DOSSIERS
Alle dossiers

Collectieve exploitatie  

IEF 15387

Vraag aan HvJ EU: Kan dubbele en driedubbele van passende vergoeding voor auteursrechtinbreuk worden gevorderd?

Prejudiciële vraag gesteld aan HvJ EU 15 mei 2015, IEF 15386; zaak C-367/15 (OTVK tegen Poolse Filmmakers Associatie)
Auteursrecht. ECER:  Verzoekster exploiteert een kabeltelevisienetwerk. Verweerster is een organisatie die door MinOCW is gemachtigd tot beheer van auteursrechten. Tussen partijen is in oktober 1995 een licentieovereenkomst gesloten waarin een vergoeding voor verweerster is geregeld. In 1998 beëindigt verweerster de overeenkomst en stelt voor een nieuwe te sluiten waarin een hogere vergoeding voor verweerster geregeld is. Die komt blijkbaar niet tot stand. Verweerster vordert op 12-01-2009 dat verzoekster wordt beboet en een verbod krijgt opgelegd heruitzendingen op haar netwerk te verrichten van televisieprogramma’s totdat een nieuwe licentieovereenkomst tot stand is gekomen. De rechter stelt in zijn beslissing van 06-03-2009 verweerster grotendeels in het gelijk. Verzoekster heeft verweerster een bedrag volgens eigen berekening betaald. Maar wettelijk heeft verweerster recht op drie keer de passende vergoeding omdat verzoekster programma’s uitzond terwijl zij (wist dat zij) geen licentie had. De rechter houdt wel rekening met de machtspositie van verweerster. Tussen 2010 en 2013 pendelt de zaak heen en weer van appelrechter naar cassatie v.v.

De verwijzende Poolse cassatierechter hoeft bij de derde keer dat de zaak bij hem voorligt alleen uitspraak te doen over de door verweerster gevorderde (driedubbele) vergoeding. De bescherming in de Poolse regeling is uitgebreider dan in RL 2004/48. Eerder heeft de cassatierechter geoordeeld dat verzoekster terecht heeft aangevoerd dat artikel 13 en overweging 26 van RL 2004/48 preciseren dat de EULS geen verplichting mogen introduceren om te voorzien in een niet-compensatoire vergoeding. De rechter twijfelt dan ook over de juiste uitleg van de bepalingen van de RL en legt daarom de volgende vraag voor aan het HvJ EU:

“Kan artikel 13 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten (PB L 157[, blz.]. 45) aldus worden uitgelegd dat de houder van patrimoniale auteursrechten waarop inbreuk is gemaakt, vergoeding kan eisen van de door hem geleden schade op grond van de algemene beginselen, of, zonder dat de schade en het causale verband tussen het inbreukmakende feit en de geleden schade hoeven te worden aangetoond, de betaling kan vorderen van een bedrag dat overeenkomt met het dubbele en, bij foutieve inbreuk, het driedubbele van de passende vergoeding, terwijl artikel 13 van richtlijn 2004/48 bepaalt dat de rechterlijke instantie beslist over de schadevergoeding rekening houdend met de in artikel 13, lid 1, onder a), vermelde aspecten, en dat zij enkel als alternatief in bepaalde gevallen de schadevergoeding kan vaststellen als een forfaitair bedrag op basis van de in artikel 13, lid 1, onder b), vermelde elementen? Is de toekenning, op verzoek van de belanghebbende, van een forfaitaire schadevergoeding waarvan het bedrag vooraf is vastgesteld en die het dubbele of het driedubbele van de passende vergoeding uitmaakt, toegestaan op grond van artikel 13 van de richtlijn, gelet op het feit dat in overweging 26 van de considerans ervan wordt gepreciseerd dat het doel van de richtlijn niet erin bestaat een niet-compensatoire schadevergoeding in te voeren?"
IEF 15262

Dubbelinterview over implementatie van de Richtlijn Collectief Beheer in de Wet Toezicht

Erik Thijssen, Enerzijds/Anderzijds, Sena Performers Magazine 2015-3, p. 10-11.
Bijdrage ingezonden door Erwin Angad-Gaur, secretraris/directeur Ntb en voorzitter sectie Uitvoerend Kunstenaars Sena. Vlak voor de zomer ging het wetsvoorstel Implementatie Richtlijn Collectief Beheer naar de Tweede Kamer: een aanpassing van de Nederlandse toezichtregels op collectief beheersorganisaties (CBO’s) waaronder ook Sena. Het wetsvoorstel roept diverse vragen op: hoe ver mag de overheid gaan bij het stellen van regels voor rechtenorganisaties? Past de aanpak van Nederland wel bij de wensen van de Europese Commissie? We vroegen het PvdA-woordvoerder Astrid Oosenbrug en Sena-sectievoorzitter Peter Boertje.
Lees verder

IEF 15220

CvTA geeft Videma aanwijzing bestuurlijke organisatie

CvTA 18 augustus 2015, IEF 15220 (bestuurlijke organisatie Videma)
(...) Vanuit een historisch gegroeide situatie wordt het bestuur van de Stichting Videma gevormd door de aandeelhouders van Bureau Filmwerken BV. Deze vennootschap voert het collectief beheer in opdracht van de Stichting Videma uit conform een meerjarige dienstverleningsovereenkomst. Als gevolg van deze situatie zijn de rechthebbenden, verenigd in de Stichting Gesloten Netwerken (SGN) en de Stichting Groepstelevisie (STG) niet in het bestuur van de Sichting Videma vertegenwoordigd. Deze situatie voldoet niet aan de eisen van governance, zoals het CvTA deze in 2010 heeft geformuleerd. Het College geeft de Stichting Videma een aanwijzing de bestuursstructuur zodanig te wijzigen dat zeggenschap van de rechthebbenden in het bestuur van Videma is geborgd. Videma is in de gelegenheid gesteld in een periode van 3 maanden uitvoering te geven aan de aanwijzing.

Aanwijzing:
Het College wijst Videma aan, overeenkomstig artikel 6 lid 2 WTCBO haar statuten zodanig te wijzigen dat het bestuur van Videma zal bestaan uit drie leden, waarvan één bestuurder door SGN en STG gezamenlijk en één bestuurder door de aanheenhouders van Bureau Filmwerken B.V. zal worden benoemd, welke bestuursleden vervolgens gezamenlijk een derde bestuurslid (tevens voorzitter) zullen benoemen.

Alle bestuursleden van Stichting Videma dienen onafhankelijk te zijn in die zin dat de bestuurder:
1) Tijdens zijn bestuurslidmaatschap en in het jaar voorafgaand aan zijn benoeming geen werknemer, bestuurder, directeur of topfunctionaris is of is geweest bij Bureau Filmwerken, een daaraan gelieerde onderneming, Stichting Gesloten Netwerken, Stichting Groepstelevisie of een van de bij deze Stichting aangesloten organisaties;
2) Zelf geen substantiële vergoeding ontvangt als rechthebbende op rechten die door deze CBO worden beheerd, noch werkzaam is bij een organisatie die van of via de desbetreffende CBO een substantiële vergoeding ontvangt als rechthebbende op rechten die door deze CBO worden beheerd.

Videma dient uiterlijk drie maanden na dagtekening van deze brief aan deze aanwijzing te hebben voldaan. Indien Videma in gebreke is, kan het College besluiten tot het opleggen van één of beide van de in artikel 18 en 19 WTCBO opgelegde sancties.

Het College merkt op dat, indien partijen tijdig voor het verstrijken van de genoemde termijn een door partijen gezamenlijk gedragen alternatieve oplossing aan het College voorleggen die aan de daaraan te stellen eisen van goed bestuur voldoet, zulks aanleiding kan zijn voor het College om deze aanwijzing in te trekken.
IEF 15205

Geschillencommissie Auteursrechten moet advies geven over billijkheid tarieven

Rechtbank Rotterdam 26 augustus 2015, IEF 15205; ECLI:NL:RBROT:2015:6050 (NVZ Vereniging Ziekenhuizen tegen Stichting Videma)
Collectief beheer. Auteursrechten. De zaak gaat over een collectieve actie van de branchevereniging over billijkheid van tarieven voor vertoning en doorgifte van TV en video's in ziekenhuizen. Het feit dat Videma de tarieven voor de ziekenhuisbranche niet in overleg met NVZ heeft vastgesteld, is niet te wijten aan de gestelde onwil van Videma en dus niet onrechtmatig. Videma verschilt qua marktkracht in haar optreden niet wezenlijk van dat van organisaties met verplicht collectief beheer, die een monopoliepositie hebben. Videma heeft daarom een economische machtspositie. De Rechtbank Rotterdam is voornemens om nog wat vragen voor te leggen aan de Geschillencommissie Auteursrechten.

4. De beoordeling
4.11.Volgens de vermelding op de website van Videma hebben de zenders waarvan zij de rechten beheert 85% van het marktaandeel in de consumentenmarkt. Voorts is niet in geschil dat er op de Nederlandse markt geen anderen dan de oorspronkelijke rechthebbenden zelf zijn die buiten Videma om licenties aan gebruikers kunnen verstrekken. Het zal voor een gebruiker niet aanlokkelijk zijn om met iedere individuele rechthebbende afzonderlijke overeenkomsten te sluiten, omdat daaraan zoals NVZ c.s. onweersproken hebben gesteld aanzienlijk meer transactiekosten verbonden zullen zijn. Tenslotte blijkt ook uit de parlementaire geschiedenis van de Wet toezicht cbo’s (Tweede Kamer 2008-2009, 31.766, nr. 3, p. 3 - 5) dat het daarin geregelde toezicht noodzakelijk is geacht omdat er geen volwaardige markt van elkaar beconcurrerende beheersorganisaties bestaat en dat Videma volgens de wetgever qua marktkracht in haar optreden niet wezenlijk verschilt van dat van organisaties met verplicht collectief beheer, die een monopoliepositie hebben. Op grond van dit alles staat voldoende vast dat het marktaandeel van Videma op de markt voor licenties voor zakelijke (groeps)vertoning van televisieprogramma’s en speelfilms en doorgifte van televisieprogramma’s in elk geval meer dan 50% bedraagt. Feiten of omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er sprake is van een uitzondering op het onder 4.10 vermelde beginsel zijn niet door Videma gesteld, zodat hiermee vast staat dat Videma een economische machtspositie heeft.

4.17. Ingevolge artikel 24 juncto artikel 22 van de op 1 juli 2013 in werking getreden Wet toezicht cbo’s beslist de rechter over een geschil tussen een cbo en betalingsplichtigen over de billijkheid van de hoogte en de toepassing van de door cbo’s in rekening gebrachte vergoedingen niet dan nadat de in artikel 22 van die wet bedoelde geschillencommissie (verder: de Geschillencommissie Auteursrechten) in de gelegenheid is gesteld hieromtrent advies uit te brengen, tenzij die commissie hierover reeds uitspraak heeft gedaan of de rechter ook zonder advies aanstonds kan beslissen. Van een eerdere uitspraak van de Geschillencommissie Auteursrechten is niet gebleken. De andere uitzondering doet zich evenmin voor nu Videma de gestelde onbillijkheid van de tarieven betwist (vgl. Tweede Kamer 2008-2009, nr. 31.766, nr. 3, p 38). De rechtbank zal derhalve de Geschillencommissie Auteursrechten in de gelegenheid stellen het bedoelde advies te geven. Dat de taak van de Geschillencommissie Auteursrechten bij artikel 3 van haar reglement (bijlage I bij Regeling aanwijzing geschillencommissie ex artikel 22 Wet toezicht cbo’s) is beperkt tot geschillen over de billijkheid van de hoogte en toepassing van door cbo’s op of na 1 juli 2013 in rekening gebrachte vergoedingen, geeft gelet op het verplichte karakter van het advies van de Geschillencommissie Auteursrechten geen aanleiding tot een andere beslissing, te meer nu het onderhavige geschil vergoedingen omvat die na die datum in rekening zijn gebracht.

4.34. Uit het vorenstaande volgt dat het feit dat Videma de tarieven voor 2013 en/of 2014 voor de ziekenhuisbranche, althans voor de NVZ-leden, niet in overleg met NVZ heeft vastgesteld niet is te wijten aan de gestelde onwil van Videma en in de gegeven omstandigheden niet onrechtmatig was. Dit leidt er toe dat vordering sub 6 als ongegrond dient te worden afgewezen.

4.64. De rechtbank is voornemens de volgende vragen aan de Geschillencommissie Auteursrechten voor te leggen:
1. Is de hoogte van de door Videma voor 2013 en 2014 voor de leden van NVZ vastgestelde tarieven voor
a)    doorgifte van TV
b)    vertoning van TV
c)    voor vertoning van TV en video en doorgifte van TV (de all-in prijs)
en de op basis daarvan in rekening gebrachte vergoedingen over die jaren billijk?
Wilt u bij de beantwoording van deze vraag in ieder geval ingaan op het debat tussen partijen over:
-    de in die jaren door Videma gehanteerde tarieven in vergelijkbare branches, zoals zorginstellingen, hotels, cafés en recreatiebedrijven,
-    het verschil tussen de all-in prijs van 2012 en die van 2013 en 2014
-    vergelijkbare tarieven in andere lidstaten van de EU,
-    de aard en de omvang en de intensiteit van het gebruik.
2. Als er sprake is van verschillen ten opzichte van vergelijkbare branches zijn die dan gerechtvaardigd, bijvoorbeeld vanwege bestaande afspraken betreffende de branche en/of in het Pastorsoverleg gemaakte afspraken?
3. Als er sprake is van aanzienlijke verschillen met vergelijkbare tarieven in andere lidstaten van de EU zijn die dan gerechtvaardigd?
4. Indien en voor zover u zichzelf niet bevoegd acht om de voormelde vragen met betrekking tot de in (de eerste helft van) 2013 gehanteerde tarieven en in rekening gebrachte vergoedingen te beantwoorden, wilt u dan in ieder geval de vragen beantwoorden met betrekking tot de in het restant van de in vraag 1 vermelde periode gehanteerde tarieven en in rekening gebrachte vergoedingen?
5. Heeft u overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten (uitsluitend) over de aan de Geschillencommissie Auteursrechten voor te leggen vragen, zulks ten einde aanscherpingen en/of aanvullingen van die vragen voor te stellen. Hiertoe zal de zaak, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, naar de rol worden verwezen.
IEF 15186

Staking van wekelijkse uploads muziekcollectie via Usenet

Beschikking Vzr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25 juni 2015, IEF 15186 (Stichting BREIN tegen X)
Beschikking ingezonden door Thomas Kriense, Stichting BREIN. Auteursrecht. Ex parte. Gerekwestreerde uploadt wekelijks op Usenet een collectie van de nieuwe Nederlandstalige muziekproducties van onder meer Gerard Joling, Wolter Kroes, Ali B en Nick & Simon. Dit gebeurt via NZB-bestanden die via "spots" naar een bestand leiden die via nieuwsgroepen gedownload kunnen worden. Er volgt een dwangsom van 2.000 per dag(deel), met een maximum van 50.000 [red. inzender meldt dat een schikking is getroffen].

IEF 15176

BGH over aansprakelijkheid van access provider voor Sharehoster-linksite

BGH 30 juli 2015, Sachen I ZR 3/14 (3dl.am)
In Duitsland heeft GEMA Duitslands grootste telecomonderneming in haar rol als acces-provider aangesproken op auteursrechtinbreuk die door derden zijn begaan door het verzamelen van hyperlinks naar sharehosters (RapidShare, netload, Uploaded).

Persbericht: Die Klägerin ist die Gesellschaft für musikalische Aufführungs- und mechanische Vervielfältigungsrechte (GEMA). Sie nimmt ihr von Komponisten, Textdichtern und Musikverlegern aufgrund von Berechtigungsverträgen eingeräumte urheberrechtliche Nutzungsrechte an Musikwerken wahr.

Die Beklagte ist Deutschlands größtes Telekommunikationsunternehmen. Sie war Betreiberin eines zwischenzeitlich von einer konzernverbundenen Gesellschaft unterhaltenen Telefonnetzes, über das ihre Kunden Zugang zum Internet erhielten. Als sogenannter Access-Provider vermittelte die Beklagte ihren Kunden auch den Zugang zu der Webseite "3dl.am".

Nach Darstellung der Klägerin konnte über diese Webseite auf eine Sammlung von zu urheberrechtlich geschützten Musikwerken hinführenden Hyperlinks und URLs zugegriffen werden, die bei Sharehostern wie "RapidShare", "Netload" oder "Uploaded" widerrechtlich hochgeladen worden seien. Die Klägerin sieht hierin eine Verletzung der von ihr wahrgenommenen Urheberrechte, wobei sie geltend macht, Inhaberin des Rechts der öffentlichen Zugänglichmachung im Einzelnen benannter Musikwerke zu sein. Sie macht geltend, die Beklagte habe als Störerin für das Bereithalten der einen Download durch beliebige Nutzer ermöglichenden Links und URLs auf der Webseite "3dl.am" einzustehen, da es ihr möglich und zumutbar sei, derartige Rechtsverletzungen zu unterbinden. Die Klägerin hat die Beklagte auf Unterlassung in Anspruch genommen, über von ihr bereitgestellte Internetzugänge Dritten den Zugriff auf Links zu den streitbefangenen Werken über die Webseite "3dl.am" zu ermöglichen.

Das Landgericht hat die Klage abgewiesen. Das Berufungsgericht hat die Berufung der Klägerin zurückgewiesen. Es hat angenommen, auch ein Access-Provider könne zwar grundsätzlich als Störer für Urheberrechtsverletzungen Dritter haften. Die Voraussetzungen, bei deren Vorliegen einem Access-Provider untersagt werden könne, Dritten solche Rechtsverletzungen zu ermöglichen, lägen im Streitfall jedoch nicht vor. Der Beklagten sei es - ohne eine ausdrückliche gesetzliche Grundlage - insbesondere mit Blick auf die mit möglichen Sperrmaßnahmen verbundenen Beeinträchtigungen von (Grund-)Rechten Dritter nicht zuzumuten, den Zugang zu den streitbefangenen Links und URLs zu unterbinden.

Mit der vom Berufungsgericht zugelassenen Revision verfolgt die Klägerin ihr Unterlassungsbegehren weiter.
IEF 15168

Ex parte tegen torrentuploaders Dutch Release Team

Beschikking Vzr. Rechtbank Noord-Holland 10 april 2015, IEF 15168 (Stichting BREIN tegen Dutch Release Team - V) en Vzr. Rb Noord-Holland 15 april 2015, (tegen beheerder hetmultimediacafe.nl A) en Vzr. Rb Limburg 13 april 2015, IEF 15168 (- d)
Beschikkingen ingezonden door Victor den Hollander en Bastiaan van Ramshorst, Stichting BREIN. Ex parte. Auteursrecht. V/d/A - laatste is ook beheerder hetmultimediacafe.nl - maken onderdeel uit van Dutch Release Team dat zich richt op gratis ter beschikking stellen van films, tv-series en andere beschermde werken via BitTorrent websites. V/d/A uploaden torrents, die bij het downloaden van een bestand, reeds gedownloade delen van het bestand automatisch uploaden (seeden); dit kan pas beëindigd worden nadat het volledige bestand is gedownload. Op multimediacafe.nl worden reviews geplaatst, zonder directe links naar de bestanden, waarbij de titel van de review direct resultaat in zoekmachines oplevert naar de torrent-sites. Bevel tot staking wordt gegeven, onder last van dwangsom van €2.000 met een maximum van 50.000.

Op andere blogs:
Stichting BREIN

IEF 15148

Vragen aan HvJ EU over wettelijke collectieve vertegenwoordiging voor out-of-print books

Prejudiciële vraag aan HvJ EU 19 juni 2015, IEF 15148; zaak C-301/15 (Soulier et Doke)
Verzoekers komen op tegen een wetswijziging waarmee wordt beoogd niet meer commercieel geëxploiteerd en daardoor voor het publiek ontoegankelijk geworden schriftelijk erfgoed te ontsluiten door de digitale exploitatie te bevorderen van werken die zijn verveelvoudigd in vóór 1 januari 2001 in Frankrijk gepubliceerde boeken die niet meer door een uitgever op de markt worden gebracht en niet op papier of in digitale vorm verkrijgbaar zijn.

MinCultuur benoemt een erkende auteursrechtenorganisatie die bevoegdheid krijgt om toestemming te verlenen voor de reproductie of weergave in digitale vorm van deze boeken na een termijn van zes maanden, gerekend vanaf het moment van inschrijving ervan in een openbare, onder de Bibliothèque nationale de France ressorterende gegevensbank. Het recht van verzet voor auteurs wordt (in principe) beperkt tot zes maanden na de inschrijving. Verzoekers stellen bij verzoekschrift van 02-05-2013 bevoegdheidsoverschrijding en eisen vernietiging van het decreet. Zij achten het decreet onverenigbaar met de Berner Conventie met name vanwege ontbrekende rechten voor rechtsopvolgers van auteurs. De beperking van het uitsluitende recht van de auteur van een beschermd werk in de zin van de Conventie om toestemming te verlenen voor reproductie voldoet niet aan de ‘driestappentoets’ van de Conventie, de TRIPsovereenkomst, de WIPO en van RL 2001/29. De onderliggende FRA wet waarop de voorwaarden zijn gebaseerd achten zij in strijd met VWEU artikel 26 en 56, en met RL 2006/123. Het grondwettelijk Hof heeft eerder geoordeeld dat er geen strijd is met de FRA Gw.

De verwijzende FRA rechter (RvS) wijst de meeste voorgedragen middelen af. Ook de klacht over schending van RL 2006/123 wijst hij af naar aanleiding van arrest C-351/12 (RL niet van toepassing op diensten van organisaties voor het collectieve beheer van auteursrechten). Hij vraagt zich wel of de FRA regeling verenigbaar is met de artikelen 2 en 5 van RL 2001/29 en besluit daarover de volgende vraag aan het HvJEU voor te leggen:

“Verzetten bovengenoemde bepalingen van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij zich ertegen dat een regeling als die welke in punt 1 van deze beslissing is onderzocht, de uitoefening van het recht om toestemming te verlenen voor de reproductie en de weergave in digitale vorm van “niet meer verkrijgbare boeken” toevertrouwt aan erkende auteursrechtenorganisaties, terwijl zij de auteurs van deze boeken of hun rechthebbenden de mogelijkheid biedt die uitoefening onder de door haar bepaalde voorwaarden te beletten of te beëindigen?”
IEF 15036

BGH bevestigt: geen vergoeding voor achtergrondmuziek tandartswachtkamer

BGH 18 juni 2015, IEF 15036 (GEMA - Duitse tandartspraktijk; persbericht)
Auteursrecht. Naburige rechten. CBO. Duitsland Partijen hebben in augustus 2003 een auteursrechtelijk licentieovereenkomst gesloten voor het laten horen van radiozenders in de wachtruimte van de tandartspraktijk. Na het Marco Del Corso-arrest [IEF 9859], heeft de tandarts de overeenkomst beëindigd zonder opzegtermijn te hanteren. Het BGH is gebonden aan de uitleg van het Europese gemeenschapsrecht door het Hof van Justitie en volgt haar dan ook in het oordeel dat er geen vergoeding verschuldigd is, omdat de casus gelijk is.

Der Beklagte hat der Klägerin zum 17. Dezember 2012 die fristlose Kündigung des Lizenzvertrags erklärt. Diese hat er damit begründet, dass die Wiedergabe von Hintergrundmusik in Zahnarztpraxen nach dem Urteil des Gerichtshofs der Europäischen Union vom 15. März 2012 (C-135/10) keine öffentliche Wiedergabe darstelle.

Die Klägerin hat den Beklagten mit ihrer Klage auf Zahlung der für den Zeitraum vom 1. Juni 2012 bis zum 31. Mai 2013 geschuldeten Vergütung von 113,57 € in Anspruch genommen.
(...)
Die Parteien hatten den Lizenzvertrag am 6. August 2003 in der damals zutreffenden Annahme geschlossen, dass die Rechtsprechung in der Lautsprecherübertragung von Hörfunksendungen in Wartezimmern von Arztpraxen eine - vergütungspflichtige - öffentliche Wiedergabe im Sinne von § 15 Abs. 3 UrhG* sieht, die zum einen in das ausschließliche Recht der Urheber von Musikwerken oder Sprachwerken eingreift, Funksendungen ihrer Werke durch Lautsprecher öffentlich wahrnehmbar zu machen (§ 22 Satz 1 Fall 1 UrhG**) und zum anderen einen Anspruch der ausübenden Künstler auf angemessene Vergütung begründet, soweit damit Sendungen ihrer Darbietungen öffentlich wahrnehmbar gemacht werden (§ 78 Abs. 2 Nr. 3 Fall 1 UrhG***).

Dem Urteil des Gerichtshofs der Europäischen Union vom 15. März 2012 ist zu entnehmen, dass eine öffentliche Wiedergabe im Sinne von Art. 3 Abs. 1 der Richtlinie 2001/29/EG zur Harmonisierung bestimmter Aspekte des Urheberrechts und der verwandten Schutzrechte in der Informationsgesellschaft**** und Art. 8 Abs. 2 Satz 1 der Richtlinie 2006/115/EG zum Vermietrecht und Verleihrecht sowie zu bestimmten dem Urheberrecht verwandten Schutzrechten im Bereich des geistigen Eigentums***** jedenfalls voraussetzt, dass die Wiedergabe gegenüber einer unbestimmten Zahl potentieller Adressaten und recht vielen Personen erfolgt. Der Gerichtshof der Europäischen Union hat mit diesem Urteil ferner entschieden, dass diese Voraussetzungen im Allgemeinen nicht erfüllt sind, wenn ein Zahnarzt in seiner Praxis für seine Patienten Hörfunksendungen als Hintergrundmusik wiedergibt.

Der Bundesgerichtshof ist an die Auslegung des Unionsrechts durch den Gerichtshof der Europäischen Union gebunden und hat die entsprechenden Bestimmungen des nationalen Rechts richtlinienkonform auszulegen. Der vom Bundesgerichtshof zu beurteilende Sachverhalt stimmte darüber hinaus in allen wesentlichen Punkten mit dem Sachverhalt überein, der dem Gerichtshof der Europäischen Union bei seiner Entscheidung vorgelegen hatte. Der Bundesgerichtshof hat daher entschieden, dass die Wiedergabe von Hörfunksendungen in Zahnarztpraxen im Allgemeinen - und so auch bei dem Beklagten - nicht öffentlich und damit auch nicht vergütungspflichtig ist.

IEF 15031

Bestuurder Fresh FM hoofdelijk aansprakelijk voor Sena-vergoeding

Ktr. Rechtbank Den Haag 11 juni 2015, IEF 15031 (SENA tegen SCOEZH)
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser, Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger. Gedaagde exploiteert Fresh FM een niet-landelijke commerciële radio-omroep; bestuurder heeft een vaststellingsovereenkomst gesloten om 30.000 als billijke vergoeding te betalen. Bestuurder ontkent dat hij in privé heeft meegetekend voor de betalingsverplichting. De kantonrechter veroordeelt SCOEZH en bestuurder hoofdelijk om betalingstermijnen (met wettelijke handelsrente) te betalen, opgave te doen van de commerciële inkomsten en dat op straffe van een dwangsom.

SCOEZH en X hebben geen gemotiveerd verweer gevoerd tegen de stelling dat Sena dat de tweede en zesde betalingstermijn opgenomen in de vaststellingsovereenkomst onbetaald zijn gebleven, en dat de vierde betalingstermijn niet tijdig is voldaan. SCOEZH en X hebben evenmin verweer gevoerd tegen de stelling dat zij vanwege het niet (tijdig) voldoen aan deze betalingsverplichtign de in de overeenkomst onder 2.3 opgenomen boete verschuldigd zijn. De kantonrechter zal dan ook de onderdelen 1a tot en met 1c van de vorderign toewijzen, inclusief de gevorderde handelsrente. (...)