IEF 22028
2 mei 2024
Uitspraak

Vertrouwensbeginsel bij beroepstermijnen UPC

 
IEF 22025
2 mei 2024
Uitspraak

Vorderingen afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang

 
IEF 22027
2 mei 2024
Artikel

Porterfield opent haar deuren!

 
IEF 14855

Prejudiciële vraag over Finse geografische aanduiding Verlados tegenover Franse Calvados

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ 13 februari 2015, IEF 14855; C-75/15 (Viiniverla) - dossier
Geografhische aanduiding. Verzoekster produceert sinds 2001 in Verla, een dorp in het Zuidoosten van FIN, het product ‘Verlados’, een uit appels gedistilleerde drank waarvoor geen merkenrechtelijke bescherming is gevraagd. Gemiddeld wordt een paar honderd liter in het eigen restaurant verkocht, en is het in de staatswinkel opgenomen in het assortiment ‘leverbaar op bestelling. Bij beschikking van 18november2013 verbiedt de vergunningverlenende en toezichthoudende instantie ‘Valvira’ het product onder de naam Verlados na 01februari2014 op de markt te brengen. Dit besluit is genomen na een klacht over misbruik van de Franse geografische aanduiding Calvados. Finland heeft dit bestreden – het Finse product verwijst expliciet naar de productieplaats en komt slechts één lettergreep overeen met Calvados (en niet twee zoals het HvJ EU in rechtspraak heeft bepaald). De Europese Commissie wijst deze motivering van Finland af en dreigt een inbreukprocedure te starten als Finland niet de nodige maatregelen neemt: de uitgang ‘ados’ zou volstaan om in de zin van de rechtspraak van het HvJ EU een voorstelling voor de benaming „Calvados” op te leveren. Verzoekster start een procedure ter vernietiging van de beschikking. Verweerster Valvira stelt dat zij niet anders kan dan het bindend advies van de Europese Commissie volgen.

De verwijzende Finse rechter (Markkinaoikeus) vraagt zich af of bij de beoordeling of sprake is van ‘voorstelling’ moet worden uitgegaan van een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument. Het is voor hem onduidelijk of daarvoor van belang is dat de benaming „Verlados” expliciet verwijst naar de wijngaard van het dorpje en productieplaats Verla. Aan deze herkenning kan bijdragen dat in het dorp Verla een oud fabriekscomplex is gelegen, dat erkend is als UNESCO-werelderfgoed. Daarnaast wenst hij meer uitleg over beoordeling van fonetische en visuele gelijkenis van merknamen. Hij legt hij de volgende vragen voor aan het HvJEU:

1) Dient bij de beoordeling of er sprake is van voorstelling in de zin van artikel 16, onder b), van verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad (PB L 39, blz. 16) te worden uitgegaan van een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument?
2) Welke betekenis dient in het kader van de beoordeling van een ter bescherming van de geografische benaming „Calvados” gegeven verbod op het gebruik van de benaming „Verlados” voor een op nationaal niveau onder die benaming in de handel gebrachte, uit appels gedistilleerde drank, te worden gehecht aan de volgende omstandigheden bij de uitlegging van het begrip „voorstelling” in de zin van artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 en de toepassing van deze verordening:
a) het eerste deel van de benaming „Verlados”, Verla, een Fins dorp is en als zodanig door de Finse consument kan worden herkend;
b) het eerste deel van de benaming „Verlados”, Verla, verwijst naar de fabrikant van het product „Verlados”, Viiniverla Oy;
c) „Verlados” is een in het dorp gefabriceerd plaatselijk product waarvan per jaar gemiddeld een paar honderd liter wordt verkocht in het eigen restaurant en dat voorts in beperkte omvang op bestelling kan worden geleverd in de staatswinkel in de zin van de alkoholilaki;
d) de woorden „Verlados” en „Calvados” slechts één gezamenlijke lettergreep („dos”) hebben van de drie lettergrepen, maar anderzijds vier letters („ados”), oftewel de helft van alle letters van beide woorden, hetzelfde zijn?
3) Indien er wordt geacht sprake te zijn van „voorstelling” in de zin van artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008, kan het gebruik van de benaming Verlados dan toch worden gerechtvaardigd door een van de bovengenoemde omstandigheden of een andere omstandigheid, zoals de omstandigheid dat bij de Finse consument in ieder geval niet de opvatting kan ontstaan dat het product „Verlados” gefabriceerd zou zijn in Frankrijk?
IEF 14854

Substantieel deel monument is al gesloopt, geen bouwstop

Vzr. Rechtbank Den Haag 9 april 2015, IEF 14854; ECLI:NL:RBDHA:2015:3979 (X architecten tegen De Staat)
Uitspraak ingezonden door Christien Wildeman en Joran Spauwen, Kennedy Van der Laan. Persoonlijkheidsrechten. Rechtspraak.nl: De architect was van mening dat de verbouwing zijn ontwerp van een eerdere renovatie aantast, maar de rechter wijst de gevorderde bouwstop af. Naar het oordeel van de rechter is eiser te laat. Na een aanbesteding is het verbouwingsproject gegund aan een consortium waarvan eiser geen deel uitmaakt. De sloop- en bouwwerkzaamheden zijn medio januari 2015 gestart. Het werk is al voor een substantieel deel gesloopt en eiser had volgens de rechter eerder bezwaar kunnen maken tegen de renovatie. De rechter beveelt de Staat wel eiser een kopie te verstrekken van de bouwtekeningen van de verbouwing. Die informatie kan eiser gebruiken in het kader van een eventuele bodemprocedure.

 

4.1.
De aard van het kort geding brengt mee dat als naar het voorlopig oordeel van de rechter de gedaagde verplicht is bepaalde gedragingen na te laten, toewijzing van een verbod afhankelijk is van een belangenafweging, waarbij onder meer in aanmerking moeten worden genomen enerzijds het voorlopig karakter van het rechterlijk oordeel in kort geding en de ingrijpendheid van de gevolgen van een eventueel verbod voor de gedaagde en anderzijds de omvang van de schade die voor de eiser dreigt, indien een verbod zou uitblijven (zie o.m. HR 15 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1919).

4.2. Toetsend aan deze maatstaf moet de gevorderde bouwstop in deze zaak worden afgewezen. Voor zover de verbouwing van B30 het persoonlijkheidsrecht van [eiser] schendt of anderszins onrechtmatig is, is het gelet op de belangen van partijen te laat om de verbouwing nu nog te stoppen. Een en ander zal hierna worden toegelicht.

4.3. Ten eerste is van belang dat de verbouwing al is aangevangen en dat het werk van [eiser] inmiddels voor een substantieel deel is gesloopt. Ter zitting is duidelijk geworden dat de volgende elementen van het werk van [eiser] al zijn verwijderd:
- de stalen kapconstructie boven het atrium;
- een deel van de verdiepingen bovenop de oudbouw;
- de paviljoens in de ‘oksels’ van het gebouw;
- de liftschachten in het atrium;
- het bovenste deel van de verticale kolommen langs de wanden van het atrium;
- de tussenvloeren in de kapverdiepingen.
Toewijzing van de gevorderde bouwstop voorkomt de sloop van die elementen, die [eiser] rekent tot de belangrijkste onderdelen van zijn ontwerp, niet. In zoverre is het belang van [eiser] niet gediend met toewijzing van de vordering.

4.4. Daar staat tegenover dat toewijzing van een bouwstop ingrijpende consequenties heeft. De Staat heeft onbestreden aangevoerd dat de bouwstop circa € 200.000,- per maand zal kosten, onder meer vanwege extra voorfinancieringskosten en huisvestingkosten. Aangenomen moet worden dat de schade zal oplopen tot een veelvoud van dat maandelijkse bedrag, omdat het lang zal duren voordat de verbouwing kan worden hervat. De Staat heeft onbestreden aangevoerd dat, zelfs als partijen zonder rechtszaak overeenstemming kunnen bereiken over de noodzakelijke wijzigingen, het doorrekenen en bespreken van wijzigingen veel tijd vergt en mogelijk zal meebrengen dat het project opnieuw moet worden aanbesteed. Als het geschil in een bodemzaak moet worden beslecht, komt daar de duur van die procedure nog bij. Al die tijd zou het gebouw half-gesloopt leeg staan en zouden de kosten door lopen.

4.5.
Daar komt bij dat [eiser] zich eerder had kunnen en moeten verzetten tegen de verbouwing. Vast staat immers dat [eiser] al in 2010 is geïnformeerd over de aanstaande verbouwing van B30, dat hij in 2012 wist dat drie consortia in het kader van de aanbesteding van het project bezig waren met nieuwe ontwerpen en dat hij in maart 2014 ervan op de hoogte was dat de Staat het project had gegund aan Facilicom en dat de verbouwing dus daadwerkelijk uitgevoerd zou gaan worden. Uit zijn eigen stellingen volgt ook dat [eiser] zich ervan bewust was dat de verbouwing van B30 onder leiding van een andere architect het risico in zich draagt dat zijn persoonlijkheidsrechten zouden worden aangetast en dat hij een rechtszaak zou moeten starten om zijn rechten veilig te stellen. Toch heeft hij tot begin 2015 gewacht met het onderzoeken van de verbouwplannen en het aanhangig maken van dit kort geding.
IEF 14853

Bestekseisen kunnen in verschillende volgorden, bewoordingen en zinsconstructies

Rechtbank Den Haag 8 april 2015, IEF 14853; ECLI:NL:RBDHA:2015:4029 (Vendrig tegen A.H.B. Adviesbureau)
Uitspraak ingezonden door Iris Jansen en Rutger van Rompaey, Van Benthem & Keulen. Vendrig en AHB adviseren, ontwerpen en begeleiden grootkeukens en (bedrijfs)restauratieve inrichtingen. AHB heeft in opdracht van Vendrig werkzaamheden verricht en kennis genomen van Bestekken. Delen van deze teksten zijn gebruikt bij het schrijven van bestekken in aanbestedingsprocedures. Volgens AHB gaat het om technische specificaties die regelrecht uit regelgeving, voorschriften, NEN- en ISO-normen voortvloeien. Dat dezelfde bestekeisen niet in vele verschillende volgorden, bewoordingen en zinsconstructies kunnen worden beschreven, is onvoldoende gemotiveerd: de gemaakte keuzes zijn niet zo trivaal of banaal. Inbreuk op auteursrechten en persoonlijkheidsrechten.

4.2. (...) AHB heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dezelfde bestekeisen niet in vele verschillende volgorden, bewoordingen en zinsconstructies kunnen worden beschreven en dat de door de maker gemaakte keuzes zo trivaal of banaal zijn dat zij niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Daar komt bij dat Vendrig onweersproken heeft gesteld dat het mede gaat om teksten die niet zijn te herleiden naar wet- of regelgeving, (...). Te dien aanzien heeft AHB ook uitdrukkelijk erkend dat die voorschriften op een andere manier verwoord hadden kunnen worden. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door AHB gebruikte bestekvoorwaarden uit de Bestekken van Vendrig auteursrechtelijk zijn beschermd.

4.5. AHB heeft niet afzonderlijk bestreden dat Vendrig, als zij aangemerkt kan worden als de originaire auteursrechthebbende, tevens de persoonlijkheidsrechten uit hoofde van artikel 25 Aw bezit. Ook heeft zij niet bestreden dat hij inbreuk heeft gemaakt op die persoonlijkheidsrechten door de werken van Vendrig onder een andere naam dan die van de maker openbaar te maken.

Lees de uitspraak hier (pdf/html)

IEF 14852

Historisch aandoende buitenverlichting beperkt door technische keuzes

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25 februari 2015, IEF 14852 (KS Verlichting tegen Van Cranenbroek)
Uitspraak ingezonden door Niels Mulder en Róbin de Wit, DLA Piper. Auteursrecht. Eiser ontwerpt verlichtingselementen en KS Verlichting is licentieneemster, thans werkgever, en verkoopt historische buitenverlichting. Uit eerdere procedures (1997, 1998, 2000) volgt dat de ontwerpen van de nostalgische buitenverlichting niet auteursrechtelijk beschermd zijn. KS Verlichting vordert staking auteursrechtinbreuk op de haar onderdelen. Van Cranenbroek c.s. voert aan dat de KS Onderdelen een vrijwel direct kopie zijn van eerder bestaande historisch aandoende buitenverlichting is, allen klassiek en stoer ogend. De (louter) technische uitgangspunten geven een beperkte keuze weer. De afzonderlijke onderdelen van de collectie zijn niet auteursrechtelijk beschermd en de collectie op zichzelf evenmin.
Lees verder

IEF 14851

BBIE-serie maart 2015

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van 27 oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE-serie januari 2015.

24-03

2008526

AUDIFON

AUDISON

1260585

Gedeelt.

nl

 

24-03

2009466

EPKE

appke

1278236

Gedeelt.

nl

24-03

2009041

NATIONALE DINERCHEQUE

NATIONALE DINER CADEAUKAART

1271845

Afgew.

nl

23-03

2009388

NOVA VITA

Beeldmerk

1275891

Afgew.

nl

23-03

2009389

NOVA VITA

SANT'EGIDIO

1275892

Afgew.

nl

19-03

2008458

ME TOO

BE TOO

1260184

Toegew.

fr

 

IEF 14850

Ruim gebod 3 dwaze dagen tegen 4 fabulous days afgewezen

Rechtbank Noord-Holland 10 september 2014, IEF 14850; ECLI:NL:RBNHO:2014:13117 (De Bijenkorf tegen Meyer & Meyer)
Merkenrecht. Bekend merk. Reclamerecht. Sinds 1983 organiseert De Bijenkorf 'DRIE DWAZE DAGEN', kortingsacties voor kleding in het hogere segment. Meyer & Meyer organiseert sinds 1995 de '4 Fabulous Business Days'. Met postergebruik in geel en zwart tijdens de 2012-editie van DRIE DWAZE DAGEN, stelt De Bijenkorf dat zij, gelet op de vele denkbare mogelijkheden van inbreuk, en in aanmerking genomen dat Meyer & Meyer in het verleden herhaaldelijk inbreuk heeft gepleegd, belang heeft bij een gebod dat ruim geformuleerd is. Dit wordt afgewezen. Wel volgt een verklaring van recht dat er inbreuk is gemaakt op de woord/beeldmerken in advertenties, posters en banners, omdat zij 'bekende merken' zijn ex 2.20 lid 1 sub c BVIE.

Het gebruik van de woorden “bijzondere (aanbiedingen)”, “bijzonder (lage prijzen)” en “(dol) dwaze (prijzen)” in combinatie met de kleurstelling geel/zwart voor promotieacties, is normaal taalgebruik om de bijzondere aard van een aanbieding aan te duiden. Het gebruik, al dan niet tijdens dezelfde periode als de Drie Dwaze Dagen, is geen merkinbreuk in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE.

4.15. De rechtbank is met Meyer & Meyer van oordeel dat het zuivere gebruik (dat wil zeggen gebruik zonder accentuering van woorden of woordbestanddelen) van de woorden “bijzonder(e)” en “dwaze” in reclame-uitingen waarin wordt gerefereerd aan “bijzondere aanbiedingen”, “bijzonder lage prijzen” en “dol dwaze prijzen”, of soortgelijke kreten, geen gebruik van een teken ter onderscheiding van waren of diensten inhoudt, omdat het relevante publiek dit gebruik – naar de Bijenkorf ten aanzien van de woorden “bijzonder lage prijzen” erkent – zal opvatten als normaal taalgebruik om de bijzondere aard te beschrijven van de aanbieding (derhalve niet van waren of diensten). Reeds daarom kan in geval van zuiver gebruik van deze woorden geen sprake zijn van merkinbreuk in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE, wat er ook zij van de vraag of het zuivere gebruik van deze woorden plaatsvindt in combinatie met een geel/zwarte achtergrondkleur of in het kader van een meerdaagse promotieactie in dezelfde periode als de Drie Dwaze Dagen.

4.17. Meyer & Meyer hebben met stukken onderbouwd aangetoond dat veel bedrijven in promotiemateriaal de kleurencombinatie geel/zwart voeren, en hebben onbetwist aangevoerd dat deze kleurencombinatie ook tijdens de Drie Dwaze Dagen door andere winkelketens wordt gebruikt. Daarmee heeft Meyer & Meyer, mede in aanmerking genomen dat de woorden “bijzonder(e)” en “dwaze” deel uitmaken van het normale taalgebruik en niet gelijk zijn aan de Merken, voldoende onderbouwd dat de enkele toevoeging van de kleurencombinatie geel/zwart bij de woorden “bijzonder(e)” en “dwaze” in promotieacties, ook indien deze plaatsvinden in dezelfde periode als de Drie Dwaze Dagen, er niet toe leidt dat het publiek een verband legt met de Merken. Het had op de weg van de Bijenkorf gelegen hiertegenover te onderbouwen dat het in aanmerking komend publiek door het gebruik van de woorden “bijzonder(e)” en “dwaze” in promotieacties (al dan niet tijdens de Drie Dwaze Dagen) in combinatie met de kleurstelling geel/zwart een verband legt tussen deze tekens en de Merken. Dat heeft zij echter nagelaten. De rechtbank verwerpt dit standpunt dan ook als onvoldoende gemotiveerd, zonder dat plaats is voor bewijslevering. Dit leidt tot de conclusie dat het gebruik de woorden “bijzondere (aanbiedingen)”, “bijzonder (lage prijzen)” en “(dol) dwaze (prijzen)” in combinatie met de kleurstelling geel/zwart voor promotieacties, al dan niet tijdens dezelfde periode als de Drie Dwaze Dagen, geen merkinbreuk in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE inhoudt.

4.18. Denkbaar is dat andere combinaties van de in 4.10 genoemde elementen merkinbreuk in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE opleveren. Voor welke combinaties dat wel en niet het geval is, valt echter niet geheel te specificeren, gelet op het grote aantal mogelijke combinaties. Het hangt van de omstandigheden van het geval af of het publiek door de gekozen combinatie van kleuren en woorden een samenhang ziet tussen de gebruikte tekens en (één van de) Merken. Door accentuering van (bestanddelen van) de woorden “bijzondere aanbiedingen”, “bijzonder lage prijzen” en “dol dwaze prijzen” kan voorts sprake zijn van gebruik dat niet op zuiver beschrijvende wijze plaatsvindt en niet als normaal spraakgebruik kan worden opgevat. Het gebruik kan in dat geval zodanig zijn dat sprake is van een teken in merkrechtelijke zin en dat het relevante publiek een verband legt tussen het teken en één van de Merken. In dat geval kan sprake zijn van inbreukmakend gebruik van het teken, in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE. Zoals door de Bijenkorf wordt onderkend (zie 4.10), is, gelet op het grote aantal mogelijke combinaties, op voorhand niet vast te stellen onder welke concrete omstandigheden sprake is van merkinbreuk.

4.19. De Bijenkorf stelt dat zij, gelet op de vele denkbare mogelijkheden van inbreuk, en in aanmerking genomen dat Meyer & Meyer in het verleden herhaaldelijk inbreuk heeft gepleegd, belang heeft bij een gebod dat ruim geformuleerd is. Dit is een gerechtvaardigd belang aan de zijde van de Bijenkorf. Anderzijds heeft Meyer & Meyer er belang bij dat wordt voorkomen dat zij het inbreukverbod overtreedt en dwangsommen verbeurt, terwijl het haar niet duidelijk was dat er sprake was van inbreuk. Dit klemt te meer daar het van de omstandigheden van het geval afhangt of het publiek een verband legt tussen de gebruikte tekens en de Merken. De rechtbank is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden het belang van Meyer & Meyer zwaarder dient te wegen dan het belang van de Bijenkorf. Tussen partijen is in confesso dat Meyer & Meyer zich sinds het afgeven van de onthoudingsverklaring aan die verklaring heeft gehouden. Mede in aanmerking genomen dat de Bijenkorf haar merkrechten blijkens haar sommatie zeer ruim opvat, rechtvaardigen de gegeven omstandigheden niet een verbod dat zo ruim is als door de Bijenkorf geformuleerd. De sub B geformuleerde vordering zal dan ook worden afgewezen.
IEF 14849

Verwijdering uit zoekresultaten kan verzoend worden met vrijheid van meningsuiting

Rechtbank Amsterdam 11 maart 2015, IEF 14848; ECLI:NL:RBAMS:2015:1958 (eiser tegen Erdee Media)
Mediarecht. Vindbaarheid. Rechtbank oordeelt dat eventuele onrechtmatigheid van artikel 1 is weggenomen door publicatie van het latere artikel 4. Rechtbank ziet geen aanleiding de voortgezette publicatie op www.refdag.nl als onrechtmatig aan te merken. Publicatie van artikel 1 op www.digibron.nl is onrechtmatig zolang daarbij geen verwijzing naar artikel 4 is opgenomen. De normen van richtlijn 95/46 zijn ook van toepassing op de beheerder van een krantenarchief. Een bevel aan uitgever Erdee om aan google instructies te geven betreffende zoekresultaten bij een zoekopdracht met bepaalde zoektermen kan verzoend worden met de vrijheid van meningsuiting.

4.8 (...) Het is voor de beheerder van de website betrekkelijk eenvoudig, zoals door [eiser] is gesteld en door Erdee niet (gemotiveerd) is betwist, om aan google een instructie te geven waardoor de betreffende artikelen niet langer in de zoekresultaten voorkomen, bij een zoekopdracht met de zoektermen “[eiser]” en/of [gemachtigde]”.
Op de voet van artikel 9 van de richtlijn 95/46 moet worden beoordeeld of een bevel aan Erdee om een dergelijk verzoek aan de exploitant van de zoekmachine te doen, teneinde het recht op de persoonlijk levenssfeer beschermen, verzoend kan worden met de vrijheid van meningsuiting.
Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval.
Artikel I is in belangrijke mate negatief voor [eiser&gemachtigde]. Daar komt bij dat de wijze waarop de zoekresultaten worden weergegeven er toe leidt dat wel de negatieve connotatie van de kop wordt vermeld, maar niet, zonder dat wordt door geklikt naar het artikel, de verwijzing naar Artikel IV
De gegevens van Artikel I hebben betrekking op een ver verleden. De noodzaak om daarvan thans nog aan het publiek mededeling te doen is beperkt. Door het betreffende artikel in de zoekmachine op de bedoelde namen niet-traceerbaar te maken wordt slechts in beperkte mate de toegang tot het artikel beperkt. Bij zoeken op de site zelf blijft het artikel immers wel vindbaar.


De rechtbank
5.1. beveelt dat Erdee binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de publicatie van het artikel “Hij is zo christelijk, ik dacht, dat zit wel goed” d.d. 11 februari 2005 via www.digibron.nl, zal staken en gestaakt zal houden, indien en voor zolang bij die publicatie niet, op de wijze als bij de publicatie op www.refdag.nl van dat artikel, verwezen wordt naar het artikel “Beschuldigingen tegen [eiser] ingetrokken”,
5.2. beveelt Erdee om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het er toe te leiden dat het artikel “Hij is zo christelijk, ik dacht, dat zit wel goed” d.d. 11 februari 2005 zoals gepubliceerd op www.refdag.nl en/of www.digibron.nl niet langer in de zoekresultaten van Google.nl en/of Google.com wordt getoond bij gebruikmaking van de zoektermen “[eiser]” en/of “[gemachtigde]”,
IEF 14848

Spotjes 'DeZorgVerandertMee' zijn ideële reclame

CvB 10 februari 2015, ReclameBoek 2347; dossiernr. 2015/00005 (Ministerie VWS tegen FNV, afd. Zorg en Welzijn)
Uitspraak ingezonden door Ebba Hoogenraad en Moïra Truijens, Hoogenraad & Haak.
Reclamerecht. Het CvB heeft eerdere beslissing van de RCC [RB 2318] bevestigd. De reclamespotjes uit de voorlichtingscampagne ‘Nederland verandert, de zorg verandert mee’ van het Ministerie van VWS schetsen een te positief en rooskleurig beeld. Daardoor zijn de spotjes schadelijk voor het vertrouwen in reclame. Het CvB oordeelt dat in de spotjes zelf vermeld had moeten worden dat de veranderingen in de zorg in veel gevallen ook negatieve gevolgen kunnen hebben voor het individu. De burger moet er op kunnen vertrouwen dat reclame-uitingen van de overheid over verandering in de zorg een adequaat beeld geven.

De spotjes zijn een vorm van ideële reclame in de zin van artikel 1 NRC. VWS schetst namelijk een positief beeld van de nieuwe wetgeving. Het heeft daarmee een aanprijzend karakter. Het verweer van VWS dat het louter objectieve informatie betreft wordt in twee instanties afgewezen.

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak

IEF 14847

Auteursrechtdebat: Uitleg van beperkingen - strikt of ruim?

Door Lotte Anemaet, , VU Amsterdam/hoofdredacteur Auteursrechtdebat. Thema: Uitleg van beperkingen. Hoe moeten de auteursrechtelijke beperkingen worden uitgelegd? Hoe te voorspellen of een beperking strikt of juist ruim wordt uitgelegd? Een moeilijke vraag – althans dat lijkt aannemelijk als professoren hierover een middag kunnen vullen – die tijdens de VvA-vergadering van 13 februari 2015 ter discussie stond1. In de ACI/Thuiskopie-uitspraak [IEF 13741] hanteerde het Hof van Justitie bijvoorbeeld een opvallend strikte benadering. Het Hof van Justitie benadrukte dat bepalingen die afwijken van hoofdregels, strikt moeten worden uitgelegd en dat de beperkingen zeker niet kunnen worden verruimd via de driestappentoets, ook al zou dat betekenen dat makers door de invoering van een downloadverbod ten aanzien van illegale content er praktisch gezien – vanwege het ontbreken van technische voorzieningen – op achteruit zouden gaan. Het was een ontnuchterende tik uitgedeeld door de rechter uit Luxemburg. Was dit echter te verwachten?

Deze manier van uitleggen was in ieder geval te rijmen met de weg die het Hof had ingeslagen met de Infopaq-zaak in 2009 [HvJ EU 16 juli 2009, IEF 8070; zaaknr. C-5/08 (Infopaq)], een uitkomst die niet door iedereen waarschijnlijk van harte zal zijn ontvangen2. Ondanks de invoering van de Auteursrechtrichtlijn betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, bleef het gedachtegoed uit de vorige eeuw in stand, ook in dit nieuwe internettijdperk. Beperkingen zijn immers uitzonderingen op hoofdregels en mogen daarom niet te ruim worden uitgelegd, want anders waren het wel hoofdregels geweest, toch?3

Beperkingen worden echter door het Hof van Justitie niet altijd strikt geïnterpreteerd. In de Painer-uitspraak, waarin de persmedia kort nadat Natascha Kampusch aan haar ontvoerder was ontsnapt, haar portretfoto hadden afgedrukt in de kranten zonder de naam van de schoolfotograaf Painer daarbij te vermelden, overwoog het Hof al dat het uitgangspunt van een enge uitleg ‘niet wegneemt dat er bij de uitlegging van die voorwaarden ook voor moet worden gezorgd dat de nuttige werking van de aldus vastgestelde uitzondering behouden blijft en het doel ervan wordt geëerbiedigd’ [HvJ EU 1 december 2011, IEF 10611; zaaknr. C-145/10 (Painer/Der Standard), para. 133.]. Evenzo wees het Hof in Football Association Premier League e.a. op die nuttige werking van beperkingen met betrekking tot de ongeautoriseerde ontvangst van voetbalwedstrijden door pubhouders [HvJ EU 4 oktober 2011, IEF 10286; zaaknr. C-429/08 en C-403/08 (Football Association Premier League e.a.), para. 162,163.]. In de Deckmyn-uitspraak [HvJ EU 3 september 2014, IEF 12642; zaaknr. C-201/13 (Deckmyn en Vrijheidsfonds/Vandersteen e.a.), para. 17, 20.] komt deze argumentatie terug. Het Hof bestempelt namelijk de parodie als een ‘autonoom Unierechtelijk begrip’ en benadrukt dat een parodie als wezenlijke kenmerken heeft dat ‘enerzijds, een bestaand werk wordt nagebootst doch met duidelijke verschillen en, anderzijds, aan humor wordt gedaan of de spot wordt gedreven.’ Het ging in deze zaak om een parodie gemaakt door een rechts-radicale Vlaamse politieke partij die de burgemeester van Gent had afgebeeld als een soort ‘Lambik’ uit het Suske en Wiske-stripverhaal die royaal muntstukken aan het uitdelen was aan gesluierde figuren. Ook in deze uitspraak werd het beginsel van de enge uitleg nog wel even herhaald – het is immers een beginsel – maar het Hof kwam al snel tot de conclusie dat de nuttige werking van beperkingen en het doel ervan dient te worden geëerbiedigd. Er moet een rechtvaardig evenwicht worden gevonden tussen de belangen van de rechthebbenden aan de ene kant en de vrijheid van meningsuiting van de parodist aan de andere kant. Of parodisten met deze benadering van het Hof nu er echt op vooruitgaan is overigens niet helemaal duidelijk. De parodiebeperking kan namelijk worden verengd wanneer het geparodieerde werk door de parodie met een discriminerende boodschap wordt geassocieerd [Deckmyn, para. 31.]. Ook is opmerkelijk dat het Hof in dit arrest het leveren van kritisch commentaar geheel niet bij het maken van parodieën betrekt4.

In de TU Darmstadt-zaak [HvJ EU 11 september 2014, IEF 14192; zaak C-117/13 (TU Darmstadt/Ulmer)]volgde het Hof evenwel een bijzondere eigentijdse aanpak. Het Hof ging in deze zaak voor het eerst actief op zoek naar andere beperkingen in de Auteursrechtrichtlijn om zo de nuttige werking van de beperking te verzekeren. De universiteitsbibliotheek in Darmstadt wilde namelijk graag haar boeken digitaliseren en beschikbaar stellen aan het publiek via speciale leesterminals en ook haar studenten kopieën laten maken van deze werken, maar de beperking uit de Auteursrechtrichtlijn (art. 5 lid 3 sub n) regelt alleen het ter beschikking stellen van deze boeken. Het probleem was echter hoe een nuttige werking te verzekeren zonder een digitaliseringsbevoegdheid? Dit bracht het Hof er toe om verschillende beperkingen uit artikel 5 Auteursrechtrichtlijn met elkaar te combineren. Een geheel nieuwe benadering die nog niet eerder was gevolgd en ook niet eerder was onderzocht5.

Het lijkt erop dat het Hof van Justitie drie smaken in de aanbieding heeft: een enge uitleg van beperkingen, een ruime uitleg van beperkingen met waarborging van de nuttige werking en een combinatie van bestaande beperkingen. Hoe nu te voorspellen welke het Hof kiest? Of een beperking strikt of juist ruim wordt uitgelegd hangt af van de mate waarin de vrijheid van meningsuiting in het geding is. In Painer en Deckmyn volgde het Hof daarom een ruime benadering en werd de nuttige werking van beperkingen benadrukt. In TU Darmstadt ging het vooral om de waarborging van de informatieverspreiding. Deze rechten wogen beduidend minder zwaar in ACI/Thuiskopie. Het massale downloadgedrag werd vooral gezien als meeliften op andermans prestaties met als gevolg dat deze privékopie-exceptie natuurlijk strikt werd uitgelegd. Maar – kort gezegd – het gaat eigenlijk gewoon om waar de rechter het meest voor voelt, aldus de panelleden van de VvA: ‘Wanneer het wenselijk is om een beperking beperkt uit te leggen, dan leggen we het beperkt uit en wanneer het wenselijk is om dat niet te doen dan niet.6’ Simpel toch?

De vraag blijft echter wat deze analyse van het Hof voor het auteursrecht betekent. Wat zijn de gevolgen voor bijvoorbeeld het debat over user-generated content? Het lijkt erop dat de Deckmyn-zaak meer ruimte biedt voor user-generated content7 dan de Commissie Auteursrecht in 2012 dacht8. De Commissie zag namelijk toen meer heil in het aansluiten bij de citaat-exceptie. Bij welke bestaande beperking zou het beste kunnen worden aangehaakt? Hoe kan het beste een flexibel systeem van beperkingen op het auteursrecht in Nederland worden vormgegeven? Moet er een expliciete beperking komen voor text and data mining?9 Databanken mogen vooralsnog wel worden opgevraagd, maar het is niet toegestaan om de data te hergebruiken. Of moeten we vooral niets doen10?

De discussievragen op een rij:
- Zijn er criteria aan te wijzen die bepalen of de exceptie ruim of juist eng wordt uitgelegd en welke? Is het aan de wetgever om die criteria te bepalen of moet dit aan de rechter in Luxemburg worden overgelaten?
- Als de Commissie niets aan zou hoeven te trekken van het Europese juridische kader, zou er dan ruimte zijn om een expliciete beperking voor user-generated content op te nemen al is het maar omwille van de rechtszekerheid?
- Zijn er eigenlijk wel nieuwe beperkingen nodig en bij welke bestaande beperkingen zou het beste kunnen worden aangehaakt?
- Hoe ervoor te zorgen dat makers toch beloond worden voor hun creatieve inspanningen als er steeds meer ruimte komt voor een beroep op beperkingen?
- Dient er een uitzondering voor data mining in de wetenschap te komen en geldt deze uitzondering alleen voor de wetenschap of zou deze uitzondering ook buiten de wetenschap een rol moeten of kunnen vervullen?11

Lotte Anemaet

1. https://www.verenigingvoorauteursrecht.nl/. De voorzitter van deze middag was mr. C. van der Net en de vier sprekers waren: prof. dr. M.R.F. Senftleben, prof. mr. P.B. Hugenholtz, mr. dr. L. Guibault en prof. mr. D.J.G. Visser. Prof. mr. M.R.F. Senftleben gaf tijdens deze middag een analyse van de manier waarop het Hof van Justitie beperkingen uitlegt. De inhoud van dit artikel is vooral op zijn bevindingen gebaseerd.
2. E.J. Dommering is bijvoorbeeld altijd een groot voorvechter geweest van toetsing aan grondrechten. Zie bijvoorbeeld: EHRM 10 januari 2013, AMI 2014/2, p. 57 m.nt. Dommering (Ashby Donald c.s./Frankrijk).
3. Spoor/Verkade/Visser wezen destijds al op deze discussie: ‘In en buiten rechte hoort men wel eens verdedigen dat de wetsbepalingen met betrekking van het auteursrecht strikt geïnterpreteerd zouden moeten worden, omdat dit “altijd” zou gelden voor uitzonderingsbepalingen op hoofdregels, of omdat in de Auteurswet de bescherming van de belangen van de auteur voorop zou staan.’ (J.H. Spoor, D.W.F. Verkade, D.J.G Visser, Auteursrecht, naburige rechten en databankenrecht, 3e druk, Deventer: Kluwer 2005, p. 217).
4. F.W. Grosheide, ‘Enige rechtsvergelijking na het Deckmyn-arrest’, AMI 2014/6, p. 203.
5. In de studie van P.B. Hugenholtz en M.R.F. Senftleben, Fair use in Europe. In search of flexibilities, 21 november 2011, Amsterdam https://dare.ubvu.vu.nl/handle/1871/41405 is de ruimte die de combinatie van verschillende beperkingen zou opleveren, buiten beschouwing gelaten.
6. Wilt u meer weten? Lees dan vooral het boek van Richard A. Posner, How judges think, Harvard University Press: 2010, aldus prof. mr. D.J.G. Visser. Mocht u nu helemaal klaar zijn met rechten, lees dan: Stanley Coren, How Dogs Think, SC Psychological Enterprises, Ltd.: 2004, aldus nog steeds prof. mr. D.J.G. Visser.
7. Zie de presentatie van prof. mr. P.B. Hugenholtz, User Generated Content, VvA-vergadering 13 februari 2015, www.verenigingvoorauteursrecht.nl/wp/?p=615.
8. Commissie Auteursrecht, Advies aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de mogelijkheden van het invoeren van een flexibel systeem van beperkingen op het auteursrecht. Deel 1: Een flexibele regeling voor user-generated content, 21 maart 2012, www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2012/10/30/advies-een-flexibele-regeling-voor-user-generated-content.html, p. 14.
9. Zie de presentatie van mr. dr. L. Guibault, Tekst and Datamining, VvA-vergadering 13 februari 2015, www.verenigingvoorauteursrecht.nl/wp/?p=615.
10. Zie de presentatie van prof. mr. D.J.G. Visser, Je suis Ashby Donald, VvA-vergadering 13 februari 2015, www.verenigingvoorauteursrecht.nl/wp/?p=615.
11. De eerste twee discussievragen en de laatste zijn afkomstig van mr. C. van der Net die hij als voorzitter tijdens de VvA-vergadering d.d. 13 februari 2015 had opgeworpen.

IEF 14846

Tegenbewijs tegen afkomst prijslijst bacardi-producten toegelaten

Rechtbank Den Haag 1 april 2015, IEF 14846; ECLI:NL:RBDHA:2015:3529 (Bacardig tegen Seva)
De merkenrechtelijke status van T1-, T2- en AGD-goederen. Zie eerdere IEF 14148. Seva heeft zonder toestemming van Bacardi partijen alcoholhoudende dranken voorzien van een BACARDI-merk in de EU in het verkeer gebracht. Bacardi stelt dat Seva gedecodeerde Bacardi-producten in voorraad heeft. De rechtbank houdt de beslissing aan tot prejudiciële vragen zijn beantwoord [IEF 14058] en laat Seva toe (tegen)bewijs te leveren tegen de prijslijst. Indien prijslijst afkomstig van Seva: oordeel merkinbreuk en onrechtmatige daad.

 

4.13.
De lijn van de jurisprudentie4 van deze rechtbank is tot op heden dat merkproducten die douanerechtelijk in het vrije verkeer van goederen zijn gebracht te gelden hebben als merkenrechtelijk ingevoerd, ongeacht de vraag of zij een AGD-status hebben. Het hof Den Haag heeft recentelijk bij arrest5 in een zaak tussen Bacardi en Van Caem, Top Logistics en Mevi, partijen die voor derden alcoholische producten op- en overslaan de volgende vragen aan het Hof van Justitie van de EU voorgelegd:

“1. Wanneer, onder de omstandigheden als in deze zaak aan de orde, dergelijke goederen vervolgens worden geplaatst onder een accijnsschorsingsregeling moeten zij dan worden aangemerkt als ingevoerd in de zin van artikel 5, lid 3, sub c, van Richtlijn 89/104/EEG (thans Richtlijn 2008/95/EG), aldus dat sprake is van "gebruik (van het teken) in het economisch verkeer" dat door de merkhouder kan worden verboden op grond van artikel 5, lid 1, van genoemde richtlijn?
2. Wanneer vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, heeft dan te gelden dat, onder de omstandigheden als in deze zaak aan de orde, de enkele aanwezigheid in een lidstaat van dergelijke goederen (die zijn geplaatst onder een accijnsschorsingsregeling in die lidstaat) geen afbreuk doet of kan doen aan de functies van het merk, zodat de merkhouder die zich beroept op nationale merkrechten in die lidstaat zich niet kan verzetten tegen die aanwezigheid?”
De rechtbank zal, indien het Hof van Justitie bepaalt dat AGD-goederen niet als merkenrechtelijk ingevoerd hebben te gelden, de lijn in haar jurisprudentie niet voortzetten.

4.29.
Niet in geschil is dat de prijslijst is gevonden bij de opgave van [B] in het kader van de andere inbreukprocedure en dat de prijslijst is voorzien van het logo van Seva Trading B.V.. Seva heeft zich in dit kader slechts verweerd met de algemene stelling dat zij nooit heeft gewerkt met prijslijsten. Zij heeft geen concrete aanwijzingen kunnen geven die leiden naar de heer [E]. Onder deze omstandigheden is de rechtbank voorshands van oordeel dat vaststaat dat de prijslijst van Seva afkomstig is. Omdat Seva bewijs, mede inhoudende tegenbewijs, heeft aangeboden ter zake zal zij worden toegelaten tot tegenbewijs tegen dit voorshandse oordeel, als in het dictum te verwoorden.

Indien prijslijst afkomstig van Seva: oordeel merkinbreuk en onrechtmatige daad