DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 14558

HvJ EU: ABC voor covalent gebonden werkzame stof

HvJ EU 15 januari 2015, IEF 14558; zaak C-631/13 (Forsgren)
Octrooirecht. ABC. Begrip ‚werkzame stof’ – Pneumokokkenconjugaatvaccin – Pediatrisch gebruik – Dragerproteïne – Covalente binding. Het Hof beantwoordt de gestelde vragen [IEF 13458] en verklaart voor recht:
1) De artikelen 1, onder b), en 3, onder a), van [ABC-verordening] moeten aldus worden uitgelegd dat zij in beginsel niet eraan in de weg staan dat voor een werkzame stof een aanvullend beschermingscertificaat wordt afgegeven wanneer deze werkzame stof covalent is gebonden aan andere werkzame stoffen in de samenstelling van een geneesmiddel.

2)      Artikel 3, onder b), van verordening nr. 469/2009 moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een aanvullend beschermingscertificaat wordt afgegeven voor een werkzame stof waarvan het effect niet valt onder de therapeutische indicaties waarop de vergunning voor het in de handel brengen betrekking heeft.

Artikel 1, onder b), van verordening nr. 469/2009 moet aldus worden uitgelegd dat een dragerproteïne die door middel van een covalente binding is geconjugeerd aan een polysaccharide-antigeen slechts als „werkzame stof” in de zin van deze bepaling kan worden aangemerkt indien is aangetoond dat zij een eigen farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect heeft dat valt onder de therapeutische indicaties van de vergunning voor het in de handel brengen, wat door de verwijzende rechter moet worden nagegaan aan de hand van alle feitelijke omstandigheden van het hoofdgeding.

Gestelde vragen:

Kan overeenkomstig de artikelen 1, sub b, en 3, sub a en b, van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen1 , wanneer is voldaan aan de overige voorwaarden, een beschermingscertificaat voor een door een basisoctrooi beschermde werkzame stof (in casu: proteïne D) worden afgegeven wanneer deze werkzame stof in covalente (moleculaire) binding met andere werkzame stoffen in het geneesmiddel (in casu: Synflorix) is opgenomen, maar toch haar eigen werking behoudt?
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
2.1.    Kan overeenkomstig artikel 3, sub a en b, van verordening (EG) nr. 469/2009 een beschermingscertificaat voor de door het basisoctrooi beschermde stof (in casu: proteïne D) worden afgegeven wanneer deze stof een eigen therapeutische werking heeft (in casu als vaccin tegen Haemophilus influenzae-bacteriën), maar de vergunning voor het geneesmiddel geen betrekking heeft op deze werking?
2.2.    Kan overeenkomstig artikel 3, sub a en b, van verordening (EG) nr. 469/2009 een beschermingscertificaat voor de door het basisoctrooi beschermde stof (in casu: proteïne D) worden afgegeven wanneer deze stof in de vergunning als „drager” voor de eigenlijke werkzame stof (in casu: pneumokokkenpolysaccharide) wordt aangeduid, zij als „adjuvans” de werking van deze stof versterkt, maar deze werking in de vergunning voor het geneesmiddel niet uitdrukkelijk wordt vermeld?
IEF 14538

Engelstalige website met .nl-toplevel maakt inbreuk op Nederlands octrooi

Vzr Rechtbank Den Haag 9 januari 2015, IEF 14538; ECLI:NL:RBDHA:2015:755 (Ventraco Chemie tegen VWS)
Octrooirecht. Ventraco (eiser) is bij eerder vonnis [IEF 14178] bevolen om inbreuk op octrooi NL-C2002442 te staken. Ventraco bestrijdt de verbeurde dwangsommen, omdat er geen sprake zou zijn van het aanbieden of leveren van het product gericht op het Nederlandse publiek. Op de website staan echter een Nederlands adres en telefoonnummer (met internationale kengetallen). Nederlandse afnemers komen via Nederlandstalige Google zoekresultaten bovendien gemakkelijk op de betreffende website terecht. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van Ventraco af en veroordeelt haar in de proceskosten.

5.10. Zoals hiervoor overwogen, dient bij de uitleg van het verbod te worden gekeken naar de vraag of deze handelwijze naar Nederlands octrooirecht een inbreuk op het octrooi vormt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan daaraan in redelijkheid niet worden getwijfeld. Het aanbod is gedaan door het in Nederland gevestigde Ventraco, via haar website onder het toplevel domain ‘.nl’. In het Engelstalige deel van de website heeft Ventraco Nederlandse contactgegevens vermeld: een adres en telefoonnummer in Nederland. Dit alles duidt er op dat de website mede op het Nederlandse publiek is gericht. In Nederland gevestigde afnemers zullen de Engelse taal voldoende machtig zijn om de Engelstalige webpagina’s van Ventraco te begrijpen. Het feit dat de betreffende pagina’s in het Engels zijn opgesteld, brengt dan ook niet mee dat die pagina’s zich niet mede richten op Nederland. Ook het feit dat er internationale kengetallen bij het telefoon- en faxnummer zijn genoemd en er buitenlandse referentieprojecten zijn vermeld, zullen de bezoeker niet duidelijk maken dat het aanbod van RheoFalt HP-EM niet (mede) gericht is op toepassing in Nederland. Uit de door VWS overgelegde zoekresultaten van Google blijkt bovendien dat Nederlandse afnemers via die zoekmachine gemakkelijk op de Engelstalige pagina’s van de website van Ventraco terecht kunnen komen. Het feit dat er ook een Nederlandstalig deel van de website van Ventraco bestaat, staat daar niet aan in de weg.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14527

Octrooiinbreuk op wegdekfunderingsconstructie

Rechtbank Den Haag 7 januari 2015, IEF 14527 (Permavoid tegen HTW Infiltratietechniek)
Uitspraak ingezonden door Jaap Bremer en Eline Schiebroek, BarentsKrans. Octrooirecht. Inbreuk. VRO-procedure. Permavoid heeft een door voertuigen te berijden wegdekfunderingsconstructie met funderingslaag ontwikkeld en heeft daarvoor octrooi EP 1 311 727 B1. HTW biedt 'Varioboxen' aan in samenwerking met aannemers. In deze VRO-procedure, met afwijkende termijnen voor indienen van producties, is geen ruimte om producties alsnog toe te laten. HTW bestrijdt zonder succes de gestelde octrooi-inbreuk.

Ze voert aan dat de Varioboxen ongeschikt zijn omdat de verbindingen zwakker zijn en zullen bezwijken onder constante druk van verkeer, terwijl in correspondentie werd verzekerd dat een laag Varioboxen (zonder geogrid of gewapend geotextiel) minstens dezelfde drukverdelende sterkte heeft. Vorderingen worden toegewezen en HTW wordt in de proceskosten (in conventie en reconventie) veroordeeld.

In reconventie: Het octrooi is nawerkbaar. De toevoeging 'and the like' impliceert dat de vinding onder andere kan worden toegepast bij een door voertuige te berijden wegdek en is geen toegevoegde materie. De ingeroepen nieuwsheidsschadelijke octrooien zijn gericht op drainage, zij openbaren echter niet het kenmerk van een funderingslaag. Er is geen ander inventiviteitsschadelijk materiaal overlegd.

IEF 14521

Gebruik van babyolie voor verwijderen van latexlijm is bekend

Hof Den Haag 30 december 2014, IEF 14521 (X tegen SES Nederland)
Uitspraak ingezonden door Richella Soetens en Marc van Wijngaarden, Bird & Bird. X is houdster van NL1017056 en EP1221289 voor een werkwijze voor het vastmaken van een streng haar met latexlijm én het verwijderen van die lijm met natuurlijke olie. Door de rechtbank [IEF 9439] en eerder in kort geding [IEF 1314] werd geoordeeld dat de conclusies van het octrooi vernietigbaar zijn vanwege gebrek aan inventiviteit. Van nadere omstandigheden voor een beroep op de 'tenzij-clausule' uit 1019h Rv inzake proceskostenveroordeling is niet gebleken. Het Hof bekrachtigt het vonnis.

13. Uit de hiervoor geciteerde passages van de blz. 133 en 134 van Jayne, in samenhang beschouwd met het onder 10 overwogene, volgt dat het op de prioriteitsaanvraagdatum van EP 289 binnen het bereik van de gemiddelde vakman lag om minerale olie of babyolie te gebruiken voor het verwijderen tan de latexlijm. (...)

11. Nu noch het toepassen van latexlijm noch het gebruik van natuurlijke, huidvriendelijke olie om deze lijm te verwijderen noch de combinatie daarvan als inventief is aan te merken. is - gezien het in rov. 8 geformuleerde uitgangspunt - conclusie 1 van EP 289 nietig wegens gebrek aan uitvindershoogte zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld. Grief III van X faalt derhalve.
IEF 14496

In reconventie vernietigt Netflix deels octrooi toegangssysteem voor mediadiensten

Rechtbank Den Haag 17 december 2014, IEF 14496; ECLI:NL:RBDHA:2014:16691 (Opentv tegen Netflix)
Octrooirecht. OpenTV richt zich op het verwerven, beschermen en handhaven van IE voor de Kudelski Groep en is houdster van EP 0 879 534 B1 voor toegangsysteem en -werkwijze voor gekoppelde mediadiensten. Netflix houdt zich bezig met onder meer het aanbieden van zogeheten on demand internet streaming media. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Netflix terecht aangevoerd dat conclusie 9 van EP 534 niet nieuw is in het licht van de PCT-aanvrage WO 699 die tevens is gepubliceerd als EP584. De hulpverzoeken die OpenTV naar voren heeft gebracht, kunnen het octrooi geen nieuwheid verschaffen. De reconventioneel gevorderde vernietiging van de conclusies 1-3 en 6-16 is toewijsbaar.

4.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Netflix terecht aangevoerd dat conclusie 9 van EP 534 niet nieuw is in het licht van de PCT-aanvrage WO 97/02699 (hierna: WO 699) die tevens is gepubliceerd als EP 0 835 584. In dit verband kan onbesproken blijven of het beroep op voorrang dat in EP 534 wordt gedaan, gegrond is. Ook als dat zo zou zijn (wat Netflix bestrijdt), ligt de prioriteitsdatum van WO 699 vóór de prioriteitsdatum van EP 534 en behoort WO 699 dus tot de voor de beoordeling van de nieuwheid van EP 534 relevante stand van de techniek in de zin van artikel 54 lid 3 van het Europees Octrooiverdrag (hierna: EOV).

4.3. (...) De rechtbank is met Netflix van oordeel dat de gemiddelde vakman de hierin beschreven decoder zal aanmerken als ‘electronic detecting means for electronically extracting the address’ in de zin van conclusie 9 van EP 534 aangezien de decoder de adressen elektronisch uit het vertical blanking interval ‘stript’. OpenTV heeft ook niet toegelicht waarom zij dat anders ziet.

4.4. Het betoog van OpenTV dat WO 699 geen ‘means for indicating to the user that an address has been extracted which permits communication with an online service provider’ openbaart, is gebaseerd op de veronderstelling dat de weergave van een geëxtraheerd adres op het scherm, zoals WO 699 openbaart in de hiervoor geciteerde passage, niet kan worden aangemerkt als een middel voor het aanduiden dat een adres is afgeleid in de zin van conclusie 9 van EP 534. De rechtbank is met Netflix van oordeel dat die veronderstelling ongegrond is. Het weergeven van het adres op het scherm is juist een voor de hand liggende manier om de gebruiker aan te duiden dat een adres is afgeleid. OpenTV heeft ook geen reden gegeven voor haar stelling dat de gemiddelde vakman zou menen dat de weergave van het adres op het scherm niet kan worden aangemerkt als een middel voor het aanduiden dat een adres is afgeleid in de zin van conclusie 9 van EP 534.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blog:
Lawfox

IEF 14485

HvJ EU: Onbevruchte menselijke eicellen valt niet onder embryo-begrip

HvJ EU 18 december 2014, IEF 14485, zaak C-364/13 (International Stem Cell Corporation) - dossier -
Octrooirecht. Een organisme dat niet het vermogen heeft om zich te ontwikkelen tot een menselijk wezen valt niet onder het begrip menselijk embryo in de zin van de Biotechnologierichtlijn. Gebruik van zulke organismes voor industriële of commerciële doeleinden kunnen worden geoctrooieerd.

Artikel 6, lid 2, sub c, van richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen, moet aldus worden uitgelegd dat een onbevruchte menselijke eicel die door parthenogenese is gestimuleerd zich te verdelen en zich te ontwikkelen, geen „menselijk embryo” in de zin van die bepaling is indien zij, gelet op de huidige kennis van de wetenschap, als zodanig niet het inherente vermogen bezit zich te ontwikkelen tot een mens. Het is aan het verwijzende gerecht na te gaan of dat het geval is.

Uit het perscommuniqué:

An organism which is incapable of developing into a human being does not constitute a human embryo within the meaning of the Biotech Directive. Accordingly, uses of such an organism for industrial or commercial purposes may, as a rule, be patented.

Gestelde vraag:

„Vallen onbevruchte menselijke eicellen, die werden gestimuleerd tot deling en verdere ontwikkeling middels parthenogenese, en die anders dan bevruchte eicellen enkel pluripotente cellen bevatten en zich niet kunnen ontwikkelen tot menselijke wezens, onder de term „menselijke embryo’s” bedoeld in artikel 6, lid 2, sub c, van richtlijn 98/44/EG betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen?”

Op andere blogs:
IPKat

IEF 14480

L'ARGENTINA schept een verband met een geografische benaming

Hof Den Haag 16 december 2014, IEF 14480; ECLI:NL:GHDHA:2014:4644 (Quilate tegen Foralways)
Uitspraak ingezonden door Naomi Ketelaar, Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap en Charles Gielen, NautaDutilh. Merkenrecht. Foralways is houdster van diverse L'ARGENTINA-merken. De rechtbank [IEF 10884] oordeelt dat deze merken niet beschrijvend zijn voor kleding uit Argentinië. Het Hof verklaart de Benelux en de internationale inschrijving voor Benelux deel nietig en beveelt de doorhaling. Nu Argentinië een bij het relevante publiek bekend (groot) land is, de kleding en schoeisel hun herkomst in Argentinië kunnen hebben, is er sprake van een aanduiding slechts bestaande uit een geografische benaming en dus elk onderscheidend vermogen mist. Het relevante publiek verwacht een verband (ex Chiemsee-zaak, IEF 2814). Het woord-beeldmerk blijft in stand.

10. De volgende vraag is of door de handel en voormelde gemiddelde consument van kleding en schoenen in de Benelux het land Argentinië met die waren in verband wordt gebracht dan wel of redelijkerwijs een dergelijk verband in de toekomst te verwachten is. Het hof laat in het midden of het vereiste verband thans reeds bestaat en Argentinië voor kleding en schoenen thans beroemd of bekend is, nu het van oordeel is dat redelijkerwijs een dergelijk verband in de toekomst is te verwachten in de zin van het Chiemsee-arrest. Bij die beoordeling is in het bijzonder van belang, in welke mate het relevante publiek bekend is met de benaming (als geografische plaats), alsmede met de kenmerken van de daardoor aangeduide plaats en de betrokken categorie van waren. Hierbij heeft het Hof van Justitie EG in de Chiemsee-zaak aangegeven dat dat verband niet te verwachten is (en de aanduiding dus wel onderscheidend vermogen heeft) als
1. de geografische benaming in de betrokken kringen niet bekend is, althans niet bekend is als een geografische plaats of
2. als door de kenmerken van de plaats het niet waarschijnlijk is dat het voor de betrokken kringen aannemelijk is, dat de betrokken categorie van waren uit deze plaats afkomstig is.

13. Nu Argentinië een bij het relevante publiek bekend (groot) land is, kleding en schoeisel hun herkomst in Argentinië kunnen hebben en het relevante publiek dit weet, neemt het hof aan dat sprake is van een woordmerk slechts bestaande uit een geografische benaming die een geografische plaats aanduidt, waarvan redelijkerwijs in de toekomst te verwachten is dat die plaats in de opvatting van de betrokken kringen met de betrokken categorie van waren in verband wordt gebracht, zodat dit woordmerk elk onderscheidend vermogen mist. Overigens wijst het hof er in dit verband nog op dat naar zijn oordeel (anders dan in de CLOPPENBURG-zaak) de herkomst van kleding door (een aanzienlijk deel van) het relevante publiek van belang wordt geacht.
Gelet op het bovenstaande slaagt grief II.

16. Het hof is van oordeel dat (in ieder geval) de combinatie van de kroon - die niet een uiterst eenvoudige figuur is, maar een enigszins bijzondere vorm heeft door de combinatie van de gebogen, in dikte aflopende (spinpoot) armen, de gestileerde, van de spinpoten afwijkende, verdikte arm in het midden, de gesloten bovenkant met daarboven een bal en een kruis en de versierde onderkant -, de blauwe kleur en de gebogen rangschikking van de letters van het woord L'ARGENTINA tezamen (enig) onderscheidend vermogen heeft.
De omstandigheid dat beeldelementen wellicht ook een decoratieve functie hebben doet aan het bovenstaande niet af Hetzelfde geldt voor de stelling dat het woordelement het dominerende element in het beeldmerk is.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14479

BASF werkt niet mee aan onderzoek afwijkend productieproces

Vzr. Rechtbank Den Haag 16 december 2014, IEF 14479 (BASF tegen IGM Resins)
Uitspraak ingezonden door Carreen Shannon, Wim Maas, Deterink. Octrooirecht. BASF produceert onder de merknaam Irgacure 819 de fotoinitiator BAPO en heeft een productieproces beschermd door octrooien EP 399 en EP 908. IGM is een groothandel en biedt Omnirad 808 BAPO aan, het gaat om een volgens het BASF-proces geproduceerd product. Na vaststellingsovereenkomst wordt een uit China afkomstig product 'Omnirad 380' aangeboden, dat volgens een afwijkend proces (ook) inbreuk maakt, aldus een eigen BASF-werknemer. Gelet op de gemotiveerde betwisting en nu BASF niet wil meewerken aan het genoemde onderzoek, is er geen reden aan te nemen dat het BASF-proces wordt toegepast.

4.8. Naar op grond van de vaststellingsovereenkomst tussen partijen vooralsnog moet worden aangenomen, heeft IGM eerder inbreuk gemaakt op de octrooien. De wisselende verklaringen van IGM over de toegepaste werkwijze roepen – zeker tegen de achtergrond van deze eerdere inbreuk – vragen op. Het gaat echter te ver op grond van slechts de verklaring van de eigen werknemer van BASF aan te nemen dat 1) de werkwijze zoals die volgens IGM wordt toegepast niet mogelijk is en dat 2) dus het BASF-proces wordt toepast. In dit verband is van belang dat, zoals BASF ter zitting desgevraagd heeft bevestigd, het door BASF bedoelde bijproduct niet alleen in het BASF-proces wordt gevormd maar ook in de door IGM geschetste werkwijzen 2 en 3. Voor zover twijfels blijven bestaan, hadden deze door het besproken onderzoek door een onafhankelijke deskundige weggenomen kunnen worden. Het gevaar van manipulatie (BASF gaf als voorbeeld het afsluiten van een leiding) schat de voorzieningenrechter gering in gelet op de eenvoudige opzet van het toegepaste proces en de productiehal zoals die uit de door IGM overgelegde foto’s kan worden opgemaakt. Gelet op de gemotiveerde betwisting van IGM heeft BASF de gestelde inbreuk aldus voorshands onvoldoende aannemelijk gemaakt. Nu BASF bovendien niet wil meewerken aan het hiervoor genoemde onderzoek, is er geen reden haar te volgen in haar conclusie dat het BASF-proces wordt toegepast.
IEF 14405

HvJ EU: Functionele formule in conclusies voor ABC-bescherming voldoende

HvJ EU 12 december 2013, IEF 14405, zaak C-493/12 (Eli Lilly tegen Human Genome Sciences)
ABC. Voorwaarden voor verkrijging van dit certificaat, Begrip 'door van kracht zijnd basisoctrooi beschermd product’. Bewoordingen van conclusies van basisoctrooi. Functionele en structurele definitie van werkzame stof. EOV. Artikel 3, sub a ABC-verordening moet aldus worden uitgelegd dat, om te kunnen oordelen dat een werkzame stof wordt „beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi”, het niet noodzakelijk is dat de werkzame stof in de conclusies van dit octrooi wordt vermeld middels een structurele formule.

Wanneer deze werkzame stof onder een functionele formule valt die is vermeld in de conclusies van een door het EOB verleend octrooi, staat artikel 3, sub a, in beginsel niet eraan in de weg dat een ABC voor deze werkzame stof wordt afgegeven, evenwel op voorwaarde dat op basis van dergelijke conclusies, uitgelegd met name in het licht van de beschrijving van de uitvinding zoals vereist in artikel 69 van het EOV en het protocol inzake de uitleg ervan, kan worden geconcludeerd dat deze conclusies impliciet maar noodzakelijkerwijs en specifiek betrekking hadden op de betrokken werkzame stof, hetgeen ter beoordeling van de verwijzende rechter staat.

Het Hof verklaart voor recht:

Artikel 3, sub a, van verordening nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen moet aldus worden uitgelegd dat, om te kunnen oordelen dat een werkzame stof wordt „beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi” in de zin van deze bepaling, het niet noodzakelijk is dat de werkzame stof in de conclusies van dit octrooi wordt vermeld middels een structurele formule. Wanneer deze werkzame stof onder een functionele formule valt die is vermeld in de conclusies van een door het Europees Octrooibureau verleend octrooi, staat artikel 3, sub a, in beginsel niet eraan in de weg dat een aanvullend beschermingscertificaat voor deze werkzame stof wordt afgegeven, evenwel op voorwaarde dat op basis van dergelijke conclusies, uitgelegd met name in het licht van de beschrijving van de uitvinding zoals vereist in artikel 69 van het Europees Octrooiverdrag en het protocol inzake de uitleg ervan, kan worden geconcludeerd dat deze conclusies impliciet maar noodzakelijkerwijs en specifiek betrekking hadden op de betrokken werkzame stof, hetgeen ter beoordeling van de verwijzende rechter staat.

Gestele vragen:

1) Op basis van welke criteria moet worden vastgesteld of ‚het product wordt beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi’ in de zin van artikel 3, sub a, van verordening [nr. 469/2009]?
2) Moeten andere criteria worden toegepast wanneer het product geen samengesteld product is, en zo ja, welke zijn dan die andere criteria?
3) Is het voldoende dat in een conclusie betreffende een antilichaam of een klasse van antilichamen het antilichaam of de antilichamen worden omschreven aan de hand van hun bindingsgedrag ten opzichte van een doelproteïne, of dient met betrekking tot dat antilichaam of die antilichamen een structurele definitie te worden verstrekt, en zo ja, hoe gedetailleerd dient deze dan te zijn?
IEF 14466

Onjuist en onrechtmatig over octrooi-inbreuk en veiligheidsnormen Wakadaballon

Vzr. Rechtbank Den Haag 10 december 2014, IEF 14466; ECLI:NL:RBDHA:2014:15416 (Shenzhen tegen Seatriever)
Uitspraak ingezonden door Paul Reeskamp en Sebastiaan Brommersma, Klos Morel Vos & Schaap. Octrooirecht. Onrechtmatig wapperen. Seatriever verhandelt feestartikelen en is houdster van EP 2533868 B1 voor een 'bevestigingsinrichting voor bevestiging van een membraan (een ballon) zonder het membraan te doorboren'. Shenzhen produceert een ballon, waarin via een bevestigingsinrichting een LED-lamp is bevestigd: de Wakadaballon. Folat is de distributeur van Shenzhen. Seatriever stuurt brieven aan afnemers van Folat en Shenzhen dat met de Wakadaballon (van Shenzhen) met Led-lamp octrooi-inbreuk wordt gemaakt en dat deze niet aan de Europese norm en wettelijke veiligheidsnormen voldoet. Deze gestelde octrooi-inbreuk en schending van veiligheidsnormen is onjuist en onrechtmatig. Vordering en rectificatie worden toegewezen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat Seatriever “tegen beter weten in” heeft volgehouden dat er sprake is van octrooi-inbreuk. Ook oordeelt de voorzieningenrechter dat niet aannemelijk is geworden dat de Wakadaballon niet aan de wettelijke veiligheidsvereisten voldoen. Daartoe is onder meer van belang een objectief onderzoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, waarin de veiligheid wordt bevestigd. Beide beschuldigingen van Seatriever worden derhalve onrechtmatig bevonden. Vorderingen “wapperverbod” en rectificatie toegewezen.

gestelde octrooi-inbreuk
4.7. Ondanks het feit dat het Seatriever duidelijk was, althans duidelijk had moeten zijn, dat er geen sprake is van inbreuk op haar octrooi heeft zij Folat jegens afnemers van inbreuk beticht. Daarmee heeft Seatriever naar voorlopig oordeel aanzienlijk te lichtvaardig en daarmee onrechtmatig gehandeld.

schending van veiligheidsnormen
4.11. Gezien het voorgaande is in dit kort geding niet aannemelijk geworden dat de Wakadaballonnen niet voldoen aan de vereisten van de Europese norm. Dat komt voor risico van Seatriever. Haar uitlatingen moeten vooralsnog als onrechtmatig worden aangemerkt, omdat zij de juistheid van die uitlatingen niet voldoende overtuigend kan aantonen. De vorderingen van Shenzhen c.s. zijn dan ook toelaatbaar.

Lees de uitspraak (pdf/html)