Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
20.070 artikelen gevonden
IEF 12506

GLASHELDER niet in een aanzienlijk deel ingeburgerd

Hof Den Haag 26 maart 2013, zaaknr. 200.111.855/01 (Achmea Interne diensten N.V. tegen de Benelux-Organisatie voor de intellectuele eigendom)

Merkenrecht. Absolute weigering. Beschrijvend. Inburgering in aanzienlijk deel. 

Achmea heeft het woordmerk GLASHELDER gedeponeerd. Het Bureau heeft aangevoerd dat het teken beschrijvend is, omdat het kan dienen tot aanduidingen van de soort en hoedanigheid van 'verzekeringen van advisering ter zake’.

Om inburgering te kunnen aannemen moet vast komen te staan dat het merk door gebruik onderscheidend vermogen heeft verkregen in het gehele taalgebied waar de weigeringsgrond bestaat. Het onderhavige geval kenmerkt zich erdoor dat het aangevraagde teken in een wezenlijk geografisch deel van het taalgebied waar de weigeringsgrond bestaat niet is gebruikt. Uit onderzoek is gebleken een maximumpercentage van 46% van de betrokken kringen in het gehele Nederlandstalige deel van de Benelux het teken GLASHELDER herkent als dienst afkomstig van een bepaalde onderneming. Dit percentage kan niet worden beschouwd als een 'aanzienlijk deel' van de betrokken kringen, waaraan de conclusie moet worden verbonden dat aan de in artikel 3 lid 3 van de Merkenrichtlijn gestelde voorwaarde is voldaan (r.o. 21).

Het beroep op inburgering van Achmea kan niet worden aanvaard en wordt geweigerd op grond van sub c. Ook de b-grond staat aan inschrijving in de weg. Het verzoek van Achmea wordt niet toegewezen.

22. Uit het zojuist overwogene volgt dat het beroep van Achmea op inburgering niet kan worden aanvaard. Dat betekent, gezien het onder 4 overwogene, dat GLASHELDER op de c-grond als merk moet worden geweigerd voor de diensten waarvoor het is aangevraagd. Derhalve staat ook de b-grond aan inschrijving in de weg.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Hof Den Haag glashelder over inburgering van beschrijvende merken)

IEF 12505

Verdragen die naar verwachting worden ingediend

Bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 33 400-V, nr. 122 (lijst I - Verdragen die dit jaar naar verwachting ter parlementaire goedkeuring worden ingediend).

Paper pile - April 2011Zie ook onze update op ITenRecht en LifeSciencesenRecht.nl.

EEX
30-10-2007 Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
Stand van zaken c.q. factoren van belang: Europees Nederland is via de EU aan het verdrag gebonden. Goedkeuringsstukken in voorbereiding.

Benelux Gerechtshof
Totstandgekomen: 15-10-2012
Protocol tot wijziging van het Verdrag van 31 maart 1965 betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof
Stand van zaken c.q. factoren van belang: Overleggen aan het parlement voorzien februari 2013.

Bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 33 400-V, nr. 122 (Verdragen die naar verwachting eerst op langere termijn ter parlementaire goedkeuring zullen worden ingediend of ten aanzien waarvan nog geen besluit is genomen omtrent de wenselijkheid van partij worden).

28-10-2011 Verdrag inzake de vervalsing van medische producten en soortgelijke misdrijven met betrekking tot gevaren voor de volksgezondheid
Stand van zaken c.q. factoren van belang: (RvE-211) Wenselijkheid van partij worden wordt bestudeerd.

02-07-1999 Akte van Genève bij de Overeenkomst van 's-Gravenhage betreffende de internationale inschrijving van
tekeningen of modellen van nijverheid
Stand van zaken c.q. factoren van belang: Goedkeuringsstukken in voorbereiding.

28-10-2011 Verdrag inzake de vervalsing van medische producten en soortgelijke misdrijven met betrekking tot gevaren voor de volksgezondheid
Stand van zaken c.q. factoren van belang: (RvE-211) Wenselijkheid van partij worden wordt bestudeerd.

02-11-2001 Verdrag inzake de bescherming van het cultureel erfgoed onder water
Stand van zaken c.q. factoren van belang: Wenselijkheid partij worden wordt bestudeerd

IEF 12502

Van Leidse feestwijzer tot Duitse anti-Google-news-wet

Een bijdrage ingezonden door Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap / Universiteit Leiden.

Op 21 november 1892 werd de geschriftenbescherming voor het eerst door de Hoge Raad erkend. Op 22 maart 2013 stemde de Bundesrat in met de invoering van een Leistungschutzrecht voor Presseverleger, de Duitse anti-Google-news-wet.

Het arrest en de conclusie uit 1892 kennen veel interessante deelonderwerpen, taalkundige pareltjes en stof tot nadenken. (Wat te denken van een uitspraak in cassatie veertien maanden nadat de inbreuk zich heeft voorgedaan?) De Duitse anti-Google-news-wet stuit op veel weerstand, maar gaat er vermoedelijk wel komen.

Voor “wien de tijd tot lezen dikwerf ontbreekt1” zullen Bernt Hugenholtz en Dirk Visser op 3 april a.s. spreken over de geschiedenis en de voorgenomen afschaffing van de geschriftenbescherming en de mogelijkheid en wenselijkheid van anti-Google-news-wetten.

HR 21 november 1892 (Leidse Feestwijzer)
Op 28 september 1891 werd een drukwerk getiteld “Gedenkdag van Leidens ontzet. Feestwijzer. Zaterdag 3 Oct. 1891" te Leiden uitgegeven en verspreid. De inhoud van deze Feestwijzer werd vrijwel volledig overgenomen in het Leidsche Dagblad van 30 september 1891. Het Hof Den Haag verklaarde de uitgever van het Leidsch Dagblad op 5 mei 1892 schuldig aan opzettelijke inbreuk op eens anders auteursrecht en veroordeelde hem tot een boete van f 25. Het Hof vernietigde daarmee het vonnis van de Rechtbank Den Haag van 29 februari 1892. Op 21 november 1892 verwerpt de Hoge Raad het beroep in cassatie. De Hoge Raad overwoog

dat in de Memorie van Toelichting bij de Auteurswet van 1881 “wel wordt gezegd dat “het wetsontwerp regelt het auteursrecht, t.w. het recht van schrijvers van letterkundige werken”, maar dat daaraan onmiddellijk wordt toegevoegd: “benevens van die werken, welke, aan eerstgenoemden zeer nauw verwant, insgelijks een voorwerp van den boekhandel uitmaken. Uitgesloten zijnde voortbrengselen van schilder- en beeldhouwkunst”;

Dat derhalve in die zinsnede niet tegenover elkander worden gesteld de geschriften van letterkundigen en die van anderen aard, maar tegenover al wat een voorwerp van den boekhandel uitmaakt worden gesteld voortbrengselen van de beeldende kunst, welke laatste buiten de voorgestelde regeling zouden vallen, terwijl voor het eerste, zonder beperking, die regeling van toepassing zou zijn. […]

O. dat bij het middel nu wel wordt beweerd, dat voor de toepassing van art. 349bis Strafrecht het mede vereischt zou zijn, dat de dader gehandeld hebben met de zucht naar onbehoorlijk winstbejag of, zoals het bij pleidooi is uitgedrukt, met het oogmerk om te benadeelen, doch dat deze stelling is onjuist, omdat het art. van zoodanig oogmerk niet spreekt en het woord opzettelijke in dat art. geen anderen zin heeft dan overal elders in het wetboek

Dat het art. alzoo met die uitdrukking geen anderen eisch stelt dan dat de dader opzettelijk de handeling pleegde, waardoor op eens anders recht inbreuk werd gemaakt”.

Enkele citaten uit de conclusie van advocaat-generaal Gregory bij HR 21 november 1892:

“Verder is het begrip “nieuws” zeer betrekkelijk. Wat omtrent de aanstaande feestelijkheden aan de inwoners eener gemeente wellicht reeds lang in de verschillende bijzonderheden bekend was, is voor elders woonachtigen, aan wie de courant uit de gemeente wordt toegezonden, inderdaad “nieuws”. Bovendien is het niet altijd le charme de l’iconnu die een bericht belangrijk maakt. Bijv. bij een kort geleden plaats gehad hebbende moord of bij heerschende ziekten, zoals cholera waaromtrent gedurende eenige dagen allerlei berichten in de dagbladen werden medegedeeld, kan een courantier aan velen wien de tijd tot lezen dikwerf ontbreekt, een dienst bewijzen door al die berichten nog eens achter elkander af te drukken”.

“Het was den wetgever te doen het recht van den auteur te handhaven, onverschillig of dit door een ander uit winstbejag, dan wel om andere redenen, bijv. uit haat of nijd werd geschonden”.

Het Leistungschutzrecht voor Presseverleger

§ 87f Presseverleger
(1) Der Hersteller eines Presseerzeugnisses (Presseverleger) hat das ausschließliche Recht, das Presseerzeugnis oder Teile hiervon zu gewerblichen Zwecken öffentlich zugänglich zu machen. Ist das Presseerzeugnis in einem Unternehmen hergestellt worden, so gilt der Inhaber des Unternehmens als Hersteller.
(1) Der Hersteller eines Presseerzeugnisses (Presseverleger) hat das ausschließliche Recht, das Presseerzeugnis oder Teile hiervon zu gewerblichen Zwecken öffentlich zugänglich zu machen, es sei denn, es handelt sich um einzelne Wörter oder kleinste Textausschnitte.
(2) Ein Presseerzeugnis ist die redaktionell-technische Festlegung journalistischer Beiträge im Rahmen einer unter einem Titel auf beliebigen Trägern periodisch veröffentlichten Sammlung, die bei Würdigung der Gesamtumstände als überwiegend verlagstypisch anzusehen ist und die nicht überwiegend der Eigenwerbung dient. Journalistische Beiträge sind insbesondere Artikel und Abbildungen, die der Informationsvermittlung, Meinungsbildung oder Unterhaltung dienen.

De beperking op het recht die nadrukkelijk niet geldt voor gewerbliche Anbieter von Suchmaschinen

„Zulässig ist die öffentliche Zugänglichmachung von Presseerzeugnissen oder Teilen hiervon, soweit sie nicht durch gewerbliche Anbieter von Suchmaschinen oder gewerbliche Anbieter von Diensten erfolgt, die Inhalte entsprechend aufbereiten“.

Beteiligungsanspruch des Urhebers

„Der Urheber ist an einer Vergütung angemessen zu beteiligen.“

Het wetsvoorstel
Het amendement aangenomen door de Bundestag:
Kritische motie van de Bundesrat

 

D.J.G. Visser

1 Citaat uit de conclusie van advocaat-generaal Gregory bij HR 21 november 1892.
Ten overvloede, het eerste arrest van de Hoge Raad waarin de bescherming van niet-oorspronkelijke geschriften werd bevestigd; HR 29 april 1895 W6647 (Rotterdamse kerkblad). en meer geschriftenjurisprudentie.

IEF 12504

Bestuursreglement van de Raad voor plantenrassen

Bestuursreglement van de Raad voor plantenrassen, Stcrt. 2013, nr. 8507.

Vanwege het toevoegen van een nieuw artikel 2a in het Bestuursreglement wordt dit besluit integraal gepubliceerd. Artikel 2a (taakverdeling van de Raad)

1. De afdelingen van de Raad zijn belast met de besluitvorming en de uitvoering van de taken die ingevolge de hoofdstukken 4, 5 en 7 van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 aan de Raad zijn opgedragen. De taakverdeling tussen de afdelingen is als volgt:
a. de Afdeling Tuinbouwgewassen is belast met de besluitvorming en de uitvoering van de taken ten aanzien van:
1°. groentegewassen als bedoeld in artikel 3 van de Regeling werkzaamheden Raad voor plantenrassen;
2°. fruitgewassen als bedoeld in artikel 3a van de Regeling werkzaamheden Raad voor plantenrassen;
3°. siergewassen. Voor de toepassing van dit Bestuursreglement zijn dit tuinbouwgewassen die niet voor voedsel worden gebruikt, maar primair worden gebruikt voor hun decoratieve waarde.
b. de Afdeling Landbouwgewassen is belast met de besluitvorming en de uitvoering van de taken ten aanzien van landbouwgewassen als bedoeld in artikel 4 van de Regeling werkzaamheden Raad voor plantenrassen;
c. de Afdeling Bosbouwgewassen is belast met de besluitvorming en de uitvoering van de taken ten aanzien van bosbouwgewassen als bedoeld in artikel 5 van de Regeling werkzaamheden Raad voor plantenrassen.
IEF 12503

Schuilnaam prostitutie-onderzoeksjournaliste mag worden onthuld

Vzr. Rechtbank Amsterdam 8 maart 2013, LJN BZ5860 (eiseres tegen De Volkskrant B.V.)

Als randvermelding. [eiseres] is schrijfster en onderzoeksjournaliste. Zij heeft ondermeer een veertiendelige serie geschreven voor de dagbladen Het Parool en Het Algemeen Dagblad over vrouwenhandel en (gedwongen) prostitutie. De serie is nadien door haar bewerkt en gepubliceerd als boek onder de titel ‘[titel]. [eiseres] heeft zich bij deze publicaties bediend van de schuilnaam [Patricia Perquin]. Deze publicaties hebben ertoe geleid dat [eiseres] door de Gemeente Amsterdam is betrokken bij het te voeren prostitutiebeleid.

Het voorgenomen artikel van De Volkskrant had in grote lijnen de volgende inhoud:
-  de echte naam van [schuilnaam] werd bekend gemaakt;
-  betwijfeld werd of [eiseres] zich daadwerkelijk heeft bevonden in de kringen waarin zij zich volgens haar publicaties onder de schuilnaam [schuilnaam] heeft bevonden;
-  er werden nadere (privacy-gevoelige) bijzonderheden over de persoon [eiseres] vermeld.

De voorzieningenrechter komt na een afweging van de belangen tot de conclusie dat de vrijheid van meningsuiting van gedaagde hier zwaarder weegt dan het belang van eiseres bij bescherming van haar persoonlijke levenssfeer en het belang dat haar schuilnaam niet wordt onthuld vanwege het hieraan mogelijk verbonden gevaar.

4.8.  Ten aanzien van het door [eiseres] gestelde gevaar dat zou ontstaan als haar identiteit bekend zou worden heeft ook een voortgezet debat plaatsgevonden. De Volkskrant heeft nogmaals uitdrukkelijk de vraag aan de orde gesteld of [eiseres] wel daadwerkelijk moet vrezen voor negatieve consequenties als haar ware identiteit bekend wordt. [eiseres] heeft zich daartoe beroepen op een ontvangen bedreiging en heeft gesteld dat zij zaken heeft onthuld waarvan men in prostitutiekringen liever niet heeft dat deze bekend worden, zoals het feit dat vrouwen gedwongen worden dubbele shifts te werken. De Volkskrant wijst erop dat de bron van de gestelde bedreiging uiteindelijk steeds [eiseres] zelf is. Van enig nader bewijs is geen sprake. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet kan worden uitgesloten dat de gestelde bedreiging heeft plaats gevonden, maar dat daarvoor geen concreet bewijs aanwezig is. Verder speelt een rol dat [eiseres] in haar hoedanigheid van [schuilnaam] is geïnterviewd voor de radio (op Radio 1 bij ‘[programma]’, een radioprogramma van de omroep PowNed) en dat haar stem daarbij niet is vervormd. Weliswaar acht de voorzieningenrechter denkbaar dat zij zich daarbij niet gerealiseerd heeft dat die uitzending ook op internet beschikbaar zou blijven, maar dat neemt niet weg dat zij door het enkele meewerken aan dit programma reeds risico’s heeft genomen en niet het maximale heeft gedaan om de ware identiteit van [schuilnaam] geheim te houden. Ook deze omstandigheid geeft grond te twijfelen aan het gestelde risico dat [eiseres] zou lopen bij het bekend worden van haar ware identiteit. Al met al is niet aannemelijk geworden dat de onthulling van de ware identiteit van [eiseres] een concreet en onmiddellijk gevaar in het leven zou roepen, dat zodanig zwaarwegend is dat dit aan de publicatie over een zaak van maatschappelijk gewicht in de weg zou staan.

4.9.  Het voorafgaande leidt tot de conclusie dat de vrijheid van meningsuiting van de Volkskrant hier zwaarder weegt dan het belang van [eiseres] bij bescherming van haar persoonlijke levenssfeer en het belang dat haar schuilnaam niet wordt onthuld vanwege het hieraan mogelijk verbonden gevaar.

Op andere blogs:
Mediaforum (Geen verbod op onthulling pseudoniem prostitutie-onderzoeksjournaliste)
NVJ (Schuilnaam prostitutie-onderzoeksjournaliste mag worden onthuld)

IEF 12501

Vrijwillig, maar gebrekkig voldaan aan informatieplicht

Hof Amsterdam 26 maart 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3469 (Alpi tegen Converse Inc.)

Converse Wall

Uitspraak ingezonden door Niels Mulder en Leonie Kroon, DLA Piper.

Inbreuk merkenrecht. Vrijwillig, maar gebrekkig voldaan aan informatieplicht. Ook het hof is van oordeel dat in het feitenmateriaal zodanige aanwijzingen zijn gelegen dat er in het kader van de handel in schoenen waarbij Alpi (als logistiek dienstverlener) betrokken was inbreuk werd gemaakt op merkrechten van Converse.

Het standpunt van Alpi dat zij aan de op haar rustende informatieplicht reeds vrijwillig had voldaan en er geen grondslag was om haar tot een verdergaande inzageverlening te verplichten, kan haar niet baten. Alpi heeft niet voldoende gemotiveerd bestreden dat de door haar in eerste instantie verschafte informatie (naar het hof begrijpt: onder meer naw-gegevens) gebrekkig was en niet, althans niet voldoende, tot de identificatie van haar opdrachtgevers kon leiden.

De door Alpi aan Converse verschafte documenten sloten niet duidelijk aan op de inbeslaggenomen schoenen en met betrekking tot een grote partij schoenen (19.142 paar van de volgens Alpi in totaal 27.938 paar) ontbrak ieder document. Hierdoor is voldoende grond om aan te nemen dat Alpi relevante informatie achterhield en niet bereid was om vrijwillig de vereiste openheid van zaken te geven.

De voorzieningenrechter heeft in de vorm van een gedogen dat middels een onafhankelijke forensisch accountant inzage wordt gekregen in de inbeslaggenomen digitale administratie van Alpi het gerechtvaardigd belang van Alpi bij vertrouwelijkheid en het zoveel mogelijk tegengaan van 'fishing expeditions' voldoende gewaarborgd. De grieven treffen geen doel en Alpi wordt veroordeeld in de proceskosten.

3.5. Ook het hof is van oordeel dat in het feitenmateriaal zodanige aanwijzingen zijn gelegen dat er m het kader van de handel in schoenen waarbij Alpi (als logistiek dienstverlener) betrokken was inbreuk werd gemaakt op merkrechten van Converse dat de onrechtmatigheid jegens Converse van die verhandeling voldoende aannemelijk moet worden geacht. Het hof vwjst in dit verband op de door de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.7 van zijn vonnis vermelde feiten en omstandigheden - kort gezegd de inhoud van het rapport van 13 oktober 2010 van de expert van Converse, Tim Schuh, alsmede het feit dat de principalen van Alpi tegen de inbeslagname van de (omvangrijke en potentieel waardevolle) partij schoenen geen verdere actie wensten te ondememen -en voorts op de door Converse in hoger beroep als producties 8 en 15 overgelegde verklaringen van P. Chamandy van bureau Avery Dermison en P.J.H.M. Erren van Erren Reconditon B.V. waarin de betrokkenheid van Alpi bij de verplaatsing van inbreukmakende Converse-schoenen bevestiging vindt.

Voldoende aannemeUjk is ook dat Converse een reëel belang had bij het achterhalen van de namen/gegevens van diegenen die bij de verhandeling van dergelijke schoenen betrokken zijn en dat Converse, omdat geen minder ingrijpende mogelijkheid aanwezig was, voor het verkrijgen van die informatie, op Alpi aangewezen was, die in de vrachtbrief met betrekking tot de in Roemenië inbeslaggenomen partij als afzender (en in de stukken met betrekking tot een eind januari 2009 in Antwerpen ingehouden partij als 'behandelaar') is vermeld.

3.6.2. Alpi heeft niet voldoende gemotiveerd bestreden dat de door haar in eerste instantie verschafte informatie (naar het hof begrijpt: onder meer NAW gegevens) gebrekkig was en niet, althans niet voldoende, tot de identificatie van haar opdrachtgevers kon leiden. Het hof wijst in dit verband op producties 27,28 en 29 van Converse in eerste aanleg, waaruit op te maken valt dat de in de documenten genoemde handelsondernemingen Baccarat Group Ltd, Barba Import & Export en HIFX Ltd niet bestonden althans niet te traceren vielen. Voorts is door Converse onbestreden gesteld dat de door Alpi aan haar verschafte documenten niet duidelijk aansloten op de inbeslaggenomen schoenen en met betrekking tot een grote partij schoenen (19.142 paar van de volgens Alpi in totaal 27.938 paar) ieder document ontbrak. Er was m het licht hiervan en de ten aanzien van de herkomst en bestemming van de schoenen - naar Alpi toegeeft - verhullende vrachtbrieven, voldoende grond om aan te nemen dat Alpi relevante informatie achterhield en niet bereid was om vrijwillig de vereiste openheid van zaken te geven, en in zoverre jegens Converse niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht. Bij die stand van zaken was een verder (dan het verschaffen van NAW gegevens, zoals in Lycos/Pessers) strekkende voorziening in kort geding op haar plaats.

3.7. Gelet op hetgeen onder 3.5 en 3.6 is overwogen en in aanmerking genomen de strekking van de Handhavingsrichtlijn, is het hof van oordeel dat de voorzieningenrechter met juistheid heeft geoordeeld dat de door Alpi tegenover Converse in het maatschappelijk verkeer in acht te nemen zorgvuldigheid meebracht dat zij hetgeen bij haar bekend was omtrent de herkomst en distributiekanalen van de inbreukmakende schoenen aan Converse diende te verschaffen.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
Rechtspraak.nl (pdf)
zaaknr. 200.088.425/01 KG

IEF 12500

Geen matiging: met de korte publicatieduur is rekening gehouden

Rechtbank 's-Hertogenbosch 18 augustus 2011, zaaknummer 11-3513 (Roeland Petrus Dijkstra tegen S)

YWCA gym classUitspraak ingezonden door Kitty van Boven, I-ee. advocaten.

Dijkstra is auteursrechthebbende op de foto van de sportende meisjes in de gymzaal. S is diëtiste met een eigen praktijk en heeft de foto zonder toestemming van Dijkstra geplaatst op haar website. De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een oorspronkelijk werk met betrekking tot de foto.

S stelt dat de foto door Dijkstra is overgedragen aan de krant en dat door elektronische publicatie door de krant de foto openbaar is gemaakt in de zin van art 12 Aw. (...) Bij distributie van een werk anders dan door het maken en verkopen van tastbare exemplaren is er nooit sprake van uitputting. (...) Een elektronische kopie tekst niet als "tastbare kopie"bij de bepaling of een recht is uitgeput. Omdat een artikel uit de krant is integraal, inclusief de bij dat artikel geplaatste foto, op de website van S is geplaatst, is er geen sprake van een citaat.

Dijkstra maakt aannemelijk dat een redelijke prijs voor het gebruik van de foto (met toestemming) €255,- is. De kantonrechter acht een verhoging van dit bedrag met 100% redelijk en ziet geen grond dit bedrag te matigen. Met de korte duur van de publicatie en de bronvermelding is bij dit bedrag reeds rekening gehouden.

De kantonrechter veroordeelt S. tot betaling aan Dijkstra van een bedrag van €510,-.

3.5. Dijkstra heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat een redelijke prijs voor het gebruik van de foto (met toestemming) € 255,-- is. De kantonrechter acht een verhoging van dit bedrag met 100% redelijk, vanwege de inbreuk op het auteursrecht van Dijkstra. De kantonrechter ziet geen grond dit bedrag te matigen. Met de korte duur van de publicatie en de bronvermelding is bij dit bedrag reeds rekening gehouden. Dat de foto reeds door de krant was gepubliceerd is in het kader van de door S te betalen schadevergoeding niet relevant. De krant heeft immers voor haar publicatie aan Dijkstra betaald.
IEF 12499

Studie over beschermde geografische aanduidingen voor niet-landbouwproducten

Study on geographical indications protection for non-agricultural products in the internal market, Final report, 18 February 2013

Uit 't persbericht: Protecting products with a geographical indication: Commission publishes study on whether to extend the system to products other than food.

De studie heeft betrekking op de bescherming via geografische aanduidingen voor niet-landbouwproducten op de interne markt. De algemene doelstelling van het onderzoek was om de Europese Commissie te voorzien van informatie over beschermde en mogelijk te beschermen niet-agrarische producten. Er is momenteel geen systeem van bescherming via geografische aanduiding voor niet-agrarische producten op EU-niveau. Het gepubliceerde onderzoek wordt meegenomen in de analyse van de commissie, bij de analyse van het bestaande wettelijke kader en de economische gevolgen, alsmede de mogelijke oplossingen.

The overall objective of the study was to provide the European Commission with precise information on protected and potentially protected non-agricultural GI products in the 27 Member States of the EU to determine whether or not a unitary system of protection for non agricultural GI products at the EU level should be established. (...)

A consolidated list of 129 non-agricultural products that are protected or could be protected as a geographical indication was put together. Experts then undertook to collect as much information as possible on these products using legal and economic questionnaires to gather the relevant data. Based on their findings, a detailed legal analysis was carried out. It focused on the protection available at the national and international levels. (...)

In the 31 countries, there is no harmonised approach when it comes to the legal instruments available for the protection of non agricultural GI products. The legal frameworks differ quite significantly in terms of scope, effect and cost of protection. (...)

Trade marks offer the right holder with a positive and exclusive right on the use of the name. However, on the one hand, there is a limitation of rights conferred by a mark, notably the impossibility to prevent a third party to use the name in accordance with honest practices. On the other hand, it is extremely difficult to secure word trade mark registration and the need to rely on figurative trade marks to protect the name of non agricultural products bearing a geographical indication. (...)

In parallel, we undertook an economic analysis of the economic data gathered with a view to measure the economic impact of non-agricultural geographical indications which are already protected in the EU Member States. We also looked into the economic and social value of potential GIs. (...)

Based on these economic findings, the interest of producers, consumers and policy-makers for a new EU framework that would improve the protection of non-agricultural GI products is likely to vary. In the countries where producers currently face competition and pressures from imitations or counterfeited products, they will probably be supportive. For other countries, where the problem is less acute, there could be more reluctance, as the establishment of such a system will generate costs (...)

In defining a new EU legal instruments for the protection of non-agricultural GIs, the EU decision-makers will have to make difficult choices which will have an impact on the attractiveness, credibility and efficiency of the system, but also on the burden which will be put on the authorities which will be in charge of the system and on producers who will have to use it. (...)

IEF 12498

De Amerikaanse uitputtingsslag om studieboeken

L.E. Fresco, Kirtsaeng v. Wiley: de Amerikaanse uitputtingsslag om studieboeken, IE-Forum.nl IEF 12498.

Een redactionele bijdrage ingezonden door Laura Fresco, Hoyng Monegier LLP.

Uitputting van IE-rechten blijft de gemoederen bezig houden. In de Verenigde Staten zijn de auteursrechthebbenden nog aan het bijkomen van de recente uitspraak van de Supreme Court in de zaak Kirtsaeng v. Wiley, waarin de wereldwijde uitputtingsleer wordt omarmd. Vrijwel meteen barstte discussie los of deze uitspraak ook gevolgen heeft voor andere IE-rechthebbenden binnen en buiten de VS.

Kirtsaeng v. John Wiley & sons
De casus is relatief simpel. De Thaise wiskundestudent Kirtsaeng importeerde via vrienden en familie honderden goedkope Engelse studieboeken vanuit Thailand, en verkocht die in Amerika op eBay door tegen een hogere prijs. De Amerikaanse uitgever van de studieboeken, Wiley & Sons, klaagde Kirtsaeng aan op basis van art, 106(3) jo. 603(a)(1) van de Copyright Law, waarin is bepaald dat het zonder de toestemming van de auteursrechthebbende importeren van een exemplaar van een werk dat buiten de VS is verkregen, auteursrechtinbreuk oplevert. Kirtsaeng beriep zich op de zogeheten first sale doctrine die is vervat in par. 109(a) van de Copyright Law

1. Kirtsaeng v. Wiley
2. Einde geografische prijsdifferentiatie?
3. Wereldwijde vs. EU-wijde uitputting
4. Oplossing in het merkenrecht?

Voor de uitputtingsleer onder het Amerikaanse auteursrecht is doorslaggevend of het exemplaar legaal (met toestemming van de rechthebbende) is gemaakt; waar die productie heeft plaatsgevonden is dan niet meer van belang. In artikel 4 lid 2 Auteursrechtrichtlijn en artikel 12b Auteurswet gaat het om de vraag of het exemplaar door of met toestemming van de rechthebbende voor het eerst in de Europese Unie is verkocht of anderszins de eigendom daarvan is overgegaan.

De auteursrechthebbende die alleen toestemming heeft gegeven voor de productie en verkoop van auteursrechtelijk beschermde producten in Azië, kan dus wel verbieden dat die producten op de EU op de markt worden gebracht, maar niet dat die in de Verenigde Staten worden doorverkocht.

Lees het gehele artikel IEF 12498

Op andere blogs:
IPKat (A Kat's perspective on Kirtsaeng: why is digital different from analogue?)

IEF 12497

Merk geregistreerd door bestuurder, maar door Bounz betaald

Vzr. Rechtbank Amsterdam 26 maart 2013, zaaknr. C/13/536338 KG ZA 13-210, ECLI:NL:RBAMS:2013:4283 (Bounz c.s. tegen The Red B.V.)

Uitspraak ingestuurd door Alexander Tsoutsanis, DLA Piper.

Merkenrecht. Licentie. Bounz houdt zich bezig met exploitatie van allerlei sportvormen rond trampolines en trampolinevelden. The Red heeft een woord- en beeldmerk BOUNZ ingeschreven en een Europees woordmerk gedeponeerd en gebruikt. Voormalig bestuurder van Stichting Bounz (X van The Red) wordt gesommeerd tot het staken van gebruik van merk- en domeinnaam "vanwege de door jullie gekozen handelwijze". Er wordt een aanbod tot voortzetten van een licentie met een financiële vergoeding gedaan.

Er is echter niet gebleken van een rechtsgeldige (licentie)overeenkomst op grond waarvan The Red de merken en domeinnamen, aan Bounz toebehorend, in gebruik zouden hebben gegeven aan Bounz. De domeinnamen zijn weliswaar geregistreerd door The Red, maar zijn door Bounz betaald. X heeft niet als goed bestuurder gehandeld door de registraties op eigen naam of op naam van The Red te verrichten. Het instandhouden acht de voorzieningenrechter onrechtmatig.

Of de depots door X te kwader trouw zijn verricht (in de merkenrechtelijke zin) is niet van belang omdat in dit kort geding niet de vernietiging van de merken doch (primair) de overdracht van de merken wordt gevorderd. De overdracht van merk- en domeinnamen ligt voor toewijzing gereed.

Lees de uitspraak KG ZA 13-210, ECLI:NL:RBAMS:2013:4283 (pdf)