DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 14392

Conclusie AG: standaard essentieel octrooi en het verplichte concreet FRAND-licentievoorstel

Conclusie AG HvJ EU 20 november 2014, IEF 14392 (Huawei tegen ZTE) - dossier - persbericht
Zie eerder IEF 12519. Volgens advocaat-generaal Wathelet kan de houder van een standaard essentieel octrooi worden verplicht om een concreet licentievoorstel te doen aan degene die inbreuk maakt op zijn octrooi, voordat hij een vordering tot staking tegen hem kan instellen. Dat is het geval wanneer de octrooihouder een machtspositie heeft en aan een standaardisatieorganisatie heeft toegezegd om derden licenties te verlenen onder voorwaarden die eerlijk, redelijk en niet-discriminerend zijn, en de inbreukmaker bereid was om een dergelijke licentieovereenkomst te sluiten, daarop ook aanstuurde en in staat was om dat te doen.

 

Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van het Landgericht Düsseldorf te beantwoorden als volgt:

1)         Het instellen door de houder een standaard-essentieel octrooi (SEP), die aan een standaardisatieorganisatie heeft toegezegd om derden licenties te verlenen onder FRAND-condities (Fair, Reasonable and Non-Discriminatory), dat wil zeggen onder voorwaarden die eerlijk, redelijk en niet-discriminerend zijn, van een verzoek om corrigerende maatregelen of een vordering tot staking tegen een inbreukmaker krachtens artikel 10 respectievelijk artikel 11 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, welke vorderingen ertoe kunnen leiden dat de producten en de diensten van degene die inbreuk maakt op het standaard-essentiële octrooi worden uitgesloten van de markten waar de betrokken standaard geldt, levert misbruik van machtspositie in de zin van artikel 102 VWEU op indien wordt aangetoond dat de houder van het standaard-essentiële octrooi zijn toezegging niet is nagekomen hoewel objectief is gebleken dat de inbreukmaker bereid was om een dergelijke licentieovereenkomst te sluiten, daarop ook aanstuurde en in staat was om dat te doen.

2)         Om deze verbintenis na te komen, dient de houder van een standaard-essentieel octrooi, alvorens een verzoek om corrigerende maatregelen in te dienen of een vordering tot staking in te stellen en teneinde te voorkomen dat sprake is van misbruik van zijn machtspositie, behoudens indien vaststaat dat de beweerde inbreukmaker volledig op de hoogte daarvan is, deze laatste op schriftelijke en met redenen omklede wijze verwittigen van de betrokken inbreuk, met vermelding van het relevante standaard-essentiële octrooi en van de handelingen van de inbreukmaker die schending daarvan opleveren. De houder van het standaard-essentiële octrooi dient de vermeende inbreukmaker in elk geval een schriftelijk aanbod voor een licentieovereenkomst onder FRAND-condities te doen toekomen waarin alle voorwaarden zijn opgenomen die in de betrokken bedrijfstak in de regel deel uitmaken van een licentie, inzonderheid het exacte bedrag van de royalty’s en de wijze waarop deze zijn berekend.

3)         De inbreukmaker moet het aanbod van de houder van het standaard-essentiële octrooi nauwgezet en ernstig beantwoorden. Indien hij het niet aanvaardt, dient hij de houder van het standaard-essentiële octrooi zo spoedig mogelijk schriftelijk een redelijk tegenvoorstel te doen betreffende de clausules waar hij niet mee instemt. Het indienen van een verzoek om corrigerende maatregelen of het instellen van een vordering tot staking levert geen misbruik van machtspositie op indien de gedragingen van de inbreukmaker louter strategische en/of vertragende en/of niet-ernstige doeleinden dienen.

4)         Indien geen onderhandelingen worden gestart of niet met succes worden afgerond, kan de houding van de vermeende inbreukmaker niet als vertragend of niet-ernstig worden beschouwd indien hij hetzij een rechterlijke instantie, hetzij een scheidsgerecht verzoekt om FRAND-condities vast te stellen. In dat geval kan de houder van het standaard-essentiële octrooi de inbreukmaker rechtmatig verzoeken om ofwel een bankgarantie voor de betaling van de royalty’s te deponeren, ofwel bij de rechterlijke instantie of bij het scheidsgerecht een voorlopige zekerheid te stellen voor het gebruik dat reeds is gemaakt of dat zal worden gemaakt van het standaard-essentiële octrooi.

5)         Het gedrag van een inbreukmaker kan evenmin als vertragend of niet-ernstig worden beschouwd indien hij zich bij de onderhandelingen het recht voorbehoudt om na het sluiten van een licentieovereenkomst bij een rechterlijke instantie of een scheidsgerecht de geldigheid van dat octrooi, het feit dat hij gebruik maakt van de leer van het octrooi, alsook de vaststelling dat dit octrooi essentieel is voor de betrokken standaard, te betwisten.

6)         Het instellen door de houder een standaard-essentieel octrooi van een vordering in rechte tot inzage in de boeken, is geen misbruik van machtspositie. Het staat aan de betrokken rechterlijke instantie om ervoor te zorgen dat die maatregel redelijk en evenredig is.

7)         Aangezien het instellen door de houder een standaard-essentieel octrooi van een vordering tot schadevergoeding voor reeds verrichte exploitatiehandelingen er enkel toe strekt, de houder van het standaard-essentiële octrooi te vergoeden voor eerdere inbreuken op zijn octrooi, levert deze vordering geen misbruik van machtspositie op.
IEF 14383

Conclusie AG: zaak Spanje tegen unitair octrooi moet worden afgewezen

Conclusie AG 18 november 2014, IEF 14383 zaak C-146/13 (Spain tegen Parlement en Raad)
Uit het persbericht: Advocate General Yves Bot: Spain’s actions against the European regulations implementing enhanced cooperation in the area of the creation of unitary patent protection must be dismissed. The unitary protection conferred provides a genuine benefit in terms of uniformity and integration, whilst the choice of languages reduces translation costs considerably and safeguards better the principle of legal certainty.

IEF 14382

Hof bevestigt afwijzing inbreuk op rivastigminepleisters

Hof Den Haag 18 november 2014, IEF 14382 (Novartis tegen Alvogen e.a.)
Uitspraak ingezonden door Marleen van den Horst, Claudia Zeri, Barents Krans en René Raggers, EP&C. Hoger beroep tegen kort geding [IEF 13378]. Novartis is houdster van octrooi EP 2 292 219 voor een pleister voor vertraagde afgifte van rivastigmine, een geneesmiddel tegen dementie/Alzheimer. Eerdere afwijzing in kort geding van inbreukverbod wordt door het hof bevestigd. Het Hof oordeelt dat er een gerede kans bestaat dat het octrooi gelezen in de ruime zin als door Novartis gewenst een in te stellen nietigheidsprocedure of de oppositieprocedure niet zal overleven wegens ongeoorloofd toegevoegde materie.

4.10. De conclusie luidt zodoende dat er een gerede kans bestaat dat het octrooi gelezen in de ruime zin als door Novartis gewenst een in te stellen nietigheidsprocedure of de oppositieprocedure niet zal overleven. Indien is uit te gaan van een zodanig beperktere lezing van de conclusie dat het octrooi geen gevaar loopt te worden vernietigd op grond van ontoelaatbare toegevoegde materie in de hiervoor bedoelde zin, dan dient die lezing in elk geval te worden beperkt tot de toepassing van de aanvangsdosering rivastigmine (als gedefinieerd in conclusie 1) in een TTS met speciale kleeflaag die zowel een siliconen polymeer als tackifier bevat. Voor zover Alvogen e.a. tegen het aldus beperkt te lezen octrooi nog andere toegevoegde materie- of verdere geldigheidsbezwaren hebben, kunnen deze gelet op het in r.o. 4.11 hierna te geven voorlopig oordeel in het midden blijven.

Inbreuk
4.11. Novartis heeft in het kader van dit kort geding niet aannemelijk gemaakt dat van een kleeflaag met zowel siliconen polymeer als tackifier bij het Permente product sprake is. Alvogen e.a. hebben de inbreuk gemotiveerd betwist en aangegeven dat geen sprake is van een siliconenolie (als tackifier) en dat de kleeflaag van het Permente product voor 100% uit siliconenepolymeer bestaat (zie conclusie van antwoord in hoger beroep, voetnoot 15, p. 38 en pleitnota in eerste aanleg, voetnoot 3, p. 11), derhalve zonder enige tackifier, zo begrijpt het hof. Novartis heeft daartegenover geen analyse van de samenstelling van de Permente pleister gesteld die aannemelijk zou maken dat er wel sprake is van een tackifier. Van inbreuk kan voorshands oordelend dan ook geen sprake zijn.

Buitenlandse uitspraken
4.12. Het hof realiseert zich dat met dit oordeel wordt afgeweken van een aantal uitspraken van buitenlandse rechters. Overwogen wordt dat door een aantal van die rechters geen wezenlijke toets van de geldigheid van het octrooi is uitgevoerd (de Italiaanse en Roemeense rechters) terwijl in het Deense vonnis het hiervoor geschetste verband tussen de TTS met kleeflaag en de hoge aanvangsdosis niet lijkt te zijn gelegd (p. 77 van de Engelse vertaling van dat vonnis). De Oostenrijkse rechter lijkt ook niet stil te hebben gestaan bij toegevoegde materie . Het hof van beroep te Brussel is van oordeel dat (zelfs indien de ruime uitleg van Novartis zou worden gevolgd, zo begrijpt dit hof) de inbreuk onvoldoende is aangetoond, zodat het deze vraag niet behoefde te beantwoorden. De Spaanse rechter kwam evenmin aan deze vraag toe omdat hij geen inbreuk aannam daar hij van oordeel was dat de TTS van conclusie 1 dient te voldoen aan alle kenmerken als in het slot van de conclusie zijn opgenomen. Anders gezegd, de Spaanse rechter zag de conclusie niet als een TTS met aanvangsdosis die wordt bepaald door een “referentiepleister” (TTS#2) maar vond dat deze in wezen beperkt was tot TTS#2. Het Duitse Landesgericht Düsseldorf heeft de inbreukvordering als “einstweilige Verfügung” geweigerd met een zelfde type redenering als dit hof. Ook de Duitse rechter ziet een verband tussen de structuur van de TTS (met kleeflaag) en het doseringsregime, zie p. 18 van die uitspraak, waarin het volgende wordt overwogen ten aanzien van de vakman die WO 407 leest: “Er gelangt aber nicht ohne weitere Uberlegungen zu dem Schluss, dass das Dosierungsschema unabhangig von der Struktur des TTS gewahrleistet werden kann.”.
IEF 14331

Na advies afstand van octrooien en instantie

Bevelschrift Hof Den Haag 28 oktober 2014, IEF 14331 (VG Colours tegen Jovaplant)
Uitspraak ingezonden door Charlotte Garnitsch en Wim Maas, Deterink. Kostenveroordeling. Eerder IEF 12947. Tevoren heeft Jovaplant het hof verzocht om, in het geval er een afstand van instantie zou volgen, VG Colours in de volledige proceskosten van Jovaplant te veroordelen en ex art. 250 lid 4 Rv ter zake van betaling van deze kosten een bevelschrift (uitvoerbaar bij voorraad) jegens VG Colours uit te vaardigen. VG besluit tot afstand van zijn octrooien NL1 en NL2 na adviesprocedure bij OCNL, doet afstand van instantie en wordt veroordeeld in de kosten.

2. (...) Op 17 oktober 2013 vonden hoorzittingen plaats bij OCNL naar aanleiding van de door Jovaplant ingediende verzoeken. Op 18 en 20 december gaf OCNL haar adviezen, inhoudende dat de beide octrooien vernietigbaar waren. Vervolgens heeft VG Colours op 7 januari 2014 bij OCNL afstand gedaan van haar octrooien.

3. Jovaplant maakt thans nog aanspraak op een proceskostenvergoeding ex art. 1019h Rv. Deze beloopt volgens haar berekening een bedrag van € 33.365, 22 excl. BTW. Dit bedrag is samengesteld uit twee componenten: een bedrag dat ziet op de kosten van de adviesprocedures ex art. 84 ROW, ter grootte van € 17.478,11, en een bedrag dat ziet op de in dit hoger beroep gemaakte kosten, ter grootte van € 15.887,11 (telkens excl. BTW). Het hof bespreekt beide posten hierna afzonderlijk.

4. De omstandigheid dat de kosten verbonden aan een procedure betreffende een adviesaanvrage ex art. 84 ROW mogelijk ook in een daarop gevolgde nietigheidsprocedure voor vergoeding in aanmerking hadden kunnen komen, verzet zich niet tegen vergoeding in een procedure als de onderhavige, reeds omdat — zoals de onderhavige zaak illustreert — een nietigheidsprocedure niet hoeft te volgen indien het uitgebrachte advies de octrooihouder, hangende het hoger beroep in de kortgedingprocedure, al doet besluiten afstand te doen van zijn octrooi en van de instantie.
IEF 14323

Beslag nadat niet tot FRAND-licentie UMTS-standaard is gekomen, blijft

Vzr. Rechtbank Den Haag 24 oktober 2014, IEF 14323 (ZTE tegen Vringo)
Nokia Corporation is houdster van aantal octrooien, waaronder EP 1 186 119 voor een "method for transmitting a sequence of symbols" en is bij ETSI aangemeld als essentieel voor de UMTS-standaard en bereid op FRAND-voorwaarden een licentie te verlenen. Vringo heeft octrooien van Nokia verworven. Partijen komen niet tot een FRAND-licentie en Vringo legt conservatoir bewijs beslag op de UMTS-goederen van ZTE. Van ZTE had mogen worden verwacht dat zij zou aangeven dat het aanbod van Vringo in strijd met FRAND-verplichtingen zou zijn, dat is niet gebeurd. Het is ZTE's goed recht om geen tegenaanbod te doen in de overtuiging dat het octrooi geen stand kan houden. Dat verweer slaagt echter niet en de vorderingen tot onder andere opheffing beslag worden afgewezen.

4.10. Dat het aanbod van Vringo van 28 maart 2013 in strijd met haar FRANDverplichting zou zijn, werpt geen ander licht op de zaak. Indien dat het geval is had van ZTE mogen worden verwacht dat zij Vringo dat met opgaaf van redenen zou hebben laten weten. Dat heeft zij voorafgaand aan de beslaglegging nooit gedaan. Het kan daarom geen reden zijn aan te nemen dat Vringo niet werkelijk bereid is geweest een licentie op FRANDvoorwaarden te verlenen7. Ook kan niet worden aangenomen dat de door Vringo genomen rechtsmaatregelen ZTE dwingen in te stemmen met het sluiten van een licentieovereenkomst op door Vringo eenzijdig vastgestelde voorwaarden. De maatregelen van Vringo zijn niet een reactie op een haar onwelgevallig aanbod van ZTE maar op het uitblijven van enig aanbod of tegenaanbod van de zijde van ZTE. Dat laatste is ZTE's goed recht en die opstelling is kennelijk ingegeven door de overtuiging dat het octrooi of de gestelde inbreuk geen stand kan houden, maar dan kan zij zich er vervolgens niet over beklagen dat Vringo haar octrooirecht tracht te handhaven.

4.26. Volgens Vringo heeft ZTE de onder EP 119 geoctrooieerde TSTD-functionaliteit toegepast in de ZTE-goederen. Zij heeft hiervoor verwezen naar productbeschrijvingen van ZTE waaruit volgens Vringo blijkt dat de ZTE-goederen transmission diversity ondersteunen.

4.42. Voor zover ZTE garanties wil hebben voor de toekomst (vorderingen II, III, IV en VII) moeten de vorderingen worden afgewezen voor zover zij zien op goederen soortgelijk aan de UMTS-goederen. Hetzelfde geldt voor zover de vorderingen zien op LTE-goederen. Nu de tegengehouden LTE-goederen na een verzoek daartoe van ZTE van 4 juni 2014 door Vringo al op 17 juni 2014 zijn vrijgegeven en nadien niet opnieuw LTE-goederen zijn tegengehouden, heeft ZTE onvoldoende belang bij verregaande voorzieningen als gevorderd onder II, III, IV en VII.

IEF 14312

Conclusie AG: Octrooihouder moet verzet tegen parallelinvoer vooraf kenbaar maken

Conclusie AG HvJ EU 23 oktober 2014, IEF 14312, zaak C-539/13 (Sigma Pharmaceuticals PLC. tegen Merck Canada Inc en Merck Sharp & Dohme Ltd)
Prejudiciële vragen IEF 13251. Octrooirecht. ABC. Geneesmiddelen. Parallelimport van een geneesmiddel in het Verenigd Koninkrijk vanuit Polen. Uitleg begbrip "specifiek mechanisme". De houder van een octrooi of ABC die naar behoren in kennis is gesteld van een voorgenomen invoer of in de handel brengen van geneesmiddelen, moet binnen de neergelegde termijn op de kennisgeving antwoorden om kenbaar te maken dat hij zich wenst te verzetten tegen dit voornemen.

Conclusie AG: Eerste en tweede vraag
De houder van een octrooi of aanvullend beschermingscertificaat, of zijn begunstigde, die naar behoren in kennis is gesteld van een voorgenomen invoer of in de handel brengen van geneesmiddelen die onder het in bijlage IV, hoofdstuk 2, bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek neergelegde specifiek mechanisme vallen, moet binnen de in de tweede alinea van het specifiek mechanisme neergelegde termijn op de kennisgeving antwoorden om kenbaar te maken dat hij zich wenst te verzetten tegen het voornemen de geneesmiddelen in te voeren of in de handel te brengen, om de invoer of het in de handel brengen van de betrokken producten te kunnen beperken. De houder van een octrooi of een aanvullend beschermingscertificaat, of zijn begunstigde, kan zich niet meer op zijn rechten beroepen ten aanzien van geneesmiddelen die in een lidstaat zijn ingevoerd of in de handel gebracht voordat hij kenbaar heeft gemaakt dat hij zich op die rechten wenst te beroepen.

Derde vraag
Iemand anders dan de persoon die het product wil invoeren of in de handel brengen, mag kennisgeven zoals vereist in de tweede alinea van het specifiek mechanisme, op voorwaarde dat de kennisgevende entiteit de identiteit van de potentiële importeur of handelaar duidelijk vermeldt.

Vierde vraag
De in de tweede alinea van het specifiek mechanisme bedoelde voorafgaande kennisgeving moet worden gericht aan de persoon die naar nationaal recht een vordering kan instellen om het octrooi of het aanvullende beschermingscertificaat te handhaven.
IEF 14304

Geen documentinzage over klimaatcel zonder redelijk vermoeden octrooiinbreuk

Rechtbank Den Haag 22 oktober 2014, IEF 14304 (Plantlab tegen Deliscious c.s.)
Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, Van Benthem & Keulen. Zie eerder IEF 13454. Plantlab is houdster van NL 2002091 voor een "Systeem en werkwijze voor het telen van een gewas in een althans ten dele geconditioneerde omgeving". Met Deliscious c.s. heeft Plantlab samengewerkt. Plantlab vordert ex 843a Rv inzage en afgifte van documenten over de klimaatcel. Er is geen redelijk vermoeden van octrooiinbreuk. Uit een gepresenteerde uiting kan niet worden geconcludeerd dat de LED-verlichting van de klimaatcel is ingericht om een van een omgevingstemperatuur afwijkende bladtemperatuur aan het blad van het gewas op te leggen. De incidentele vordering wordt afgewezen.

4.6. In dit incident kan in het midden blijven of conclusie 1 van NL 091 geldig is, omdat er geen sprake is van een redelijk vermoeden van inbreuk op die conclusie. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende grond is voor een redelijk vermoeden dat in de inrichting van gedaagden het kenmerk “bladverwarmingsmiddelen […] die in staat en ingericht zijn om een van een omgevingstemperatuur afwijkende bladtemperatuur aan het blad van het gewas op te leggen” wordt toegepast. Volgens Plantlab blijkt de aanwezigheid van dit kenmerk in de klimaatcel van Deliscious c.s. uit een opmerking van Certhon in het tijdschrift Onder Glas van augustus 2011 en een opmerking van Deliscious c.s. in een video voor het programma Koplopers. Uit de daaruit geciteerde opmerkingen die Plantlab aanhaalt, komt naar voren dat Deliscious c.s. in haar klimaatcel gebruik maakt van LED-verlichting die bij het verlichten veel warmte afgeeft. Volgens Plantlab fungeert die LED-verlichting daarom tevens als bladverwarmingsmiddel. Volgens Plantlab kan met die LED-verlichting een van de omgevingstemperatuur afwijkende bladtemperatuur worden opgelegd. Zij onderbouwt dit met het volgende citaat van Certhon uit hetzelfde artikel in Onder Glas:

“Aan de ene kant van de cel staat een luchtbehandelingskast. Die zuigt lucht uit de cel en verwarmt of koelt deze. Ook be- of ontvochting is mogelijk en het CO2-niveau kan worden bijgesteld. […] De behandelde lucht wordt vervolgens aan de andere kant van de cel weer ingeblazen.”

4.7. Naar voorlopig oordeel kan uit dit citaat niet worden geconcludeerd dat de LED-verlichting (die volgens Plantlab fungeert als bladverwarmingsmiddel) in staat en ingericht is om een van een omgevingstemperatuur afwijkende bladtemperatuur aan het blad van het gewas op te leggen, zoals conclusie 1 voorschrijft. Bovendien is vooralsnog onvoldoende gemotiveerd dat met de in het citaat beschreven luchtbehandelingskast een van de omgevingstemperatuur afwijkende bladtemperatuur kan worden opgelegd. Dat de luchtbehandelingskast tot wezenlijk hetzelfde resultaat zal leiden als de bladverwarmingsmiddelen volgens conclusie 1 is daarmee vooralsnog onvoldoende gemotiveerd. Van een inbreukmakende equivalent kan naar voorlopig oordeel daarom evenmin sprake zijn.
IEF 14282

Prioriteitsoctrooi heeft haar rechtsgevolg verloren ex artikel 77 ROW

Hof Den Haag 14 oktober 2014, IEF 14282 (Machinefabriek Duyvis tegen Teckru)
Uitspraak ingezonden door Otto Swens, Vondst. Octrooirecht. . Interessante overwegingen over openbare toegankelijkheid en nieuwheid, met name over de vraag of de voorgestelde gewijzigde conclusies een relevante beperking inhouden ten opzichte van de conclusies zoals verleend. Duyvis is octrooirechthebbende van EP 1 042 961 B1 voor een 'pers voor het scheiden van cacaomassa in cacaokoek en cacaoboter' dat de prioriteit claimt ten opzichte van NL 739. Bij de rechtbank is het NL deel van EP 961 in zijn geheel vernietigd [IEF 9290, eerder IEF 7454, IEF 2975, IEF 2800], maar het onderliggende Nederlandse prioriteitsoctrooi NL 739 in stand gelaten. Het hof bekrachtigt het vonnis in eerste instantie voor zover het betreft de vernietiging van het NL deel van EP 961. Het Hof vernietigt echter het vonnis voor wat betreft de instandhouding van NL 739. Het Hof verklaart voor recht dat NL 739 overeenkomstig artikel 77 ROW met het verstrijken van de oppositietermijn tegen EP 961 haar rechtsgevolg heeft verloren.

10.2. Het is duidelijk dat NL 739, hoe deze thans ook precies luidt, betrekking heeft op de uitvinding waarvoor EP 961 is verleend, terwijl deze de dag van indiening van NL 739 de voorrangsdatum van EP 961 is. Bij deze stand van zaken heeft ingevolge artikel 77 lid 1 Row NL 739 niet meer de in de artikelen 53, 53a, 71 en 73 Row bedoelde rechtsgevolgen vanaf de dag waarop de voor het instellen van oppositie tegen EP 961 vastgestelde termijn is verstreken zonder dat oppositie is ingesteld. Derhalve kan voor recht worden verklaard als door Teckru in hoger beroep een als van de alternatieven is gevorderd. Aan het andere alternatief - de vernietiging - komt het hof nu niet meer toe. Grief 2 van Teckru treft dus doel.

Lees de beslissing (pdf/html)

IEF 14271

Werkwijze geeft geen oplossing nadelige invloed op bladstructuur

Vzr. Rechtbank Den Haag 10 oktober 2014, IEF 14271 (De Koning tegen Levoplant)
Uitspraak ingezonden door Paul Reeskamp en Marijn van der Wal, Klos Morel Vos & Schaap. Octrooirecht. Partijen zijn actief op het gebied van opkweken van met name orchideeën. De Koning is houdster van EP 2070407 B1 voor een 'werkwijze en kokervormig lichaam voor het opkweken van planten'. De uitvinding biedt geen oplossing voor het gesignaleerde probleem, i.e. het nadelig beïnvloeden van de bladstructuur, bestaat er gerede twijfel over de uitvindershoogte van het octrooi. De vordering wordt afgewezen.

Het bezwaar tegen de opvoerde proceskosten slaagt niet: de zelf ingediende kostenspecificatie zijn van een zelfde orde van grootte en het ontbreekt aan een overtuigende toelichting welke kosten als onredelijk moet worden aangemerkt.

4.6. Daarnaast zullen, opnieuw volgens EP 407 zelf, bladeren omgeven door een "tubelar body" ondersteund worden door de randen van de geleidingvlakken "without abutting against a wall part of the tubular body over a large part of their surface area, so that the structure of the leaves is nog adversely affected". Hoe dit laatste effect, het nadelig beïnvloeden van de bladstructuur - wordt bereikt kan de vakman echter niet opmaken uit de octrooiconclusies, beschrijving of tekeningen, zo stelt Levoplant. Nadat hierop ter zitting was doorgevraagd, heeft de octrooigemachtigde van De Koning verklaard dat wat in het octrooischrift als doel van de uitvinding wordt geschetst, te weten het verschaffen van een werkwijze voor het opkweken van planten die het nadeel van de gebruikelijke methode volgens NL 049 ondervangt, i.e. het nadelig beïnvloeden van de bladstructuur, door het octrooi niet wordt gerealiseerd. Ook hierin kan de gestelde inventiviteit van conclusie 1 van EP 407 dus niet zijn gelegen.
4.7. Al op grond van deze verklaring moet de geldigheid van conclusie l van EP 407 ernstig worden betwijfeld. Als een uitvinding immers geen oplossing biedt voor het gesignaleerde (technische) probleem, ontbreekt de voor octrooiering vereiste inventiviteit.

4.8. Als gezegd schuilt de inventiviteit volgens De Koning echter in het onderkennen van het probleem van het rond/krom groeien van takken binnen de vaas. Ten opzicht van NL 049 zou dit het objectief technische probleem zijn. EP 407 zou dit probleem dan oplossen door het verschaffen van verticaal gerichte geleidingsvlakken. De bladereren steunen op die vlakken af waarbij achter de bladeren, in de (hoeken van de) geleidingsvlakken ruimte wordt gecreëerd voor de takken die aldus achter de bladeren langs in een verticale richting kunnen groeien, zo begrijpt de voorzieningenrechter het betoog van De Koning.

4.9. Dit standpunt wordt niet gevolg. (..)
IEF 14190

Belang van rechtszekerheid weegt zwaarder dan financieel belang voor voorlopige voorziening

Raad van State 8 september 2014, IEF 14190 (Syngenta tegen Octrooicentrum Nederland)
Uitspraak ingezonden door Martijn de Lange, Octrooicentrum Nederland. ABC. Octrooi. Voorlopige voorziening. Het Octrooicentrum heeft het verzoek van Syngenta  om verlenging van de geldigheidsduur van het ABC voor het gewasbeschermingsmiddel thiamethoxam, afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard, evenals het daartegen ingestelde beroep bij de rechtbank Den Haag, zie IEF 14023. Het belang van rechtszekerheid weegt zwaarder dan het financiële belang van Syngenta. De voorlopige voorziening wordt afgewezen.

3. De vraag of het Octrooicentrum het verzoek van Syngenta om verlenging van de duur van het aanvullend beschermingscertificaat heeft mogen afwijzen, leent zich niet voor beantwoording in deze procedure en zal in de bodemprocedure beantwoord moeten worden. De voorzitter zal daarom het verzoek beoordelen aan de hand van een afweging van de betrokken belangen.

3.1. Syngenta heeft gesteld dat zij sinds het verstrijken van de geldigheidsduur van het aanvullend beschermingscertificaat dagelijks aanzienlijke financiële schade lijdt. De omvang van deze schade heeft zij niet met nadere stukken gemotiveerd. Over de aard van de schade is ter zitting verklaard dat sinds het verstrijken van de geldigheidsduur ook andere producenten dan Syngenta het product thiamethoxam legaal op de markt kunnen brengen. Dit zou tot op heden nog niet zijn gebeurd, maar wel zou met regelmaat worden gepoogd namaakproducten op illegale wijze in Nederland op de markt te brengen, hetgeen Syngenta ook financiële schade kan berokkenen. Anders dan Syngenta stelt, brengt de omstandigheid dat de uit het aanvullend beschermingscertificaat voortvloeiende bescherming inmiddels is verstreken niet met zich dat de invoer en handel van deze namaakproducten helemaal niet meer kan worden tegengegaan. Er is regelgeving over de toelating en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op grond waarvan, met het oog op de bescherming van de belangen van volksgezondheid, natuur en milieu, handhavend tegen illegale namaakproducten kan worden opgetreden.

3.2. Tegenover het financiële belang van Syngenta staan de belangen van de rechtszekerheid en van eventuele derden, die zijn gediend bij een ongewijzigde registratie van het product thiamethoxam in het Octrooiregister. De voorzitter is gelet op het vooroverwogene van oordeel dat aan dit belang in dit geval een doorslaggevend gewicht moet worden toegekend.

4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.