IEF 14678

De Syngenta-ABC-uitspraak landmark-case in Life Sciences

Bijdrage ingezonden door Rogier de Vrey, CMS. In de zaak Syngenta/Octrooicentrum NL [IEF 14669] speelden aspecten van octrooirecht / aanvullend beschermingscertificaat, bestuursrecht en Europees recht. Deze zaak is behandeld door mij, tezamen met mijn Nederlandse kantoorgenoten Conny Delissen (bestuursrecht), Willem Hoorneman (net als ik octrooirecht) en mijn kantoorgenoot uit Brussel, Edmon Oude Elferink (Europees recht).

Octrooicentrum Nederland (=OCNL) heeft Syngenta op 9 december 2005 een aanvullend beschermingscertificaat verleend. Inmiddels is duidelijk, na de University of Queensland uitspraak van het HvJEU (C-630/10), dat bij het verlenen van het ABC ten onrechte niet is uitgegaan van de primair door Syngenta aangedragen Finse "combi-vergunning". Als gevolg daarvan is de duur van het certificaat een stuk korter dan deze zou zijn geweest indien de juiste vergunning zou zijn gebruikt voor de berekening van de duur. Syngenta heeft ongeveer acht jaar na de verlening van het certificaat verzocht tot correctie van de duur van het certificaat. Op het moment van dit verzoek was het certificaat nog van kracht. Dit verzoek is geweigerd door het OCNL. Het OCNL heeft tevens het door Syngenta daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft vervolgens het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft Syngenta hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en daarbij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Ook dit verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen [IEF 14023].

In de bodemprocedure in hoger beroep heeft OCNL zich op het standpunt gesteld dat er geen verplichting is om terug te komen op haar besluit tot verlening van het certificaat in 2005. Syngenta had binnen de wettelijke termijn van 6 weken (na 9 december 2005) bezwaar dienen in te stellen, wat zij niet heeft gedaan. Artikel 17 lid 2 van de Verordening 1610/96 (de Verordening) maakt dit niet anders en zou enkel verwijzen naar de mogelijkheid van bezwaar volgens de nationale procedureregels (6 weken termijn). Tevens zouden er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die tot heroverweging ex art. 4:6 AWB nopen. Tenslotte was OCNL van mening dat correctie van de duur derden in hun belang zou kunnen treffen.

Syngenta heeft – zeer kort gezegd – betoogd dat de interpretatie van OCNL van art. 17 lid 2 van de Verordening zich niet verhoudt met het dwingende en supranationale karakter van Verordening 1610/96, de algemene opzet en doelstelling van deze verordening en het principe van Unietrouw. Tevens zou de in art. 17 lid 2 beoogde correctiemogelijkheid zinledig worden indien een beroep hierop aan een nationale beroepstermijn van 6 weken zou worden gebonden. Het feit dat in dit geval de foutieve berekening van de geldigheidsduur van het certificaat niet het gevolg is van een fout bij de vermelding in de aanvraag van de datum van de eerste handelsvergunning, maar het gevolg van een verkeerde vergunning als uitgangspunt, kan geen beletsel zijn voor toepassing van art. 17 lid 2.

De Raad van State heeft (in de bodemprocedure) Syngenta in het gelijk gesteld en bepaald dat de geldigheidsduur van het inmiddels vervallen certificaat dient te worden verlengd tot 18 december 2015.

Met name deze ruime uitleg van artikel 17(2) en de mogelijkheid om op in principe elk moment op deze correctiemogelijkheid een beroep te doen, is interessant voor certificaathouders.

Rogier de Vrey

IEF 14677

Geen rectificatie van de naam als bron van een artikel

Vzr. Rechtbank Limburg 22 september 2014, IEF 14677; ECLI:NL:RBLIM:2014:8170 (Maastricht Dichtbij)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Op dichtbij.nl is een artikel gepubliceerd over een goededoelenproject waarin de suggestie wordt gedaan dat initiatiefnemer frauduleuze handelingen heeft gepleegd bij geldinzameling, daarbij is de naam van eiseres en haar moeder als bron genoemd. De redacteur heeft onderbouwd dat hij moeder van eiseres heeft gesproken, telefonisch en na de publicatie ook per e-mail. Dat eiseres niet al één van de bronnen heeft gefungeerd lijkt onwaarschijnlijk. De rectificatie wordt afgewezen.

"de voorzieningenrechter [kan] niet met voldoende mate van zekerheid waarschijnlijk oordelen dat eiseres niet als één van de bronnen heeft gefungeerd van het artikel (...), zodat vooralsnog niet voldoende aannemelijk is dat de door eiseres (...) gevorderde rectificatie in een bodemprocedure zal worden toegewezen."

4.3. Eiseres stelt dat zij niet de door de redacteur in het artikel genoemde (tweede) bron is en dat gedaagde onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door haar niettemin als zodanig op te voeren. Gelet op de hoofdregel van artikel 150 Rv rust bij eiseres de bewijslast haar stelling dat zij niet mede de bron van het artikel was. Voorshands is niet gebleken dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in dit geval een andere verdeling van die bewijslast met zich mee zouden brengen.


4.4. Overwogen wordt dat gedaagde met stukken heeft onderbouwd, en ook niet in geschil is, dat de redacteur van het artikel op 14 juli 2014 met de moeder van eiseres heeft gebeld. Partijen zijn het er ook over eens dat hij in ieder geval met de moeder van eiseres heeft gesproken en dat hij daarvan getrouw verslag heeft gedaan in het artikel van 15 juli 2014. De redacteur belde met de vaste telefoonlijn van de moeder van eiseres die is gekoppeld aan het adres waar eiseres en haar moeder wonen. Na het gesprek heeft de redacteur per sms aan zijn hoofdredacteur bericht dat hij: “de mensen uitgebreid [had] gesproken”. De redacteur en de moeder van eiseres hebben na het plaatsen van het artikel over en weer nog e-mailcontact gehad over de verdere afhandeling van hetgeen zij eerder telefonisch hadden besproken, waarbij door de moeder van eiseres geen opmerking is gemaakt over het feit dat eiseres als bron is vermeld. Daarnaast acht de voorzieningenrechter relevant dat de eiseres de juistheid van de aan haar toegeschreven uitlatingen over haar persoonlijke verhouding tot de personen die hoofdonderwerp zijn van het artikel en hetgeen zich tussen hen heeft afgespeeld, niet weerspreekt.

4.6. Eiseres stelt weliswaar dat zij tijdens gemeld telefoongesprek niet thuis was, waartoe zij verwijst naar de door haar overgelegde verklaringen van haar moeder en zus, doch gelet op het gemotiveerde verweer van gedaagde acht de voorzieningenrechter die verklaringen, mede nu deze door familieleden van eiseres in haar voordeel zijn afgelegd, onvoldoende om af te doen van voormeld oordeel. Daarbij speelt een rol dat indien zou worden afgegaan op deze verklaringen, de conclusie moet zijn dat de redacteur heeft verzonnen dat hij ook met een ander dan de moeder van eiseres heeft gesproken. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding daarvan uit te gaan.