DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 14540

'Gesjoemel' met milieurapport Utrecht onvoldoende onderbouwd

Rechtbank Midden-Nederland 17 december 2014, IEF 14540; ECLI:NL:RBMNE:2014:6596 (eiser tegen gedaagden)
Mediarecht. Vrijheid van meningsuiting. Bij de gemeente Utrecht-werkzame personen worden op websites en in een huis-aan-huisblad beschuldigd van gesjoemel op het gebied van luchtkwaliteit. Dit wordt echter niet ondersteund door het geleverde bewijs. Gemaakte fouten impliceren nog geen oogmerk om bepaalde gemeentelijke plannen mogelijk te maken. De rechtbank wijst de vorderingen af.

4.9. Ook als [eiser] gelijk heeft in die zin dat er destijds fouten zijn gemaakt op het gebied van de luchtkwaliteit waardoor te lage concentraties fijnstof en stikstofdioxide zijn berekend en dat die fouten op het conto van [gedaagden c.s.] moeten worden geschreven, dan nog heeft [eiser], zeker in het licht van het verweer van [gedaagden c.s.], onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagden c.s.] (zoals [eiser] stelt) die fouten willens en wetens heeft gemaakt met het oogmerk het realiseren van verkeersplannen en gemeentelijke plannen mogelijk te maken, laat staan dat daaruit kan worden afgeleid dat [gedaagden c.s.] (zoals [eiser] met zijn bewoordingen ‘fraude’, ‘boeventuig’, ‘foute en corrupte ambtenaren’ en ‘geldwolf’ suggereert) zulks deed om zichzelf te bevoordelen. Dat oogmerk volgt ook niet uit het door [eiser] gestelde feit dat sommige fouten (volgens hem) erg in het oog springen en/of onverklaarbaar zijn.

4.10. Het voorgaande brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat de in de teksten geuite beschuldigingen niet waar zijn en dat bijgevolg (zie rechtsoverweging 4.7) het recht van [gedaagden c.s.] op respect voor zijn privéleven, waaronder bescherming van eer en goede naam, zwaarder dient te wegen dan het recht van [eiser] op vrijheid van meningsuiting. De teksten zijn dan ook onrechtmatig jegens [gedaagden c.s.] De vordering sub I van [eiser] moet om die reden worden afgewezen.
IEF 14535

Debuutroman niet onrechtmatig jegens vader van auteur

Vzr. Rechtbank Amsterdam 8 januari 2015, IEF 14535; ECLI:NL:RBAMS:2015:45 (vader tegen dochter-Uitgeverij Atlas)
Uitspraak mede ingezonden door Christiaan Alberdingk Thijm, bureau Brandeis. Mediarecht. De publicatie van het debuutroman 'Iedereen kan schilderen' wordt niet onrechtmatig geacht jegens de vader van de auteur. Het belang van expressievrijheid van de auteur weegt zwaarder dan privébelangen vader. Het is duidelijk dat er sprake is van fictie, ook al heeft de auteur zich door reëel bestaande personen laten inspireren. Bezwaren werden vooral gevoed door de interviews met auteur waarin verteld werd dat er veel gelijkenissen zijn met vader-eiser, aangelengd met fictie. De publicatie van het boek, in samenhang met de nadien door gedaagde-dochter gegeven interviews is niet onrechtmatig. De vorderingen tot uit de handel nemen en rectificatie worden afgewezen.

4.5. In dit geval is behalve op de omslag ook in het boek zelf (op pagina 4) vermeld dat het gaat om fictie. [gedaagde] heeft op dit punt terecht aangevoerd dat Hans Kostons niet dezelfde persoon is als [eiser], hetgeen al blijkt uit de volgende voorbeelden:
- zijn naam is anders;
- Hans Kostons heeft een (dwangmatige) hobby, waaraan de roman zijn titel ontleent, namelijk schilderen; [eiser] schildert niet;
- Hans Kostons is ervan overtuigd dat er marters actief zijn in zijn woning; [eiser] heeft die overtuiging nooit gehad.
Deze voorbeelden kunnen met andere (in de pleitnota vermelde) worden aangevuld. Ook zijn partijen het erover eens dat [eiser] zijn gezin nooit met camera’s heeft bespioneerd.
Hans Kostons is en blijft derhalve een romanfiguur en kan dus niet één op één met [eiser] worden vereenzelvigd. Dat [gedaagde] zich voor het beschrijven van het personage van Hans Kostons heeft laten inspireren door [eiser] en in interviews heeft verklaard dat veel in het boek overeenkomt met de werkelijkheid zoals zij die ervaart, maakt dat niet anders en behoort tot haar artistieke vrijheid.
Het lezerspubliek, waaronder [eiser] en de personen die hem kennen, kan de beschrijving van het personage van Hans Kostons dus niet op goede gronden aanmerken als een volledig op de werkelijkheid gebaseerde beschrijving van [eiser] Negatieve eigenschappen van Hans Kostons kunnen dan ook niet gerechtvaardigd op [eiser] worden geprojecteerd. Dit brengt mee dat de roman niet onnodig grievend jegens [eiser] is.
4.6. Daar komt bij dat ook [eiser] zelf heeft erkend dat met het boek als zodanig niet zo heel veel mis is, aangenomen dat het de lezer duidelijk is dat het als fictie moet worden opgevat. Zijn bezwaren tegen het boek zijn vooral gevoed door de interviews met [gedaagde], met name dat in De Volkskrant, waarin zij heeft verteld dat de vader uit de roman veel gelijkenissen vertoont met [eiser] [gedaagde] heeft echter in dat interview ook met zoveel woorden verklaard dat het gaat om werkelijke gebeurtenissen, aangelengd met fictie. Het lezerspubliek kan dus op basis van het interview in De Volkskrant niet bepaalde persoonlijkheidskenmerken of handelingen van Hans Kostons aan [eiser] toeschrijven, omdat het steeds denkbaar is dat het bewuste kenmerk of de betreffende handeling door [gedaagde] is bedacht.  Anders dan [eiser] heeft bepleit kan het verschijnen van deze interviews een op zichzelf rechtmatige publicatie onder deze omstandigheden niet achteraf het predicaat onrechtmatig verschaffen. (...)

4.9. De vorderingen onder II tot en met IV borduren voort op de stelling dat publicatie van het boek, in samenhang met de nadien door [gedaagde] gegeven interviews, onrechtmatig is jegens [eiser] Nu geoordeeld is dat dat niet het geval is, is ook voor toewijzing van de gevorderde rectificaties geen plaats.

Op andere blogs:
MediaReport

IEF 14512

Geen procesbelang vanwege eer en goede naam ProRail

CBb 18 december 2014, IEF 14512 (ProRail tegen Minister van Infrastructuur en Milieu)
Mediarecht. Procesbelang. Eer en goede naam. Minister paste spoedeisende bestuursdwang toe in de vorm van staking van treinverkeer over voor driekwart doorgescheurde spoorstaaf. Dezelfde dag is bestuursdwang opgeheven en de rechtbank heeft besluit herroepen. ProRail heeft geen procesbelang in verband met de eer en goede naam vanwege toewijzing in rechtbankuitspraak, nu de rechtbank het eerste besluit (besluit in primo) heeft herroepen.

De publieke afwijzing van haar gedrag als beheerder van de hoofdspoorweginfrastructuur, kan worden gezuiverd. De inhoudelijke beoordeling van het vernietigde of het herroepen besluit in hoger beroep kan niet (verder) bijdragen aan het herstel van de eer en goede naam van ProRail.

3.3.1 Prorail heeft bovendien onder verwijzing naar de uitspraak van het College van 3 december 2009, ECLI:NL:CBB:2009:BK7281, respectievelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1903, gesteld dat zij belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling. Het bestreden besluit vormt volgens ProRail namelijk een publieke afwijzing van haar gedrag als beheerder van de hoofdspoorweginfrastructuur, in welke hoedanigheid zij is gehouden om de veiligheid van het spoor te waarborgen. Zij heeft belang bij de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit om op die manier haar naam te kunnen zuiveren.

3.3.2 Het College volgt het standpunt van ProRail niet. Weliswaar kan procesbelang bestaan bij een inhoudelijke beoordeling van een besluit dat geen werking meer heeft, maar de belanghebbende in haar eer en goede naam heeft geschaad. Het resultaat dat met de procedure wordt nagestreefd, te weten vernietiging van betreffende besluit, kan dan van meer dan principiële betekenis zijn. Dit doet zich echter in het onderhavige geval niet voor, aangezien de rechtbank het bestreden heeft vernietigd en het primaire besluit heeft herroepen. De inhoudelijke beoordeling van het vernietigde of het herroepen besluit in hoger beroep kan niet (verder) bijdragen aan het herstel van de eer en goede naam van ProRail.

 

IEF 14503

PowNed mocht Buma/Stemra-bestuurder corrupt noemen

Hof Amsterdam 23 december 2014, IEF 14503 (High Fashion Music tegen Powned)
Mediarecht. Onrechtmatige daad. Vrijheid van meningsuiting. De uitlating "Buma/Stemra bestuurder corrupt" door Powned vindt voldoende steun in het feitenmateriaal. Het aanbieden van diensten tegen een relatief hoge vergoeding met de suggestie dat voor het daarmee te behalen resultaat de publieke functie van de betrokken aanbieder zal worden ingezet, valt aan te merken als corruptie. Gelet op de maatschappelijke positie van Buma/Stemra is de bestuurder aan te merken als publiek figuur, zodat de grenzen van toelaatbare kritiek op zijn functioneren ruimer zijn. Het Hof bekrachtigt het bestreden vonnis [IEF 11920].

3.5.1 (...) Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de kwalificatie ‘corrupt’ als waardeoordeel moet worden aangemerkt, dat het begrip een scala van meer of minder ernstige niet-integere handelingen omvat en dat voor de betekenis die daaraan in een voorkomend geval moet worden toegekend de context waarin die beschuldiging is geuit bepalend is. In het onderhavige geval ziet de beschuldiging erop dat [appellant sub 1] bereid was zijn positie als bestuurder van Buma/Stemra in te zetten bij de incasso van aan [A.] als auteur toekomende vergoedingen tegen betaling van een derde deel daarvan. Dat [appellant sub 1] feitelijk werd beschuldigd van omkoping, afpersing, chantage en fraude, zoals hij in zijn memorie van grieven herhaaldelijk betoogt, vindt in de tekst van de gewraakte uitlatingen onvoldoende steun.

3.5.2 Het aanbieden van diensten tegen een relatief hoge vergoeding met de suggestie dat voor het daarmee te behalen resultaat de publieke functie van de betrokken aanbieder zal worden ingezet, valt naar oordeel van het hof ontegenzeggelijk te kwalificeren als corruptie in de in de voorgaande alinea bedoelde ruime zin. Dat [appellant sub 1] zich aan de hier bedoelde wijze van niet-integer handelen schuldig heeft gemaakt, vindt voldoende steun in het feitenmateriaal. De diensten die [appellant sub 1] voor [A.] tegen betaling van één derde van de opbrengsten daarvan zou gaan verrichten betroffen (in ieder geval in eerste instantie) niet het uitgeven van diens werk - in de zin van het op de markt brengen daarvan - maar het (louter) incasseren via Buma/Stemra (die daartoe jegens [A.] gehouden was) van vergoedingen die aan [A.] toekwamen op grond van door derden reeds van zijn werk gemaakt gebruik. Dat [appellant sub 1] het deed voorkomen dat hij daarbij zijn toegang tot en zijn bijzondere positie bij Buma/Stemra zou inzetten, blijkt voldoende duidelijk uit (de transcriptie van) het door [appellant sub 1] met [B.] gevoerde gesprek, waarbij het hof met de rechtbank in aanmerking neemt dat [appellant sub 1] door [B.] in voorafgaande contacten op de hoogte was gesteld van het conflict van [A.] met Buma/Stemra over de incasso van de hem toekomende vergoedingen. De stelling van [appellant sub 1] dat hij als bestuurder van Buma/Stemra geen invloed kon uitoefenen op de behandeling van concrete claims, doet hier niet aan af.

3.8 Het hof sluit zich voorts aan bij hetgeen de rechtbank (verder) heeft overwogen over de werkwijze van Powned, de beweerde onjuistheden met betrekking tot de voorgeschiedenis en de wijze waarop de uitlatingen zijn gepresenteerd. Ook sluit het hof zich aan bij de conclusie van de rechtbank dat - voor zover er grond is om aan Powned in dit kader enige mate van onzorgvuldig handelen te verwijten - daaraan in het licht van de maatschappelijke taak van Powned, de overdrijving die door de kijkers van Pownews als inherent aan die uitzendingen wordt ervaren en de aard van de misstand die Powned aan de kaak heeft willen stellen niet een zodanig gewicht toekomt dat de uitzendingen/uitlatingen van Powned daarmee als onrechtmatig jegens [appellant sub 1] kunnen worden gekwalificeerd.

IEF 14495

Ongefundeerde diffamerende mededelingen (defamation) naar Engels recht

Hof 's-Hertogenbosch 16 december 2014, IEF 14495 (Dahabshiil  tegen Stichting Associated Somali Journalists)
Mediarecht. Zie eerder IEF 13874, IEF 12916 en IEF 12109. schending eer en goede naam. Toepassing Engels recht (defamation). Dahabshiil voert als grondslag voor voormelde vorderingen aan dat onrechtmatig is gehandeld/nog steeds onrechtmatig handelt door (a) ongefundeerde diffamerende mededelingen openbaar te maken, en (b) te weigeren voormelde diffamerende mededelingen van door hen beheerde websites te verwijderen en verwijderd te houden. Vordering tot rectificatie per e-mail en website wordt toegewezen, hyperlinks naar artikelen, koppen en afbeeldingen moeten worden verwijderd.

 



12.13.2.
Voorts wordt volgens Dahabshiil haar reputatie geschonden door de kop, een afbeelding en beweringen de artikelen (1) ‘Video: Somaliland condems Dahabshiil Violations against Civilian’ (prod. 30 Dahabshiil eerste aanleg; nr. 2.36 mvg; vordering iv sub j) en (2) ‘Dahabshiil Violations against Civilians condemned’ (prod. 32 Dahabshiil eerste aanleg; nr. 2.37 mvg; vordering iv sub k). Naar het hof begrijpt doet Dahabshiil met name een beroep op de navolgende beweringen uit voormelde – gelijkluidende – artikelen: ‘(..) [authority] is being hooked up by the nose by Dahabshlil and some other big fat cats in the business community who bankrolled his election campaign and owe him millions of dollars in political funding during election campaigns. These individuals expeXXX fit be paid back in kind by the President off course by ways of special favours, contract deals and sometimes exclusive license to exploit natural resources.

It has never been a secret that [authority] was actually put in the presidential seat by Dahabshiil.(..)’.
De kop in beide artikelen komt neer op de bewering dat Somaliland geweld van Dahabshiil tegen burgers veroordeelt. Boven beide koppen bevindt zich een afbeelding van een machinegeweer waaronder de naam van Dahabshiil wordt vermeld, terwijl uit de letters ‘D’ en ‘l’ van de naam een (bloed)sporen naar beneden lopen. Gelet op de ernstige (impliciete) beschuldiging in de koppen, die kracht wordt bijgezet door voormelde afbeeldingen, wordt hierdoor naar het oordeel van het hof de reputatie van Dahabshiil geschonden. De beweringen in de artikelen houden voorts in dat (onder meer) Dahabshiil de president van Somalië door het verstrekken van (campagne)geld in het zadel heeft geholpen, en nu verwacht door de president te worden begunstigd. Ook deze beweringen schenden naar het oordeel van het hof de reputatie van Dahabshiil. Gezien de ernst van voormelde beschuldigingen is sprake van laster en voorts aannemelijk dat Dahabshiil vanwege de publicaties (iedere publicatie en beschuldiging op zichzelf beschouwd) ernstige financiële schade heeft geleden of zou kunnen leiden.

12.20.
Naar het voorlopig oordeel van het hof dient het verweer dat het openbaar maken van de gewraakte beweringen in de bewuste publicaties wordt gerechtvaardigd door een publiek belang, te worden verworpen (zowel naar het vóór 1 januari 2014 als daarna geldende recht). Voor de juistheid van de beweringen bestonden/bestaan zodanig weinig aanknopingspunten (12.19) dat publicatie ervan geen publiek belang dient. Voor zover het publieke belang al werd/wordt gediend door publicatie van de beweringen, diende/dient het belang van Dahabshiil bij bescherming van haar reputatie zwaarder te wegen.
IEF 14488

Tussenkop 'Noodklok klinkt bij Zaankanaries' scherp aangezet, maar zorgvuldig

RvdJ 31 oktober 2014, IEF 14488 (Zaankanaries tegen Noordhollands Dagblad)
Mediarecht. Ingezonden brieven. Het Noordhollands Dagblad/Dagblad Zaanstreek heeft in het artikel “Verdubbeling nodig” op journalistiek zorgvuldige wijze bericht over roeivereniging Zaankanaries (klaagster). De door een lid van de vereniging verstrekte informatie is op een juiste wijze verwerkt en Strouwen was niet verplicht het artikel voor inzage aan de geïnterviewde toe te sturen. Verder is met de plaatsing van de ingezonden brief van klaagster de klacht op een correcte manier afgehandeld.

De Raad stelt vast dat de heer Kempenaar ten behoeve van klaagster de publiciteit heeft gezocht. Klaagster heeft niet betwist dat Kempenaar de in het artikel verwerkte informatie heeft verstrekt en heeft gezegd wat in het artikel aan hem is toegeschreven. Dit geldt wellicht niet voor de term ‘noodklok’, maar het is journalistiek gebruikelijk dat een (deel van een) artikel in een kop scherp wordt aangezet.

Het stond Strouwen bovendien vrij om te bepalen op welke wijze hij de informatie van Kempenaar in een artikel zou verwerken. Niet aannemelijk is geworden dat Strouwen daarbij een zodanig vertekend en onnodig negatief beeld van klaagster heeft geschetst of een onzorgvuldige weergave van de feiten heeft gegeven, dat daarmee geen sprake meer is van waarheidsgetrouwe berichtgeving.
Verder is een journalist niet verplicht om vooraf een artikel ter inzage toe te sturen, tenzij hij dit met de betrokkene is overeengekomen. Niet is gebleken dat Strouwen met Kempenaar hierover een afspraak heeft gemaakt en die niet is nagekomen.

Ten slotte meent de Raad dat de klacht van klaagster op een correcte wijze is afgehandeld. De ingezonden brief van klaagster is kort na het artikel geplaatst. Niet is gebleken dat met klaagster is afgesproken dat de brief onverkort zou worden gepubliceerd. Strouwen heeft de brief op een zorgvuldige wijze ingekort door dit te doen in overleg met zijn collega’s en daarbij de inhoudelijke essentie en toonzetting van de brief intact te laten. Voor de lezer is de boodschap van klaagster duidelijk: zij meent dat het artikel een sombere teneur heeft en is het daarmee niet eens.

Een en ander leidt tot de slotsom dat Strouwen en het Noordhollands Dagblad/Dagblad Zaanstreek journalistiek zorgvuldig hebben gehandeld.
IEF 14486

Zorgvuldige mening over Sinterklaastraditie en slavernijtraditie

RvdJ 31 oktober 2014, IEF 14486 (Stichting Nederland Wordt Beter tegen Volkskrant)
Mediarecht. Ingezonden brieven. Opinie. Zorgvuldig. H. Wansink en de Volkskrant hebben met de publicatie van het opiniestuk “’Politisering van Sint en Piet is het laatste waarop kinderen zitten te wachten’” niet journalistiek onzorgvuldig gehandeld. Wansink mocht daarin zijn mening verkondigen ‘dat de Sinterklaastraditie iets met slavernij te maken zou hebben, weliswaar wordt betoogd door activisten tot en met de Verenigde Naties, maar zonder kennis van zaken.’ Het is voorstelbaar dat Stichting Nederland Wordt Beter (klaagster) zich hierdoor gegriefd voelt, maar van niet-waarheidsgetrouwe of partijdige berichtgeving is geen sprake.

De Raad vindt niet dat in het stuk de suggestie is gewekt dat er geen wetenschappers zijn die Zwarte Piet in verband brengen met het slavernijverleden. De mening dat activisten een dergelijk verband leggen zonder kennis van zaken, mag in een opiniestuk worden verkondigd. De formulering van Wansink was wellicht ongelukkig en het is voorstelbaar dat klaagster zich daardoor gegriefd voelt. De Raad begrijpt dan ook dat het voor klaagster teleurstellend is geweest, dat haar ingezonden brief niet is geplaatst. Van niet-waarheidsgetrouwe of partijdige berichtgeving is echter geen sprake en voor een rectificatie bestaat geen aanleiding.

Een en ander leidt tot de slotsom dat Wansink en de Volkskrant journalistiek zorgvuldig hebben gehandeld.
IEF 14483

'Justitiebaas had contact met jongetjespooier' niet onrechtmatig

Rechtbank Rotterdam 17 december 2014, IEF 14483 (ambtenaar tegen AD - Roestige Spijker) (let op: 37 Mb!)
Uitspraak ingezonden door Matthijs Kaaks, Boekx Advocaten. Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Eiser is werkzaam geweest op het Ministerie van Defensie en Justitie. In 2012 zijn in het AD artikelen verscheven met de kop "Justitiebaas had contact met pooier van jongetjes" en "De topambtenaar, de Haagse pooier en zijn jongens" met zijn portret. Het AD houdt gepaste afstand door het gebruik van citaten met aanhalingstekens en laat de lezer ruimte om zelf een oordeel te vormen. Dat de beschuldigingen door het AD met het grootst mogelijk publicitair effect gebracht zijn rondom de pensionering van de ambtenaar, is niet onrechtmatig. De publicaties stellen ernstige misstanden aan de orde, waarvoor een feitelijke grondslag in het beschikbare bestond. Het weerwoord is deugdelijk verwoord in de gewraakte artikelen. De vorderingen worden afgewezen.

4.9 De beoordeling door de rechtbank van alle omstandigheden en belangen in dit concrete geval begint, gelet op de stellingen van partijen over en weer, bij de inkleding van de gewraakte artikelen, en meer in het bijzonder de daarin gebezigde woorden. Vervolgens komen de aan de artikelen ten grondslag liggende bronnen en de betrouwbaarheid daarvan aan de orde, zulks in het kader van een beoordeling van het onderzoek dat voorafging aan de gewraakte publicaties en de mate van steun in het beschikbare feitenmateriaal, en de vraag of hoor en wederhoor in voldoende mate is toegepast. (..)

4.15 Het AD heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat op basis van de voorhanden zijnde informatie, gevoegd bij het feit dat tegen ambtenaar vier keer aangifte is gedaan en bezien in samenhang met alle overige destijds beschikbare documentatie, een deugdelijke grondslag bestond voor hetgeen hij in de gewraakte artikelen aan de orde heeft willen stellen. (...)

4.16 Het geheel overziende is niet gebleken dat het AD onbetrouwbare bronnen heeft gebruikt of bronnen ten aanzien waarvan zoveel twijfel bestonden dat hij daarover meer verantwoording zou hebben moeten afleggen dan in de artikelen is gedaan of zou hebben moeten afzien van het gebruik. Zijn onderzoeksplicht heeft het AD dan ook voldoende nageleefd.

Lees de uitspraak (pdf / html).

Op andere blogs:
Media Report

IEF 14481

Ongefundeerde en onjuiste beschuldingen over universitair docent rondgestuurd

Gemeenschappelijk HvJ 24 januari 2014, IEF 14481 (appellant tegen Universiteit van de Nederlandse Antillen)
Mediarecht. Lichtvaardige beschuldiging. Hoor & wederhoor. Geschil betreft ontzegging van toegang van appellant tot de universiteit. Appellant had ongefundeerde en onjuiste beschuldigingen verstuurd over docent aan rector, de Raad van Toezicht, Minister en 22 studenten. Vervolgens heeft hij geweigerd daarover met rector in gesprek te gaan. Hof bevestigt vonnis.

Overwegingen.
Aan de beschikking van 26 april 2012 heeft de Raad van Toezicht ten grondslag gelegd dat de rector terecht heeft geoordeeld dat appellant de orde en de rust in de universiteit heeft verstoord. Hij heeft aan de rector, de Raad van Toezicht, de minister van Onderwijs en 22 studenten
e-mailberichten verstuurd, inhoudende de ongefundeerde en onjuiste beschuldigingen aan het adres van een docent dat zij psychopaat is, in Suriname voor een misdrijf is veroordeeld en geen juridische opleiding heeft afgerond. Vervolgens heeft hij geweigerd daarover met de rector in gesprek te gaan, zodat een patstelling is ontstaan die de kwaliteit van het onderwijs zou kunnen beïnvloeden, aldus de Raad van Toezicht.

4.1. Ook dat betoog faalt. Het Gerecht heeft met juistheid in het in beroep aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat de Raad van Toezicht ten onrechte van de rector heeft aangenomen dat appellant de orde in de universiteit heeft verstoord. Daartoe heeft het terecht in aanmerking genomen dat de beschuldigingen aan het adres van de docent verstrekkend zijn en appellant, alvorens de e-mailberichten te verspreiden, geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om bij de decaan een klacht over die docent in te dienen en vervolgens heeft geweigerd over de door hem geuite beschuldigingen met de rector te spreken.
IEF 14467

Termen verdachte en gedupeerde in Telegraaf zijn gewoon spraakgebruik

Hof Amsterdam 9 december 2014, IEF 14467 (R. Moszkowicz tegen TMG Telegraaf)
Uitspraak ingezonden door Laura Broers en Bas Le Poole, Houthoff Buruma. Mediarecht. Rechtmatige publicatie. Onder de koppen 'Moszkowich-telg fraudeverdachte' en 'tientiallen aangifte tegen Moszkowicz' zijn in de Telegraaf en op haar site artikelen verschenen over eiser. Het OM heeft bevestigd dat er wel aangiften zijn gedaan, maar dat er ingevolge artikel 27 Sv dat eiser nog geen verdachte is. Het hof bevestigt de geweigerde rectificatie en schadevergoeding. De Telegraaf is geen juridisch vakblad, maar een krant voor gewone mensen. De in het artikel gebruikte termen 'verdacht' en 'gedupeerd' wijkt niet af van wat in het spraakgebruik gewoonlijk is.

3.8 (...) Het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten zwaarder dient te wegen is afhankelijk van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval, die hiertoe moeten worden beoordeeld en bij welke beoordeling aansluiting moet worden gezocht bij hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 24 juni 1983, NJ 1984/801 ter zake heeft overwogen. Toepassing van dit uitgangspunt leidt, op de hierna te noemen gronden, voorshands tot het oordeel dat TMG op geen van de haar door Moszkowicz verweten, onder 3.5 genoemde punten de grenzen van de haar toekomende uitingsvrijheid heeft overschreden en dat TMG dus, anders dan hij meent, tegenover Moszkowicz niet onrechtmatig heeft gehandeld.

3.9. Met betrekking tot het verwijt dat TMG Moszkowicz in strijd met de waarheid heeft aangeduid als verdachte van oplichting, welke aanduiding in de kop van het onder 3.2 genoemde artikel is verkort tot 'fi-audeverdachte', staat voorop dat vast staat dat tegen Moszkowicz aangiften zijn gedaan die het Openbaar Ministerie reden hebben gegeven om tegen hem een onderzoek in te stellen. Dit blijkt niet alleen uit de onder 3.4 aangehaalde brief maar ook uit, onbestreden, telefonische mededelingen van een medewerker van het Openbaar Ministerie aan de verslaggever van 'De Telegraaf die de aangevallen artikelen heeft geschreven. Blijkens de schriftelijke weergave van een telefoongesprek op 11 maart 2014 tussen beiden heeft die medewerker verklaard: '[E]r is eigenlijk niet zoveel veranderd; het enige dat ik toen heb gezegd dat kan ik blijven zeggen: er zijn aangiften binnengekomen van oplichting en die worden onderzocht', en voorts dat deze aangiften 'tegen hem', Moszkowicz, zijn gedaan. Met betrekking tot het verwijt dat TMG zonder grond heeft gemeld dat het daarbij is gegaan om tientallen aangiften, staat voorop dat de advocaat die in het onder 3.3 genoemde artikel is aangehaald op 23 mei 2014 schriftelijk heeft verklaard dat hij 'gedurende twee jaar door 20 tot 25 mensen telefonisch [is] benaderd die beweren financieel gedupeerd te zijn door Robert Moszkowicz' en dat voor zover hem bekend, '15-20 mensen daadwerkelijk aangifte [hebben] gedaan bij de politie tegen Robert Moszkowicz.' Verder is volgens een, voorshands niet onjuist gebleken, verklaring van 28 mei 2014 van de verslaggever die de aangevallen artikelen heeft geschreven, uit een rondgang langs drie bij hem bekende advocatenkantoren naar voren gekomen dat in totaal 21 personen met bijstand van die kantoren aangifte tegen Moszkowicz hebben gedaan. Met betrekking tot het verwijt dat TMG ten onrechte heeft bericht dat klanten door Moszkowicz zijn gedupeerd, staat voorop dat het feit ter zake waarvan aangiften zijn gedaan, oplichting, naar zijn aard betrekking heeft op gedrag dat anderen dupeert, in die zin dat zij als gevolg van dat gedrag op geld waardeerbaar nadeel ondervinden.

3.10. Op grond van het bovenstaande moet ervan worden uitgegaan dat de aanduiding van Moszkowicz als verdachte van oplichting, de melding dat tegen hem tientallen aangiften zijn gedaan en de berichtgeving dat klanten door Moszkowicz zijn gedupeerd, ieder voor zich voldoende steun vonden in het ten tijde van de publicatie van de onder 3.2 en 3.3 genoemde artikelen beschikbare feitenmateriaal. Hierbij is mede van belang dat 'De Telegraaf, zoals TMG ook heeft aangevoerd, geen juridisch vakblad is maar, in de woorden van TMG, 'een krant voor gewone mensen' en dat het gebruik van de termen 'verdachte' en 'gedupeerd' in de genoemde artikelen niet afwijkt van de zin die daarin in het spraakgebruik gewoonlijk wordt toegekend in een geval waarin, zoals hier, het Openbaar Ministerie een onderzoek tegen een bepaalde persoon is begonnen en waarin tegen die persoon meervoudig aangifte van oplichting, en daarmee van benadeling als hierboven omschreven, is gedaan. Van belang is bovendien dat het recht op vrijheid van meningsuiting meebrengt dat het TMG in beginsel vrijstaat zich bij haar berichtgeving in 'De Telegraaf te bedienen van bewoordingen die met het gewone spraakgebruik overeenstemmen en van toonzettingen die zij voor het publiek waarop zij zich richt, geëigend acht. Jn het licht van het voorgaande brengen de omstandigheden dat Moszkowicz volgens de definiëring van artikel 27 Wetboek van Strafvordering (nog) geen verdachte is, zoals het Openbaar Ministerie hem bij de onder 3.4 aangehaalde brief heeft meegedeeld, dat hij niet door een rechter schuldig is bevonden aan oplichting als gedefinieerd in artikel 326 Wetboek van Strafrecht en dat de melding dat tegen hem tientallen aangiften zijn gedaan gelet op de hierboven genoemde aantallen enigszins geëxalteerd is, niet mee dat moet worden geoordeeld dat de door Moszkowicz bestreden uitlatingen onvoldoende steun hadden in het beschikbare feitenmateriaal. Dit wordt niet anders doordat het onder 3.9 aangehaalde telefoongesprek en de onder 3.9 genoemde verklaringen dateren van na de publicatie van de aangevallen artikelen, aangezien uit niets blijkt dat de feiten ten tijde van de publicatie van die artikelen anders lagen of dat TMG toen niet over de feiten beschikte waarop die artikelen steunen. Het aangehaalde gesprek en de genoemde verklaringen hebben eerder de strekking te bevestigen dat TMG daarover toen al wel beschikte.

Lees de uitspraak (pdf/html)