Auteursrecht  

IEF 14713

Auteursrechtdebat: Ruim baan voor de Geschillencommissie Auteurscontractenrecht?

Door Douwe Linders, bureau Brandeis. Thema: Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht. Het wetsvoorstel Auteurscontractenrecht is unaniem aangenomen door de Tweede Kamer. Het biedt niet de waarborgen die de aanbevelingen uit het IvIR-rapport uit 2004 hadden geboden1, maar het is na 11 jaar toch een mooi resultaat. Het roept voor de maker niet minder dan zes nieuwe wettelijke aanspraken op een vergoeding in het leven. En veel van die rechten kan hij niet alleen uitoefenen ten opzichte van de direct verkrijgende exploitant, maar ook ten opzichte van derden-exploitanten. Er staat dus aardig wat op het spel. Maar die vergoedingsaanspraken zijn niet zomaar verzilverd. Wie helpt de maker als hij zijn recht niet krijgt?

Dat wordt in de praktijk een belangrijke vraag. De premisse van het wetsvoorstel is namelijk dat de individuele maker een slechte onderhandelingspositie heeft ten opzichte van professionele exploitanten. En daar verandert een wettelijk recht op een billijke vergoeding op zichzelf natuurlijk niets aan. De maker moet een laagdrempelige, goedkope en veilige manier hebben om dat recht af te dwingen. En dat is bij de gewone rechter helaas niet het geval, zeker niet met het risico veroordeeld te worden in de volledige proceskosten. Het wetsvoorstel biedt daarom de mogelijkheid een Geschillencommissie aan te wijzen voor het beslechten van geschillen over exploitatiecontracten (art. 25g)

De Tweede Kamer heeft er bij de staatssecretaris in twee moties op aangedrongen ervoor te zorgen dat de Geschillencommissie er daadwerkelijk komt. Maar de staatssecretaris laat het nog even aan de markt over. Het Platform Makers en het Platform Creatieve Media Industrie zouden in de afrondende fase zijn van gesprekken over een reglement.

Kosten
Het is de bedoeling dat het klachtgeld in principe maar enkele tientjes gaat bedragen. Dat klinkt goed. Maar daarmee worden natuurlijk de kosten van de Geschillencommissie bij lange na niet gedekt. En de staatssecretaris heeft al aangegeven dat de Staat de zaaksgerelateerde kosten niet op zich zal nemen. Die kosten moeten dus waarschijnlijk gedragen worden door de sectoren zelf. En dat kan in de gesprekken over de oprichting van de Geschillencommissie een struikelblok zijn, zeker als wellicht niet iedereen evenveel belang heeft bij de komst van een laagdrempelige Geschillencommissie.

Als partijen er niet uitkomen en de staatssecretaris toch moet ingrijpen, is onvoorspelbaar wat de uitkomst gaat zijn. Hij zal aansluiting willen zoeken bij wat gebruikelijk is bij de Stichting Geschillencommissies voor Beroep en Bedrijf (SGB), net zoals hij heeft gedaan bij de Geschillencommissie aangewezen op grond van de Wet Toezicht CBO’s. De SGB hanteert het uitgangspunt dat de zaaksgerelateerde kosten worden gedragen door de sector die het betreffende product of de betreffende dienst aanbiedt. Zo worden de zaaksgerelateerde kosten voor de Geschillencommissie Toezicht gedragen door de CBO’s, en wel door de CBO waarop de betreffende klacht ziet2.

Bij het auteurscontractenrecht kan betoogd worden dat het de makers zijn die de betreffende diensten en producten aanbieden. Exploitatiecontracten zien immers op de prestaties van de makers, niet op de uiteindelijke producten of diensten van de exploitanten. Daar gaat het echter uiteindelijk natuurlijk wel om. De exploitanten verdienen aan het product het (meeste) geld. Mijn voorspelling is dan ook dat de exploitanten voor de kosten op gaan draaien. Anderzijds komt het niet rechtvaardig voor dat een individuele derden-exploitant de kosten van de procedure moet dragen indien hij geheel ten onrechte wordt aangesproken, dus het is te hopen dat er op sectorniveau afspraken worden gemaakt.

Bevoegdheid
Als het kostenaspect is geregeld en de maker maar drie tientjes hoeft te betalen, is het dus vrij baan om de Geschillencommissie allerlei onbillijks voor te leggen. Of niet?

De Geschillencommissie zal volgens art. 25g bevoegd zijn voor “de beslechting van geschillen” over de algemene billijke vergoeding (art. 25c lid 1), de aanvullende billijke vergoeding voor toekomstige exploitatiewijzen (art. 25c lid 6), bestsellers (art. 25d), non-usus (art. 25e), onredelijk lange aanspraken op toekomstige werken (art. 25f lid 1), onredelijke bedingen (art. 25f lid 2) en de billijke vergoeding voor filmmakers op grond van art. 45d lid 1 (art. 45d lid 7)3.

Maar wanneer is eigenlijk sprake van een “geschil”? Zal de geschillencommissie zich bijvoorbeeld bevoegd achten indien partijen nog aan het onderhandelen zijn? Dat is niet het geval bij de Geschillencommissie Toezicht CBO’s. Die Geschillencommissie is alleen bevoegd indien reeds een factuur is verzonden door de CBO. Bij de aanwijzing van die Geschillencommissie heeft de staatssecretaris nog expliciet toegelicht: “Lopende onderhandelingen waarin nog geen tarieven zijn overeengekomen en in rekening zijn gebracht, vallen dus buiten de bevoegdheid van de geschillencommissie [...]. Er kan dus geen sprake zijn van verplaatsing van geschillen van de onderhandelingstafel naar de geschillencommissie.”

Maar het gaat - bij de Wet Toezicht CBO’s, maar zeker ook bij het auteurscontractenrecht - juist vaak om geschillen die aan de onderhandelingstafel ontstaan en opgelost moeten worden. Partijen kunnen over de billijkheid van een vergoeding al onenigheid hebben op het moment dat zij nog aan het onderhandelen zijn, net als wellicht bij een verschil van mening over art. 25f lid 1 of 2. Als een dergelijke drempel ook bij de Geschillencommissie Auteurscontractenrecht wordt aangelegd, moet de maker dan eerst akkoord gaan met een vergoeding die hij eigenlijk niet billijk vindt om vervolgens zijn contract na ondertekening voor te leggen aan de Geschillencommissie? Het verweer ligt dan wel voor de hand: je hebt ervoor getekend en je had dit al eerder aan de orde kunnen stellen. Is er een reden waarom je het toen wel billijk vond en nu niet meer? Bij gebreke van een goede maatstaf om de billijkheid van een vergoeding langs te leggen, zal zo een verweer niet zonder gewicht zijn.

Repercussies
Er speelt nog een ander probleem. Het is voor veel makers - zeker in de onderhandelingsfase - een risico om een geschil aan de Geschillencommissie voor te leggen. Daarmee zetten zij immers het doorgaan van de hele deal op het spel of verspelen op zijn minst de kans op een volgende opdracht.

Het wetsvoorstel heeft getracht hiervoor een oplossing te bieden door CBO’s en belangenorganisaties de bevoegdheid te geven “namens makers geschillen aanhangig te maken” (art. 25g lid 3). Maar ook hier speelt de vraag wanneer sprake is van een geschil. Tenzij het standaardbepalingen in standaardcontracten betreft, moet het gaan over een individuele maker of bepaalde groep makers die in geschil is met een bepaalde exploitant. Dan zal toch openheid gegeven moeten worden over wie die makers zijn. Daar lijkt niet aan te ontkomen. Verder is het vanwege het gebruik van de woorden “namens makers een geschil aanhangig maken” wel verstandig om in het reglement expliciet duidelijk te maken dat CBO’s inderdaad de bevoegdheid hebben standaardcontracten aan de Geschillencommissie voor te leggen [Zoals overigens in de Memorie van Toelichting wel expliciet wordt benoemd: Kamerstukken II 2011-2012, 33308, nr. 3, p. 23.].

Laten we hopen dat de Geschillencommissie er snel komt en dat deze zichzelf de ruimte toe-eigent die nodig is om echt een verschil te maken. In dat kader is het ook een goed idee om in het reglement op te nemen dat de Geschillencommissie zichzelf tevens tot taak stelt de gewone rechter van advies te dienen, dit bij gebreke van een wettelijke regeling hierover zoals wel opgenomen is in art. 24 van de Wet Toezicht CBO’s.

Douwe Linders

1) P.B. Hugenholtz & L. Guibault, Auteurscontractenrecht: naar een wettelijke regeling?, Onderzoek in opdracht van het WODC, Amsterdam: IvIR 2004, zie www.ivir.nl/publicaties/download/328.
2) Zie de toelichting bij de Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 20 juni 2013, nr. 398467, houdende aanwijzing van de geschillencommissie zoals bedoeld in artikel 22 van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten, StCrt. 2013, 17554.
3) Er is geen bevoegdheid gecreëerd om geschillen over de proportionele billijke vergoeding van art. 45d lid 2 aan de Geschillencommissie voor te leggen. Dat is ook niet - of in mindere mate - nodig omdat deze vergoeding verplicht collectief wordt beheerd op grond van art. 45d lid 3. PAM en RoDAP hebben over de hoogte van deze vergoeding inmiddels afspraken gemaakt.

IEF 14712

Afgewezen vrijwaring voor samenwerking verhandelen ATAG-producten via internet

Rechtbank Den Haag 25 februari 2015, IEF 14712; ECLI:NL:RBDHA:2015:2655 (Atag tegen OfficePro en KitchenPro.nl)
Uitspraak ingezonden door Thera Adam-van Straten, Kneppelhout & Korthals. ATAG verhandelt keukenapparatuur van merkhouder INTELL onder een licentie, middels een selectief distributienetwerk van erkende ATAG-dealers. Gedaagde verhandelt via internet en maakt daarbij gebruik van de merken en officiële ATAG-productfoto's zonder toestemming. Tussen Peters Retail, Mandemakers en gedaagde bestaat een samenwerking, maar gedaagde motiveert onvoldoende op welke gronden zij hem moeten vrijwaren voor de negatieve gevolgen van een veroordeling. Vrijwaringsincident wordt afgewezen.

Lees de uitspraak hier (pdf/html)

IEF 14708

HvJ EU: Betaling volgrecht mag contractueel worden geregeld

HvJ EU 26 februari 2015, IEF 14707; zaak C-41/14 (Christie's France tegen Syndicat national des antiquaires)
Auteursrecht. Volgrecht. Prejudiciële inleiding: IEF 13596. Veiling van en volgrecht voor auteur oorspronkelijke kunstwerken. Schuldenaar volgrechtvergoeding: koper, verkoper, contractuele afwijking is mogelijk. Artikel 1, lid 4, van Volgrechtrichtlijn 2001/84/EG moet aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat de volgrechtvergoedingsplichtige, die bij nationale wetgeving als zodanig is aangewezen, of het nu de verkoper betreft of een actor uit de professionele kunsthandel die bij de transactie betrokken is, met ieder ander, daaronder begrepen de koper, overeenkomt dat laatstbedoelde uiteindelijk de kosten van het volgrecht geheel of gedeeltelijk zal dragen, voor zover een dergelijke contractuele regeling geen enkel gevolg heeft voor de verplichtingen en de verantwoordelijkheid van degene die jegens de auteur vergoedingsplichtig is.

Gestelde vraag:
Moet de in artikel 1, lid 4, van [richtlijn 2001/84] neergelegde regel dat de betaling van het volgrecht ten laste van de verkoper komt, aldus worden uitgelegd dat de verkoper uiteindelijk de kosten van dat recht draagt, zonder dat daarvan contractueel kan worden afgeweken?

Op andere blogs:
Kluwer Copyright Blog

IEF 14707

Bas Kist: Kinderen King zitten Selma dwars

Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. Afgelopen zondag greep de speelfilm Selma net naast de Oscar voor de Beste Film. Selma geeft een prachtig beeld van de historische mars van Martin Luther King van Selma naar Montgomery in 1965. Minder historisch in de film zijn de speeches die de hoofdrolspeler uitspreekt. Dit zijn niet de originele teksten van King maar fictieve toespraken.

AUTEURSRECHTEN OP SPEECHES
Dat is niet de schuld van de regisseur, maar van de kinderen van King, Bernice, Dexter en Martin Luther King III, die de auteursrechten op de teksten bezitten. Dit drietal, dat nogal op de centen schijnt te zijn, maakt wel vaker ruzie over de nalatenschap van hun vader. Dan doen ze overigens niet alleen met derden, maar ook onderling.

EERDERE LICENTIE
De reden nu om zo’n mooie film als Selma dwars te zitten zou gelegen kunnen zijn in het feit dat de kinderen in 2009 al een licentie voor de King-speeches hebben gegeven aan Warner Bros voor een nog te produceren film van Steven Spielberg.

FAIR USE?
Overigens is het de vraag of de kinderen wel aan het langste eind getrokken hadden als de originele tekst wél was gebruikt. In de VS zijn gevallen bekend waarin gebruik van auteursrechtelijk beschermde citaten in biografieën onder het mom van ‘fair use’ werd toegestaan.

Bas Kist
Dit artikel verscheen eerder in NRC Handelsblad Kinderen King zitten Selma dwars NRC 25-02-2015

IEF 14706

Auteursrechtinbreuk door gebruik foto's voor reclamedoeleinden

Ktr. Rechtbank Overijssel 24 februari 2015, IEF 14706 (Masterfile tegen Meindersma)
Uitspraak ingezonden door Helen Maatjes, The Legal Group. Auteursrecht. Foto's. Meindersma heeft zonder toestemming een collage van foto's op haar website geplaatst voor reclamedoeleinden. De foto's zijn gemaakt door de fotograaf Wyszynski die het auteursrecht heeft overgedragen aan Masterfile. Masterfile exploiteert een website met allerlei foto's, waarbij potentiele afnemers tegen betaling geselecteerde foto's kunnen downloaden. Meindersma stelt dat voor het gebruik toestemming is verkregen van de Franse onderneming Chomette, maar zij had zelf moeten onderzoeken van welke fotograaf de foto afkomstig was. De kantonrechter stelt auteursrechtinbreuk vast en wijst schadevergoeding toe.

5.2. Voorop wordt gesteld dat ook geen gebruik van een foto mag worden gemaakt, door deze bijvoorbeeld op een website te publiceren, als de gebruiker niet weet wie de fotograaf is. Anders gezegd: Wie niet weet wie de fotograaf is, mag de foto niet publiceren. De kantonrechter is van oordeel dat Meindersma had moeten onderzoeken of de publicatie van het Fotografisch Werk op haar website een inbreuk zou betekenen op het auteursrecht van de fotograaf die het Fotografisch Werk had gemaakt.(...)
Het onder 4.2 weergegeven verweer wordt daarom verworpen en daarbij wordt aangetekend dat Meindersma nalaat te vermelden of de Franse onderneming wel toestemming had het Fotografisch Werk te publiceren. Wat daarvan zij, een toestemming verleend aan die Franse onderneming impliceert niet dat ook Meindersma gerechtigd is om met toestemming van de Fransen tot publicatie o haar website over te gaan.

Op andere blogs:
Dirkzwager

IEF 14697

De zaak Tuymans: een deontologische kwestie

Bijdrage ingezonden door professor Bernt Hugenholtz, Instituut voor Informatierecht te Amsterdam. Korte voordracht gehouden tijdens debatavond over plagiaat in de kunsten, Akademie van Kunsten, Amsterdam, 19 februari 2015 [luister naar het VPRO-radioverslag]. Heeft Luc Tuymans het auteursrecht van fotografe Katrijn van Giel geschonden? Men hoeft geen hoogleraar auteursrecht te zijn om het antwoord op deze juridische vraag te kunnen geven: vanzelfsprekend. Tuymans heeft toegegeven het werk van Van Giel te hebben bewerkt, maar beriep zich voor de Antwerpse rechter op de ‘parodie-beperking’, die ook in de Nederlandse Auteurswet (art. 18b) voorkomt. Op grond van deze regel is het gebruik van andermans werk zonder toestemming toegestaan, maar dan moet er wel sprake zijn van een humoristische of spottende intentie.[Hof van Justitie EU 3 september 2014, zaak C-201/13 (Deckmyn)] Dat was volgens de rechter hier niet het geval. Vordering toegewezen! [Rechtbank van eerste aanleg (en afd.) Antwerpen 15 januari 2015, IEFbe 1158 (Van Giel/Tuymans), te vinden op www.IE-Forum.be.]

In Nederland hadden negen van de tien rechtbanken precies zo geoordeeld als de Antwerpse rechtbank van eerste aanleg, hoewel een dwangsom van EUR 500.000 per overtreding wel enigszins over the top is.

Het tumult dat in de media n.a.v. deze uitspraak is ontstaan doet een kloof vermoeden tussen het in de 19e eeuw ontwikkelde auteursrecht, dat de oorspronkelijkheid van de vorm centraal stelt, en de mores (‘deontologie’) van de postmoderne beeldende kunst, waarin de focus gaandeweg van de originele vorm naar de semantiek verschoven lijkt te zijn, en het hergebruik van bestaande vormen (appropriation art) tot de gebruikelijke beeldentaal lijkt te behoren.

Hoe deze kloof te dichten?

Binnen het auteursrechtelijk systeem zou bijvoorbeeld meer ruimte geschapen kunnen worden voor het kunstcitaat. De bestaande wettelijke regeling van het citaatrecht in de Auteurswet (art. 15 a Aw) lijkt ondanks de verruiming van dit artikel in 2004 nog onvoldoende ruimte te bieden voor knip- en plakwerk louter pour l’art.

Een andere mogelijkheid zou zijn om naar Duits voorbeeld binnen het auteursrechtelijke systeem meer ruimte te maken voor de “vrije bewerking” (freie Benutzung). Volgens het Bundesgerichtshof kan de overname van (delen van) een werk geoorloofd zijn als het nieuwe werk ondanks de uiterlijke overeenstemming – met name door een antithematische Behandlung – voldoende ‘innerlijke afstand’ houdt, hetgeen bijvoorbeeld bij een parodie of een karikatuur het geval is. Maar het BGH laat in zijn jurisprudentie ook ruimte voor andere situaties waarin aan het overgenomen werk een andere semantische lading wordt gegeven.[BGH 20 maart 2003 - I ZR 117/00 (‘Gies-Adler’)]

De uitingsvrijheid en in het bijzonder de vrijheid van kunst, die tegenwoordig in het Handvest van de EU gewaarborgd zijn, [Art. 11 en 13 Handvest van de Grondrechten van de EU] pleiten ongetwijfeld voor zo’n verruiming. Maar voordat we het auteursrecht aanpassen aan de normen en waarden van de hedendaagse kunst, moeten we wel zeker weten dat daarover (over die deontologie) binnen de kunstwereld consensus bestaat.

Uit de reacties die ik tot dus ver ben tegengekomen op het Antwerpse vonnis concludeer ik voorlopig dat dat nog niet het geval is. Hoewel velen in de kunstsector (meer) ruimte willen laten voor het hergebruik van (auteursrechtelijke beschermd) beeldmateriaal, vooral als dit zo “sterk” is als Van Giels foto van politicus Dedecker, kom ik ook andere geluiden tegen. Waarom zou Van Giels prachtige foto – ook kunst! – eigenlijk vogelvrij zijn? Waarom heeft Tuymans aan haar geen toestemming willen vragen? Waarom zou Van Giel geen aandeel verdienen in de – naar verluidt – riante verkoopopbrengst van zijn “Belgian politician” aan een steenrijke Amerikaanse verzamelaar? Had Tuymans niet op zijn minst aan naamsvermelding kunnen doen?

Kortom, laat de kunstgemeenschap zich eerst maar eens uitspreken over de mores van de ontleningskunst. Dat is, toegegeven, gemakkelijker gezegd dan gedaan; zeker voor een kunstsector die zichzelf welhaast per definitie geen regels wenst op te leggen.

Maar het is geen onmogelijke opgave.

In de Verenigde Staten is door een multidisciplinair team van juristen, kunsthistorici, museumdirecteuren en kunstenaars – onder auspiciën van de College Art Association en onder leiding van wetenschappers van American University – gedurende het afgelopen jaar hard gewerkt aan het opstellen van een Code of Best Practices in Fair Use for the Visual Arts. De Code is zeer recent gepubliceerd.

De Code weerspiegelt een consensus in de Amerikaanse kunstwereld over fair use (geoorloofd hergebruik) in de beeldende kunsten. Het is dus geen interpretatie door de hoogste Amerikaanse rechter, maar eerder een richtsnoer voor de branche (“best practices”), en wellicht ook een leidraad voor de rechter.

De Code bevat onder meer richtlijnen voor artistiek hergebruik van werken:
• Artists should avoid uses of existing copyrighted material that do not generate new artistic meaning, being aware that a change of medium, without more, may not meet this standard.
• The use of a preexisting work, whether in part or in whole, should be justified by the artistic objective, and artists who deliberately repurpose copyrighted works should be prepared to explain their rationales both for doing so and for the extent of their uses.
• Artists should avoid suggesting that incorporated elements are original to them, unless that suggestion is integral to the meaning of the new work.
• When copying another’s work, an artist should cite the source, whether in the new work or elsewhere (by means such as labeling or embedding), unless there is an articulable aesthetic basis for not doing so.

Zo’n project zou ook in Nederland de moeite waard zijn. Weliswaar kennen we in Nederland geen algemene regel van fair use, maar een codificatie van wat volgens de kunstsector wel en niet “moet kunnen” zou een belangrijke stap kunnen zijn in de richting van nieuwe auteursrechtelijke normen.

Hier ligt, kortom, een mooie taak voor de Akademie van Kunsten.

Bernt Hugenholtz
[meer hierover lezen bij Egbert Dommering]

IEF 14691

Advocaat mag eigen disclaimer auteursrechtelijk handhaven

Voorz. Tuchtrechter Midden-Nederland 17 november 2014, IEF 14691 (© op disclaimer)
Voorzittersbeslissing. Klaagster gebruikt op haar website een disclaimer die lijkt op de tekst van de disclaimer die verweerder aanbiedt op zijn website. Klacht tegen advocaat die voor zichzelf optreedt bij het handhaven. Klacht: Zijn juridische titel en positie als advocaat te gebruiken om ‘onwetenden’ te intimideren met juridisch taalgebruik en sommaties voor persoonlijk gewin. Verweerder heeft van het begin af aan, in zijn eerste e-mail aan klaagster duidelijk aangegeven op grond waarvan hij van oordeel was dat klaagster inbreuk maakte op zijn auteursrecht en in kort geding grotendeels toewijzing gekregen. Klacht is kennelijk ongegrond.

1.3    Klaagster gebruikt op haar website een disclaimer die lijkt op de tekst van de disclaimer die verweerder aanbiedt op zijn website.

1.4    Verweerder heeft klaagster op 19 september 2013 de volgende e-mail gestuurd: “Geachte heer, mevrouw,
Mijn kantoor heeft geconstateerd dat de disclaimer die op uw website staat een (vrijwel) identieke kopie is van mijn disclaimer op [link naar disclaimer op website verweerder] waarvan ik de auteur ben.
Het betreft de disclaimer gepubliceerd op [link naar website van klager].
Ik ben blij dat u er zich een plezier mee doet, maar de wijze waarop u mijn disclaimer gebruikt is in strijd met de gebruiksvoorwaarden [naam website van verweerder]. Bovendien maakt u inbreuk op mijn auteursrecht.
U kunt uw inbreuk eenvoudig opheffen door binnen uiterlijk tien werkdagen na deze e-mail onderaan de disclaimer van uw website leesbaar te vermelden:
©[naam verweerder], ICT/IE-advocaat, [plaats],
[naam website verweerder]
[let op: [naam website verweerder] moet een hyperlink zijn]
Ingeval u deze copyright notice niet wilt plaatsen, vraag ik om mijn disclaimer onmiddellijk van uw website te verwijderen.

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a)    zijn juridische titel en positie als advocaat te gebruiken om ‘onwetenden’ te intimideren met juridisch taalgebruik en sommaties voor persoonlijk gewin;(...)

4.2    Het is, in zijn algemeenheid, niet verboden voor advocaten om voor zichzelf op te treden. Verweerder heeft als advocaat voor zichzelf opgetreden in het geschil dat hij had met klaagster. De klacht zal derhalve worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf die geldt voor klachten over de advocaat van de tegenpartij. De klachtonderdelen zullen gezamenlijk worden behandeld.

4.4    Gemeten naar deze maatstaf kan de voorzitter geen tuchtrechtelijk verwijt zien in de handelwijze van verweerder. Verweerder heeft van het begin af aan, in zijn eerste e-mail aan klaagster d.d. 19 september 2013, duidelijk aangegeven op grond waarvan hij van oordeel was dat klaagster inbreuk maakte op zijn auteursrecht. Dat klaagster het niet eens was met de stellingen van verweerder en dat zij zich geïntimideerd voelde door het juridisch taalgebruik van verweerder, brengt niet mee dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Hier komt nog bij dat de voorzieningenrechter de vorderingen van verweerder in het vonnis d.d. 11 december 2013 (grotendeels) heeft toegewezen.

1.7    De directeur van klaagster heeft verweerder, eveneens bij e-mail van 12 oktober 2013,  geantwoord dat hij van oordeel is dat verweerder ten onrechte het auteursrecht op de disclaimer claimt en dat hij bovendien van oordeel is dat verweerder zich schuldig maakt aan misleiding door de disclaimer op zijn website gratis aan te bieden en vervolgens toch een tegenprestatie te verlangen. De directeur van klaagster heeft verweerder gesommeerd om de link naar de website van klaagster van de zwarte lijst te verwijderen.
IEF 14689

Geen klachtrecht 'no cure no pay' voor inbreukmaker

Tuchtrechter 's-Hertogenbosch 28 januari 2013, IEF 14689, ECLI:NL:TADRSHE:2013:YA3750 (No cure no pay bij auteursrechtinbreuk)
Auteursrecht. Tuchtrecht. De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond. Advocaat-verweerder heeft namens cliënte klager aangeschreven om auteursrechtinbreukmakend artikel van zijn website te verwijderen. Klacht: verweerder doet dit op basis van 50% fee, terwijl het advocaat niet is toegestaan op basis van "no cure no pay" te werken en dat een strafrechtelijke aangifte bij auteursrechtinbreuk verplicht is. Gelet op de aan hem in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid, staat het verweerder zonder meer vrij om ervoor te kiezen hem civielrechtelijk aan te spreken in de plaats van strafrechtelijk aangifte te doen. Voorop staat dat het klachtrecht alleen diegene toekomt die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang is of kan worden getroffen; klager is niet in zijn belang getroffen.

2.1 Verweerder heeft klager bij brief d.d. 14 oktober 2011 namens zijn cliënte geschreven dat klager het auteursrecht van zijn cliënte had geschonden. Verweerder sommeerde klager om het inbreuk makende artikel van de website te verwijderen en om binnen 21 dagen een bedrag van € 1.200,-- aan schadevergoeding te betalen. Bij uitblijven van tijdige voldoening aan deze sommaties werden rechtsmaatregelen aangekondigd.

4.2        Klagers opvatting komt er in essentie op neer dat, wanneer een onrechtmatig (want inbreuk op auteursrecht makend) handelen tevens als strafbaar feit kwalificeert, de advocaat van de benadeelde verplicht is strafrechtelijk aangifte te doen, en van een civiele sommatie en vordering tot staken van dat onrechtmatig handelen en betaling van schadevergoeding dient af te zien. Deze opvatting vindt geen steun in het recht, niet in het burgerlijk- en strafprocesrecht noch in het tuchtrecht. Gelet op de aan hem in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende - hiervoor onder 4.1 omschreven - vrijheid, stond het verweerder jegens klager zonder meer vrij om ervoor te kiezen hem civielrechtelijk aan te spreken in de plaats van strafrechtelijk aangifte te doen. Ook het feit - indien al juist - dat een civiele vordering tot staking van de auteursrechtinbreuk en betaling van schadevergoeding voor verweerder hogere kosten zou veroorzaken dan een aangifte (en mogelijke vervolging), behoefde verweerder niet tot een andere keuze te leiden. Art. 6:101 BW heeft, anders dan klager meent, niet het oog op nog te maken proceskosten, gedragsregel 23 heeft niet het oog op de financiële aangelegenheden van een wederpartij, en de veroorzaakte kosten waren - bezien vanuit het door verweerder te behartigen belang van zijn cliënt - niet onnodig.

4.3        Ter zake de klacht dat verweerders kantoor zou optreden op basis van “no cure no pay” - hetgeen verweerder betwist - overweegt de raad het volgende. Voorop staat dat het klachtrecht alleen diegene toekomt die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang is of kan worden getroffen. Ook als zou komen vast te staan dat verweerder, in het algemeen dan wel (ook) voor de wederpartij van klager, werkt op basis van “no cure no pay”, had de klacht als ongegrond moeten worden afgewezen of had klager daarin niet kunnen worden ontvangen. Niet gesteld noch gebleken is immers dat klager door deze wijze van werken van verweerder in zijn belang is of kan worden getroffen. Consequentie van dit oordeel is dat de deken evenmin als de voorzitter van de raad de verplichting had om naar aanleiding van de klacht te onderzoeken of verweerder, in het algemeen dan wel specifiek voor de wederpartij van klager, op basis van “no cure no pay” heeft gewerkt. Daar komt nog bij dat klager in zijn klaag- en verzetschriften hierover slechts vermoedens heeft geuit en voor de juistheid daarvan geen aanwijzingen heeft geleverd.
IEF 14688

Alliteratie en box als beschrijvend identiek bestanddeel

Vzr. Rechtbank Amsterdam 16 februari 2015, IEF 14688; ECLI:NL:RBAMS:2015:882 (Deluxebox tegen Kabaall)
Auteursrecht. Merkenrecht. Advalley biedt – onder meer via haar website – een zogenaamde Deluxebox aan met kortingsvouchers, waardecheques en met eventuele andere aanbiedingen. Op de website van Kabaall wordt de Digitale Gift Box aangeboden. De werkwijze, het concept en marketingstrategie vallen niet onder auteursrechtelijk bescherming. Alleen de vormgeving kan worden getoetst, maar komt niet overeen. Dat Deluxebox alleen digitaal en niet fysiek bestaat is hierbij niet van belang. Er is sprake van alliteratie en een identiek bestanddeel, te weten ‘box’, maar dit bestanddeel is louter beschrijvend. Er is geen sprake van beeldmerkinbreuk. Omdat ideeën echter vrij zijn om door een ander te worden gebruikt en gedaagden, voldoende afstand is gehouden, is het feit dat gedaagde voor eiser heeft gewerkt geen bijkomende omstandigheid voor onrechtmatig handelen. Alle vorderingen worden afgewezen.

auteursrechtinbreuk
4.2. (...) Dit gaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet zo ver dat – zoals eisers hebben gesteld – ook de werkwijze, het concept en de marketingstrategie met betrekking tot De Deluxebox onder het werkbegrip en derhalve onder de bescherming van de Auteurswet vallen. Alleen aan de hand van de vormgeving en het uiterlijk van De Deluxebox dient te worden beoordeeld of De Deluxebox mogelijk als een werk in de zin van de Auteurswet kan worden aangemerkt. Dat De Deluxebox alleen digitaal en niet fysiek bestaat is hierbij niet van belang. Ook een werk dat alleen digitaal (op het internet) waarneembaar is, kan een werk zijn in de zin van de Auteurswet, mits sprake is van materiaal dat oorspronkelijk is in die zin dat het moet gaan om een eigen intellectuele schepping van de auteur ervan. Op grond hiervan is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat alleen de afbeelding van De Deluxebox zoals waarneembaar op www.deluxebox.com onder het werkbegrip valt. Het uiterlijk en de vormgeving hiervan getuigen immers, vanwege de op de doos afgebeelde foto’s, de strik die alleen te zien is op de bovenkant en het deksel van de doos, het aangebrachte logo en de wijze waarop de naam van de Deluxebox is aangebracht (bijvoorbeeld “Parfum & Body” of “Hotels & Wellness”) van een eigen intellectuele schepping van de auteur.

4.3.
Gezien de wijze waarop gedaagden De Digitale Giftbox op de website www.kabaall.nl hebben afgebeeld, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat geen sprake is van een auteursrechtinbreuk. Op deze website is een zwart/wit gestileerd doosje te zien met een zwart gestileerde strikje dat niet lijkt op de afbeelding van De Deluxebox en waarin de auteursrechtelijk beschermde elementen van De Deluxebox niet of nauwelijks zijn terug te vinden. Daarnaast is op de website van Kabaall een afbeelding te zien van een klein doosje dat wordt vastgehouden door twee dameshanden. Ook hierin zijn de auteursrechtelijk beschermde elementen van de Deluxebox niet of nauwelijks terug te vinden. Op het doosje van gedaagden zijn geen foto’s, logo’s of namen aangebracht. De strik is in verhouding tot het doosje groot en – in tegenstelling tot bij De Deluxebox – om het gehele doosje gewikkeld. Dat De Deluxebox en de afbeeldingen op www.kabaall.nl alle vierkant/kubusvormig zijn is niet van belang, aangezien dit de geëigende vorm is voor een (cadeau)doos en daarom niet kan worden aangemerkt als een auteursrechtelijk beschermd element.

merkinbreuk
4.6.
[eiser sub 1] is houder van het onder 2.3 afgebeelde beeldmerk met daarin opgenomen de gestileerde letters d en b en het woord ‘deluxebox’. [eiser sub 1] noch Advalley beschikken over een woordmerk ‘Deluxebox’. Onder omstandigheden dient echter, bij beoordeling van de vraag of sprake is van een merkinbreuk, rekening te worden gehouden met een in een beeldmerk opgenomen woordbestanddeel. Dit geldt wanneer het woordbestanddeel het meest kenmerkende en prominent aanwezige onderdeel van het beeldmerk is en de totaalindruk van het beeldmerk domineert, terwijl het beeldbestanddeel als een (ondergeschikt) decoratief element kan worden beschouwd. Voorshands wordt geoordeeld dat dit hier niet het geval is. Het woord ‘deluxebox’ neemt in het beeldmerk een ondergeschikte plaats in. Afgezien hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat gedaagden met het teken De Digitale Giftbox geen inbreuk maken op Deluxebox. Weliswaar is er, zoals eisers hebben aangevoerd, sprake van alliteratie en van een identiek bestanddeel, te weten ‘box’, maar dit bestanddeel is louter beschrijvend van aard en mede omdat het aan het einde is geplaatst bij zowel merk als teken van ondergeschikt belang. Al met al kan dan ook niet van overeenstemming tussen teken en merk worden gesproken, laat staan dat hierdoor bij het publiek verwarring kan ontstaan. Er kan dan ook geen beroep worden gedaan op artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE. Voorts is door eisers onvoldoende aangetoond dat het beeldmerk bekend is in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE, zodat eisers ook hierop geen beroep kunnen doen.
.

onrechtmatig handelen/slaafse nabootsing
4.11.
De voorzieningenrechter overweegt hierover het volgende. Niet onaannemelijk is dat [gedaagde sub 3] gedurende haar – erg korte – arbeidstijd bij Advalley op het idee is gekomen een vergelijkbare onderneming te starten. Dat Advalley zich hierdoor benadeeld voelt is begrijpelijk. Omdat ideeën echter vrij zijn om door een ander te worden gebruikt en gedaagden, zoals hiervoor is overwogen, voldoende afstand hebben gehouden van de onderneming van eisers, is het feit dat [gedaagde sub 3] voor Advalley heeft gewerkt voorshands geen bijkomende omstandigheid die het handelen van gedaagden onrechtmatig maakt. Hiervoor zou vereist zijn dat [gedaagde sub 3] gebruik (misbruik) zou hebben gemaakt van vertrouwelijke gegevens van eisers (bijvoorbeeld gegevens over klanten of over zakelijke partners), waarover zij alleen uit hoofde van haar functie bij Advalley kon beschikken. Dat hiervan sprake is, is in dit geval onvoldoende aannemelijk gemaakt. De informatie waarvan [gedaagde sub 3] mogelijk gebruik heeft gemaakt, is informatie die toegankelijk is voor eenieder die de website van Advalley raadpleegt. Dat [eiser sub 1] zich om de tuin geleid voelt omdat hij van het concurrentiebeding heeft afgezien, is eveneens begrijpelijk. In een kort geding, dat zich niet leent voor een nader onderzoek naar de feiten (bijvoorbeeld door middel van een getuigenverhoor), kan echter niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld hoe deze afspraak tot stand is gekomen en welke overwegingen van partijen hierbij een rol hebben gespeeld. Dat [gedaagde sub 3] de naam De Digitale Giftbox heeft gekopieerd van een van de door Advalley geregistreerde handelsnamen, blijkt niet uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel dat door eisers in het geding is gebracht. Weliswaar heeft [eiser sub 1] ter zitting een uittreksel digitaal opgeroepen waarop was te zien dat een van de handelsnamen van Advalley De Digitale Giftbox luidt, maar nu niet is komen vast te staan wanneer Advalley die handelsnaam heeft geregistreerd, is ook dit onvoldoende om te kunnen oordelen dat gedaagden onrechtmatig handelen.

overtreding van het geheimhoudingsbeding
4.13. (...) Ook hieruit kan de voorzieningenrechter voorshands geen schending van het geheimhoudingsbeding afleiden. De stukken die door eisers als (vertrouwelijke) contracten zijn betiteld zijn onleesbaar. Daarnaast geldt dat het verzenden van een (vertrouwelijk) stuk door een medewerker naar zijn privé-emailadres niet per definitie een schending van een geheimhoudingsbeding inhoudt. Daaraan kan immers een andere reden ten grondslag liggen, bijvoorbeeld, zoals [gedaagde sub 3] heeft aangevoerd, dat zij buiten werktijd telefonisch contact met een cliënt diende op te nemen.
IEF 14687

Technisch kenmerk van kabelblokmodel kan niet bijdragen aan eigen karakter

Vzr. Rechtbank Den Haag 20 februari 2015, IEF 14687 (KOZ Products tegen Adinco)
Modellenrecht. KOZ ontwikkelt, produceert, verhandelt en is Gemeenschapsmodelrechthebbende op kabelblokken voor het boven en/of naast elkaar monteren van spanningskabels en hydraulische buizen. Adinco is een groothandel in meet- en regelapparaten, heeft tot enkele jaren geleden KOZ kabelblokken verhandeld en brengt sinds 2014 eigen merk blokken op de markt onder de naam Fox Clamps. KOZ vordert verbod op Gemeenschapsmodellen, auteursrecht en slaafse nabootsing. De Gemeenschapsmodellen zijn niet geldig, want het ontbreekt aan eigen karakter. Een overkapping is een uitsluitend technische functie die niet kan bijdragen aan het eigen karakter. Alle vorderingen worden afgewezen.

 

Gemeenschapsmodellen 2006 niet geldig
4.1 (...) Hoewel niet in geschil is dat een ontwerper van kabelblokken een beperkte ontwerpvrijheid heeft en dat mede daarom de geïnformeerde gebruiker op details zal letten, is het verschil tussen één of drie aanhechtingen naar voorlopig oordeel te minimaal om bij de gebruiker een andere algemene indruk te creëren.


Gemeenschapsmodellen 2005 niet geldig
4.3. Adinco baseert het ontbreken van eigen karakter primair op het hierna weergegeven kabelblok, dat op de markt wordt gebracht door de Duitse onderneming Formzeug Formen- und Werkzeuggesellschaft GmbH & Co KG (hierna: Formzeug) (...) Vast staat namelijk dat Formzeug al in 1996 een Gebrauchsmuster heeft laten inschrijven voor het kabelblok (DE 296 14016).

4.5. KOZ heeft hier tegen ingebracht dat de Gemeenschapsmodellen 2005 een andere algemene indruk wekken, vooral omdat het kabelblok van Formzeug geen gebruik maakt van overkappingen (de uitsteeksels aan de uitsparingen aan de onderzijde van het kabelblok waarin de kabels worden opgevangen). Naar voorlopig oordeel kunnen de Gemeenschapsmodellen 2005 geen eigen karakter ontlenen aan die overkappingen. Een Gemeenschapsmodel geldt namelijk niet voor een uiterlijk kenmerk van een voortbrengsel dat uitsluitend door een technische functie wordt bepaald (artikel 8 lid 1 van Verordening (EG) 6/2002 betreffende Gemeenschapsmodellen, hierna: GModVo). Zulke elementen kunnen ook niet bijdragen aan het eigen karakter van een Gemeenschapsmodel (vgl. Guidelines for examination in the office for harmonization in the internal market (trade marks and designs) on registered community designs, versie 1.0, p. 31). De overkapping is een dergelijk technisch bepaald kenmerk. Adinco heeft erop gewezen dat die overkappingen de druk van het kabelblok op de kabels verdelen en zodoende voorkomen dat de randen van het blok in de kabels snijden. Dat is voorshands voldoende aannemelijk, mede gelet op het feit dat kabelblokken zonder overkappingen, zoals de kabelblokken van Formzeug, gebruik maken van andere maatregelen om het insnijden van de kabels te voorkomen, zoals matjes (zie de hiervoor onder 4.3 tekening van de kabelblokken van Formzeug, waarbij matjes zijn aangebracht tussen de kabelblokken en de kabels).

Geen auteursrecht
4.7. Om vergelijkbare redenen kan de KOZ Uni niet worden aangemerkt als een auteursrechtelijk beschermd werk. Ook in auteursrechtelijk kader moeten kenmerken die technisch bepaald zijn, zoals de aanwezigheid van overkappingen, de ronde vorm van de uitsparingen en het gebruik van aanhechtingen, buiten beschouwing worden gelaten. Voor zover er aan de overige kenmerken van de KOZ Uni creatieve keuzes ten grondslag liggen, zijn die naar voorlopig oordeel te minimaal om de KOZ Uni in aanmerking te laten komen voor auteursrechtelijke bescherming.

Geen onrechtmatig handelen
4.8. Ook het beroep op slaafse nabootsing kan niet slagen. Voor zover de KOZ Uni een eigen plaats inneemt op de markt voor kabelklemmen (Adinco bestrijdt dat), heeft Adinco naar voorlopig oordeel voldoende gedaan om te voorkomen dat door gelijkheid tussen de KOZ Uni en de Fox Uni verwarring ontstaat. Ten eerste heeft de Fox Uni aan de bovenzijde een gesloten constructie rondom de montagegaten. Daardoor zijn bij de Fox Uni, anders dan bij de Gemeenschapsmodellen 2005, aan de bovenzijde geen kruisvormige ribben rondom dat gat te zien. Ten tweede is het patroon van de ribben aan de onderzijde van de Fox Uni anders dan bij de Gemeenschapsmodellen 2005. Ten derde hebben de zijkanten van de Fox Uni twee zwaluwstaartvormige verbindingen in plaats van één bij de Gemeenschaps-modellen 2005.