IEF 22024
29 april 2024
Artikel

Conferentie: 50-jarig bestaan van het Benelux-Gerechtshof

 
IEF 22020
29 april 2024
Artikel

Seminar Fashion en Recht op woensdag 5 juni 2024

 
IEF 22019
29 april 2024
Uitspraak

Advies OCNL is geen besluit in de zin van art. 1:3 Awb

 
IEF 14656

Wat te doen met de proceskosten uit kort geding na een andersluidend bodemvonnis?

I. Werts en W.J.G. Maas, Wat te doen met de proceskosten uit kort geding na een andersluidend bodemvonnis?, IEF 14656 IE-Forum.nl.
Bijdrage ingezonden door Ilse Werts en Wim Maas, Deterink. Recentelijk is veel aandacht geweest voor de vergoeding van proceskosten bij intrekking van het kort geding in een IE-zaak.  Deze voor de praktijk belangwekkende discussie heeft inmiddels geleid tot een arrest van het Haagse hof waarin, kort samengevat, werd geoordeeld dat het intrekken van een kort geding door eiser in een IE-zaak in beginsel leidt tot een volledige proceskostenveroordeling ten laste van eiser [IEF 14413 (Containerbox tegen City Box)].  Maar een andere vraag – die minstens even relevant is voor de praktijk – blijft nog altijd onbeantwoord. Wat te doen met de proceskosten uit kort geding na een andersluidend bodemvonnis? Het ‘voelt’ voor vele juristen immers onrechtvaardig indien bij winst in de bodemzaak de uiteindelijk zegevierende partij toch zou blijven zitten met de proceskosten van de kort geding procedure. Zeker in zaken betreffende handhaving van rechten van intellectuele eigendom is het (financiële) belang bij een antwoord op voornoemde vraag voor de betrokken procespartijen evident. Immers, artikel 1019h Rv voorziet in een volledige proceskostenveroordeling, ook in kort geding zaken waarbij slechts een voorlopig oordeel wordt gegeven. 

Hoewel de vraag van groot belang is voor de rechtspraktijk zijn er in de literatuur en jurisprudentie nauwelijks enige aanknopingspunten te vinden om tot een dogmatisch onderbouwd antwoord te komen. Toch gaan wij in dit artikel een poging wagen. Daarbij sluiten wij aan bij de inmiddels (meer) vastomlijnde doctrine van onrechtmatige executie van een kort geding vonnis.
(...)
§ 8.  Conclusie
De praktijk wacht op een antwoord. Kan een procespartij de na een verloren kort geding procedure betaalde proceskosten terugvorderen, indien die partij in het bodemgeschil alsnog aan het langste eind trekt? Ons antwoord is: ja. Wij pleiten voor de hoofdregel dat hij die een ander dwingt aan hem proceskosten te betalen door (dreiging met) executie van een kort geding vonnis, handelt in beginsel onrechtmatig, indien naar achteraf blijkt in de bodemprocedure hij daartoe niet het recht had. Voor niet-juristen en rechtzoekenden is het onbegrijpelijk – en derhalve maatschappelijk ongerechtvaardigd – dat degene die ten principale in  het gelijk is gesteld toch met de proceskosten zou blijven zitten. Zeker in IE zaken kan dat vanwege de soms enorme proceskostenveroordelingen tot ongerijmde situaties leiden,

Ilse Werts en Wim Maas

IEF 14655

Googles informatievrijheid prevaleert boven recht vergeten te worden

Vzr. Rechtbank Amsterdam 12 februari 2015, IEF 14655; ECLI:NL:RBAMS:2015:716 (X tegen Google)
Uitspraak ingezonden door Remy Chavannes, Brinkhof. Het 'recht om vergeten te worden'. Zoekmachine Google Search hoeft de gegevens van eiser niet te verwijderen. Eiser wilde dat Google verschillende links die verwijzen naar websites, waarop (kranten)artikelen staan over een geschil dat eiser had met een aannemer, zou verwijderen. De voorzieningenrechter oordeelt dat in dit geval dat de zoekresultaten niet ontoereikend, irrelevant of bovenmatig zijn en dat het belang van eiser bij verwijdering in dit geval niet opweegt tegen het recht op informatievrijheid van Google.

Eiser baseerde zich daarbij op de (artikelen 36 en 40 van de) Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en een uitspraak van het Hof van Justitie van de EU. Volgens het Costeja-arrest van dat Hof kan men zich alleen verzetten tegen het tonen van zoekresultaten die ontoereikend, irrelevant of bovenmatig zijn ten aanzien van het doel van de betrokken verwerking door Google. Daarbij gaat het vooral om toetsing van het zoekresultaat ten opzichte van de zoekvraag, en niet zozeer om de vraag of de inhoud van (in dit geval) de gevonden artikelen zelf ontoereikend, irrelevant of bovenmatig is. Een beroep op artikel 36 en 40 Wbp is niet bedoeld om het bestaande juridisch beoordelingskader voor onrechtmatige perspublicaties te omzeilen. Het is evenmin bedoeld om onwelgevallige maar niet onrechtmatige artikelen via de omweg van een verwijderingsverzoek aan een zoekmachine-exploitant aan het zicht van het publiek te onttrekken.

2.6. Verschillende media hebben omstreeks mei 2012 de vorenstaande artikelen in al dan niet gewijzigde bewoordingen overgenomen, waaronder:
https://www.powned.tv/nieuws/binnenland/2012/05/topman_kpmg_in_container.html
https://www.gooieneemlander.nl/regionaal/gooivechtstreek/article15579743.ece
https://caribbeantaxlaw.blogspot.nl/2014/08/ontwortelde-accountants.html
https://personen.inhetnieuws.nl/[eiser][eiser]/plaatsen/Naarden#.VCFj2_1_th4
https://forum.fok.nl/topic/1777705/7/25
https://www.rtvoost.nl/nieuws/default.aspx?nid+144268
https://www.destentor.nl/regio/raalte/bouwer-draait-huis-op-slot-vanwege-onbetaalde-rekening-1.1758583

4.3. De wijze waarop Google Inc bij het aanbieden van haar zoekmachine persoonsgegevens verwerkt is gerechtvaardigd op grond van de in artikel 8 sub f Wbp genoemde verwerkingsgrond, dat de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van haarzelf en dat van de gebruikers voor wie zij de gegevens ontsluit en de partijen van wie zij de gegevens ontsluit. Dit is immers in het Costeja-arrest bevestigd en wordt ook niet betwist door eiser.

4.4. Dat neemt echter niet weg dat een betrokkene (hier: eiser) op grond van artikel 36 en 40 Wbp de voor de verwerking verantwoordelijke instantie (hier: Google Inc) kan verzoeken bepaalde gegevens niet langer te verwerken dan wel te verwijderen, waarbij voor de uitleg en toepassing van artikel 36 en 40 Wbp aansluiting moet worden gezocht bij de Privacyrichtlijn (Richtlijn 95/46/EG) en het Costeja-arrest.
Voor beantwoording van de vraag of Google Inc op grond van artikel 36 Wbp moet overgaan tot het verwijderen van URL’s die volgen op het invoeren van de naam van eiser in Google Search is ingevolge het Costeja-arrest van belang of de verkregen informatie, gelet op het geheel van de omstandigheden van het geval, ontoereikend, niet of niet meer ter zake dienend (irrelevant) of bovenmatig is ten aanzien van het doel van de betrokken verwerking door Google Inc. Voor de vraag of eiser terecht een beroep doet op artikel 40 Wbp dient ingevolge het Costeja-arrest te worden nagegaan of zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen die verband houden met de bijzondere situatie van eiser zich ertegen verzetten dat hem betreffende gegevens het voorwerp van een verwerking vormen.
Bij de toepassing van beide bepalingen is van belang dat twee fundamentele rechten in het geding zijn, te weten het recht op privacy van eiser (artikel 8 EVRM) en het recht op informatievrijheid van Google Inc (artikel 10 EVRM en artikel 7 Grondwet), terwijl ook de belangen van de internetgebruikers, webmasters en auteurs/aanbieders van informatie op het internet in het oog gehouden moeten worden.

4.6. De artikelen hebben alle als onderwerp de ‘container-kwestie’, met uitzondering van het artikel ‘Ontwortelde accountants’, waarin deze kwestie slechts zijdelings wordt genoemd. In ieder geval staat vast dat de gevonden URL’s juist en relevant zijn als zoekresultaat bij een zoekvraag naar de naam van eiser. Ze gaan immers over hem. Daarnaast is de informatie in essentie juist. Eiser heeft immers erkend dat hij een conflict had met zijn aannemer die stelde nog € 200.000,- van hem te krijgen, dat die aannemer daarom zijn retentierecht heeft ingeroepen en de sloten heeft vervangen, waardoor eiser gedwongen was nog langer in de tijdelijke woning (met de daaraan gekoppelde containers) te blijven wonen. Dat eiser het uitoefenen van het retentierecht onterecht vond, dat dat in de arbitragezaak ook is uitgemaakt (zo stelt eiser maar blijkt niet uit de stukken) en dat de zaak uiteindelijk is geschikt, doet er niet aan af dat de informatie op het moment van publicatie in essentie juist was. Ook enkele nuanceverschillen (dat eiser niet als gevolg van de ruzie met de aannemer in een container verbleef, maar dat hij gedurende de gehele verbouwing in een kleine woning met daarnaast 3 containers voor opslag verbleef) of door eiser als tendentieus bestempelde bewoordingen (‘grootverdiener’, ‘bivakkeert’, ‘noodgedwongen’) maken dat niet anders.

Op andere blogs:
MediaReport (Eng)

IEF 14654

Agent een mierenneuker noemen is aantasting eer en goede naam

HR 10 februari 2015, IEF 14654; ECLI:NL:HR:2015:274 (Mierenneuker)
Mediarecht. Strafrecht. Belediging, art. 266 Sr. Vervolg ECLI:NL:HR:2012:BV9188. Het gebruik van het woord “mierenneuker” is i.h.a. op zichzelf niet beledigend, zodat i.c. de vraag of dit belediging oplevert afhangt van de context waarin dat woord is gebezigd (ECLI:NL:HR:2009:BJ9796). Het Hof heeft (nu) toereikend gemotiveerd dat de uitlating "jij bent een mierenneuker" in een context is gedaan die de strekking had de agent in zijn eer en goede naam aan te tasten.

Het Hof heeft immers vastgesteld dat de verdachte, nadat zijn blikje bier was afgepakt, de verbalisant die bezig was met de ordehandhaving in het openbaar en waarneembaar voor aanwezige derden, heeft toegevoegd de woorden "jij bent een mierenneuker", daarmee het gezag van de optredende politieagent ondermijnend.

IEF 14653

Tweede Kamer steunt wetsvoorstel auteurscontractenrecht

Uit het nieuwsbericht: De Tweede Kamer heeft ingestemd met het wetsvoorstel van staatssecretaris Teeven dat de contractuele positie van auteurs en uitvoerende kustenaars ten opzichte van hun exploitanten versterkt. Zij zijn bij deze overeenkomsten met exploitanten (zoals uitgevers en platenmaatschappijen) vaak de zwakkere partij. Daarom versterkt de staatssecretaris hun positie.

Zo krijgt de maker een recht op een billijke vergoeding voor het verlenen van exploitatiebevoegdheid. Daarnaast moet de maker een hogere vergoeding kunnen claimen als zijn werk een onverwacht groot succes blijkt te zijn. Dat is het geval als de oorspronkelijk overeengekomen vergoeding in geen enkele verhouding meer staat tot de opbrengst voor de exploitant. De zogeheten bestsellerbepaling.

Als de exploitant nalaat te exploiteren, kan de maker zijn recht terugkrijgen (use-it-or-lose-it-bepaling). Verder kunnen onredelijke bepalingen in exploitatiecontracten worden vernietigd. Daarbij kan worden gedacht aan bepalingen die de maker verplichten om het auteursrecht op al zijn toekomstige werken aan een en dezelfde uitgever over te dragen.

Verder is er een nieuwe regeling voor het filmauteurscontractenrecht voorgesteld. Alle makers krijgen een billijke vergoeding van de producent. Scenarioschrijvers, regisseurs en de hoofdrolacteurs hebben via hun collectieve beheersorganisatie ook nog recht op een extra proportionele vergoeding van de exploitant waarmee de producent contracteert. De rechtenorganisaties van deze makers (verenigd in PAM) en de omroepen, producenten en distributeurs (verenigd in Rodap) sloten deze week vooruitlopend op de inwerkingtreding van het wetsvoorstel hierover al een overeenkomst.

Tot slot bevat de wet een grondslag voor een geschillencommissie. Bij problemen tussen makers en exploitanten lijken makers er voor terug te schrikken naar de rechter te stappen. Een efficiënte en laagdrempelige geschillencommissie kan hier een oplossing bieden. Naast individuele makers kunnen ook verenigingen van makers geschillen aan de commissie voorleggen.

IEF 14652

HR: Het verwijzingshof moet de geldige reden The Bulldog beoordelen

HR 13 februari 2015, IEF 14652; ECLI:NL:HR:2015:292 (Leidseplein beheer tegen Red Bull)
Uitspraak ingezonden door Robbert Sjoerdsma, Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek en Lars Bakers, Bingh. Merkenrecht. Na prejudicieel antwoord [IEF 13512] over gebruik te goeder trouw nog voordat het bekende merk is gedeponeerd. Proceskosten ex 1019h Rv omvatten ook reis- en verblijfkosten. Schending van artikel 10bis Verdrag van Parijs faalt, die bepaling heeft geen rechtstreekse werking. De nadere conclusie van de AG [IEF 14398] strekkende tot vernietiging en verwijzing wordt door de Hoge Raad gevolgd.

 

2.2 Deze uitspraak brengt mee dat de klacht van onderdeel 1.1 gegrond is en dat vernietiging moet volgen.
Het verwijzingshof zal aan de hand van deze maatstaven, zoals die zijn uitgewerkt in het arrest van het HvJEU, in het bijzonder in de nrs. 54-59, het beroep van De Vries op een 'geldige reden' dienen te beoordelen.

2.4 Onderdeel V behoeft geen behandeling, nu de vraag of De Vries ongerechtvaardigd voordeel heeft getrokken uit de reputatie van het Red Bull-merk eerst aan de orde komt indien De Vries niet een 'geldige reden' voor het gewraakte gebruik van zijn teken kan inroepen.

Proceskosten
2.6.2 De bezwaren tegen de opgevoerde bedragen wegens 'reis- en verblijfkosten' leiden niet ertoe dat deze kosten geheel of ten dele niet voor vergoeding in aanmerking komen. Anders dan Red Bull betoogt vallen dergelijke kosten onder de op de voet van art. 1019h Rv te vergoeden kosten. Voorts brengt de enkele
omstandigheid dat voor het Hof in Luxemburg het woord is gevoerd door slechts een van de twee daarheen gereisde advocaten nog niet mee dat de aanwezigheid van de andere advocaat bij de pleidooien overbodig was.

2.6.3 Het valt evenwel niet in te zien waarom naast de gespecialiseerde cassatieadvocatenl naar uit de specificatie voIgt 1 sedert 25 februari 2011 126 uren aan de zaak hebben gewerktl hun correspondenten in die periode nog eens ruim 213 uren aan het vervolg van de cassatieprocedure hebben besteed. Het totaal van deze uren - ca. 340 - komt bovenmatig voor en wekt de indruk dat daarin dubbel werk begrepen is. Voor de hoogte van dit aantal uren is door De Vries geen verklaring gegeven. Het opgevoerde bedrag zal daarom met 100 uur à € 240,00, verhoogd met 5% kantoorkosten, worden verminderd. verminderd.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
Cassatieblog

IEF 14651

VVD heeft het volste vertrouwen in het Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht

Door Jeroen van Wijngaarden, Kamerlid VVD-fractie. Thema: Wetsvoorstel AuteurscontractenrechtReactie op het plenair debat afgelopen dinsdag 10 februari 2015 over het ‘Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht':

'De inzet van de VVD was gericht op een auteursrecht dat zorgt dat werk loont voor makers. Ik heb namens de VVD een evaluatie gevraagd om scherp te blijven volgen of dat ook gaat gebeuren. Vanuit vele makers is er positief gereageerd op dit wetsvoorstel, dus ik heb het vertrouwen dat makers met dit nieuwe stelsel beter voor hun rechten op kunnen komen.'

IEF 14650

Betwiste feitencomplexen over software-auteursrechten, niet voor KG geschikt

Vzr. Rechtbank Limburg 22 december 2014, IEF 14650; ECLI:NL:RBLIM:2014:11173 (Katoomba tegen Voorzorg c.s. en Mosadex)
Auteursrecht. Bewijs. Katoomba vordert verlenen van gebruiksrechten aan derde partijen op en toegang tot programmatuur waarvan Katoomba het auteursrecht heeft, waaronder DPS Programmatuur. Aangezien er een feitencomplexen over en weer wordt betwist zonder nadere bewijsvoering, die ontbreekt, en zonder deskundige expertise en advisering van de voorzieningenrechter, leent de behandeling zich niet voor inhoudelijke beoordeling in kort geding en worden de vorderingen afgewezen.

4.9. De voorzieningenrechter is in het onderhavige geval van oordeel dat partijen over en weer op de door de ander(en) ter zitting als belangrijkste pijlers van hun respectievelijke vorderingen gepresenteerde feitencomplexen - namelijk:
- aan de zijde van Katoomba: Vici heeft in 2014 aan Katoomba het auteursrecht op DPS softwareprogrammatuur overgedragen in 2014 (1); Voorzorg B.V. zat vast aan een schriftelijke licentieovereenkomst met Vici uit 2009 en aan Fenit voorwaarden/ICT-Office voorwaarden (2); Voorzorg BV heeft in strijd met die overeenkomst (met behulp van Mosadex) de programmatuur aan Voorzorg Limited ter beschikking gesteld (3) en Voorzorg Limited heeft die programmatuur gebruikt/gebruikt die programmatuur (4);
- aan de zijde van Mosadex c.s.: Vici mocht onderhoud, support en verdere ontwikkeling op DPS programmatuur niet opzeggen, zoals zij heeft gedaan en Vici heeft onderhoud, support en doorontwikkeling CFS programmatuur nooit opgezegd (1); Katoomba is niet auteursrechthebbende (2); Katoomba biedt geen adequaat onderhoud, support en doorontwikkeling voor DPS en CFS en dat heeft grote schadelijke gevolgen voor Mosadex c.s. (3); Mosadex c.s. hebben jegens Katoomba recht en belang bij levering van broncode van programmatuur (4),
uitdrukkelijk en onderbouwd verweer hebben gevoerd en daarbij de juistheid van de feitelijke en juridische stellingen gemotiveerd hebben betwist, zodat het zonder nadere bewijsvoering, die ontbreekt en die in kort geding niet aan de orde is, en zonder deskundige expertise en advisering van de voorzieningenrechter, die in kort geding evenmin voorhanden is, niet mogelijk is om alle voor een oordeel relevante noodzakelijke feiten vast te stellen.

4.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de zaak zich derhalve niet leent voor inhoudelijke beoordeling in kort geding en hij zal om die reden de vorderingen over en weer afwijzen.
IEF 14649

IUS is Latijn voor 'recht' en geen merk

Hof van beroep Brussel 3 februari 2015, IEF 14649 (IUS)
Merkenrecht. Het BBIE beslist tot doorhaling van de door eiser ingeschreven merk IUS (Latijn voor recht) met toepassing van 2.1.4 BVIE omdat beschrijvend is voor juridische diensten. Het woord 'IUS' is het Latijnse woord voor "recht", dat Latijn een dode taal is, staat er niet aan in de weg dat het een belangrijke  invloed heeft gehad op de Benelux-talen. De gemiddelde consument weet dat in de juridische wereld vaak Latijnse termen worden gebruikt. Een groot aantal advocatenkantoren gebruikt de term IUS als onderdeel van hun handels- of vennootschapsnaam. Het Hof van beroep verklaart de vordering ongegrond, de weigering is terecht.

17. Het woord "ius" is het Latijnse woord voor "recht". Eiser voert aan dat het Latijn een dode taal is. Enkel een handvol mensen kennen nog de betekenis van bepaalde Latijnse woorden. De gemiddelde consument van de betrokken diensten zal niet in staat zijn het woord ‘lus' te begrijpen en kan er dus de betrokken dienst niet uit afleiden. Het is de terminologie die in het normale taalgebruik van de betrokken categorieen consumenten wordt gebruikt die doorslaggevend is. In bet normale taalgebruik van de beoogde doelgroep zal bet woord “lus” geenszins voorkomen. Het betrokken teken zal en kan dus niet dienen ter aanduiding van de betrokken diensten.

18. Het BBIE is het terecht oneens met deze stelling. Dat het Latijn een dode taal is, staat er niet aan in de weg dat het Latijn een belangrijke invloed heeft gehad op de Benelux-talen en er veel Latijnse termen In bet dagelijks taalgebrulk aanwezlg zijn. Het vak Latijn blijft ook leerlingen aantrekken in het middelbaar onderwijs.

(...) dat het woord “lus” niet voorkomt In de tijdschrlften “Ciné-Télé Revue” of “Dag Allemaal” is niet relevant omdat de gemiddelde consument deze tijdschriften niet raadpleegt als hi] op zoek is naarjuridische diensten of juridische informatie.

(...) In het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (Van Dale, 14dC druk, p. 1592) wordt het woord “jus” (uitspraak joes’) met als betekenis recht vermeld en wordt uitgelegd dat het woord afkomstlg is van het Latijnse “ius”. Als voorbeeldzin schrijft Van Dale: “jus studeren”.

De gemiddelde consument weet dat in de juridische wereld vaak Latijnse termen worden gebruikt.  (...)

Een groot aantal advocatenkantoren gebruikt de term “ius” als onderdeel van hun handels- of vennootschapsnaam: Altius, Eubellus, Ad/ius, Auxillus, Lexius Advocaten, Venus, Orbius, Xinius, lus Consult.

IEF 14648

Essentiële bijdrage geleverd in openbaarmaken muziek tijdens ParkCity en Schlagerfestival

Rechtbank Limburg 11 februari 2015, IEF 14648 (Vereniging BUMA tegen Stichting ParkCity Live)
Uitspraak ingezonden door Jasmin van Eenenaam, Buma Stemra. Auteursrecht. Muziek. Tijdens ParkCity Live 2012 en Schlagerfestival 2011 en 2012 zijn muziekwerken opgevoerd zonder een licentieovereenkomst. Het organiseren van muziekevenementen kan wordt aangemerkt als 'openbaar maken'. Volgens de KvK-inschrijving, de subsidiebeschikking en vergunningen en ontheffingen staat vast dat de Stichting als organisator een essentiële bijdrage heeft geleverd in het openbaarmaken. De rechtbank verbiedt om zonder voorafgaande toestemming van Buma evenementen te organiseren waarbij een muziekwerk behoren tot het door Buma beheerde repertoir ten gehore wordt gebracht.

4.2. (...) De curator heeft ten aanzien van het gevorderde onder 1. dadelijk in de eis ingestemd, maar voor wat betreft de gevorderde dwangsom aangevoerd dat er ambtshalve schorsing dient plaats omdat dit ziet op voldoende van een vordering uit de boedel.

4.3. De Rechtbank is van oordeel dat voor zover onderdeel 1. van de vordering is gericht tegen de curator, het gevorderde verbod toewijsbaar is. Daar is immers geen inhoudelijk verweer tegen gevoerd. De rechtbank ziet echter onvoldoende aanleiding aan dat verbod een dwangsom te verbinden, mede gelet op artikel 611e Rv.

4.8. (...) De rechtbank stelt vast dat het Stichting niet heeft betwist dat blijkens het handelsregister tot haar activiteiten tevens behoort het "initiëren van een jaarlijks terugkerend cultureel openlucht popmuziekevenement in Parkstad." (...) Voorts heeft de gemeente Heerlen aan de Stichting diverse vergunningen en ontheffingen verleend. De rechtbank komt op grond daarvan tot de conclusie dat Stichting het evenement (mede) georganiseerd heeft en met voornoemde onbetwiste handelingen als organisator een essentiële bijdrage geleverd heeft in het openbaar maken van muziekwerken die behoren tot het Buma-repertoire.
IEF 14647

Staken van claims SVH-verklaring en inschrijving in register

Vzr. Rechtbank Amsterdam 10 februari 2015, IEF 14647 (Stichting SVH 2.0 tegen Cihex)
Uitspraak ingezonden door Younes Moussaoui, bureau Brandeis. Mediarecht. SVH 2.0 neemt examens af bij kandidaten ter toetsing van kennis van sociale hygiëne. CIHEX begeeft zich op gelijke markt en geeft geslaagden een diploma "Sociale Hygiëne voor het horecabedrijf". CIHEX wordt verboden, zolang de landelijke examencommissie van SVH 2.0 niet anders heeft beslist, uitlatingen te doen waarin de indruk wordt gewekt dat haar diploma leidt tot verstrekking van SVH Verklaring en inschrijving in het SVH Register Sociale Hygiëne.

4.10. De uitlating dat het CIHEX-diploma aan de wettelijke vereisten voor de Drank- en Horecawet voldoet bevat geen onjuiste mededelingen met betrekking tot SVH 2.0. SVH 2.0 heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom een dergelijke uitlating desondanks onrechtmatig moet worden geacht. Zolang de landelijke examencommissie haar oordeel nog niet heeft gegeven kan voorts nog niet worden geoordeeld dat deze mededeling onjuist is, en bovendien staat het CIHEX vrij om met die commissie van mening te verschillen. Er is derhalve geen reden om ten aanzien van deze uitlating de vrijheid van meningsuiting te beperken.

4.11 (...) Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding om CIHEX te veroordelen tot het plaatsen van een rectificatie.

4.12. De vordering van SVH 2.0 inhoudende dat CIHEX aan eigenaren van internetzoekmachines opdracht dient te geven de onrechtmatige uitingen van de door hen beheerbare media en uit hun digitale archieven te verwijderen is evenmin toewijsbaar. De omvang van de verplichting die toewijzing van dit deel van de vordering voor CIHEX met zich zal brengen (nog los van de vraag over de uitvoerbaarheid daarvan) weegt niet op tegen het - door SVH 2.0 niet nader omschreven - nadeel de SVH 2.0 ondervindt van het mogelijke terugvindbaarheid van het persbericht.