Auteursrecht  

IEF 13044

Regisseurs vs. Kabelaars; wat nu?

E. E. de Vos, Regisseurs versus Kabelaars: wat nu?, krachtblog.
Een bijdrage ingezonden door Erik E. de Vos, Kracht advocatuur
In onze IE-Forum serie commentaren op kabeldoorgifte-uitspraak.

In mijn blogpost op 15 augustus jl., schreef ik over het kort geding dat Collectieve Beheersorganisatie VEVAM had aangespannen tegen kabelexploitanten UPC en Ziggo. Impliciet sprak ik de verwachting uit dat VEVAM dat geding zou winnen, maar expliciet rekende ik er op dat er nog wel wat rechtsgangen nodig zijn voordat deze ‘kabeloorlog’ ten einde is. Inmiddels is het kort geding dat VEVAM tegen kabelexploitanten UPC en Ziggo had aangespannen geëindigd in een summiere afwijzing van alle aanspraken van VEVAM op de kabelexploitanten (zie IEF 13006 voor samenvatting en vonnis). Hoe nu verder?

De voorzieningenrechter heeft een duidelijk vonnis gewezen. Zij stelt onomwonden dat de door het Haagse hof beoordeelde stellingen in het arrest ‘NORMA/NL Kabel’ (IEF 11171) zodanige overeenkomsten vertonen met de huidige stellingen van VEVAM, dat verwijzing naar de redenering van het hof voldoende is om de aanspraken van VEVAM op de kabelaars af te wijzen. Ook pre-judiciële vragen aan de HR waren volgens haar niet nodig. Zij negeert iedere kritiek op het Haagse arrest, ook al is die kritiek niet bepaald zonder grond.

Maar de voorzieningenrechter gaat in dit vonnis nog wat stappen verder. Ze wijst ook de aanspraken van VEVAM gebaseerd op overdracht van auteursrecht af; en ze introduceert een ongeclausuleerde ‘aanspraak’ van regisseurs voor vergoedingen voor kabeldoorgifte bij een onbekende derde partij.

De rechter stelt dat de contractuele afspraken die regisseurs met producenten maken restrictief moeten worden uitgelegd. Die restrictieve uitleg wordt gerechtvaardigd door het ‘vermoeden van overdracht’ ex art. 45d Aw. De rechter bouwt hier het ‘vermoeden van overdracht’ fluks om tot een overdracht van rechtswege. In haar reactie op dit vonnis heeft Jacqueline Seignette (IEF 13039) al terecht gesteld dat deze opvatting in strijd is met het Europees recht (specifiek: HvJ EG ‘Luksan’).

Maar de rechter voegt daar nog iets aan toe. [red. dit artikel is ingekort, lees de gehele bijdrage hier]

IEF 13041

15 jaar BREIN: meer duidelijkheid over regels op internet en groei legaal aanbod online

Stichting Brein, 15 jaar BREIN: meer duidelijkheid over regels op internet en groei legaal aanbod online, anti-piracy.nl 18 september 2013.
Uit het persbericht. BREIN bestaat 15 jaar dit jaar. In die tijd verschoof de aandacht van fysieke handel in illegale dragers naar illegaal digitaal aanbod op internet. In 2008 meldde BREIN na 10 jaar ruim 100.000 acties. Er werden sindsdien 123 eDonkey servers afgesloten, ruim 2.200 bittorrent sites, 111 usenet indexers, 230 streaming sites, rond de 1800 link sites en 23 top sites van release groepen. Daarnaast meldde BREIN sinds vorig jaar inmiddels meer dan 1,5 miljoen illegale zoekresultaten, waarvan 250.000 vorige maand. Wat het online aanbod van illegale dragers betreft sloot BREIN 1.650 sites af en deed meer dan 140.000 interventies waarbij naar schatting 600.000 advertenties van vraag-en-aanbod sites werden verwijderd.   

 

Vrijwel alle acties zijn civielrechtelijk. Inmiddels is duidelijk dat sites die structureel toegang tot illegale bestanden faciliteren niet kunnen volstaan met enkel een Notice & Take Down beleid waarbij illegale links pas na melding worden verwijderd. Dergelijke sites moeten preventieve maatregels nemen, "hun site, hun zaak, hun taak om de eigen winkel schoon te houden", vat BREIN directeur Tim Kuik het samen. Aangezien de meeste sites anoniem opereren en geen preventief toezicht houden, worden zij via de hosting provider offline gehaald. In Nederland is daar inmiddels uitgebreide rechtspraak over maar dat is nog niet overal ter wereld het geval. Dan kan het op zijn plaats zijn dat Nederlandse access providers de toegang tot zo'n site blokkeren. Dat is bijvoorbeeld zo met The Pirate Bay. Anders dan in andere EU landen willen Nederlandse access providers daar niet aan meewerken en zijn in hoger beroep tegen het rechterlijk blokkeringsgebod dat op vordering van BREIN is verleend.

Naast hosting providers en access providers vraagt BREIN ook payment providers, adverteerders en hun tussenpersonen alsmede zoekmachines om hun medewerking. Enerzijds kan dat zijn om de aansprakelijke beheerders van de sites te identificeren en anderzijds om de toegankelijkheid van de site te belemmeren en dienstverlening aan de site te stoppen. "Het is een mozaïek aan maatregels", zegt Kuik, "het is net zoals elke andere vorm van handhaving, niet waterdicht maar wel waterafstotend".

"Was het 15 jaar geleden nog de handelaar in illegale dragers die de piraat was en was de consument de heler, op het internet is het vaak de consument die de inbreuk maakt door illegaal bestanden uit te wisselen en is de handelaar, de site die dit faciliteert, de heler geworden", zegt Kuik. "De illegale internetwinkels verschuilen zich achter de technologie en hun klanten. Daarom is wel overwogen om inbreukmakende consumenten aan te pakken maar daar hebben we in Nederland van afgezien. Het is beter de consument een legaal alternatief te bieden en de handhaving op de illegale concurrentie door The Pirate Bays van deze wereld te richten. Zo'n illegale winkel is natuurlijk de eigenlijke bron."

Dat is meteen een andere positieve ontwikkeling van de laatste jaren die zich steeds duidelijker aftekent: legale distributieplatforms die op kwaliteit en aanbod kunnen concurreren met illegale sites. Dit jaar rapporteerde de muziekindustrie voor het eerst in 12 jaar een kleine groei. Dat is aan online aanbod zoals op Spotify te danken. De filmwereld volgt het voorbeeld met on-demand diensten en de komst van Netflix naar Nederland. Toch blijft bescherming tegen de illegale sites broodnodig. De investering in de ontwikkeling van legale platforms moet lonen en ook de creatie van steeds weer nieuwe content moet betaald worden. "Met enkel legaal aanbod red je het niet, ook handhaving tegen de illegale concurrentie is nodig", aldus Kuik.

IEF 13040

Voetbaltattoeages zorgen voor kopzorgen bij NFL

Bas Kist, Voetbaltatoeages zorgen voor kopzorgen bij NFL ,NRC 17 september 2013
Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever BV.
Merkenrecht.Auteursrecht. De organisator van de Amerikaanse football league, de NFL, maakt zich ernstig zorgen over de tatoeages van de spelers uit de competitie. De NFL is bang voor claims. Op een tatoeage rusten namelijk, net als op elk ander creatief werk, auteursrechten. Als er niets over deze rechten is afgesproken, blijven ze in principe bij de maker. Verschijnt een bekende speler met zijn tatoeage in een reclame van een sponsor, dan bestaat het gevaar dat de tatoeëerder zich meldt met een claim.

Mogelijk is de NFL geschrokken van de rechtszaak die de maker van een tatoeage onlangs heeft aangespannen tegen het videobedrijf THQ. In een van de videogames van THQ was de bekende freefighter Carlos Condit te zien, met op zijn buik een tatoeage van een leeuw. De artiest achter de leeuw wil nu ‘even vangen’. Hij denkt zelf aan 4,16 miljoen dollar. Ook Nike werd al eens voor de rechter gesleept wegens een commercial met de getatoeëerde basketballer Rasheed Wallace. De zaak werd geschikt en de tatoeëerder ging er met een onbekend bedrag vandoor. De NFL probeert nu zijn spelers te bewegen om alsnog toestemming te vragen bij de makers van hun tatoeages, zo meldt zakenblad Forbes. Dat zal nog een hele toer worden. Het merendeel van de spelers is natuurlijk van top tot teen beschilderd, vermoedelijk door veel verschillende tattoo-artiesten. Ga dat nu nog maar eens recht breien.

IEF 13039

Kabeldoorgifte en artikel 45d Aw - een overpeinzing naar aanleiding van Vevam/UPC c.s.

J.M.B. Seignette , Kabeldoorgifte en artikel 45d Aw – een overpeinzing naar aanleiding van Vevam/UPC c.s., IE-Forum.nl IEF 13039.
Een bijdrage ingezonden door Jacqueline Seignette, Höcker advocaten.
In onze IE-Forum serie commentaren op kabeldoorgifte-uitspraak.

De Voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam oordeelde op 4 september 2013 dat Vevam niet bevoegd is om voor haar auteurs kabelvergoedingen te vorderen [ECLI:NL:RBAMS:2013:5554]. Noch artikel 26a Auteurswet, noch het aansluitingscontract dat Vevam met de regisseurs sluit, vormt hiervoor een basis (r.o. 4.4.-4.6). De kabelexploitant hoeft dus geen vergoeding aan Vevam te betalen. De regisseurs hebben en houden aanspraak op een billijke vergoeding jegens de producent, zo overweegt de Voorzieningenrechter (r.o. 4.7). Betekent dit dat de regisseur de kabelvergoeding die hij voorheen van Vevam ontving nu van de producent krijgt? Vooralsnog lijkt het hier niet op.

Dit artikel is sterk ingekort, lees het gehele artikel hier.

De Voorzieningenrechter laat de vorderingen van Vevam afhangen van de vraag of uit de overeenkomst tussen regisseur en producent blijkt dat de rechten aan Vevam zijn overgedragen (r.o 4.6). De rechter lijkt te veronderstellen dat een maker het vermoeden van overdracht van artikel 45d Auteurswet alleen kan weerleggen door in de overeenkomst met de producent op te laten nemen aan wie het recht dan wél wordt overgedragen. Daar is volgens mij geen grondslag voor in artikel 45d Auteurswet, noch in het civiele recht. Bovendien: op het moment dat de regisseur een overeenkomst tekent met de producent, heeft hij de kabelrechten reeds bij voorbaat aan Vevam overgedragen. Volgens de regels van het civiele recht kan hij dezelfde rechten dan niet nog eens aan de producent overdragen. Om de vorderingen te kunnen afwijzen had de Voorzieningenrechter dus op zijn minst moeten motiveren waarom de kabelrechten desalniettemin rechtsgeldig aan de producent zijn overgedragen. Dit geldt te meer nu de Voorzieningenrechter zware eisen stelt aan de wijze waarop de regisseur het vermoeden van overdracht kan weerleggen. Feitelijk kan de regisseur dit alleen bewerkstelligen door in de overeenkomst een bevestiging van de producent te verkrijgen dat deze het er mee eens is dat de rechten niet aan hem, maar aan Vevam worden overgedragen (r.o. 4.6). De Nederlandse film- en televisieproducenten hebben echter bij monde van RoDAP in het kort geding duidelijk gemaakt dat ze het daar helemaal niet mee eens zijn. De kans dat de producent een afwijkend beding accepteert dat voldoet aan de door de Voorzieningenrechter voorgeschreven vorm, is daarmee uitermate klein. De situatie verschilt daarmee niet wezenlijk van de situatie waarin de kabelrechten op grond van de wet direct aan de producent worden toegewezen. Een dergelijke situatie is echter niet toegestaan, zoals blijkt uit het arrest Luksan/van der Let. Een wettelijk vermoeden van overdracht mag aldus het Hof van Justitie wel, mits de hoofdregisseur vrij over de rechten kan beschikken die hij in zijn hoedanigheid van auteur heeft om zijn belangen te beschermen. Dit laatste is niet het geval als de producent bepaalt of de maker rechten aan de cbo mag overdragen.

Jacqueline Seignette

IEF 13000

Fashion en IE 2013

CC-BY henryjose
Tassenmuseum Amsterdam, woensdag 18 september van 13.00 tot 17.30 uur, met het volgende programma en de mogelijkheid bezoek van het Tassenmuseum (tot 13.00 uur):
  • Agentuurovereenkomsten in de modewereld
    Allon Kijl, ABC Legal
  • Recente Fashion-ontwikkelingen in de jurisprudentie auteursrecht /modellenrecht
    Micheline Don, De Grave De Mönnink Spliet advocaten
  • Recente Fashion-ontwikkelingen in de jurisprudentie merkenrecht /modellenrecht
    Frits Gerritzen, Allen & Overy
  • Online bescherming van uw modemerk, ontwerp en exclusiviteit
    Marieke Neervoort, SOLV

Hier aanmelden

Na het succes van de bijeenkomst in 2012, kon een vervolg met verdiepende thema's niet uitblijven. Op de scheidslijn van Intellectuele Eigendomsrechten en de wereld van Fashion organiseert eduLex, onderdeel van deLex, een interessante themamiddag. Een viertal sprekers brengt u op de hoogte van actuele onderwerpen en ontwikkelingen. Het evenement zal geheel in stijl plaatsvinden in het Tassenmuseum Hendrikje te Amsterdam. Aansluitend heeft u de gelegenheid na te borrelen

Er zijn 4 PO-punten toegekend door de Orde van Advocaten

Locatie
Tassenmuseum Hendrikje - Museum of bags and purses
Herengracht 573, Amsterdam
Reissuggestie hier: openbaar vervoer naar Rembrandtplein
Klik hier voor parkeersuggesties, betaald parkeren rondom de Grachtengordel-Zuid is mogelijk, maar is lastig.

Kosten deelname
€ 495,00 Per persoon
€ 450,00 Sponsors IE-Forum
€ 195,00 Rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time)
€ 195,00 bedrijfsjuristen / medewerker mode-industrie (selecteer "anders")
Genoemde prijzen zijn excl. BTW, incl. museumtoegang, koffie, thee, documentatie en borrel
Kortingen kunt u via webshop zelf aangeven, u ontvangt direct uw digitale factuur.

Hier aanmelden

Voorafgaand aan de bijeenkomst en in de pauze bestaat de mogelijkheid het Tassenmuseum te bezoeken, u staat automatisch op de toegangslijst.

IEF 13031

Door onderlinge afspraken is een nieuwe rechtssituatie gemaakt

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 19 augustus 2013 (W en Almteq tegen Siemens)
Uitspraak ingezonden door Maarten Russchen, Russchen advocatuur.
W. is een specialist op het gebied van 3D-printing. Almteq houdt zich bezig met de distributie van 3D printers. Siemens heeft beslag laten leggen op computers op grond van 28 Aw en 2.22 BVIE waarmee inbreuk gepleegd zou worden op de programma's NX 8.5 en Solid Edge van Siemens. Partijen hebben afspraken gemaakt over een schadevergoeding en over het aan het verkeer onttrekken van de inbreukmakende computers met illegale software. Door onderling afspraken te maken is er een nieuwe rechtssituatie gecreëerd met als gevolg dat de situatie en de vordering op grond waarvan er beslag is gelegd, is komen te vervallen. De voorzieningenrechter heft het beslag op en veroordeelt Siemens medewerking te verlenen aan het opheffen van het beslag. Siemens wordt in de gelegenheid gesteld de programmatuur te laten verwijderen.

 

4.3. Partijen twisten over de vraag of de vaststellingsovereenkomst vernietigbaar is, omdat deze onder bedreiging dan wel misbruik van omstandigheden tot stand zou zijn gekomen. W. c.s. heeft dit betoogd en Siemens heeft dit betwist. OF de vaststellingsovereenkomst daadwerkelijk onder bedreiging dan wel misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, kan zonder nader feitenonderzoek en/of verdere bewijsvoering, waarvoor deze procedure zich niet leent, niet worden vastgesteld. De voorzieningenrechter gaat er dan ook voorshands van uit dat de tussen partijen tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst nog steeds bestaat tussen partijen.

4.3. In de vaststellingsovereenkomst hebben partijen onderling afspraken gemaakt over een schadevergoeding en over het aan het verkeer onttrekken van de inbreukmakende computers met illegale software, die in de bedrijven van W. c.s. aanwezig waren. Door onderling, nadat het verlof tot het leggen van conservatoir beslag tot afgifte en bewaring was verleend, afspraken te maken hebben Siemens en W. c.s. een nieuwe rechtssituatie gecreëerd met als gevolg dat de rechtssituatie en de vordering op grond waarvan het verlof tot het leggen van conservatoir beslag is verleend, is komen te vervallen. Vorenstaande brengt met zich dat het beslag onrechtmatig is. Gelet hierop is de vordering van W. c.s. tot opheffing van het beslag tot afgifte van de BTO laptop en tot opheffing van het beslag op de Dell PC toewijsbaar.

IEF 13030

Erfgoedorganisaties en organisaties van rechthebbenden vragen aandacht wetgever voor Extended Collective Licensing

Uit de VOI©E-nieuwsbrief: Organisaties van erfgoedinstellingen en collectieve organisaties van rechthebbenden zijn de afgelopen maanden met elkaar om de tafel gaan zitten om oplossingen te zoeken voor een aantal knelpunten op het gebied van auteursrecht. Dit heeft geleid tot de opstelling van een uitgangspuntendocument dat door beide partijen kan worden gebruikt bij licentieonderhandelingen, en een brief aan de Ministeries van OCW en Veiligheid en Justitie waarin zij aandacht vragen voor een wettelijke verankering van Extended Collective Licensing.

Nederland is één van de koplopers op het gebied van digitalisering van erfgoedcollecties, maar als het gaat om de online beschikbaarstelling ervan, lopen bibliotheken, musea en archieven tegen een auteursrechtelijk knelpunt aan. De Auteurswet eist namelijk dat voorafgaand aan vermenigvuldiging en publicatie van een werk toestemming wordt gevraagd aan de rechthebbende(n). Bij massadigitalisering gaat het vaak om het regelen van rechten van duizenden rechthebbenden. Als de rechthebbende niet bekend is, maakt de Europese Richtlijn voor Verweesde werken mogelijk dat deze verweesde werken beschikbaar worden gesteld mits een zorgvuldig en gedocumenteerde zoektocht heeft plaatsgevonden naar de onbekende rechthebbende, die echter bij zulke grote aantallen moeilijk is uit te voeren.

Uitgangspuntendocument
Rechthebbenden zijn voor een deel vertegenwoordigd in collectieve beheersorganisaties (CBO’s). CBO’s bieden erfgoedinstellingen de mogelijkheid om de verantwoordelijkheid voor de rechtenafhandeling tegen een vergoeding aan de CBO’s over te laten, niet alleen voor de door hen vertegenwoordigde rechthebbenden, maar indien gewenst ook voor de (nog) niet door hen vertegenwoordigde of nog onbekende rechthebbenden. De erfgoedinstellingen kunnen daarbij deels gevrijwaard worden voor aanspraken van deze (nog) niet door de CBO vertegenwoordigde rechthebbenden.
In het verleden is gebleken dat er nog wel eens onduidelijkheid bestaat over de rechten en plichten van zowel CBO’s als erfgoedinstellingen. Daarom hebben organisaties van Nederlandse erfgoedinstellingen (vertegenwoordigd in de werkgroep Auteursrecht) en een aantal CBO’s besloten om samen uitgangspunten op te stellen die kunnen helpen bij onderhandelingen over licenties voor digitaliseren en online beschikbaar stellen van erfgoed. De uitgangspunten zijn hier te lezen.

Rechtszekerheid
Als een erfgoedinstelling een overeenkomst met een CBO afsluit voor (nog) onbekende of niet door de CBO vertegenwoordigde rechthebbenden, kan de instelling nog steeds aansprakelijk worden gesteld voor het overtreden van de Auteurswet. Er is immers geen toestemming van de rechthebbende verkregen voorafgaand aan publicatie. In een aantal Europese landen is dit probleem opgelost via een wettelijke regeling van “extended collective licensing” (ECL). Via ECL is de CBO namelijk gerechtigd om de overeenkomst aan te gaan voor niet vertegenwoordigde rechthebbenden. In Nederland bestaat nog geen wettelijke basis voor ECL. Erfgoedinstellingen achten dit een onwenselijke situatie. Een wettelijke verankering van ECL zou de (aansprakelijkheid voor) inbreuken opheffen en erfgoedinstellingen de gewenste rechtszekerheid bieden.

Wettelijke basis voor Extended Collective Licensing
Organisaties van Nederlandse erfgoedinstellingen en de Federatie Auteursrechtbelangen hebben de Ministeries OCW en Veiligheid en Justitie gevraagd om de mogelijkheid te bekijken om Extended Collective Licensing (ECL), tegelijk met de implementatie van de Europese Richtlijn voor Verweesde werken, een wettelijke basis te geven.
De organisaties van erfgoedinstellingen zien hierin een belangrijk instrument voor de online toegankelijkheid van 20e-eeuws cultureel erfgoed.

De Federatie Auteursrechtbelangen is voorstander als ECL het voor erfgoedinstellingen gemakkelijker maakt collectieve licenties te sluiten, zolang de belangen van individuele rechthebbenden voldoende worden gewaarborgd.
Daarnaast zien partijen ECL als een invulling van het voornemen uit het regeerakkoord om het auteursrecht te moderniseren.

De brief is hier te lezen.

IEF 13029

Kritiek van Huydecoper op BenGH-arrest kan Verkade niet overtuigen

Conclusie A-G HR 13 september 2013, zaaknr. 10/00642 (Mag tegen Edco c.s.)
Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram, Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek en Alexander Odle, A.R.T. Intellectual Property.
Zie eerder BenGH [IEF 12376] en [IEF 11495]. De kritiek van Huydecoper op het arrest van het BenGH kan Advocaat-Generaal Verkade niet overtuigen. Zijn conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover de Hoge Raad dat al heeft aangekondigd in rov 5.2.7 [IEF 10420] ten aanzien van de auteursrechtelijke grondslag en verwerping van het incidentele beroep ex rov 5.2.8.

Het BenGH heeft anders beslist in de richting van de zogenaamde eerbiedigende werking: art. 14 lid 1 BTMW is niét van toepassing op handelingen die worden verricht door degene die daarmee vóór inwerkingtreding van het protocol van 2003 was begonnen, indien de houder zich vóórdien niet kon verzetten tegen deze handelingen krachtens art. 14 lid 8 BTMW (oud).

3.8. (...) Voor zover in het Benelux-recht gesproken kan worden van een 'hoofdregel van onmiddellijke werking' is een door de schriftelijke toelichting van MAG gepostuleerde regel van (Benelux-)recht dat een uitzondering op die hoofdregel 'beperkt moet worden uitgelegd' mij niet bekend.

3.12.1 Aan mijn bevindingen (...) kan m.i. ook niet afdoen hetgeen J.L.R.A. Huydecoper in zijn annotatie onder het arrest van het BenGH in BIE 2013, nr. 55, p. 176 [log in](kritisch) heeft opgemerkt. (...)

3.12.3 Voor zo'n redenering is uit een oogpunt van klassieke dogmatiek (en uit een oogpunt van welsprekendheid) iets te zeggen. Er is echter ook nogal wat tégen te zeggen.

Het effect van de bescherming tegen slaafse nabootsing wijkt, niettegenstaande de afwijkende dogmatische grondslag, in wezen niet af van bescherming door een IE-recht.

Omgekeerd is (mogelijke) 'verwarring bij het publiek' in wezen een doorslaggevend criterium bij beoordeling van ontoelaatbare gelijkenis als het gaat om wettelijke IE-rechten waarop Huydecoper het oog heeft: zoals auteursrecht, modellenrecht en (vorm-)merkenrecht. Daarin kan de andere terminologie in deze specifieke IE-wetten niet afdoen.

Door die bril bezien, is de 'verwarring bij het publiek', zoals door de Hoge Raad in zijn slaafse-nabootsingsjurisprudentie als deelcriterium gehanteerd - zij speelt géén rol indien de verwarringwekkende gelijkenis betrekking heeft op elementen die bijdragen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van het product - juist niét een rechtsgrond voor de bescherming, maar een (technisch-juridische) maatstaf of er sprake is van een zodanige gelijkenis, dat die de concurrent überhaupt een reden tot klagen kan geven. De rechtsgrond is veeleer: onbetamelijk profiteren, en die rechtsgrond ligt weer in het verlengde van de rechtsgrond voor de boven bedoelde IE-rechten.

De kritiek van Huydecoper op het arrest van het BenGH kan mij dus niet overtuigen.

IEF 13027

Verslag AIPPI Helsinki resolutie plain packaging en position paper UPC

Verslag Forum/ExCo van AIPPI International, Helsinki, 5-10 september 2013.
Octrooien, bekende merken, duur van het auteursrecht, schadevergoeding, plain packaging, Unified Patent Court.
Van 5-10 september vond het Forum/ExCo van AIPPI plaats in Helsinki. Ongeveer 15 leden van de VIE, de Nederlandse groep van AIPPI, waren daarbij aanwezig. Tijdens het ExCo zijn er vier nieuwe resoluties aangenomen naar aanleiding van de zgn. working questions:
Q233: Grace period for patents
Q234: Relevant public for determining the degree of recognition of famous marks, well-known marks and marks with reputation
Q235: Term of copyright protection
Q236: Relief in IP proceedings other than injunctions or damages

De teksten van deze resoluties zijn tot stand gekomen op basis van de rapporten die door de diverse nationale groepen zijn opgesteld en op basis van de debatten die in Helsinki hebben plaatsgevonden.

Verder is er in Helsinki gedebatteerd over een resolutie over ‘plain packaging’ naar aanleiding van nieuwe wetgeving in Australië en voorgestelde wetgeving in de EU die fabrikanten van rookwaren beperkingen opleggen over de wijze waarop zij hun merk mogen voeren op verpakkingen van tabaksproducten. In Helsinki werd nog geen consensus bereikt. Er ligt een concepttekst voor een resolutie waarover binnen enkele dagen elektronisch alsnog door het Executive Committee zal worden gestemd in de hoop dat er op tijd voor de stemming door het Europees parlement een resolutie zal zijn aangenomen.

Ook is er wederom gedebatteerd over het Unified Patent Court. Het Executive Committee heeft een Position Paper aangenomen dat ingestuurd zal worden in het kader van de public consultation over de Draft Rules of Procedure.

In 2014 zal er weer een World Congress zijn. Dit zal plaatsvinden in Toronto van 14 – 18 september. Daar zullen wederom delegates van alle nationale groepen discussiëren over vier nieuwe vragen met de bedoeling daarvoor resoluties aan te nemen. De vragen die in Toronto aan de orde zullen komen zijn:
Q238: Second medical use or indication claims
Q239: The basic mark requirement under the Madrid system
Q240: Exhaustion issues in copyright law
Q241: IP licensing and insolvency

Leden van de VIE kunnen zich nu vast bij het secretariaat aanmelden voor deelname aan een werkgroep voor één of meer van de vragen. Zodra de working guidelines door het Bureau van AIPPI in Zwitserland zijn opgesteld, zullen de werkgroepen aan het werk kunnen.

Zie voorgaande verslag AIPPI World Congres Seoul: IEF 11939

IEF 13025

Wel sprake van inbreuk, maar geschatte percentages te hoog

Gerechtshof Amsterdam 10 september 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3471 (Cassina tegen Dimensione)
Uitspraak ingezonden door Ruby Nefkens en Anouschka van de Graaf, Van der Steenhoven advocaten N.V.
Zie eerder IEF 9110. Auteursrecht, merkenrecht. Dimensione heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van 14 juli 2010. Zij vordert dat het vonnis vernietigd wordt en de vorderingen van Cassina afgewezen. Dimensione stelt dat Cassina niet gemachtigd is om in eigen naam op te treden tegen Dimensione. Ook heeft Cassina volgens haar geen redelijk belang meer om verklaring van recht en inbreukverboden te vorderen. Beide grieven falen. Het hof bevestigt dat Dimensione inbreuk heeft gemaakt op de auteurs- en de merkenrechten van Cassina. De grief van Dimensione die ingaat op de schadeberekening slaagt. De omvang hiervan kan niet nauwkeurig worden vastgesteld. Gelet op het grote prijsverschil acht het hof het eerder geschatte percentage van klanten van Dimensione, die dezelfde modellen bij Cassina zouden hebben gekocht (50%), te hoog. Het hof zal bij de schadeberekening uitgaan van 33,33% ofwel een verhouding van 3:1 tussen door Dimensione gerealiseerde en door Cassina gemiste verkopen. De vorderingen in incidenteel beroep van Cassina worden afgewezen.

De beoordeling
3.2 Met grief 1 in het principaal appel bestrijdt Dimensione dat Cassina van La Fondation de exclusieve licentie heeft verkregen om het merk LE CORBUSIER te gebruiken alsook dat aan Cassina een volmacht is verleend om in eigen naam op te treden tegenn inbreuken op rechten van La Fondation, zoals de rechtbank onder 2.2 heeft overwogen. Volgens Dimensione heeft de licentieovereenkomst waarop Cassina zich heeft beroepen enkel betrekking op auteursrechten en niet op merkrecht.
3.3 Deze grief faalt. In de door Cassina c.s. als productie 3a overlegde licentieovereenkomst, zoals deze volgens Cassina c.s. moet worden gelezen en welke lezing door Dimensione vervolgens niet is bestreden, is door La Fondation en andere rechthebbenden aan Cassina het exclusieve recht verleend de onderhavige meubelmodellen onder de merknaam "I maestri le Corbusier" te fabriceren en te verkopen en is haar een volmacht verleend om in eigen naam, zonder tussenkomst van de rechthebbenden, op te treden tegen inbreuk op voornoemde auteurs- en merkrechten.

3.4 Grief 2 in het principaal appel strekt ten betoge dat Cassina c.s. geen redelijk belang (meer) hebben bij de gevorderde verklaring voor recht en de gevorderde inbreukverboden. Dimensione wijst erop dat op grond van het tussen partijen gewezen kortgedingvonnis van 12 februari 2009 haar website is geblokkeerd voor het Nederlandse internetpubliek en sindsdien niet meer toegankelijk is geweest voor in Nederland gelokaliseerde IP-adressen, en dat zij in elk geval sinds februari 2009 geen auteursrechtelijk of merkenrechtelijk relevant aanbiedingshandelingen via internet of anderszins heeft verricht op de Nederlandse markt. Volgens Dimensione heet de rechtbank ten onrechte nagelaten een en ander ni de feitenvaststelling te vermelden.

3.5 Ook deze grief treft geen doel. Uit de eigen stellingen van Dimensione vloeit voort dat zij de haar verweten handelingen heeft gestaakt op grond van de veroordelingen bij genoemd kortgedingvonnis, dat door dit hof bij arret van 22 september2009 is bekrachtigd. De daarbij getroffen voorlopige voorziening zou ingevolge art. 1019i Rv haar kracht verliezen wanneer niet binnen de in het vonnis gestelde termijn van zes maanden een eis in de hoofdzaak was gesteld. Het belang van Cassina c.s. bij het instellen van de onderhavige vorderingen is hiermee gegeven. (...)

Auteursrecht
3.11 (...) Daarbij is verder geoordeeld dat  het aanbod van Dimensione, ook indien dit inhoudt dat juridische levering en eigendomsoverdracht in Italië plaatsvindt, ertoe strekt de meubels op de Nederlandse markt ter beschikking te stellen en dat het gaat om een aanbod tot het feitelijk in het verkeer brengen in Nederland van de meubels, hetgeen moet worden aangemerkt als distributie in de zin van art. 4 ARI.
3.12 Dimensione bestrijd die beoordeling met haar grieven 4,5 en 6. (...)
3.13 Dit betoog houdt geen stand.

Merkenrecht
3.15 Met grief 7 bestrijdt Dimensione dat haar website, mailing en catalogus op Nederland zijn gericht. Zoals hierboven is overwogen gaat dit verweer niet op.
3.16 Voorts voert Dimensione tegen de haar verweten merkinbreuk het verweer dat zij op haar website en in haar mailing en catalogus de aanduidingen Le Corbusier en (Gerrit) Rietveld uitsluitend in beschrijvende zin gebruikt, te weten als verwijzing naar de ontwerpers van de door haar aangeboden meubelmodellen. Het gaat bij deze aanduidingen volgens Dimensione om de artistieke herkomst en niet om de commerciële herkomst van de meubels. (...) Zij gebruikt deze namen, die gelijk zijn aan dan wel overeenstemmen met de door Cassina c.s. ingeroepen merken, voor dezelfde waren als die waarvoor de merken zijn ingeschreven, en wel op zodanige wijze dat daardoor verwarring kan ontstaan bij het publiek omdat het publiek denkt dat het originele modellen betreft. Dimensione handelt aldus in strijd met art. 2.20 lid 1 sub b BVIE. (...)

Misleidende reclame
3.17 Zoals het hof hiervoor heeft overwogen is de handelwijze van Dimensione en het door haar gebezigde verkoopmodel aan te merken als distributie in de zin van art. 4 ARI en als auteursrechtinbreuk in Nederland. (...)
3.18 (...) De rechtbank heeft dit handelen terecht als onrechtmatig jegens Cassina c.s. aangemerkt.

Schade
3.23 De omvang van de schade kan niet nauwkeurig worden vastgesteld en het hof zal de schade daarom schatten op de wijze als bedoeld in artikel 6:97 BW. Evenals de rechtbank zoekt het hof daarbij aansluiting bij de opstelling die door Cassina c.s. is overlegd. De daarin gehanteerde winstmarges per meubelmodel bestaan uit een percentage van de 'ricavi netti', dat is het netto resultaat. (...) Gelet op het grote prijsverschil - de prijzen zijn bij Cassina ca. 2,5 á 4 keer hoger dan bij Dimensione - is het onwaarschijnlijk dat het om dezelfde doelgroepen gaat en dat 50% van de klanten van Dimensione dezelfde modellen bij Cassina zouden hebben gekocht wanneer deze niet door Dimensione waren (geïmiteerd en) aangeboden. Het hof acht daarom dit percentage te hoog geschat en zal bij de schadeberekening uitgaan van 33.33% ofwel een verhouding 3:1 tussen door Dimensione gerealiseerde en door Cassina gemiste verkopen.

Slotsom
4.1 In het principaal appel slagen de grieven 13 t/m 16. het ho zal het dictum sub 5.5 inzake de schadevergoeding opnieuw formuleren als hierna te melden en zal het vonnis in zoverre vernietigen. De overige grieven falen n het vonnis zal voor het overige worden bekrachtigd, zulks met aanpassing van het dictum sub 5.2.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
Rechtspraak.nl (pdf)
Afschrift HA ZA 09-33194 (pdf)