IEF 22028
2 mei 2024
Uitspraak

Vertrouwensbeginsel bij beroepstermijnen UPC

 
IEF 22025
2 mei 2024
Uitspraak

Vorderingen afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang

 
IEF 22027
2 mei 2024
Artikel

Porterfield opent haar deuren!

 
IEF 14944

Symposium Kopie of Creatie?

Wat mag ik doen met andermans beeld? Donderdag 21 mei 2015; 17:00 - 19:00. Naar aanleiding van "de zaak Tuymans" organiseert Versteeg Wigman Sprey advocaten een symposium over auteursrecht en de (beeldende) kunst. In de Tuymanszaak [IEFbe 1158] werd een foto van het bezwete voorhoofd van politicus Jean-Marie Dedecker door Luc Tuymans gebruikt in zijn schilderij A Belgian politician. Moet Tuymans deze foto van Katrijn Van Giel zo kunnen gebruiken of niet? Moet een kunstenaar meer vrijheid krijgen dan het auteursrecht hem nu geeft? Had het uitgemaakt als Tuymans de naam van de fotografe had vermeld?

Daarover spreken dr. Franz Kaiser, hoofd Sector Tentoonstellingen Gemeentemuseum Den Haag en prof. mr. Willem Grosheide, emeritus hoogleraar auteursrecht aan de Universiteit van Utrecht.

Onder leiding van Jetse Sprey gaan zij hierover met elkaar en met de aanwezigen in discussie. donderdag 21 mei 2015 17.00 uur Sociëteit De Kring Kleine-Gartmanplantsoen 7, 1017 RP Amsterdam Het symposium duurt tot 19.00 uur. Toegang is vrij. Indien u van plan bent te komen stellen wij het op prijs als u dat wilt laten weten via info@vwsadvocaten.nl.

IEF 14943

Pippi Langkous en het nieuwe auteurscontractenrecht

D.J.G. Visser, 'Pippi Langkous en het nieuwe auteurscontractenrecht', NJB 15 mei 2015, 915 e.v.
Bijdrage ingezonden door Dirk Visser, Visser Schaap Kreijger. Het Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht werd op 12 februari 2015 met vrijwel algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer4 en is in behandeling bij de Eerste Kamer.5 Het wetsvoorstel treedt naar verwachting op 1 juli 2015 of op 1 januari 2016 in werking. Het wetsvoorstel bevat bepalingen die auteurs en acteurs verschillende wettelijke instrumenten geven om mee te delen in het succes van hun werk.

Karin Inger Monica Nilsson (Kisa, 4 mei 1959) werd als kind wereldwijd bekend door haar hoofdrol in de televisieserie
Pippi Langkous, gebaseerd op de verhalen van Astrid Lindgren. De serie liep van 1969 tot 1973 en werd wereldwijd een zeer groot succes. Inger Nilsson zong ook de Zweedse titelsong ‘Har Kommer Pippi Langstrump’. Het lied werd onmiddellijk een hit en is nog altijd een deuntje dat, vertaald naar het Nederlands, bij velen in het hoofd zit:

Twee maal drie is vier
Wiedewiedewiet en twee is negen
’k Richt de wereld in
Wiedewiede naar mijn eigen zin
Als volwassen actrice kon Nilsson deze bekendheid echter niet handhaven: zij werd voor vrijwel geen enkele rol meer gevraagd. Zelf wijt zij dat aan haar bekendheid als Pippi: volgens haar is het voor mensen onmogelijk geworden om nog iemand anders dan Pippi in haar te zien. Tegenwoordig verdient zij de kost als secretaresse, en woont in Stockholm. Destijds kreeg Nilsson ook geen geld. In Zweden was het niet toegestaan kinderen te betalen voor hun werk als kindster.

Als Inger Nilsson in Nederland haar successen had beleefd na het inwerking treden van de Wet Auteurscontractenrecht had zij mogelijk nooit meer hoeven te werken. Ze had tot 2019 en deels tot 20397 recht gehad op een billijke vergoeding als uitvoerend kunstenaar, een proportionele billijke vergoeding als zangeres van de titelsong, een proportionele billijke vergoeding als hoofdrolspeelster, een aanvullende billijke vergoeding wegens nieuwe exploitatievormen en een aanvullende billijke vergoeding wegens disproportioneel succes.

Lees verder in het NJB

IEF 14942

Verwijdering van het verhaal van kind door Stichting

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 26 september 2014, IEF 14942; ECLI:NL:RBMNE:2014:7489 (eiser tegen stichting)
Onrechtmatige publicatie. Op een website van de Stichting [minderjarige] wordt het verhaal verteld van een minderjarige middels een logboek en oproep tot het ondertekenen van een petitie. Het in de context van mishandeling en seksueel misbruik plaatsen van teksten, afbeeldingen en tekeningen van de hand van het kind vormt een grove inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer. Vader (pro se en als vertegenwoordiger van minderjarige) vordert met succes de veroordeling van gedaagden om, binnen tien dagen na betekening van dit vonnis, zorg te dragen voor de verwijdering van een website van tekstmateriaal en al het foto-, video- en overig beeldmateriaal (tekeningen) waarin de naam van persoon voorkomt en/of waarmee direct dan wel indirect verwezen wordt naar de persoon.

4.14. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de wijze waarop de Stichting zich heeft uitgelaten onnodig grievend jegens zowel het kind als [eiser]. Het in de context van mishandeling en seksueel misbruik plaatsen van teksten, afbeeldingen en tekeningen van de hand van het kind vormt een grove inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer. Daarnaast is het de Stichting te verwijten dat zij haar ‘feiten’ onvolledig en daardoor onzorgvuldig presenteert. De Stichting plaatst haar welgevallige citaten uit rapporten, zonder dat de lezer deze in de juiste context kan plaatsen. De lezer wordt hierdoor eenzijdig en onvolledig geïnformeerd.

4.15. De stelling dat het verhaal van dit kind al “op straat zou liggen” en dus al publiekelijk bekend zou zijn, is niet te volgen. In het anonimiseringsproces van één rechterlijke uitspraak is op detail iets fout gegaan, waardoor de naam van het kind op één plek in de uitspraak is blijven staan. Na constatering van deze omissie, is de fout rechtgezet en is de naam van het kind volledig uit de uitspraak verdwenen. Voor zover in de media over het verhaal van dit kind is bericht, is dat gedaan met gefingeerde namen. Dat de casus van dit kind hierdoor al publiekelijk bekend zou zijn is onwaarschijnlijk, door [eiser] betwist en door de Stichting niet onderbouwd. Dat de Raad voor de Kinderbescherming deze casus zou willen gebruiken voor de opleiding van zijn medewerkers betekent niet dat de bij deze casus betrokken personen met naam en toenaam zullen worden genoemd.

4.16. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat de Stichting onrechtmatig handelt jegens zowel het kind als [eiser], door het kind en [eiser] publiekelijk in verband te brengen met mishandeling en/of seksueel misbruik in familiale context.

4.17. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat de bestuurders van de Stichting daarbij een persoonlijk verwijt valt te maken. Zij zijn degenen die de teksten en afbeeldingen van het kind op internet hebben geplaatst. Juist ook vanwege de persoonlijke betrokkenheid van verschillende (zo niet alle) bestuursleden, hadden zij zich het belang van vooral het kind aan moeten trekken en daarnaar moeten handelen. De bestuursleden hebben ongenuanceerde en ongefundeerde uitlatingen op het internet geplaatst of laten plaatsen die een willekeurige lezer doen aannemen dat het kind is mishandeld en/of seksueel misbruikt door zijn vader. Zij hadden zich de ernst van de uitlatingen over de mishandeling en/of het seksueel misbruik van het kind door zijn vader in samenhang met het gebrek aan objectieve ondersteuning voor de inhoud van die uitlatingen moeten realiseren en daaraan de consequentie moeten verbinden om zich te onthouden van de uitlatingen in de vorm waarin die op het internet zijn verschenen. Op grond hiervan acht de voorzieningenrechter de vorderingen, voor zover toewijsbaar, ook jegens de individuele bestuursleden toewijsbaar.
IEF 14941

Veroordeling inbreuk op fotografisch werk om proceskosten laag te houden

Ktr. Rechtbank Overijssel 12 mei 2015, IEF 14941 (Masterfile tegen Amigo)
Uitspraak ingezonden door Helen Maatjes, The Legal Group. Masterfile vordert een verklaring voor recht dat Amigo inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten op het fotografisch werk "Close-up van winkelwagen met cursor". Amigo heeft een schikkingsvoorstel gedaan, maar geen reactie van Masterfile ontvangen. Amigo heeft de vordering onvoldoende gemotiveerd weersproken en wordt door de kantonrechter om proceskosten te voorkomen veroordeeld om schadevergoeding ad €450,00 te betalen. De wettelijke rente over de opslag ad €129,00 wordt afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat Masterfile dat bedrag reeds heeft betaald. Een betalingsmogelijkheid is veelal mogelijk met de incassogemachtigde.

3. (...) Ter informatie aan Amigo geldt nog dat het veelal mogelijk is om na vonnis een betalingsregeling overeen te komen met de incassogemachtigde van Masterfile, maar daarbij moet worden opgemerkt dat deze niet verplicht is een dergelijke regeling overeen te komen. Het is aan Masterfile om de tenuitvoerlegging van dit vonnis met de door Amigo aangevoerde omstandigheden al dan niet rekening te houden.

IEF 14936

Inzage in ombouw-franchiseovereenkomst C1000-Jumbo

Hof 's-Hertogenbosch 17 maart 2015, IEF 14936; ECLI:NL:GHSHE:2015:939 (Jumbo tegen franchisenemers)
Franchise. Geschil tussen supermarktfranchisegever en franchisenemers na opzegging c.q. ontbinding van de franchiseovereenkomsten door de franchisegever. Vorderingen ex artikel 843a Rv. Eisvermeerdering is in strijd met de in beginsel strakke twee conclusie-regel. Het Hof vernietigt het vonnis voor zover inzage werd bevolen in de Compensatie- en aanvullende Goodwillregeling. Jumbo moet afschriften verstrekken van de franchiseovereenkomsten en afspraken met franchisenemer om de C1000-supermarkt in vestigingsplaats X om te bouwen tot een Jumbo en de verplaatsing c.q. verkoop van de exploitatie aan Jumbo of een derde. Jumbo mag bedrijfsvertrouwelijke gegevens weglakken.

3.14.
Voor toewijzing de vordering onder III is vereist dat [geïntimeerden] een rechtmatig belang hebben bij inzage in de Compensatie- en aanvullende Goodwillregeling. [geïntimeerden] hebben aan de onderhavige vordering ex artikel 843a Rv ten grondslag gelegd dat zij daarin inzage wensen omdat zij (nog) gecompenseerd moeten worden door Jumbo. Meer in het bijzonder voeren [geïntimeerden] aan een belang bij deze vordering te hebben nu Jumbo meent [geïntimeerden] voor een bedrag van € 3,8 miljoen buiten spel te kunnen zetten. Ook voeren zij aan dat zij nog steeds niet gecompenseerd zijn voor de opening van Jumbo [vestigingsplaats 6] en (inmiddels) Jumbo [vestigingsplaats 7]. Jumbo heeft hiertegen ingebracht dat de Compensatie- en aanvullende Goodwillregeling de rechtsbetrekking tussen Jumbo en [geïntimeerden] niet aangaat. De presentatie waarin aan de Compensatie- en aanvullende Goodwill wordt gerefereerd (overgelegd als productie 26 door [geïntimeerden]) is aan C1000 ondernemers gegeven. Voor de situatie dat een C1000 in het verzorgingsgebied van [geïntimeerden] is in artikel 4 FO een specifieke regeling getroffen, aldus Jumbo.
Naar het hof is onvoldoende gebleken dat [geïntimeerden] een rechtmatig belang als bedoeld in artikel 843a Rv hebben bij inzage in de Compensatie- en aanvullende Goodwillregeling. Anders dan [geïntimeerden] menen, is de wens exact te weten te komen hoe Jumbo hen in haar optiek dient te compenseren, in dit kader onvoldoende. Zij stellen immers niet, althans niet voldoende duidelijk, dat Jumbo enige verplichting om [geïntimeerden] te compenseren hebben geschonden en zo ja welke. Ook ligt niet voldoende voor de hand dat de Compensatie- en aanvullende Goodwillregeling informatie bevat over een eventuele schending van een compensatieverplichting, nu aan deze regeling is gerefereerd in een presentatie aan C1000 ondernemers en voor compensatie van [geïntimeerden] er een specifieke regeling is.

Het hof opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Jumbo, uitvoerbaar bij voorraad, jegens [geïntimeerde] [vestigingsplaats 3] om binnen vier weken na heden te geven inzage in en, op kosten van [geïntimeerde] [vestigingsplaats 3], een afschrift van de overeenkomsten c.q. afspraken met de franchisenemer te [vestigingsplaats 6], zowel in de FO zoals die in het verleden tot stand is gekomen met C1000 als in de “nieuwe” FO met Jumbo en in alle correspondentie en gespreksverslagen inzake de voornemens om de C1000 supermarkt om te bouwen tot een Jumbo supermarkt en de mogelijke verplaatsing c.q. verkoop van de exploitatie aan Jumbo of een derde en de onderhandelingen dienaangaande, met dien verstande dat Jumbo de passages met bedrijfsvertrouwelijke gegevens met betrekking tot de supermarkt te [vestigingsplaats 6] zal mogen weglakken, onder verbeurte van een dwangsom van € 25.000,-- per keer of dag(deel) dat Jumbo in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 500.000,--;
IEF 14935

Bestuurder oud-franchisenemer Yarden ook aan non-concurrentiebeding gebonden

Vzr. Rechtbank Gelderland 13 februari 2015, IEF 14935; ECLI:NL:RBGEL:2015:2080 (Yarden Franchise tegen De Passage)
Yarden-franchiseformule. Oud-franchisenemer overtreedt het non concurrentie- en relatiebeding. Bestuurder oud-franchisenemer is ook aan non-concurrentiebeding gebonden. Beweerdelijk verbeurde boetes afgewezen, niet onderbouwd en spoedeisend belang ontbreekt. Staking van handelsnaam en beeldmerk Yarden op de website en in de YouTube film wordt bevolen.

4.2.
Yarden Franchise heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat haar in februari 2014 signalen hebben bereikt dat [gedaagde] bezig was om (voorbereidingen te treffen om) een constructie op te tuigen om (de strekking van) het non-concurrentiebeding te kunnen omzeilen. Zo zijn vier ex-werknemers van De Passage vennootschappen bij de Vallei in dienst getreden en heeft Yarden Franchise uit de markt vernomen dat deze ex-medewerkers het plan zouden hebben opgevat om vanaf medio februari 2015 feitelijk de uitvaartonderneming van De Passage in het voormalige verzorgingsgebied voort te zetten, waarbij [gedaagde] op de achtergrond betrokken zou blijven. Overleg met De Passage c.s. en de voormalige werknemers hierover in juni 2014 is op niets uitgelopen. Na de beëindiging van de franchiseovereenkomst op 30 november 2014 heeft Yarden Franchise geconstateerd dat [gedaagde] sinds 1 december 2014 commercieel directeur is van De Vallei, dat De Passage vennootschappen onder de naam (Yarden) [gedaagde] Uitvaartzorg meerdere uitvaarten in het verzorgingsgebied hebben verzorgd, waarbij [gedaagde] in een aantal gevallen als verzorger is opgetreden, dat De Passage c.s. door middel van een mailing voormalige relaties hebben benaderd en dat De Passage Uitvaartverzorging en De Passage Veenendaal na het einde van de franchiseovereenkomst de naam en het beeldmerk van Yarden zijn blijven gebruiken. Ondanks sommatie daartoe zijn De Passage c.s. doorgegaan met het schenden van het non-concurrentiebeding, het relatiebeding, het geheimhoudingsbeding en maken zij inbreuk op de naam en het beeldmerk van Yarden.

4.12.
Het gevorderde voorschot op de boetes die De Passage c.s. verbeurd zouden hebben, wordt afgewezen. Yarden Franchise heeft in het geheel niet onderbouwd ten aanzien van welke overtredingen deze boetes zijn verbeurd. Daarnaast is met betrekking tot het spoedeisend belang bij het innen van deze boetes in kort geding niets gesteld of gebleken. Gelet op de gemotiveerde betwisting door De Passage c.s., is voorts niet aannemelijk dat De Passage Holding, De Passage Uitvaartverzorging en De Passage Veenendaal zijn overgedragen aan De Vallei of aan een andere derde. Met betrekking tot [gedaagde] geldt dat zij geen partij is bij de franchiseovereenkomst en zij op deze grond geen contractuele boetes kan verbeuren.

5.7
veroordeelt De Passage Holding, De Passage Uitvaartverzorging en De Passage Veenendaal om per direct het gebruik van de (handels)naam Yarden en het beeldmerk Yarden, onder meer maar niet beperkt tot door voor verwijdering daarvan op de Website (www.deruiteruitvaartzorg.nl) en in de YouTube film te zorgen, te staken en gestaakt te houden,
IEF 14940

Auteursrechtinbreuk op gebruikersinterface kinderdagverblijfapplicatie

Rechtbank Den Haag 13 mei 2015, IEF 14940 (eKidz)
Uitspraak ingezonden door Aimée van Hattum, Hofhuis Alkema Groen. Auteursrecht. Contractenrecht. Domeinnaamrecht. X is manager van kinderdagverblijf Teddy Kids en wilde een softwaresysteem ontwikkelen, in de vorm van een webapplicatie, waarmee op grafische wijze informatie inzichtelijk zou kunnen worden gemaakt. X en Y hebben afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de kinderdagverblijfapplicatie (hierna: de eKidz-app) en de marketing daarvan. Y heeft de domeinnamen ekidz.nl en e-kids.nl geregistreerd. Y heeft aan X medegedeeld dat hij het ontwikkelen van de software voor de eKidz-app moest staken om te werken aan een ander project in Zwitserland. Y verspreid de app onder potentiele nieuwe partners. X vordert verbod op het inbreukmakend dan wel onrechtmatig handelen jegens X, vervangende schadevergoeding wegens abrupte beëindiging van de samenwerking en overdracht van domeinnaam. De rechtbank wijst de vorderingen grotendeels toe en stelt vast dat inbreuk op auteursrecht op de gebruikersinterface wordt gemaakt nu er een gezamenlijk auteursrecht rust op de applicatie.

Auteursrecht op de eKidz-app

4.5. Bij de beoordeling van de vraag bij wie het auteursrecht op de eKidz-app rust, zal de rechtbank hierna onderscheid maken tussen de functionaliteiten, de broncodes en de gebruikersinterfaces van de applicatie.

Broncodes

4.8. De rechtbank verwerpt de stelling van X dat wat de broncodes betreft de eKidz-app naar zijn ontwerp en onder zijn leiding en toezicht (artikel 6 Aw) tot stand is gekomen. X heeft weliswaar de gewenste functionaliteiten aangedragen, zoals de functionaliteiten rondom de Grid View, de Teacher Planning en de facturering. De geestelijke prestatie van het schrijven van de broncodes voor de eKidz-app en de daarmee samenhangende creatieve keuzes zijn uitsluitend gemaakt door Y. [...]

4.9. Ook verwerpt de rechtbank de stelling van X dat hem als werkgever van Y de auteursrechten op de broncodes toekomen conform artikel 7 Aw. Y heeft gemotiveerd betwist dat van loon in natura sprake was.[...]

4.10. Het voorgaande brengt mee dat Y heeft te gelden als de auteursrechthebbende op de broncodes van de eKidz-app.

gebruikersinterfaces

4.12. Niet in geschil is dat X de Grid View en Teacher Planning (zie 2.4 en 2.5) heeft ontworpen en dat Y door middel van het schrijven van broncodes deze in grote lijnen overeenkomstig ontwerp als grafische gebruikersinterfaces in de eKidz-app heeft verwerkt.

4.13. [...] Bij het ontwerp van de Grid View zijn ontegenzeggelijk creatieve keuzes gemaakt. Het moge zo zijn dat een werkrooster zoals de Teacher Planning in het algemeen dezelfde soort informatie zal bevatten, de uitwerking daarvan bevat echter wel keuzes van de maker. Zo zijn er keuzes gemaakt welke informatie op welke positie en in welke volgorde is weergegeven. Bij de verdere beoordeling gaat de rechtbank er derhalve van uit dat de Grid View en Teacher Planning ontwerpen en de overeenkomstige gebruikersinterfaces auteursrechtelijk beschermde werken zijn.

4.14. Dit betekent dat X auteursrechthebbende is van de Grid View en Teacher Planning ontwerpen die als gebruikersinterfaces zijn verwerkt in de eKidz-app. Dat X de broncodes heeft geschreven om die ontwerpen als gebruikersinterfaces te integreren in de applicatie maakt dat niet anders.


de eKidz-app

4.15. In de eKidz-app zijn de door X ontworpen Grid View en Teacher Planning gebruikersinterfaces met de door Y geschreven broncodes weliswaar samengevoegd tot één applicatie maar zijn de afzonderlijke werken wel scheidbaar.[...]

4.16. Uit de hiervoor in 2.8 weergegeven e-mailcorrespondentie blijkt dat Y zonder toestemming van X de eKidz-app heeft geopenbaard aan potentiële nieuwe partners. Dat betekent dat sprake is van inbreuk op het auteursrecht van X op de Grid View en Teacher Planning gebruikersinterfaces.


Domeinnaam

4.18. Niet in geschil is dat X als werknaam voor de te ontwikkelen applicatie eerst “iKidz” gebruikte. Y stelt dat registratie van die naam als domeinnaam niet mogelijk bleek omdat de naam niet vrij was. Hij heeft aangevoerd dat hij toen in aanwezigheid van X en diens broer de naam “eKidz” heeft bedacht. Die naam sloot ook aan bij andere namen van applicaties van zijn bedrijf. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft de broer van X de lezing van Y bevestigd. [...] Dat partijen afspraken hebben gemaakt over de eigendom van de domeinnaam is gesteld noch gebleken. Voor overdracht van de domeinnaam eKidz.nl aan X bestaat zodoende geen grond.


Overeenkomst

4.23. Y heeft medio april 2013 aan X medegedeeld dat hij de ontwikkeling van de eKidz-app zou staken. De rechtbank verwerpt de stelling van Y dat de eKidz-app op dat moment op enkele technische elementen na af was en dat alleen nog de door X gewenste specifieke functionaliteiten voor toepassing bij Teddy Kids niet gereed waren. X heeft aangevoerd dat de Grid View als interface al wel in de eKidz-app was opgenomen maar dat een deel van de functionaliteiten niet werkte. [...] Y heeft de hiervoor genoemde punten onvoldoende gemotiveerd weersproken. Y heeft de eKidz-app weliswaar ter zitting gedemonstreerd maar daarbij kon de werkzaamheid van de functionaliteiten niet worden getoond omdat geen concrete informatie (over kind, contract, rooster etc) in het systeem was ingevoerd. De rechtbank stelt dan ook vast dat Y de op hem rustende verplichting om de software voor de eKidz-app te ontwikkelen niet is nagekomen.

4.25. Y heeft niet weersproken dat hij zonder toestemming van X alle software en broncodes van de eKidz-app van de server heeft verwijderd en heeft verplaatst naar een andere server waartoe X geen toegang heeft. Door de software van de server te halen, is X op dezelfde grond als hiervoor ook in verzuim geraakt wat betreft de verbintenis om gezamenlijk de eKidz-app te exploiteren.De rechtbank verwerpt het verweer van Y dat de overeenkomst voor de exploitatie van de eKidz-app slechts een intentieverklaring inhoudt om in de toekomst te gaan samenwerken maar dat partijen die samenwerking niet hebben uitgewerkt en daartoe ook niet gehouden zijn. Partijen hebben naast afspraken over de ontwikkeling van de applicatie concrete afspraken gemaakt over de exploitatie daarvan, hun beider rol daarin alsmede over de verdeling van de verdiensten. [...]

4.26. Ook verwerpt de rechtbank het verweer van Y dat hij niet in verzuim kan zijn geraakt door staking van de werkzaamheden omdat X daarvóór de op hem rustende verplichtingen uit de overeenkomst niet nakwam. Dit verweer – dat de rechtbank opvat als een beroep op artikel 6:61 lid 2 BW - faalt reeds omdat X de verkoop en marketing van de eKidz-app zou verzorgen zodra de eKidz-app voltooid zou zijn, hetgeen nog niet het geval was. [...]


4.27. De conclusie is dat Y toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat hij ingevolge artikel 6:74 jo 6:87 BW gehouden is de door X als gevolg van die tekortkoming geleden schade te vergoeden.

Op andere blogs:
DomJur

IEF 14939

Prejudiciële vragen over mededeling aan publiek van recreatieruimte van revalidatiecentrum

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 20 februari 2015, IEF 14939; C-117/15 (Reha Training tegen GEMA)
Auteursrecht. Collectief beheer. Bericht van MinBuza: Verzoekster heeft in de recreatieruimte van haar revalidatiecentrum tussen juni 2012 en juni 2013 televisietoestellen geplaatst waarop alle aanwezigen, hoofdzakelijk patiënten, uitzendingen konden bekijken. Zij heeft daarvoor geen toestemming gevraagd bij verweerster Gesellschaft für musikalische Aufführungs- und mechanische Vervielfältigungsrechte (GEMA, = de Duitse BUMA/STEMRA), die haar een bedrag van € 481,32 in rekening brengt als schadevergoeding voor het ‘mededelen aan het publiek’. Verzoekster betwist dat er sprake is van ‘publiek’. Zij vecht dit aan voor de rechter die echter verweerster in het gelijk stelt. De zaak ligt nu voor in beroep bij de verwijzende rechter.

De Kamer van de verwijzende Duitse rechter (Landgericht Köln) komt bij de toepassing van de door het HvJ EU gestelde criteria voor een ‘mededeling aan het publiek’ tot een verschillend resultaat, afhankelijk van op welke richtlijn zij zich baseert. Beide richtlijnen zijn in onderhavige zaak relevant. De belangrijkste doelstelling van RL 2001/29 is het hoge beschermingsniveau voor auteurs. De Kamer gaat ervanuit dat hier sprake is van mededeling aan het publiek. De samenstelling van de groep patiënten zal voortdurend wisselen, en de patiënten zullen vaak vergezeld worden door begeleiders. Het is een vergelijkbare situatie met gasten van een hotel of bezoekers van een horecagelegenheid. De verwijzende rechter ziet ook een winstoogmerk: het gaat om een commerciële beslissing; verzoekster heeft kosten gemaakt om de wachttijd voor patiënten zo aangenaam mogelijk te maken. Hij twijfelt echter aan de juiste uitleg van het begrip ‘mededeling aan het publiek’ gezien de uitkomst van de zaak C-135/10 SCF waarin het HvJ EU oordeelde dat het bij patiënten in een tandartspraktijk niet gaat om ‘personen in het algemeen’, en stelt de volgende vragen aan het HvJ EU:

1. Wordt de vraag of er sprake is van een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 en/of in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115 steeds beoordeeld volgens dezelfde criteria, namelijk dat
• een gebruiker met volledige kennis van de gevolgen van zijn gedrag handelt om derden toegang tot het beschermde werk te verlenen die deze zonder zijn tussenkomst niet hadden gehad,
• onder „publiek” een onbepaald aantal potentiële ontvangers wordt verstaan en dit verder moet bestaan uit een vrij groot aantal personen, waarbij er sprake is van „onbepaaldheid” wanneer het gaat om „personen in het algemeen” en dus niet om personen die tot een private groep behoren, en met „een vrij groot aantal personen” wordt bedoeld dat een zekere deminimisdrempel moet worden overschreden, en een te klein of zelfs onbeduidend aantal personen dus niet voldoet aan het criterium, waarbij het in dit verband niet enkel relevant is hoeveel personen tegelijk toegang hebben tot hetzelfde werk, maar ook hoeveel personen er opeenvolgend toegang toe hebben;
• het werk wordt medegedeeld aan een nieuw publiek, dit wil zeggen aan een publiek waarmee de auteur van het werk geen rekening heeft gehouden wanneer hij toestemming heeft verleend voor het gebruik ervan via de mededeling aan het publiek, tenzij de latere mededeling gebeurt volgens een specifieke technische werkwijze die verschilt van de werkwijze voor de oorspronkelijke mededeling en
• het niet onbelangrijk is of de betrokken gebruikshandeling een winstoogmerk heeft, en of het publiek ontvankelijk is voor deze mededeling en deze niet louter toevallig „opvangt”, waarbij dit geen dwingende voorwaarde is voor een mededeling aan het publiek?
2. Moet in gevallen zoals in het hoofdgeding, waarin de exploitant van een revalidatiecentrum in zijn ruimtes televisietoestellen installeert, daarnaar een zendsignaal doorgeeft en er zo voor zorgt dat de televisie-uitzendingen kunnen worden bekeken, de vraag of er sprake is van een mededeling aan het publiek worden beoordeeld op grond van het begrip „mededeling aan het publiek” van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 of van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115, wanneer met de televisie-uitzendingen die kunnen worden bekeken de auteursrechten en de naburige rechten van een groot aantal betrokkenen, in het bijzonder componisten, tekstschrijvers en muziekuitgevers, maar ook uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en auteurs van literaire werken en hun uitgeverijen worden getroffen?
3. Is er in gevallen zoals in het hoofdgeding, waarin de exploitant van een revalidatiecentrum in zijn ruimtes televisietoestellen installeert, daarnaar een zendsignaal doorgeeft en er zo voor zorgt dat de televisie-uitzendingen kunnen worden bekeken, sprake van een „mededeling aan het publiek” overeenkomstig artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 of overeenkomstig artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115?
4. Wanneer voor gevallen zoals in het hoofdgeding wordt bevestigd dat er sprake is van een mededeling aan het publiek in die zin: Handhaaft het Hof zijn rechtspraak dat er in het geval van mededeling van beschermde fonogrammen in het kader van radio-uitzendingen voor patiënten in een tandartspraktijk (zie arrest SCF van 15 maart 2012, C-135/10, EU:C:2012:140) of soortgelijke inrichtingen geen sprake is van een mededeling aan het publiek?
IEF 14938

HvJ EU: Houder uitsluitend distributierecht kan anderen verbieden verkoopaanbod te doen

HvJ EU 13 mei 2015, IEF 14938; ECLI:EU:C:2015:315; zaak C-516/13 (Dimensione Direct Sales en Labianca)
Auteursrecht. Distributierecht. Begrip 'distributie onder het publiek', door verkoop of anderszins, van het origineel van een werk of een kopie daarvan – Aanbod tot sluiting van een overeenkomst – Website waarop reproducties van beschermde meubelen te koop worden aangeboden zonder toestemming van de houder van het exclusieve distributierecht – Invitatio ad offerendum – Reclame. Het HvJ EU antwoordt:

Artikel 4, lid 1, van [InfoSocrichtlijn 2001/29/EG], moet aldus worden uitgelegd dat degene die met betrekking tot een beschermd werk het uitsluitende distributierecht heeft, zich er op grond van die bepaling tegen kan verzetten dat voor het origineel of een kopie van dat werk een verkoopaanbod wordt gedaan of gerichte reclame wordt gemaakt, zelfs indien niet zou vaststaan dat een zich in de Unie bevindende koper het beschermde object op grond van dit aanbod of deze reclame heeft gekocht, voor zover die reclame consumenten die zich bevinden in een lidstaat waarin dat werk auteursrechtelijk beschermd is, uitnodigt tot koop ervan over te gaan.

 

Gestelde vragen:

1. Omvat het distributierecht bedoeld in artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG het recht om het origineel of kopieën van het werk aan het publiek te koop aan te bieden?
Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord:
2. Omvat het recht om het origineel of kopieën van het werk aan het publiek te koop aan te bieden niet enkel aanbiedingen tot sluiting van een overeenkomst, maar ook reclame?
3. Wordt het distributierecht ook geschonden wanneer op grond van het aanbod geen koop van het origineel of van kopieën van het werk tot stand komt?
IEF 14937

Uitblijven vrijwillige rectificatie al lang duidelijk

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba 6 mei 2015, IEF 14937; ECLI:NL:OGEAA:2015:17 (A tegen B en C)
Mediarecht. Onvoldoende spoedeisend belang. Arubaanse politicus A stelt dat zij in haar eer, goede naam en persoonlijke integriteit is aangetast door een uitlating in dagblad B. B is in overleg met A omtrent vrijwillige rectificatie en stelt hieraan enkele voorwaarden. A gaat hier niet op in en besluit twee maanden later een gerechtelijke procedure te starten. Het had A allang duidelijk moeten zijn dat vrijwillige rectificatie zou uitblijven. Als het allemaal werkelijk zo klemmend en spoedeisend zou zijn zoals door A gesteld, had het op haar weg gelegen om veel eerder dan thans het geval haar verzoek tot rectificatie aan het Gerecht ter beoordeling voor te leggen. Spoedeisend belang ontbreekt.

De beoordeling:

3.2.2 Bij de beantwoording van de vraag of dit zich hier voordoet staan twee gelijkwaardige, ieder voor zich hoogwaardige maatschappelijke en persoonlijke belangen tegenover elkaar: aan de ene kant het belang van A om, ook als politicus, niet door uitlatingen in de media te worden aangetast in haar eer, goede naam en persoonlijke integriteit; aan de andere kant het belang van B c.s. om zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en/of waarschuwend te kunnen uitlaten over een persoon die een openbaar ambt bekleedt of ter signalering van misstanden die de samenleving raken.

3.3.1 [...] Zonder meer valt niet in te zien dat van A in redelijkheid niet gevergd kan worden om ter zake van de door haar beoogde rectificatie een uitspraak van de bodemrechter af te wachten. Dit klemt temeer om het volgende.

3.3.2 B en/of C zijn volgens A begonnen met publicatie van de door haar gewraakte artikelen (hierna: de artikelen) in de edities van B van 29, 30 en 31 december 2014, en dergelijke publicaties zijn daarna volgens A ook verschenen in de edities van 6, 7, 10, 13, 15, en 20 januari 2015. Het was in dat verband voor A duidelijk, althans had het voor haar duidelijk behoren te zijn, dat B en/of C niet tot de door haar (bij schrijven van 19 januari 2015) verzochte vrijwillige rectificatie zouden overgaan toen B bij email van 21 januari 2015 aan A te kennen gaf dat rectificatie eerst aan de orde zou kunnen zijn als er aan door hem gestelde voorwaarden (in de zin van verschaffing van informatie) zou zijn voldaan. Daarbij is van belang dat A zich op het standpunt heeft gesteld dat zij niet gehouden was in te gaan op of te voldoen aan die door B gestelde voorwaarden. In het licht van dit alles heeft A echter om voor haar moverende reden er voor gekozen om eerst op 25 maart 2015 haar inleidend verzoekschrift in te dienen ter griffie van dit Gerecht. Dat is ruim twee maanden nadat het voor A duidelijk was of moest zijn dat vrijwillige rectificatie zou uitblijven. Als het allemaal werkelijk zo klemmend en spoedeisend zou zijn zoals door A gesteld, had het op haar weg gelegen om veel eerder dan thans het geval haar verzoek tot rectificatie aan het Gerecht ter beoordeling voor te leggen.

3.3.3 Bij vorenstaande komt nog het algemeen bekende feit dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid valt te verwachten dat de eerstvolgende verkiezing voor de Staten van Aruba zal plaatsvinden in het najaar van 2017. Voor zover A meent dat zij schade als gevolg van de artikelen dreigt op te lopen in de zin van verlies van stemmen (op haar of de partij waaraan zij is gelieerd) van alsdan stemgerechtigden bestaat er in dat verband meer dan genoeg ruimte om een (uitvoerbaar bij voorraad te verklaren) uitspraak van de bodemrechter af te wachten. De procedure in kort geding is niet bedoeld om via een zogeheten “short cut” te proberen sneller dan anders thuis te komen.