IEF 22049
17 mei 2024
Uitspraak

Hoge Raad verwerpt cassatieberoep Pharmathen Global tegen Novartis

 
IEF 22048
16 mei 2024
Uitspraak

Geen meldingsplicht voor Teva over parallel lopende zaak in kort geding tegen Novartis

 
IEF 22047
16 mei 2024
Artikel

Save the Date: ALV en Studiemiddag VvA 7 juni 2024

 
IEF 14986

Rectificatie FNV-uitlating over urenregistratie en misbruik 15-jarigen

Rechtbank Midden-Nederland 29 april 2015, IEF 14986; ECLI:NL:RBMNE:2015:2912 (Supermarkt tegen FNV)
Onrechtmatige publicatie. FNV heeft uitlatingen onder andere in verband met urenregistratie en misbruik van 15-jarigen bij supermarkt onvoldoende hard kunnen maken. Enig direct bewijs waaruit blijkt dat tijdens verschillende bijeenkomsten met het personeel is medegedeeld dat 15-jarigen zware werkzaamheden moeten uitvoeren, die wettelijk niet mogen, is niet overgelegd. Verbod verdere openbaarmaking. Daarbij weegt mee dat FNV suggestieve, strafrechtelijke getinte bewoordingen heeft gebruikt, zoals “misbruikt”, “sjoemelt” en “steelt”. Toewijzing rectificatie.

4.6. Nu de uitlatingen over de vermeende misstanden met betrekking tot de urenregistratie en de tewerkstelling van 15-jarigen een substantieel onderdeel vormen van het persbericht, acht de voorzieningenrechter de publicatie van het persbericht onrechtmatig jegens [eiser]. Daarbij weegt mee dat FNV suggestieve, strafrechtelijke getinte bewoordingen heeft gebruikt, zoals “misbruikt”, “sjoemelt” en “steelt”. Daardoor wordt [eiser] in een kwaad daglicht gesteld, hetgeen voorshands niet door de feiten wordt ondersteund of anderszins wordt gerechtvaardigd. Deze bewoordingen tasten de eer en goede naam van [eiser] aan. Dit geldt temeer nu het publiek aan uitlatingen van FNV extra waarde toekent vanwege haar maatschappelijke status. Voorts weegt mee dat niet is gebleken dat FNV afdoende onderzoek naar de vermeende misstanden heeft gedaan of laten doen, alvorens tot publicatie van de aantijgingen over te gaan. Zij heeft zich blijkens haar stellingen met name gebaseerd op mededelingen van personeelsleden. Nu [eiser] de aantijgingen steeds heeft weersproken, had het op de weg van FNV gelegen om de juistheid van de door haar verkregen informatie zorgvuldig te verifiëren en, voor zover zij dat heeft gedaan, de resultaten daarvan concreet en onderbouwd met stukken – nogmaals: waarover FNV stelt te beschikken – in het onderhavige geding naar voren te brengen. Dat heeft zij niet gedaan. In het licht van voornoemde omstandigheden valt de belangenafweging in het voordeel van [eiser] uit.

4.9. De voorzieningenrechter acht een vorm van rectificatie op zijn plaats als effectief middel ter beperking van de schade. De veroordeling tot het (doen) plaatsen van de onder III primair gevorderde rectificatie zal evenwel worden afgewezen, nu de door [eiser] geformuleerde inhoud daarvan te ver voert. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt aan de wederzijdse belangen in voldoende mate recht gedaan, indien FNV verplicht wordt een rectificatie te (doen) plaatsen met daarin een mededeling waaruit blijkt dat zij door de publicatie van het persbericht onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, een en ander op de wijze als in het dictum is verwoord. De onder III subsidiair gevorderde rectificatie zal dan ook worden toegewezen in de vorm als in de beslissing is vermeld. Daarbij zal de termijn op vierentwintig uur na betekening van dit vonnis worden bepaald. Nu niet is gesteld of gebleken dat het persbericht op de homepage van de website www.fnv.nl en op de eerste pagina van de Nieuwsbrief FNV Noord was geplaatst, zal de voorzieningenrechter bepalen dat de rectificatie dient te worden gepubliceerd op een plaats en een wijze die overeenkomt met die van het oorspronkelijke bericht. Indien een link naar het persbericht destijds op de homepage van www.fnv.nl heeft gestaan, dient FNV gedurende de publicatie van de rectificatie een link daarnaar op die homepage te plaatsen in eenzelfde opmaak, lettertype en lettergrootte als de link destijds, met dezelfde tekst van de link van destijds, voorafgegaan door “rectificatie:”. Nu niet is gesteld of gebleken dat FNV het persbericht op andere wijze in de media heeft gepubliceerd dan op haar website, op haar Facebookpagina en via de Nieuwsbrief FNV Noord, zal de voorzieningenrechter de veroordeling tot rectificatie tot die plaatsen beperken. Vanwege het feit dat het persbericht nog altijd op de website en de Facebookpagina van FNV te raadplegen is, acht de voorzieningenrechter een termijn van dertig dagen voor het geplaatst houden van de rectificatie op die sites niet onredelijk.
IEF 14985

Reactie Buma/Stemra op artikel Volkskrant ‘Buma Stemra betaalt te weinig voor online muziek’

Uit het persbericht: Naar aanleiding van de aandacht en misvattingen rondom een Volkskrant-artikel van vandaag over Buma/Stemra en het uitkeren van online inkomsten, voelt de organisatie zich genoodzaakt een en ander te nuanceren dan wel te corrigeren. Het betreurt Buma/Stemra ten eerste dat bestuurders van beroepsverenigingen met vertegenwoordiging in het Buma/Stemra bestuur de media opzoeken om op basis van twee persoonlijke beweerdelijke gevallen kritiek te uiten op uitbetalingen van Buma/Stemra in de categorie online. In het geval van de heer Van der Voet zou zijn muziek (onder een filmtrailer) onopgemerkt zijn gebleven. De heer Van der Voet zoekt veelvuldig contact met Buma/Stemra en heeft dit in het verleden ook genoemd. Buma/Stemra heeft over dit gebruik wel degelijk aan hem uitgekeerd.

In het Volkskrant-artikel staat dat Buma/Stemra een copyright zou stellen op het moment dat een werk 50 euro oplevert.

De BCMM-voorzitter initieerde op de Algemene Ledenvergadering van Buma/Stemra van 20 mei jl. een motie om dit bedrag naar 15 euro te krijgen. Door gebrek aan onderbouwing van dit voorstel en inzicht in de mogelijke gevolgen, bleef bijval van de overige leden uit waarop de heer Van der Voet zijn voorstel heeft teruggetrokken. Door de overheid is namelijk bepaald dat de kosten van Buma/Stemra niet hoger mogen zijn dan 15% van de omzet en het is voor een organisatie als Buma/Stemra niet kosten efficiënt als alle muziekwerken die bij haar worden aangemeld (en dat zijn er miljoenen) van een copyright zouden moeten worden voorzien ongeacht de vraag of een dergelijk werk ooit wordt gebruikt.

Over de uitkering van online auteursrechtenvergoedingen wil Buma/Stemra nog het volgende toelichten.

Buma/Stemra ontvangt van muziekdiensten periodiek een lijst met alle nummers die zijn afgespeeld. In die bestanden staan lijsten met meer dan een miljard(!) afgespeelde nummers. Die miljarden streams en de daaraan gerelateerde inkomsten, moeten gekoppeld worden aan de miljoenen werken die Buma/Stemra vertegenwoordigt.

Buma/Stemra vertegenwoordigt niet het volledige repertoire, maar ontvangt van de diensten wel alle afgespeelde nummers. Tijdens het matchen met de database komt het dus ook voor dat een match niets oplevert, bijvoorbeeld omdat de componist / uitgever niet is aangesloten. Of omdat de aangeleverde gegevens onvolledig of onjuist zijn. In sommige gevallen staat een werk zelfs nog helemaal nergens geregistreerd. Dan houdt Buma/Stemra het geld vast, tot de auteurs en uitgevers zijn gevonden.

Ook kan het zo zijn dat Buma/Stemra maar een klein deel van het werk vertegenwoordigt (in het geval van meerdere tekstschrijvers en componisten op één nummer bijvoorbeeld) en Buma/Stemra dus alleen een factuur kan sturen voor het deel dat is aangesloten.

Op de persoonlijke inkomsten kunnen wij niet ingaan, maar de opmerking van de heer Erwin Angad-Gaur vraagt ook om enige nuance. In het geval van de heer Angad-Gaur, die met vijf clips op YouTube gemiddeld 450 views op jaarbasis heeft, zijn de kosten hoger dan de baten op het moment dat wij dat muziekgebruik zouden gaan verwerken en uitkeren. Daarnaast is zijn werk via iTunes onvoldoende gedownload om de ondergrens voor vergoeding van 5 euro te bereiken. Zouden wij in dergelijke gevallen wel overgaan tot uitkeren, dan moeten wij kosten bij onze leden in rekening brengen die in veel gevallen de hoogte van de uitkeringen zouden overstijgen. Buma/Stemra kent op dit moment wel een basisvergoeding van 70 euro die is bedoeld voor rechthebbenden wiens werken in een jaar wel worden gebruikt maar waarop om redenen zoals hiervoor uitgelegd, niet op wordt uitgekeerd. .
Dit betekent echter niet dat “kleinere” componisten en tekstschrijvers er niet toe doen als het om uitkeren online gaat. Als het gaat om Spotify bijvoorbeeld, keerde Buma/Stemra in 2013 uit over maar liefst 470.000 muziekwerken en in het geval van iTunes over 345.000 muziekwerken.

IEF 14984

Onderscheid consumer en commercial thuiskopiechannels

Hof Den Haag 26 mei 2015, IEF 14984 (Stichting de Thuiskopie tegen Imation Europe B.V.)
Uitspraak ingezonden door Hanneke Holthuis, Griffiths advocaten. Zie IEF 21356, IEF 13010. Thuiskopie. Ongedifferentieerd heffen. Mutualisation. Opgaveverplichting. Vervalbeding en verjaring. Imation is niet gebonden aan het oude thuiskopiestelsel met betrekking tot “mutualisation”, maar moet wel opgave doen van alle door haar uitgeleverde cd’s en dvd’s in deze periode. Het is aan Stichting de Thuiskopie om, in de omstandigheden van dit geval (waarbij Imation zelf onderscheid heeft gemaakt tussen uitleveringen via een "consumer channel" en een "commercial channel"), aan de hand van die opgave te bewijzen welke dragers uit de commercial channel (niettemin) bij natuurlijke personen terecht zijn gekomen. Geen omkering bewijslast. Imation heeft geen vordering op Stichting de Thuiskopie tot terugbetaling van de in de periode september 2004 tot juni 2010 voor haar 'commercial channel' afgedragen thuiskopievergoeding.

Mutualisation:

5.1 De eerste vraag die in dit geding moet worden beantwoord, is of Imation was en is gebonden aan het mutualisation-stelsel. Bij de door STK voorgestane bevestigende beantwoording van deze vraag zijn al haar vorderingen toewijsbaar. De rechtbank heeft in navolging van Imation die vraag ontkennend beantwoord [...].

5.8 Vast staat dat het mutualisation-stelsel, of dat nu wel of niet in de SONT-besluiten was neergelegd, in de praktijk door STK is toegepast jegens Imation als importeur van blanco data-CD's en DVD's. In dit civielrechtelijke geding dient derhalve worden onderzocht of dat stelsel in strijd is met de Padawan, zoals Imation heeft gesteld en de rechtbank heeft geoordeeld. Dit is - anders dan STK lijkt te willen betogen in punt 24 PA - ook zo indien de handelwijze van STK zou berusten op de SONT-besluiten, die bij het ontbreken van formele rechtskracht immers door
de civiele rechter kunnen warden getoetst. Tegen het oordeel van de rechtbank, dat mutualisation in strijd is met het Padawan-arrest, is STK opgekomen met grief 7-ll.

5.9 Het Padawan-arrest is inmiddels uitgewerkt in twee latere HvJEU-arresten, namelijk in het hiervoor al aangehaalde Amazon-arrest en in het arrest van 5 maart 2015 in zaak C-463/12 'Copydan/Nokia' (hierna: het Copydan-arrest, of kortweg: Copydan).[...] e. Een stelsel waarbij een vergoeding voor het kopieren voor privegebruik
zonder onderscheid wordt opgelegd ter zake van alle dragers die geschikt zijn voor reproductie, waaronder dragers voor bedrijfsmatig gebruik, kan niettemin beantwoorden aan het 'rechtvaardig evenwicht' mits:
i) een dergelijk stelsel gerechtvaardigd wordt door praktische moeilijkheden;
ii) betalingsplichtigen zijn vrijgesteld van betaling als zij aantonen dat zij de dragers hebben geleverd aan andere dan natuurlijke personen die deze dragers duidelijk voor andere doelen dan het kopieren voor privegebruik aanschaffen;
iii) het stelsel voorziet in een recht op terugbetaling dat doeltreffend is en de teruggave niet uiterst moeilijk maakt. (punten 30-34 van Amazon punten 44 e.v van Copydan)

5.10 Het mutualisation-stelsel maakt geen onderscheid tussen dragers die werden gebruikt om prive-kopieen te maken en dragers die worden gebruikt om bedrijfsmatig te kopieren. Het is dus een stelsel als zojuist onder e. vermeld [...]. Nu daarbij - in ieder geval - twee van de zojuist genoemde voorwaarden niet zijn vervuld, is het utualisation-stelsel strijdig met artikel 5 lid 2 sub b ARl, en dus ook strijdig met de in overeenstemming daarmee uit te leggen artikelen 16c-e Aw.

5.12 Het voorgaande voert tot de conclusie dat Imation niet gebonden is aan het systeem van mutualisation, ook niet wanneer, zoals met grief I van STK wordt betoogd en hiervoor veronderstellenderwijs is aangenomen, de SONT-besluiten dit systeem zouden voorschrijven.

Vordering II

7.1 Vordering II van STK is door de rechtbank toewijsbaar geoordeeld op de grond dat het toepasselijke A-contract een contractuele opgaveplicht behelst die verder gaat dan de wettelijke opgaveplicht van artikel 16c lid 1 Aw. [...]
7.2 Dit betekent dat in dit geding verder tot uitgangspunt moet worden genomen dat Imation verplicht is om opgave te doen van alle door haar geleverde dragers.

Vordering I-Subsidiar

9.1 In het kader van Vordering 1-Subsidiair heeft de rechtbank geoordeeld dat uit de artikelen 7a en c van de A-voorwaarden voortvloeit dat op Imation de bewijslast rust ten aanzien van het daadwerkelijk professioneel gebruik van de door haar geleverde dragers, zie R-Overweging (1). [...]

9.5 lmations incidentele grief I is vanuit invalshoek b) bezien terecht voorgesteld: STK kan zich niet met vrucht beroepen op artikel 7 van de A-voorwaarden en de daarin opgenomen regel, dat Imation het bewijs van professioneel eindgebruik moet leveren. Op invalshoek c) hoeft nu niet meer te warden ingegaan.

9.6 In de visie van STK heeft Imation echter geen profijt van het slagen van haar voormelde grief omdat ook zonder de contractuele bewijsregel van artikel 7 van de A-voorwaarden de bewijslast met betrekking tot professioneel (eind-)gebruik op Imation ligt (punten 4 t/m 8 MvA-inc), gelet op artikel 150 Rv en punt 59 van Padawan. Hierover wordt het volgende overwogen.

9.10 Uit het onder 9.7 Um 9.9 overwogene vloeit voort dat het in rov. 9.6 weergegeven standpunt van STK niet opgaat. Dit, en het slagen van Imations incidentele grief I, brengt met zich dat het aan STK is om, bij voldoende gemotiveerde betwisting, te bewijzen dat de dragers aan particuliere eindgebruikers zijn geleverd. Het Tussenvonnis kan wat de beslissing over de bewijslastverdeling betreft niet in stand blijven. In zoverre zal het worden vernietigd.

Vordering III

10.1 Met deze vordering wil STK in rechte vastgesteld zien dat Imation ten onrechte beweert een vordering op STK te hebben wegens onverschuldigde betaling voor haar Commercial Channel over de periode tot juni 2010. [...]

10.4 Er zijn nu twee mogelijkheden:
A. de door Imation in de periode september 2004 t/m mei 2010 verrichte betalingen zijn gebaseerd op (een) anderc bepaling(en) van het A-contract/de A-voorwaarden dan artikel 7 van de A-voorwaarden (bijvoorbeeld artikel 4b
of c daarvan); met haar stelling dat Imation is gebonden aan het A-contract (o.m. punt 61 i11.fii1e CvR, punt 17 MvA-inc, punten 31 t/m 37 PA) lijkt STK van deze mogelijkheid uit te gaan;
B. de door Imation in de periode september 2004 tot juni 2010 verrichte betalingen zijn niet gebaseerd op het A-contract/de A-voorwaarden; met haar in rov. 9.1 weergegeven stellingen lijkt Imation van deze mogelijkheid uit te
gaan.

10.5 Bij mogelijkheid A kan er geen sprake zijn van onverschuldigde betaling aangezien er in dat geval een rechtsgrond voor de betaling bestaat in de vorm van het A contract / de A-voorwaarden. Omdat Imation dan geen vordering tot terugbetaling heeft, kan zij die ook niet in verrekening brengen. Het beroep op verrekening zou bij
mogelijkheid A bovendien stuk lopen op het verrekenverbod van artikel 4c van de A-voorwaarden waarop STK zich in punt 55 MvG heeft beroepen.

10.6 Uitgaande van mogelijkheid B wordt vooropgesteld dat Imation heeft bevestigd dat zij de thuiskopieheffing heeft doorberekend aan de bedrijfsmatig handelende eindgebruikers (punt 41 MvA/MvG-inc). De opmerking van Imation dat het 'niet zeker is dat zij op haar beurt niet aangesproken wordt tot restitutie aan bedrijfsmatig opererende klanten aan wie zij de hefting heeft doorberekend' duidt er op dat zij ten tijde van de MvG/Mv A-inc (29 oktober 2013) nog niet door die klanten tot terugbetaling was aangesproken. Gezien ook de korte ve1jaringstennijn voor een
vordering op basis van dwaling (artikel 3:52 BW) ligt het, zoals STK oppert onder 36 MvG, niet in de rede dat dat (in relevante mate) alsnog zal gebeuren.

10.8 Geconcludeerd moet worden dat Imation niet met succes annspraak kan maken op terugbetaling van de in de periode september 2004 tot juni 2010 voor haar Commercial Channel afgedragen thuiskopievergoeding, ook niet door middel van verrekening. Derhalve slagen STK's grieven 4 t/m 6 voor zover zij betrekking hebben op de periode voor juni 2010 en is haar vordering III toewijsbaar. In plaats van de behandeling van deze vordering aan te houden had de rechtbank aanstonds dienovereenkomstig moeten beslissen. Ook in zoverre zal het Tussenvonnis worden
vernietigd.
IEF 14965

VMC Studiemiddag: vrijheid van meningsuiting - de stand van zaken

Vrijdag 17 juni; Trippenhuis, Kloveniersburgwal 29 Amsterdam. De voorjaarsstudiemiddag van de Vereniging voor Media- en Communicatierecht (VMC) zal zijn gewijd aan de vrijheid van meningsuiting. De middag start om 13.30 uur. Het doel van de VMC met deze studiemiddag is om midden in deze woelige tijden een actueel beeld te bepalen van de juridische betekenis van de meningsvrijheid en de geclaimde inperkingen daarvan in Nederland en in Europa.

Is dat beeld te extrapoleren naar de toekomst ? Hoe gelaagd is die vrijheid ? Laat de publieke opinie zich bij incidenten te gemakkelijk leiden door sympathieën en antipathieën? De aanslag op Charly Hebdo is een afschuwelijke aanval op de meningsvrijheid maar de tegelijk plaatsvindende aanslag op de joodse supermarkt valt niet onder die noemer te scharen. De komst van een zogenaamde haat‐imam naar Nederland mag daarentegen worden verhinderd. Welke rol spelen daarbij het discriminatieverbod, de godsdienstvrijheid en het proportionaliteitsvereiste ? Zijn in dit
digitale tijdperk smaad en belediging nog voldoende redenen voor een inperking van de vrijheid van meningsuiting? Is de meningsvrijheid voor bepaalde beroepsgroepen of werkzaamheden anders? Zoals voor journalisten, kunstenaars, politici of justitie ? Of zou het voor de effectiviteit van de vrijheid van meningsuiting beter zijn om helemaal geen inperking daarvan meer te accepteren? Omdat beschaving en fatsoen de grootste uitwassen automatisch zullen voorkomen ?

Zie voor het volledige programma bijgevoegde uitnodiging in PDF. Aanmelding kan plaatsvinden door een email te sturen naar studiemiddag@mediaforum.nl .

13.30 ‐14.00 Ontvangst met koffie en thee
14.00 ‐14.40 Willem Jebbink ‐ advocaat bij Jebbink Soeteman Advocaten, stond Abulkasim Al‐Jaberi bij, die in het nieuws kwam vanwege de vermeende vervolging door het OM voor zijn uitspraak “Fuck de koning”.
14.40 ‐ 15.20 • Christiaan Alberdingk Thijm – advocaat bij bureau Brandeis, gespecialiseerd in onder andere digitale intellectueel eigendomsrechten, privacy en vrijheid van meningsuiting. Naast zijn werk als advocaat is Christiaan senior docent aan de Universiteit van Amsterdam en partner bij Peak Capital, een investeringsfonds voor technologie start‐ups.
15.20 ‐ 15.30 Pauze
15.30 ‐ 16.10 • Tarlach McGonagle ‐ senior onderzoeker bij het Instituut voor Informatierecht en coördinator van de gespecialiseerde master Informatierecht, gespecialiseerd in internationale en Europese mensenrechten, onder andere op het gebied van vrijheid van meningsuiting en religie, rechten van minderheden.
16.10 ‐ 17.00 Discussie
Dagvoorzitter is Prof. Nico van Eijk. Na de inleidende presentaties is er zoals gebruikelijk ruimte voor discussie met de sprekers en de middag wordt afgesloten met een borrel.

Toegang is voor leden gratis. Niet‐leden betalen Euro 20,=. Indien u advocaat bent en een deelnamecertificaat wilt hebben om de gevolgde Studiemiddag voor twee opleidingspunten te kunnen opgeven bij de NOvA, dit graag aangeven bij de aanmelding.

Aanmelding kan plaatsvinden door een email te sturen naar studiemiddag@mediaforum.nl

IEF 14983

Prejudiciële vragen over BVIE als posterieur verdrag volgens EEX-Vo

Rechtbank Den Haag 13 mei 2015, IEF 14983; ECLI:NL:RBDHA:2015:5716 (Brite Strike Technologies)
Zie eerder IEF 14305. Brite Strike Inc. vordert een verklaring voor recht dat gedaagde te kwader trouw BRITE STRIKE heeft laten inschrijven, de nietigheid en de doorhaling van het merk. Gedaagde heeft woonplaats in Luxemburg en er is geen verbintenis die in Nederland is of moet worden uitgevoerd. De definitieve vragen:
I. Dient het BVIE (al dan niet op de in het arrest van het gerechtshof Den Haag van 26 november 2013, overwegingen 28 - 34 genoemde gronden) te worden aangemerkt als een posterieur verdrag, zodat artikel 4.6 BVIE niet kan worden aangemerkt als een bijzondere regeling, in de zin van artikel 71 EEX-Vo oud?

Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord:
II. Volgt uit artikel 22 lid 4 EEX-Vo oud dat zowel de Belgische, als de Nederlandse en de Luxemburgse rechter internationaal bevoegd zijn van het geschil kennis te nemen?
III. Zo nee, hoe dient dan in een geval als het onderhavige te worden vastgesteld of de Belgische, dan wel de Nederlandse of de Luxemburgse rechter internationaal bevoegd is? Kan voor deze (nadere) vaststelling van de internationale bevoegdheid artikel 4.6 BVIE (wél) worden toegepast?

Lees de uitspraak hier (pdf/html)

IEF 14982

Zekerheidstelling proceskosten door Australische partij

Rechtbank Den Haag 15 april 2015, IEF 14982 (Hygro tegen Futurecare)
Het Australische Hygro vordert verklaring voor recht dat Futurecare c.s. inbreuk maken op EP 0 0870 154, Gemeenschapswoordmerken ADJUST A WINGS en SUPER SPREADER en op het auteursrecht van Hygro met betrekking tot bepaalde lamparmaturen. Futurecare c.s. stellen dat het octrooi, gelet op een oudere Franse octrooiaanvrage, nietig is en de merken uitsluitend beschrijvend zijn. Australië heeft geen executieverdrag met Nederland. De rechtbank beveelt, in dit incident, Hygro zekerheid te stellen voor de proceskosten tot €30.000, omdat er niet de verhaalsmogelijkheid bestaat op grond van 224 lid 2 sub c Rv.

3.2. Futurecare en A&T hebben daartoe aangevoerd dat Hygro, gelet op het feit dat zij gevestigd is in Australië, verplicht is zekerheid te stellen op grond van artikel 224 Rv. De uitzonderingen genoemd in lid 2 van dat artikel doen zich volgens hen niet voor. Nederland heeft met Australië geen executieverdrag en het Nederlandse deel van het door Hygro ingeroepen Europese octrooi voldoet volgens Futurecare en A&T niet als verhaalsmogelijkheid in de zin van artikel 224 lid 2 sub c Rv.
IEF 14981

Prejudiciële vraag over merkgebruik door het opduiken in ads, ook na verwijderpogingen

Prejudiciële vraag gesteld aan HvJ EU 3 april 2015, IEF 14981; zaak C-179/15 (Daimler)
Merkenrecht. Verzoekster (autofabrikant) is houdster van onder meer het internationale beeldmerk ‘Mercedes-Benz’, ingeschreven sinds 21-09-1966. De bescherming (ook in Hongarije) betreft overwegend bepaalde auto-onderdelen. Verweerster (kort: Együd Garage) is in Hongarije ingeschreven en actief in de auto-detailhandel. Haar diensten zijn afgestemd op de voertuigen van verzoekster. In 2007 sluit Mercedes-Benz Hungaria (dochter Daimler, geen partij in het geding) en verweerster een overeenkomst over klantenservice, die afliep op 31-03-2012. Gedurende de overeenkomst mag verweerster zich profileren als ‘erkend Mercedes-Benz garagehouder’. Maar ook na afloop van de overeenkomst (en nu nog steeds) blijft verweerster deze uitdrukking (met name op Hongaarse maar ook op Engelstalige websites) gebruiken, ondanks pogingen van verzoekster dit te stoppen om verwarring bij klanten te voorkomen. Verzoekster vraagt de verwijzende rechter vast te stellen dat verweerster inbreuk maakt op haar merkenrecht en haar te gelasten de (misleidende) advertenties te verwijderen, zich verder van inbreuken te onthouden en een rechtzetting in nationale en regionale dagbladen te plaatsen. Verweerster bewijst dat zij bij de onderneming die reclamediensten aanbiedt heeft aangedrongen op wijziging van de ads.

Die instructie zou inmiddels zijn uitgevoerd. De andere ads zijn niet door haar op internet geplaatst en zij heeft daartoe ook nimmer opdracht gegeven. Zij wijst erop geen invloed op de plaatsing van ads te kunnen uitoefenen. Op haar verzoeken tot verwijdering wordt slechts door één directeur van een reclamewebsite gereageerd; deze geeft toe dat verweerster geen opdracht tot plaatsing heeft gegeven. Hij stelt dat plaatsing komt door de werkwijze van websites (overnemen bestaande gegevens) om te voorkomen dat adverteerders denken dat het om een spookonderneming gaat.

De verwijzende Hongaarse rechter (hoofdstedelijke Rb) geeft aan dat er veel soortgelijke gevallen worden voorgelegd. Het lijdt geen twijfel dat het blijven opduiken het gevolg is van de praktijk van bepaalde aanbieders, en dat de gewraakte ads kunnen leiden tot verwarring bij het publiek. Er is geen unanimiteit onder Hongaarse rechters of het op deze wijze opduiken in ads, ook na pogingen tot verwijdering, moet worden beschouwd als ‘gebruik van het merk’. Hij vraagt dan ook het HvJEU zich hierover uit te spreken:

“Moet artikel 5, lid 1, onder b), van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten aldus worden uitgelegd dat de houder van een merk tegen een derde die wordt genoemd in een internetadvertentie waarin een teken is opgenomen dat met het merk kan worden verward en die betrekking heeft op door de derde aangeboden diensten die identiek zijn aan de waren of diensten waarvoor het merk is ingeschreven, zodat bij het publiek ten onrechte de indruk kan worden gewekt dat er officiële commerciële banden bestaan tussen de onderneming van de derde en de houder van het merk, ook dán kan optreden, wanneer de advertentie niet op het internet is geplaatst door of voor rekening van de erin genoemde persoon of op het internet blijft opduiken hoewel de erin genoemde persoon alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden verlangd om de advertentie te laten verwijderen, maar daar niet in is geslaagd?”
IEF 14980

BMM behaalt overwinning in nepfacturenzaak

Uit het persbericht: Merkhouders worden gedurende het registratie- en vernieuwingsproces van hun merk steevast lastig gevallen door partijen die aanbieden voor hen een publicatie of een vernieuwing te verzorgen. Veelal heeft dit betrekking op een publicatie in een waardeloze publiciteitsgids of een vernieuwing tegen zeer hoge kosten en gebeurt het bovendien onder een misleidende naam of logo. De BMM, de Benelux beroepsorganisatie van merkenjuristen en advocaten, strijdt al jaren tegen deze praktijken. Echter, mede gezien het feit dat deze partijen veelal (ver) buiten het Benelux gebied zijn gevestigd, is het aanpakken van dergelijke vormen van bedrog niet eenvoudig gebleken. Recent is daar verandering in gekomen op last van de BMM, die in België een aantal strafklachten heeft ingediend.

In het kader van het strafrechtelijk onderzoek zijn nu een aantal banktegoeden van een van deze partijen bevroren in afwachting van verder onderzoek. Daarmee is deze partij een belangrijk middel uit handen genomen om haar diensten aan te bieden. Voormalig BMM voorzitter en initiator van dit verzoek, advocaat Tom Heremans: “Wij hopen dat onze klachten uiteindelijk in strafrechtelijke veroordelingen zullen uitmonden. Dat is het beste signaal naar dergelijke bedriegers en is tevens een uitstekend middel om het publiek te waarschuwen voor de gevaren: Betaal nooit vergoedingen voor merkenpublicaties of -vernieuwingen als u niet zeker weet wie de partij is die u om betaling vraagt!”. De BMM gaat er van uit dat hiermee in de toekomst gemakkelijker kan worden opgetreden tegen dergelijke frauduleuze praktijken.

IEF 14979

Prejudiciële vragen over tweedehands licentie computerprogramma op niet originele cd-rom

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 18 maart 2015, IEF 14979; zaak C-116/15 (Ranks & Vasiļevičs)
Auteursrecht. Gebruikte licentie. Strafrecht. Computerprogramma. Verzoekers Aleksandrs Ranks en Jurijs Vasiļevičs worden vervolgd wegens strafbare feiten, te weten illegale verkoop van auteursrechtelijk beschermd materiaal en illegaal en bewust gebruikmaken van andermans merk. Ranks heeft zich in 2001 op de startpagina van E-Bay geregistreerd onder de naam ‘Softhome I’ en een PayPalrekening geopend. Vasilevics registreert zich in 2003 onder de naam ‘Softhome*’. Hij had al sinds 2001 een PayPal-rekening. Samen verenigen zij zich met een misdadig doel, zich voordoend als vertegenwoordigers van het bedrijf Softhome Trading Group, Inc. (juridisch gevestigd te Letland) en als vertegenwoordigers van ‘Softhome’, ‘Softhome*’ en ‘Softhome1’. Via E-Bay verkopen zij kopieën van auteursrechtelijk beschermd materiaal. In de verwijzingsbeschikking worden diverse zaken beschreven van illegale verkoop van Windows-versies, waardoor Microsoft aanzienlijke schade lijdt. Volgens de licentievoorwaarden van Microsoft Corporation mogen deze producten enkel in combinatie met een nieuwe PC verkocht worden. In eerste aanleg worden verzoekers gedeeltelijk schuldig bevonden en gedeeltelijk vrijgesproken. Het OM, en ook Microsoft gaan in beroep. In maart 2013 volgt uitspraak, waarna verzoekers cassatieberoep instellen. De zaak is vervolgens terugverwezen en ligt nu voor bij de verwijzende rechter. De advocaat van verzoekers vraagt de rechter het HvJEU prejudiciële vragen voor te leggen.

Tijdens de behandeling van de strafzaak door de rechter in hoger beroep heeft de advocaat van de verdachten namens de verdachten verzocht aan het Hof van Justitie van de Europese Unie een prejudiciële vraag voor te leggen over de uitlegging van artikel 4, lid 2, en artikel 5, leden 1 en 2, van richtlijn 2009/24/EG betreffende rechtsbescherming van computerprogramma’s. Volgens de verwijzende Letse rechter (regionale Rb Riga – strafkamer) is het, gelet op de jurisprudentie van het HvJEU en de uniformiteit van het Europees recht noodzakelijk het HvJEU de volgende vragen te stellen:

1) Kan een persoon die een van een „tweedehands” licentie voorzien computerprogramma heeft verkregen op een cd-rom die niet origineel is, maar werkt en door niemand anders wordt gebruikt, zich uit hoofde van artikel 5, lid 1, en artikel 4, lid 2, van richtlijn 2009/24 van het Europees Parlement en de Raad beroepen op het verval van het recht om controle uit te oefenen op de distributie van een exemplaar (kopie) van het computerprogramma, dat de eerste verkrijger van de rechthebbende met de originele cd-rom, die evenwel beschadigd is, heeft verkregen, wanneer de eerste verkrijger zijn exemplaar (kopie) heeft gewist of niet meer gebruikt?

2) Zo ja, mag een persoon die zich kan beroepen op het verval van het recht om controle uit te oefenen op de distributie van een exemplaar (kopie) van het computerprogramma, dan overeenkomstig artikel 4, lid 2, en artikel 5, lid 2, van richtlijn 2009/24 dat computerprogramma aan een derde persoon doorverkopen op een cd-rom die niet origineel is?

IEF 14978

Doorlinken gevelbeheer.nl is geen handelsnaamgebruik

Hof Arnhem-Leeuwarden 26 mei 2015, IEF 14978; ECLI:NL:GHARL:2015:3735 (Gevelbeheer tegen Kozijnbeheer)
Uitspraak ingezonden door Douglas Mensink Henk Bethlehem, Micta. Gevelbeheer vordert staking van gebruik van sinds 2000 door Kozijnbeheer geregistreerde domeinnaam en emailadressen die eindigen op gevelbeheer.nl. Deze domeinnaam wordt gebruikt om door te linken naar kozijnbeheer.nl en de website bevat niet de term gevelbeheer, er is dus geen sprake van handelsnaamgebruik. Nu Kozijn Beheer zich ook daadwerkelijk bezig houdt met werkzaamheden aan gevels, heeft Kozijnbeheer een rechtens te respecteren belang bij het gebruik. De vorderingen worden afgewezen.

3.6 Centraal in dit hoger beroep staat de vraag of het gebruik van de domeinnaam gevelbeheer.nl onrechtmatig jegens Gevelbeheer is. De rechtmatigheid van de registratie van de domeinnaam gevelbeheer.nl is geen onderwerp van debat. Vaststaat dat de domeinnaam door Kozijn Beheer rechtsgeldig is geregistreerd. onduidelijk is, gelet op hetgeen Gevelbeheer onder grief VI aanvoert, of zij ter onderbouwing van haar vorderingen zich tevens op haar handelsnaamrechten beroept. Artikel 5 van de Handelsnaamwet (Hnw) verbied! kort gezegd, het voeren van een handelsnaam die reeds door een ander rechtmatig wordt gevoerd indien daardoor, in verband met de aard van de ondernemingen en hun vestigingsplaats, bij het publiek verwarring tussen beide ondernemingen te duchten is.

Vaststaat dat Gevelbeheer haar naam als handelsnaam voert. Kozijn Beheer bestrijdt dat zij de naam "gevelbeheer" als handelsnaam voert. Volgens Kozijn Beheer kan het doorlinken van de domeinnaam gevelbeheer.nl naar kozijnbeheer.nl niet als het voeren van een handelsnaam worden gekwalificeerd.

3.8 ln dit geval staat vast dat Kozijn Beheer uitsluitend onder die naam naar buiten treedt. Verder staat vast dat Kozijn Beheer de domeinnaam gevelbeheer.nl slechts gebruikt om een potentiële klant naar haar website kozijnbeheer.nl te leiden. Ook staat vast dat op de website van Kozijn Beheer de term "gevelbeheer" niet wordt gebruikt. Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden geen sprake is van handelsnaamgebruik. Hierop stuiten de vorderingen, voor zover gegrond op de Handelsnaamwet, af.

3.12 Het hof overweegt als volgt. Het betoog van Gevelbeheer valt of staat met het door haar gestelde feit dat Kozijn Beheer de domeinnaam gevelbeheer.nl is gaan gebruiken op het moment dat Gevelbeheer bij het relevante publiek een zekere bekendheid had verworven. Dit door Kozijn Beheer weersproken feit wordt door Gevelbeheer niet nader onderbouwd, terwijl dit ingevolge artikel 150 Rv. op haar weg ligt. Gevelbeheer heeft van deze stelling ook geen bewijs aangeboden. Alleen al om die reden faalt haar betoog.

3.13 Ook de stelling van Gevelbeheer dat Kozijn Beheer door het gebruik van de domeinnaam gevelbeheer.nl de (potentiële) klanten van Gevelbeheer opzettelijk in de waan brengt met haar van te doen hebben, hetgeen naar het oordeel van het hof onrechtrnatig zou kunnen zijn, is door haar, gelet op de onderbouwde betwisting daarvan door Kozijn Beheer en het vaststaande feit dat Kozijn Beheer op haar website de naam "gevelbeheer" niet gebruikt, onvoldoende onderbouwd. Ook aan deze stelling gaat het hof dus voorbij.

3.14 Voor zover Gevelbeheer in het kader van artikel 6:162 BW zich nog op een algemene belangenafweging heeft willen beroepen, valt zonder nadere toelichting – die ontbreekt - niet in te zien dat haar belang bij het staken van de domeinnaam gevelbeheer.nl door Kozijn Beheer dient te prevaleren boven het belang van het gebruik van die domeinnaam door Kozijn Beheer. Het hof verwerpt in dit verband het betoog van Gevelbeheer dat Kozijn Beheer geen rechtens te respecteren belang heeft bij het gebruik van de domeinnaam gevelbeheer.nl, nu Kozijn Beheer zich ook daadwerkelijk bezig houdt met werkzaamheden aan gevels. De omstandigheid dat het woord "gevelbeheer" in het normale spraakgebruik en het Van Dale woordenboek niet voorkomt, acht het hof niet relevant omdat de samenstelling door de beschrijvende bestanddelen door het relevante publiek, zoals door Kozijn Beheer onweersproken is aangevoerd, zal worden opgevat als een omschrijving van de door Kozijn Beheer aangeboden werkzaamheden.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
DomJur