IEF 22028
2 mei 2024
Uitspraak

Vertrouwensbeginsel bij beroepstermijnen UPC

 
IEF 22025
2 mei 2024
Uitspraak

Vorderingen afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang

 
IEF 22027
2 mei 2024
Artikel

Porterfield opent haar deuren!

 
IEF 14835

Beroep op citaatrecht en uitingsvrijheid slagen in Britt Dekker-arrest, en vragen van uitleg

HR 3 april 2015, IEF 14835; ECLI:NL:HR:2015:841 (GS Media tegen Sanoma c.s.)
Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram, Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek, Remy Chavannes, Brinkhof  Arnout Groen, Hofhuis Alkema Groen. Christiaan Alberdingk Thijm, bureau Brandeis. Grondrechten. vrijheid van meningsuiting. Beroep citaatrecht slaagt. Plaatsing uitsnede foto’s en hyperlinks naar foto’s op Geenstijl.nl voorafgaand aan publicatie in Playboy. Voorwaarden citaatrecht (art. 15a Auteurswet, art. 5 lid 3 onder d Auteursrechtrichtlijn). Herkenbaarheid auteursrechtelijk beschermde trekken werk in overgenomen deel (‘uitsnede’), belang context. Slagende klacht over beoordeling onjuiste uitsnede.

In elk geval heeft het hof met zijn oordeel dat slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden aanvaard dat de vrijheid van meningsuiting een auteursrechtinbreuk rechtvaardigt een onjuiste maatstaf aangelegd, omdat het auteursrecht en de uitingsvrijheid twee gelijkwaardige grondrechten zijn. Prejudiciële vragen over hyperlink naar een door derde beheerde website. Gestelde vragen:

1.a Is sprake van een ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van art. 3 lid 1 van Richtlijn 2001/29 wanneer een ander dan de auteursrechthebbende door middel van een hyperlink op een door hem beheerde website verwijst naar een door een derde beheerde, voor het algemene internetpubliek toegankelijke website, waarop het werk zonder toestemming van de rechthebbende beschikbaar is gesteld?
1.b Maakt het daarbij verschil of het werk ook anderszins niet eerder met toestemming van de rechthebbende aan het publiek is medegedeeld?

1.c Is van belang of de ‘hyperlinker’ op de hoogte is of behoort te zijn van het ontbreken van toestemming van de rechthebbende voor de plaatsing van het werk op de bij 1.a genoemde website van de derde en, in voorkomend geval, van de omstandigheid dat het werk ook anderszins niet eerder met toestemming van de rechthebbende aan het publiek is medegedeeld?

2.a Indien het antwoord op vraag 1.a ontkennend luidt: is in dat geval wél sprake van een mededeling aan het publiek, of kan daarvan sprake zijn, indien de website waarnaar de hyperlink verwijst, en daarmee het werk, voor het algemene internetpubliek weliswaar vindbaar is, maar niet eenvoudig, zodat het plaatsen van de hyperlink het vinden van het werk in hoge mate faciliteert?

2.b Is bij de beantwoording van vraag 2.a van belang of de ‘hyperlinker’ op de hoogte is of behoort te zijn van de omstandigheid dat de website waarnaar de hyperlink verwijst voor het algemene internetpubliek niet eenvoudig vindbaar is?

3. Zijn er andere omstandigheden waarmee rekening moet worden gehouden bij beantwoording van de vraag of sprake is van een mededeling aan het publiek indien door middel van een hyperlink toegang wordt verschaft tot een werk dat niet eerder met toestemming van de rechthebbende aan het publiek is medegedeeld?

Rechtspraak.nl:

Auteursrecht. Plaatsing uitsnede foto’s en hyperlinks naar foto’s op website (Geenstijl.nl) voorafgaand aan publicatie in Playboy. Inbreuk op auteursrecht? Voorwaarden citaatrecht (art. 15a Auteurswet, art. 5 lid 3 onder d Auteursrechtrichtlijn). Herkenbaarheid auteursrechtelijk beschermde trekken werk in overgenomen deel (‘uitsnede’), belang context. Slagende klacht over beoordeling onjuiste uitsnede. Beroep op uitingsvrijheid (art. 10 EVRM) tegenover handhaving intellectuele eigendomsrechten (art. 1 Eerste Protocol, art. 17 EU-Handvest), maatstaf voor belangenafweging (HvJEU 27 maart 2014, ECLI:EU:C:2014:192 (UPC Telekabel Wien); EHRM 10 januari 2013, ECLI:NL:XX:2013:BZ9845 (Ashby Donald)). Is plaatsing hyperlinks een ‘mededeling aan publiek’ (art. 12 Aw, art. 3 Auteursrechtrichtlijn)? HvJEU 13 februari 2014, ECLI:EU:C:2014:24 (Svensson). Wordt met interventie een nieuw publiek bereikt? HvJEU 21 oktober 2014, ECLI:EU:C:2014:2315 (BestWater). Zijn bestanden ‘volmaakt privé’ gebleven? Motiveringsklacht. Bewijslastverdeling. Faciliteren van anderszins niet eenvoudig vindbare foto’s door plaatsing van hyperlinks, omzeiling beperkingsmaatregelen website waar beschermd werk zich bevindt of interventie waardoor foto’s nieuw publiek bereiken? Prejudiciële vragen aan HvJEU.

Minbuza:

In oktober 2011 maakt een fotograaf in opdracht van Sanoma, verweerster en uitgever van Playboy (verweerster 2), een fotoreportage van Britt Dekker (verweerster 3), een zogenaamde ‘BN-er’ die geregeld op een NL commerciële tv-zender te zien is. Dekker heeft verweerster exclusief toestemming gegeven de foto’s in Playboy te publiceren en gedeeltelijk op de website van het blad. Verzoekster is exploitant van de website Geenstijl.nl. Zij ontvangt op 26 oktober 2011 een anonieme linktip naar een bestand op de site ‘Filefactory’ waarin de betreffende fotoreportage is opgeslagen. In het tv-programma Pownews van die dag wordt van het uitlekken van de foto’s melding gemaakt en er worden enkele foto’s getoond. Verweerster heeft nog dezelfde dag de Telegraaf (moederbedrijf van verzoekster) verzocht te voorkomen dat de foto’s worden gepubliceerd. Op 27-10-2011 staat op de site GeenStijl het bericht dat de foto’s zijn uitgelekt, een uitsnede van één van de foto’s, en een link naar de site waarop het zip-bestand met alle foto’s was opgeslagen. Sanoma sommeert verzoekster de hyperlink te verwijderen, waarop verzoekster niet reageert. Filefactory verwijdert de bestanden op verzoek van verweerster wel. Verzoekster trekt zich niets van dreigementen van verweerster aan, en publiceert op 07-11-2015 het bericht dat ‘blote Dekker’ GeenStijl gaat aanklagen. Daarbij wordt wederom een link naar de foto’s geplaatst, nu op een nieuwe website ‘imageshack’. Ook laatstgenoemde verwijdert de bestanden na verzoek van verweerster. Op 17-11-2011 wordt een nieuwe hyperlink op de site van GeenStijl geplaatst en er worden door derden op het forum van GS nieuwe links geplaatst naar andere websites waarop de foto’s te zien zouden zijn. De foto’s zijn ten slotte in het decembernummer van Playboy geplaatst.
Verweersters stellen dat verzoekster door het plaatsen van hyperlinks inbreuk heeft gemaakt op auteursrecht Sanoma en portretrecht Dekker, en onrechtmatig heeft jegens hen heeft gehandeld. Bij de RbAms worden de vorderingen grotendeels toegewezen, maar het HofAms vernietigt het vonnis omdat de foto’s door plaatsing op Filefactory al eerder openbaar waren gemaakt. Het Hof achtte onrechtmatig handelen wel bewezen: GS faciliteerde het bekijken van de foto’s door plaatsing van de links, en met het plaatsen van een uitsnede van één van de foto’s is wel inbreuk op auteursrecht gemaakt (niet op portretrecht Dekker want haar gelaat stond niet op de foto).Het HofAms oordeelt dat schending auteursrecht ook mogelijk is door publiceren van slechts een uitsnede (‘een citaat’) van een foto, waarvoor in de NL Auteurswet voorwaarden zijn gesteld om niet als inbreuk te worden beschouwd. GS gaat in cassatie wegens vermeende schending van haar vrijheid van meningsuiting zoals gewaarborgd in EVRM artikel 10. Sanoma stelt incidenteel cassatieberoep in wegens het oordeel van het HofAms dat plaatsen hyperlinks niet als openbaarmaking in auteursrechtelijke zin kan worden aangemerkt.
De verwijzende NL rechter (HR) concludeert uit vaste rechtspraak van het HvJEU dat een mededeling alleen als ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van RL 2001/29 wordt beschouwd wanneer sprake is van een ‘nieuw publiek’. Het gaat hier om dezelfde doelgroep en dan zou geen toestemming van de houders van het auteursrecht vereist zijn, maar er is wel sprake van hulp bij het omzeilen van verweersters beperkingsmaatregelen aangezien alleen abonnees van Playboy vrij toegang hadden. De vraag of in deze zaak sprake is van ‘mededeling aan het publiek’ kan de HR niet zonder twijfel beantwoorden. Ook de vraag of sprake is van ‘nieuw publiek’ doordat GS heeft doorgelinkt naar een site die geen toestemming had de foto’s te openbaren kan de HR niet zonder twijfel beantwoorden.

In citaten:

Citaatrecht
5.1.7 In het hiervoor in 5.1.2 aangehaalde oordeel van het hof ligt besloten dat in de uitsnede die het heeft beoordeeld de auteursrechtelijke trekken van het werk herkenbaar zijn. De klacht dat het hof heeft verzuimd daarover een oordeel te geven is dan ook ongegrond. Of dat oordeel in het licht van de stellingen van GS Media voldoende begrijpelijk is kan in het midden blijven, nu onderdeel I.5 terecht aanvoert dat het hof niet de juiste uitsnede heeft beoordeeld. Gelet op de stellingen van partijen zoals weergeven in het onderdeel en de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.1.4, volgt dat alleen de uitsnede zonder kleding afkomstig is uit een van de foto’s waarop de berichtgeving op GeenStijl betrekking had en ten aanzien waarvan Sanoma c.s. zich op het auteursrecht van [betrokkene] hebben beroepen. Na verwijzing zal dan ook, met inachtneming van hetgeen hiervoor in 5.1.5 en 5.1.6 is overwogen, alsnog moeten worden beoordeeld of in die uitsnede de auteursrechtelijk beschermde trekken van de foto waaruit de uitsnede afkomstig is herkenbaar zijn.

5.2.1 Onderdeel II is gericht tegen de verwerping door het hof van het betoog van GS Media dat de in art. 10 EVRM gewaarborgde uitingsvrijheid in de weg staat aan de handhaving van het beroep op het auteursrecht ten aanzien van de uitsnede.

5.2.6 Anders dan het onderdeel veronderstelt, heeft het hof het voorgaande niet miskend. Het laat immers de mogelijkheid open dat de aan GS Media toekomende uitingsvrijheid aan de handhaving van het auteursrecht met betrekking tot de uitsnede in de weg staat. Onderdeel II.7 klaagt evenwel terecht dat het hof met zijn oordeel dat hiervan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. Of de uitingsvrijheid in een concreet geval behoort te prevaleren, hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de uiting. In verband met dit laatste is van belang dat, wanneer het gaat om een commerciële uiting, het belang van degene die deze uiting doet in beginsel minder zwaar weegt dan wanneer het een publicatie van algemeen maatschappelijk belang betreft (vgl. de hiervoor in 5.2.5 genoemde uitspraak in de zaak Ashby Donald e.a./Frankrijk).

Eerdere voorspelling van de te beantwoorden vragen door Dirk Visser: IEF 14537

Op andere blogs:
Cassatieblog
MediaReport

IEF 14834

Omroep Max krijgt boete voor Heel Holland Bakt gelicentieerde producten

CvdM 17 maart 2015, IEF 14834 (Omroep Max - Heel Holland Bakt)
Mediarecht. Rechtenlicentie. Merkenrecht. Boete Omroep MAX voor overtreding van het dienstbaarheidsverbod ten aanzien van de Heel Holland Bakt producten. Door het Commissariaat voor de Media is in het kader van zijn toezichthoudende taak op grond van de Mediawet 2008, onderzoek verricht naar een mogelijke overtreding door Omroep MAX van het dienstbaarheidsverbod van artikel 2.141 van de Mediawet 2008. Aanleiding voor het onderzoek waren de Heel Holland Bakt producten die te koop zijn (geweest) via de winkels van Albert Heijn, ah.nl en Bol.com, alle eigendom van Ahold. Merkdepots zijn verricht door Omroep Max als houder.

Merchandise en het dienstbaarheidsverbod 61. Merchandise is het commercieel exploiteren van rechten op karakters/figuren, namen en (beeld)merken door het op de markt brengen van producten en diensten. Het op de markt brengen van merchandise rondom programma’s van publieke media-instellingen is in beginsel niet verboden, mits de publieke media-instellingen zich houden aan de reclameen sponsorregels, het dienstbaarheidsverbod en toestemming van het Commissariaat krijgen voor het uitvoeren van deze nevenactiviteit. Het Commissariaat merkt hierbij duidelijkheidshalve op dat in het onderhavige geval geen sprake is van een nevenactiviteit van een publieke media-instelling. Merchandise is dus mogelijk, maar mag er niet toe leiden dat commerciële partijen daar meer dan normaal van profiteren. Het dienstbaarheidsverbod betreft immers alle activiteiten van publieke media-instellingen

62. Zoals gezegd is merchandise rondom programma’s in beginsel niet verboden, mits er wordt voldaan aan een aantal vereisten zoals naleving van het dienstbaarheidsverbod. De exclusiviteit van de verkoop van de Heel Holland Bakt merchandise door Ahold in combinatie met het grote aantal producten, hebben tot de vraag geleid of een commerciële derde (Ahold) daarmee een meer dan normale winst of andere concurrentievoordelen heeft kunnen behalen.

67. Omroep MAX had zich tijdens het ondertekenen van het contract met de BBCW bewust moeten zijn van het dienstbaarheidsverbod door het uit handen geven van de merchandiserechten. Dat deze dienstbaarheid zich in de praktijk realiseerde door het op de markt brengen van een Heel Holland Bakt productlijn door Ahold was daarbij voor Omroep MAX te voorzien nu al voordat Omroep MAX de licentieovereenkomst sloot, in andere landen waar een soortgelijke licentie voor een lokale versie van The Great British Bake Off was verleend, eveneens een productlijn met het lokale woordbeeldmerk op de markt is gebracht. Omroep MAX was zich bewust of had zich bewust moeten zijn van het feit dat er merchandise rondom het programma op de markt zou kunnen worden gebracht. Het Commissariaat acht daartoe mede van belang dat Omroep MAX, in overeenstemming met de bepalingen in de licentieovereenkomst, het woordbeeldmerk van Heel Holland Bakt deponeerde en vervolgens overdroeg aan BBCW (zie hierover verder randnummer 75). Ook hierdoor had Omroep MAX er extra alert op moeten zijn dat in de met BBCW afgesloten overeenkomsten voldoende waarborgen werden ingebouwd om overtreding van het dienstbaarheidsverbod te voorkomen.

Merkrechten uit handen gegeven 74. Zoals Omroep MAX ter hoorzitting heeft bevestigd, was zij op grond van haar contract met BBCW verplicht haar merkrechten over te dragen aan BBCW. Het Commissariaat stelt vast dat uit artikel 8.2 van de Key terms in de Format rights license agreement inderdaad volgt dat Omroep MAX Heel Holland Bakt als merk diende te deponeren en op verzoek van BBCW over moest dragen aan BBCW.

IEF 14833

Kleurwijziging van beeldmerk is geen wijziging in onderscheidend vermogen

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 6 maart 2015, IEF 14833; ECLI:NL:RBMNE:2015:1450 (Gelders Isolatiebedrijf hodn GIB tegen G.I.B. Techniek)

Uitspraak mede ingezonden door Tjibbe Fokkens en Pim-André van Egmond, Nysingh. Merkinbreuk. Proceskosten. GIB verkoopt isolatiemateriaal en is houder van het beeldmerk GIB. G.I.B. Techniek voert installatiewerken uit en heeft beeldmerk G.I.B techniek geregistreerd. De enkele wijziging van de kleur van het beeldmerk maakt niet dat het onderscheidend vermogen is gewijzigd en het merk vervallen kan worden verklaard vanwege niet normaal gebruik. In casus is er verwarringsgevaar ex 2.20 lid 1 sub b BVIE. Kostenveroordeling ex art. 1019h Rv op basis Indicatietarief eenvoudig kort geding.
4.5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het beeldmerk van Gelders Isolatiebedrijf is ingeschreven bij het BBIE en dat de geldigheidsduur van de inschrijving niet is verstreken. G.I.B. Techniek heeft aangevoerd dat het beeldmerk van Gelders Isolatiebedrijf in een bodemprocedure vervallen kan worden verklaard, omdat Gelders Isolatiebedrijf dit beeldmerk al gedurende vijf jaar niet op normale wijze heeft gebruikt doordat zij een onderscheidend kenmerk van dit beeldmerk (de kleur) heeft gewijzigd.
Aangezien het verval van een merkrecht werkt vanaf het moment dat de reden van het verval zich voordoet, zal de voorzieningenrechter beoordelen of er een serieuze, niet te verwaarlozen kans is dat het merk in een bodemprocedure vervallen zal worden verklaard. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat hiervan geen sprake is. De enige gestelde of gebleken wijziging is dat (op de busjes en het bord bij de ingang van Gelders Isolatiebedrijf) gebruik wordt gemaakt van witte tekens op een rood font of (op de website en het briefpapier van Gelders Isolatiebedrijf) van groene tekens. Nu het merk verder precies zo is gebruikt als geregistreerd (zie 2.2), waarbij zij opgemerkt dat het hier geen kleurmerk betreft, maakt deze enkele wijziging van de kleur van de tekens niet dat het onderscheidende vermogen van het merk is gewijzigd,

4.14. Gelders Isolatiebedrijf heeft gesteld dat zij in totaal € 20.750,83 (inclusief 6% kantoorkosten en exclusief verschotten en BTW) aan advocaatkosten heeft moeten maken. Gelders Isolatiebedrijf vordert op grond van artikel 1019h Rv dat G.I.B. Techniek wordt veroordeeld in de volledige door haar gemaakte proceskosten, waarbij zij dat bedrag beperkt tot het in de Indicatietarieven in IE-zaken (versie september 2014) genoemde tarief voor een complex kort geding van € 15.000,00. Dat sprake zou zijn van een dermate complex kort geding dat de kosten van € 15.000,00 als redelijk en evenredig zijn aan te merken onderbouwt Gelders Isolatiebedrijf – verkort weergegeven – als volgt. Gelders Isolatiebedrijf heeft extra werkzaamheden moeten uitvoeren doordat G.I.B. Techniek van advocaat is gewisseld (hierdoor was extra correspondentie in het voortraject noodzakelijk) en doordat G.I.B. Techniek heel veel verweren heeft gevoerd (hierdoor was een uitgebreid feitenonderzoek en een uitgebreide dagvaarding noodzakelijk), daarbij zijn de vorderingen van Gelders Isolatiebedrijf gebaseerd op verschillende grondslagen. Gelders Isolatiebedrijf heeft ervoor gewaakt dat de betrokkenheid van twee advocaten niet tot hogere kosten heeft geleid door eventuele doublures in werkzaamheden niet te declareren.

G.I.B. Techniek heeft hier tegen aangevoerd dat er geen sprake is van een complex kort geding als bedoeld in de Indicatietarieven in IE-zaken en onderbouwt dit, onder meer, als volgt. De advocaten van Gelders Isolatiebedrijf zijn IE-specialisten, (mede) gelet hierop is de casus eenvoudig en was er weinig onderzoek vereist. Gegeven de eenvoud van de zaak is de betrokkenheid van twee advocaten overbodig. Daarbij komt dat er geen grote hoeveelheid producties is overgelegd en dat in het voortraject slechts sprake is geweest van een paar brieven van slechts een paar pagina’s. Bovendien bestaat er een (grote) overlap tussen de verschillende brieven en processtukken.
De voorzieningenrechter is – mede gelet op bovenstaande verweren van G.I.B. Techniek – van oordeel dat er geen sprake is van een dermate complex kort geding dat toepassing van het tarief van € 15.000,00 rechtvaardigt en acht een kostenveroordeling op basis van het tarief van € 6.000,00 voor een eenvoudig kort geding zoals genoemd in de Indicatietarieven in IE-zaken in casu redelijk en evenredig. De voorzieningenrechter verwerpt het verweer van G.I.B. Techniek dat Gelders Isolatiebedrijf haar kosten niet voldoende tijdig en/of voldoende duidelijk zou hebben gespecificeerd. Met de toepassing van het tarief van € 6.000,00 is bovendien voldoende tegemoet gekomen aan het verweer van G.I.B. Techniek dat oppositiewerkzaamheden in het declaratieoverzicht van Gelders Isolatiebedrijf zouden zijn opgenomen of dat daaruit niet voldoende blijkt dat er geen dubbele uren zouden zijn gedeclareerd, wat daar verder ook van zij.
(...)

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14831

Nieuw bewijs tardief geweigerd, schorsing tot HvJ EU-antwoord

Rechtbank Den Haag 1 april 2015, IEF 14831; ECLI:NL:RBDHA:2015:3649 (Bacardi tegen Van Caem c.s.)
Uitspraak ingezonden door Jesse Hofhuis, Hofhuis Alkema Groen. Merkenrecht. Parallelhandel. Gedecodeerde goederen. Partijen verzoeken om Bacardi nieuw bewijs in het geding te laten brengen "ter onderbouwing van de door haar bij dagvaarding gedane feitelijke stellingen’. Nu in deze zaak reeds vonnis was bepaald, wordt het verzoek als tardief geweigerd. De rechtbank houdt het geding geschorst tot na beantwoording van het HvJ EU van de prejudiciële vragen in de Mevi-Bacardi [IEF 14058].

Nieuw bewijs?
4.2. Bij brief van 19 december 2014 (vgl. 1.3.) is door partijen onder meer verzocht toe te staan Bacardi nieuw bewijs in het geding te laten brengen ‘ter onderbouwing van de door haar bij dagvaarding gedane feitelijke stellingen’. Nti in deze zaak reeds vonnis was bepaald wordt het verzoek als tardief geweigerd.4.6. De rechtbank is na de zitting ambtshalve bekend geworden met de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag in de procedure tussen Mevi/Top Logistics en (onder meer) Bacardi, waarin Van Caem is toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van Mevi/Top Logistics, van 22juli 2014’ Daarin heeft het Haagse hof de volgende prejudiciële vragen aan het HvJ EU voorgelegd:
“Deze vragen betreffen goederen die afkomstig zijn van buiten de EER en die, nadat zij (niet door of met toestemming van de merkhouder) zijn binnengebracht op het grondgebied van de EER, in een lidstaat van de Europese Unie zijn geplaatst onder de regeling extern douanevervoer of onder de regeling douane-entrepot (een en ander als bedoeld in het Communautair douanewetboek, Verordening (EEG) nr. 2913/92 (oud) en Verordening (EG) nr. 450/2008).
1 .Wanneer, onder de omstandigheden als in deze zaak aan de orde, dergelijke goederen vervolgens worden geplaatst onder een accijnsschorsingsregeling moeten zij dan worden aangemerkt als ingevoerd in de zin van artikel 5, lid 3, sub c, van Richtlijn 89/104/EEG (thans Richtlijn 2008/95/EG), aldus dat sprake is van ‘gebruik (van het teken) in het economisch verkeer” dat door de merkhouder kan worden verboden op grond van artikel 5, lid 1, van genoemde richtlijn?
2.Wanneer vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, heeft dan te gelden dat, onder de omstandigheden als in deze zaak aan de orde, de enkele aanwezigheid in een lidstaat van dergelijke goederen (die zijn geplaatst onder een accijnsschorsingsregeling in die lidstaat) geen afbreuk doet of kan doen aan de functies van het merk, zodat de merkhouder die zich beroept op nationale merkrechten in die lidstaat zich niet kan verzetten tegen die aanwezigheid?”

Schorsing
4.7. Ook is inmiddels op 30 september 2014 arrest gewezen in het hoger beroep aangetekend tegen het tussenvonnis 2010 en het eindvonnis 201 1. Het Haagse hof heeft in dit arrest onder meer overwogen, dat voor de beantwoording van de in die procedure voorliggende vragen, het antwoord op de in de Mevi/Bacardi-zaak aan het HvJ EU gestelde vragen van belang is. Om die reden heeft het hof geoordeeld dat zijn beslissing over de vraag of opslag van en handel in Bacardi-producten met een AGP-status merkinbreuk oplevert, dient te worden aangehouden tot na de beantwoording van de prejudiciële vragen in de Mevi/Bacardi-zaak. Ook voor de beoordeling van de vraag of handel in gedecodeerde producten met een AGP-status merkinbreuk oplevert, is het oordeel van het HvJ EU in de Mevi/Bacardi-zaak voor de beoordeling door het Haagse hof van belang. Bij de beoordeling van de overige grieven die zich richten tegen de toewijzing van het inbreukverbod en een aantal nevenvorderingen, de formulering en/of de omvang dan wet de motivering daarvan is de beantwoording door het HvJ EU van Justitie van de voorgelegde vragen eveneens van belang. Daarom heeft het hof zijn oordeel aangehouden tot na de beantwoording van die vragen.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14830

Het “Beleidsdocument: Naamgeving farmaceutische producten” bekeken vanuit merkenrechtelijk perspectief

Bijdrage ingezonden door Marloes Meddens-Bakker, Klos Morel Vos & Reeskamp. Bij de naamgeving van farmaceutische producten komen nogal wat zaken kijken. Onlangs publiceerde het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (het College) het concept Beleidsdocument: Naamgeving farmaceutische producten. Het concept bevat de richtlijnen die het College voornemens is toe te passen op alle productnamen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik die door het College worden vastgesteld. Het Beleidsdocument is dan ook vanuit het perspectief van de registratieautoriteit geschreven. De onderwerpen die voorbij komen, waaronder het voorkomen van naamsverwarring, toevoegingen en paraplumerken, hebben echter ook een sterke merkenrechtelijke component. De naam van een geneesmiddel zal vaak niet alleen als productnaam bij het College worden geregistreerd, maar ook als merk. Om die reden is het zinvol het concept Beleidsdocument niet uitsluitend op zichzelf te beschouwen, maar tevens vanuit merkenrechtelijk perspectief te bekijken. Deze bijdrage behandelt de meest in het oog springende thema’s vanuit die invalshoek.

(...Lees het gehele artikel hier...)

Conclusie
Naast het volgen van de richtlijnen van het College en de overige in het Beleidsdocument genoemde beleidsdocumenten over de naamgeving van
farmaceutische producten is het verstandig om vanuit merkenrechtelijk perspectief na te denken over de naam van een farmaceutisch product.

Met welke oudere namen van derden moet rekening worden gehouden bij het ‘clearen’ van een voorgenomen naam? Welke invloed heeft het toevoegen van bepaalde elementen aan de naam op de beschermingsomvang daarvan? En welke risico’s brengt het gebruik van bepaalde symbolen met zich mee? Vanwege de mogelijk verstrekkende invloed van deze onderwerpen op het gebruik van de naam in de praktijk kan het nuttig zijn al in een vroeg stadium van het bedenken van de naam de merkenrechtelijke aspecten in ogenschouw te nemen.

Als de naam eenmaal is gekozen, brengt de wijze waarop die naam als merk wordt gedeponeerd bovendien aanvullende uitdagingen met zich. Wordt gekozen voor een woordmerk of een woord-/beeldmerk? Wordt de naam gedeponeerd in combinatie met een overkoepelend element of is het beter een los paraplumerk te deponeren? En welke waren en diensten kan de registratie het beste dekken? Een merkgemachtigde of in het merkenrecht gespecialiseerde advocaat kan adviseren over de beste keuze en/of combinatie.

IEF 14829

Vragen van uitleg over uitlenen en uitputting e-books

Rechtbank Den Haag 1 april 2015, IEF 14829; ECLI:NL:RBDHA:2015:5195 (VOB tegen Stichting Leenrecht, NUV, Lira, Pictoright)
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser en Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger en Christiaan Alberdingk Thijm, bureau Brandeis. Auteursrecht. Uitputting. Leenrecht. E-books. Definitieve prejudiciële vraagstelling [zie eerder IEF 14164]:

1. Dienen de artikelen 1 lid 1,2 lid 1 sub b en 6 lid 1 van richtlijn 2006/115 aldus te worden uitgelegd dat onder “uitlening” als daar bedoeld mede is te verstaan het zonder direct of indirect economisch of commercieel voordeel via een voor het publiek toegankelijke instelling voor gebruik ter beschikking stelten van auteursrechtelijk beschermde romans, verhalenbundels, biografieën, reisverslagen, kinderboeken en jeugdliteratuur:

- door een kopie in digitale vorm (reproductie A) op de server van de instelling te plaatsen en het mogelijk te maken dat een gebruiker die kopie door middel van downloaden kan reproduceren op zijn eigen computer (reproductie 3),
- waarbij de kopie die de gebruiker tijdens het downloaden maakt (reproductie 3), na verloop van een beperkte termijn niet meer bruikbaar is, en
- waarbij andere gebruikers gedurende die termijn de kopie (reproductie A) niet kunnen downloaden op hun computer?
2. Als vraag 1. bevestigend moet worden beantwoord, staat artikel 6 van richtlijn 2006/115 en/of een andere bepaling van het Unierecht eraan in de weg dat lidstaten aan de toepassing van de in artikel 6 van richtlijn 2006/115 opgenomen beperking op het uitleenrecht de voorwaarde stellen dat de door de instelling ter beschikking gestelde kopie van het werk (reproductie A) in het verkeer is gebracht door een eerste verkoop of andere eigendomsovergang van die kopie in de Unie door de rechthebbende of met zijn toestemming in de zin van artikel 4 lid 2 van richtlijn 2001/29?

3. Als vraag 2. ontkennend moet worden beantwoord, stelt artikel 6 van richtlijn 2006/115 andere eisen aan de herkomst van de door de instelling ter beschikking gestelde kopie (reproductie A), zoals bijvoorbeeld de eis dat die kopie is verkregen uit legale bron?

4. Als vraag 2. bevestigend moet worden beantwoord, dient artikel 4 lid 2 van richtlijn 200 1/29 aldus te worden uitgelegd dat onder de eerste verkoop of andere eigendomsovergang van materiaal als daar bedoeld mede wordt verstaan het op afstand door middel van downloaden voor gebruik voor onbeperkte tijd ter beschikking stellen van een digitale kopie van auteursrechtelijk beschermde romans, verhalenbundels, biografieën, reisverslagen, kinderboeken en jeugdliteratuur?

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14828

Is begrip vorm beperkt tot 3d-eigenschappen van zoolkleurmerk?

Rechtbank Den Haag 1 april 2015, IEF 14828; ECLI:NL:RBDHA:2015:3731 (Louboutin tegen Van Haren)
Uitspraak ingezonden door Wim Maas en Eelco Bergsma, Deterink. Meer Louboutin-zoolmerkuitspraken. Rechtbank formuleert een mogelijke vraag van uitleg aan HvJ EU in bodemprocedure na verstekvonnis [IEF 12902], partijen kunnen zich over dit voornemen uitlaten:

Is het begrip vorm in de zin van artikel 3 lid 1 en onder iii van de Merkenrichtljn (in de Duits, Engels en Franse versie van de Merkenrichtljn respectievelijk Form, shape en forme) beperkt tot de driedimensionale eigenschappen van de waar zoals de/het (in drie dimensies uit te drukken,) contouren, afmetingen en volume daarvan, dan wel ziet deze bepaling mede op andere (niet-driedimensionale) eigenschappen van de waar zoals kleur?
4.30. Zoals hiervoor is overwogen bestaat het merk ttit een kleureigenschap van de zool van een schoen. Het merk valt dus, zoals Van Haren aanvoert, samen met een onderdeel van de waar. Het is echter onduidelijk of het begrip vorm in de zin van artikel 3 lid 1 onder iii van de Merkenrichtlijn (in de Duits, Engels en Franse versie van de Merkenrichtlijn respectievelijk Form, shape enforme) beperkt is tot de driedimensionale eigenschappen van (delen van) de waar zoals de/het (in drie dimensies uit te drukken) contouren, afmetingen en volume daarvan, dan wel mede ziet op andere (niet-driedimensionale) eigenschappen van de waar zoals kleur. Indien dit laatste niet door de uitzondering wordt bestreken, zou het merkrecht van een merkhouder concurrenten zonder tijdslimiet beperken hun producten te voorzien van door het publiek gezochte en gewaardeerde eigenschappen, zoals een rode zool van een hooggehakte damesschoen, hetgeen in strijd lijkt met de ratio van de uitzondering.’1 Evenzo zou een merkrecht bijvoorbeeld kunnen verhinderen dat een concurrent reflecterende veiligheidskleding op de markt zou brengen of frisdrank in een reflecterende en daardoor isolerende verpakking, terwijl daarmee een technische uitkomst wordt verkregen.

4.35. Gelet op het voorgaande en nu, zoals hierna zal blijken, de beslissing van het geschil afhangt van de beantwoording van de hiervoor onder 4.30 opgeworpen vraag, acht de rechtbank het noodzakelijk een vraag van uitleg aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te stellen. De rechtbank overweegt de vraag te formuleren als volgt:

Is het begrip vorm in de zin van artikel 3 lid 1 en onder iii van de Merkenrichtljn (in de Duits, Engels en Franse versie van de Merkenrichtljn respectievelijk Form, shape en forme) beperkt tot de driedimensionale eigenschappen van de waar zoals de/het (in drie dimensies uit te drukken,) conto uren, afmetingen en volume daarvan, dan wel ziet deze bepaling mede op andere (niet-driedimensionale) eigenschappen van de waar zoals kleur?

Aan partijen zal gelegenheid worden geboden zich over dit voornemen en de voor te leggen vraag uit te laten.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14827

Merkinbreuk SPACE SCOOTER via marktplaats en veiling

Vzr. Rechtbank Overijssel 31 maart 2015, IEF 14827; ECLI:NL:RBOVE:2015:1569 (Easy2.company tegen gedaagde)
Easy2 verkoopt een step aangedreven door een voetplank naar voren en naar achteren te bewegen onder de naam SPACE SCOOTER (merk, BNLEUR beeldmerk, domeinnaam). Gedaagde verkoopt steps via marktplaats en bva-auctions.com. Inbreuk wordt door gedaagde erkent en onthoudingsverklaring wordt geweigerd te ondertekenen. De nevenvorderingen worden afgewezen (opgave, recall en vernietiging), het spoedeisend belang bij deze vordering is niet (voldoende) gemotiveerd. Het inbreukverbod en de daaraan te verbinden dwangsom zal een voldoende waarborg bieden om verdere inbreuken op het merk SPACE SCOOTER te voorkomen.

4.3. In dit kader heeft [gedaagde] ter zitting erkend dat hij op de “SPACE SCOOTER” gelijkende steps heeft verkocht met gebruik van de naam SPACE SCOOTER alsmede dat hij daarvoor geen toestemming van Easy2 had verkregen. Voorts heeft hij erkend dat hij daarmee inbreuk heeft gemaakt op het merkrecht van Easy2. Gelet op deze erkenning, de weigering de onthoudingsverklaring te ondertekenen en de onderbouwde stellingen van Easy2 ligt het onder I. gevorderde voor toewijzing gereed.

4.6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is door Easy2 onvoldoende gemotiveerd gesteld welk spoedeisend belang zij heeft bij opgave van de onder II. gevorderde informatie. Hiertoe is van belang dat de gevraagde informatie, gezien de stellingen van Easy2, uitsluitend is bestemd om de hoogte van de schadevergoeding dan wel de winstafdracht te berekenen en zij daarmee niet een versterking van het inbreukverbod op het merk SPACE SCOOTER beoogt. Deze vordering van Easy2 zal daarom worden afgewezen.

4.7. De vordering onder III. komt evenmin voor toewijzing in aanmerking. Daargelaten dat Easy2 het spoedeisend belang bij deze vordering niet gemotiveerd heeft onderbouwd, wordt geoordeeld dat voor het verzenden van een dergelijke brief, gelet op de – thans aannemelijk gemaakte – omvang van de inbreuk, voorshands onvoldoende grond bestaat.

4.8. Dit geldt ook voor de gevorderde vernietiging van de voorraad inbreuk makende steps. Het inbreukverbod en de daaraan te verbinden dwangsom zal in dit geval naar het oordeel van de voorzieningenrechter een voldoende waarborg bieden om verdere inbreuken op het merk SPACE SCOOTER te voorkomen.

IEF 14822

Het nieuwe IE-Forum.nl blijft ook na 1 april gratis toegankelijk

Amsterdam, 1 april 2015. Vanaf vandaag, u zag het al, staat de nieuwe versie van IE-Forum.nl online. Met de aangepaste vormgeving komt de juridische inhoud beter tot zijn recht. Met de verbeterde zoekfunctie zoekt u meteen op dossierniveau.

Vanzelfsprekend blijft IE-Forum ook na deze vernieuwingen neutraal, onafhankelijk en voor iedereen gratis dankzij onze sponsors. Het scherm voor betaald inloggen was natuurlijk niet meer dan een 1-aprilgrap. We hopen dat u die kunt waarderen.

Wilt u meer weten? Kijk bij de zoektips of bel ons even: 020 345 22 12.

En laat weten wat u ervan vindt redactie@ie-forum.nl.

Wij zien u graag vaker terug op www.IE-Forum.nl.

IEF 14826

Muziekuitgave-overeenkomsten voor de duur van het auteursrecht zijn opzegbaar

Hof Amsterdam 31 maart 2015, IEF 14826; ECLI:NL:GHAMS:2015:1201 (Nanada tegen Golden Earring)
Uitspraak ingezonden door Margriet Koedooder, De Vos & partners. en Gert-Jan van den Bergh /  Berber Brouwer, Berg Stoop & Sanders. Zie eerder IEF 13004 en IEF 11451. Uitgaverechten, muziek, inspanningsplicht en de contractsontbinding. Nanada vordert verklaring voor recht dat de buitengerechtelijke ontbinding van de met haar gesloten uitgaveovereenkomsten rechtsgevolg mist en dat zij onverminderd beschikt over de muziekuitgaverechten. De klachtplicht ex 6:89 BW is ook van toepassing op de voortdurende inspanningsverplichtingen. De muziekuitgave-overeenkomsten kunnen mogelijk voor zover de uitgaverechten in die overeenkomsten voor de duur van het auteursrecht zijn overgedragen in strikte zin niet als duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd worden aangemerkt, maar vertonen daarmee gezien de duur van de overeenkomsten wel een sterke verwantschap.

Het hof acht onvoldoende gronden aanwezig om te oordelen dat opzegging van de muziekuitgave-overeenkomsten alleen mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat. Om die reden kan een ernstige verstoorde vertrouwensrelatie in het midden blijven.

De brief van Golden Earring van 25 augustus 2010 bevat geen opzegging, maar Nanada had wens om einde aan de uitgeefrelatie te maken moeten begrijpen; die ontbinding mist rechtsgevolg. In conclusie van antwoord in eerste aanleg (28 augustus 2011) is verklaard dat wegens vertrouwensbreuk de samenwerking onmiddellijk te beëindigen; in de tussenliggende periode beschikte Nanada over de overgedragen muziekuitgaverechten.

3.9. (...) Omdat de muziekuitgave-overeenkomsten niet voorzien in een mogelijkheid van tussentijdse beëindiging en gelet op de gelijkenis van deze overeenkomsten met duurovereenkomsten, ook indien de uitgaverechten voor de duur van het auteursrecht zijn overgedragen, is het hof van oordeel dat deze overeenkomsten in beginsel (tussentijds) opzegbaar zijn.

3.10 Uit het voorgaande volgt dat het bestreden eindvonnis moet worden vernietigd. De onder T door Nanada c.s. gevraagde verklaring voor recht is toewijsbaar voor zover deze betrekking heeft op de buitengerechteljke ontbindingsverklaring bij brief van 25 augustus 2010.

In aanmerking genomen dat de muziekuitgave-overeenkomsten met ingang van 2$ augustus 2011 geldig zijn opgezegd, zijn de onder II gevraagde verklaring voor recht en de vordering onder III slechts toewijsbaar voor het tijdvak 25 augustus 2010 —2$ augustus 2011. Het hof acht geen termen aanwezig om aan de vordering onder III een dwangsom te verbinden nu er geen aanwijzingen zijn dat Kooymans c.s. niet aan de veroordeling zal voldoen. Nanada c.s. heeft onvoldoende onderbouwd dat Kooymans c.s. (in de periode tot 28 augustus 2011) exploitatie- of uitgaveovereenkomsten met derden heeft gesloten. Om die reden zijn de vorderingen onder IV, V en VI evenmin toewij sbaar.

Het hof: verklaart Van Kooten niet ontvankelijk; vernietigt het vonnis waarvan beroep van 4 september 2013; en opnieuw rechtdoende: verklaart voor recht dat de door Kooymans c.s. ingeroepen buitengerechtelijke ontbinding van de met Nanada c.s. gesloten muziekuitgave-overeenkomsten bij brief van 25 augustus 2010 rechtsgevolg mist;

verklaart voor recht dat Nanada c.s. in de periode van 25 augustus 2010 tot en met 22 augustus 2011 beschikte over de door Kooyrnans c.s. aan Nanada c.s. overgedragen muziekuitgaverechten ter zake de muziekwerken;

veroordeelt Kooymans c.s. hoofdelijk om binnen 7 dagen na betekening van dit arrest aan BumalStemra schriftelijk te bevestigen dat Nanada c.s. in de periode van 25 augustus 2010 tot en met 28 augustus 2011 beschikte over de door Kooymans c.s. aan Nanada c.s. overgedragen muziekuitgaverechten ter zake de muziekwerken;

veroordeelt Kooymans c.s. hoofdelijk tot terugbetaling aan Nanada c.s. wegens onverschuldigde betaling van al hetgeen Nanada c.s. ter uitvoering van het bestreden vonnis van 4 september 2013 aan Kooymans c.s. heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;

Lees de uitspraak (pdf/html)
Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak