Automatische Assoziation
Conclusie AG HvJ Dámaso Ruiz-Jarabo Colomer, 7 maart 2006, zaak C-48/05, Adam Opel AG tegen Autec AG. Uitlegging van de artikelen 5, lid 1, sub a, en 6, lid 1, sub b, van de Merkenrichtlijn. (Nederlandse versie nog niet beschikbaar)
Interessante conclusie over merchandise, automatische Assoziation en kortgebroekte knapen. Afbeelding van „Opel-Blitz“-logo van autoproducent op verkleinde modelauto's. AG Dámaso Ruiz-Jarabo Colomer, die in Picasso al liet zien dat hij niet van de straat is, geeft zich ook nu weer over aan literair-emotionele bespiegelingen.
In der Spielzeugindustrie ist es seit 1898 üblich, Modellautos nach realen Vorbildern herzustellen und zu vermarkten, was auch für die anderen Fortbewegungsmittel (Züge, Flugzeuge und Schiffe) gilt. Die kleinen Fahrzeuge sind zur „Proustschen Madeleine“ der Erwachsenen geworden, bei denen in manchen Momenten ihre Erfahrungen als Knaben in kurzen Hosen wieder aufleben und die ihren Träumen freien Lauf lassen.
Wurde am Anfang die Wirklichkeit im Kleinen zugunsten einer ganz konkreten Zielgruppe, nämlich der Kinder, wiedergegeben, um ihnen, ihrer Größe angepasst, die Welt der Erwachsenen näher zu bringen, so hat sich mit der Zeit der Kreis der Empfänger erweitert, um auch den erwachsenen Sammler zu erfassen. Wahrscheinlich haben gerade die Sammler die Anforderungen an die Qualität der Nachbildung angehoben, indem sie gefordert haben, dass das Modell in höchstem Maße originalgetreu ist. Deshalb werden solche Artikel nicht mehr entworfen, ohne dass außer den charakteristischsten Merkmalen auch die kleinsten Details nachgebildet werden.
Die Kommission weist zutreffend darauf hin, dass der Hersteller derartiger Nachbildungen die Wünsche des Kunden nach einem zuverlässigen Abbild des Originals nur dann erfüllt, wenn ihm gestattet wird, alle Details bis ins Letzte zu beachten und z. B. auch in seine Kataloge Angaben zum Originalmodell aufzunehmen.
Die Automobilindustrie hat jedoch erst vor nicht allzu langer Zeit erkannt, welches wirtschaftliche Potenzial mit diesen Objekten im Hinblick auf das „Merchandising“ verbunden ist, und sie als Werbemittel, um die Treue der Kundschaft zu gewinnen, eingesetzt, wie Opel vorträgt und wie sich bei diesem Unternehmen daraus ergibt, dass sein Logo nach seinen eigenen Erklärungen bis 1990 für Spielzeug nicht geschützt war. Deshalb lässt sich kaum eine automatische Assoziation des Verkehrs zwischen dem Zeichen auf den Automobilen und dem Hersteller vorstellen.
Auch bestünde, wie die Kommission bemerkt, die Gefahr eines Monopols auf dem Modellmarkt, die sich aus einem äußerst strikten Verständnis der Tragweite des Untersagungsrechts ergibt, soweit ausschließlich die Lizenznehmer zur minuziösen Nachbildung der echten Kraftfahrzeuge berechtigt wären, wodurch die unternehmerische Freiheit der Wettbewerber in ungerechtfertigter Weise eingeschränkt würde.
Die Benutzungen außerhalb der eigentlichen Markenfunktion bilden, kurz zusammengefasst, eine offene Kategorie, die im Wege von Einzelfallentscheidungen nach und nach zu ergänzen ist, weshalb sie im Gegensatz zu den Fallgruppen des Artikels 6 Absatz 1 der Richtlinie 89/104 nicht restriktiv ausgelegt werden müssen, da sie keine Ausnahmen sind, sondern Grenzen für die Geltendmachung des Untersagungsrechts darstellen.
In der vorliegenden Rechtssache gehört die Anbringung des „Opel-Blitz“-Logos auf dem Spielzeug aus zweierlei Gründen zu einer Benutzungsart, die nichts mit der Funktion der Marke zu tun hat.
Ich bin mit der Kommission der Ansicht, dass aus den dargelegten Erwägungen nicht hervorgeht, dass im Ausgangsrechtsstreit die Marke verletzt wird, was nur dann der Fall wäre, wenn der Verbraucher das Opel-Logo auf den Modellfahrzeugen Dritter mit dem auf den von Opel vermarkteten Modellfahrzeugen in Verbindung bringen würde. Dass der Verbraucher die Marke auf dem Spielzeug mit der auf dem Original angebrachten Marke in Verbindung bringt, ist jedenfalls die unausweichliche Folge der exakten Nachbildung, die angestrebt wird, um den Verkehr durch eine Anpassung an seine Wünsche für sich zu gewinnen.
Außerdem bin ich der Ansicht, dass das Modell und sein Vorbild nicht zur selben Warenkategorie gehören; es handelt sich also nicht um identische Waren im Sinne von Artikel 5 Absatz 1 Buchstabe a der Richtlinie 89/104.
Im Licht der angestellten Überlegungen schlage ich dem Gerichtshof vor, dem Landgericht Nürnberg-Fürth wie folgt zu antworten:
Die Benutzung eines eingetragenen Zeichens für Spielzeug stellt keine Benutzung als Marke im Sinne von Artikel 5 Absatz 1 Buchstabe a der Ersten Richtlinie 89/104/EWG des Rates vom 21. Dezember 1988 zur Angleichung der Rechtsvorschriften der Mitgliedstaaten über die Marken dar, wenn der Hersteller eines Spielmodellautos ein real existierendes Vorbildfahrzeug in verkleinertem Maßstab einschließlich der auf dem Vorbild angebrachten Marke des Markeninhabers nachbildet und in Verkehr bringt.
Falls der Gerichtshof hinsichtlich der ersten Frage diesen Standpunkt nicht teilt, schlage ich ihm vor, die zweite und die dritte Frage wie folgt zu beantworten:
2. Die in Ziffer 1 beschriebene Art der Benutzung der Marke ist eine Angabe über andere Merkmale des Modellfahrzeugs im Sinne von Artikel 6 Absatz 1 Buchstabe b der Richtlinie 89/104.
3. In Fällen wie dem vorliegenden sind die vom Gerichtshof in den Urteilen Anheuser-Busch sowie Gillette Company und Gillette Group Finland aufgestellten Kriterien für die Beurteilung der Frage maßgebend, ob die Benutzung der Marke den anständigen Gepflogenheiten in Handel oder Gewerbe entspricht.
Bringt der Hersteller des Modellfahrzeugs auf der Verpackung und einem zur Benutzung des Spielzeugs erforderlichen Zubehörteil ein für den Verkehr als Eigenmarke erkennbares Zeichen sowie seine Unternehmensbezeichnung unter Nennung seines Firmensitzes an, so handelt er, vorbehaltlich der vom nationalen Gericht vorzunehmenden Gesamtwürdigung aller relevanten Umstände, in einer Weise, die den anständigen Gepflogenheiten in Gewerbe oder Handel entspricht.
Lees de conclusie hier.
Verkiezingskrantje
De Twenste Courant Tubantia onderneemt geen stappen tegen de Stadspartij in Enschedé. De krant heeft de verontschuldigen van de politieke partij geaccepteerd en is ervan overtuigd dat de Stadspartij te goeder trouw heeft gehandeld. De stadspartij had zonder toestemming artikelen en foto’s uit de krant gebruikt voor haar eigen verkiezingskrantje. De Twentse Courant Tubantia dreigde daarop met een schadeclaim omdat geen rekening was gehouden met auteursrechten. Lees hetzelfde bericht hier.
65 Euro
Nadere informatie over het symposium ter gelegenheid van de oprichting van de VvRr: Datum: Dinsdag 25 april 2006. vanaf 13.30 uur. Het symposium begint om 14.00 uur. Plaats: Kantoor De Brauw Blackstone Westbroek, Amsterdam. Kosten: Gratis voor leden. Opgave: Door inzending van dit aanmeldingsformulier.
Kronieken
Het kroniekenseizoen is weer begonnen. Hierbij de eerste: Prof. mr. D.J.G. Visser, Kroniek van de intellectuele eigendom, NJB nr 9, 3 maart 2006.
Eén jaar in twaalf pagina's. Aanvullende vraag: Is het 'Hoogleraar Intellectueel Eigendomsrecht' of Hoogleraar Intellectuele Eigendomsrecht'? En waarom? Lees de gehele kroniek hier.
Ten strijde
Heroïsch getoonzet stukje in de sportbijlage van de Volkskrant van vandaag. Onder de titel “Prinses Maxima duikt op in Nike-schandaal” bericht de krant dat journalisten Hugo Borst en Matty Verkamman in “de strijd tegen het gewetenloze Amerikaanse concern een beroemde advocaat in de hand hebben genomen. (…) de advocaat van het duo is niemand minder dat professor mr. Herman Loonstein”, de man die er “als David tegen Goliath” in 2003” in slaagde een vergoeding “uit het vuur te slepen” voor de door Prinses Maxima aangereden vleeshandelaar G. van der Bent. Bij het stuk is heel toepasselijk een foto van de vleeshandelaar afgebeeld.
De zaak zelf betreft vermeende ideeënroof en heeft verder helemaal niets met letselschade of gekroonde hoofden te maken. In Borsts eigen column in het AD vat hij de zaak zelf als volgt samen: “Met collega Matty Verkamman ben ik verantwoordelijk voor het uiterlijk van de nieuwe Nederlands eltal-shirts die met veel tromgeroffel worden gepresenteerd. (…) Na een slap verhaal zei Bakker (Nike) gisteren dat hij niet tot betaling kon overgaan, want hij had voor de juiste input naar wel meer mensen geluisterd. ‘Ja,’ zei ik, ‘maar hun slechte ideeën heb je niet genomen, die van ons wel. Als je niet betaalt heet dat jatten.’ Ik ben opgestaan en vertrokken.” Lees de hele column hier.
Maandag portretrechtdag
Na de portretzaak Van Den Bosch van afgelopen maandag (bericht hier), deze maandag de zaak Huisman – Madame Tussaud. De telegraaf bericht vandaag dat “het hoofd van onze tv-ster sinds kort weer op de Dam te bewonderen is. Maar dan wel in de horrorgalerij van het wassenbeeldenmuseum.”
“Na achttien jaar trouwe dienst ben ik hergebruikt. Ik hang nu in het museum, maar wel morsdood. Mijn ogen zijn naar boven geschoven. Ik heb een pruik gekregen en mijn hoofd is met bloed overgoten.” Huisman werd door een fan gewezen op de bewerking. Al die jaren heb ik meegewerkt. Maar kennelijk kon er geen briefje af op het moment dat je beeld wordt afgedankt.”
Madame Tussaud’s ondernam wel actie na een telefoontje van Huisman De wassen kop kreeg een nieuwe pruik en werd met wat extra bloed overgoten. De portretrechtelijke tentamenvragen liggen voor de hand. Lees hier meer.
Miljoenen
Novum bericht dat volgens VVD Tweede-Kamerlid Charlie Aptroot auteurs miljoenen mislopen. "Van het geld dat ondernemers betalen aan auteursrechtenorganisaties, zoals Buma/Stemra, komt te weinig terecht bij de auteurs." Aptroot vindt ook dat er één auteursrechtenorganisatie moet komen en pleit daarnaast voor een 'forse' verlaging van administratiekosten, openheid over salarissen van bestuurders en een verlaging van heffingen voor het midden- en kleinbedrijf.
Volgens het bericht zou Buma/Stemra bovendien 46 miljoen euro hebben verloren op een beleggingsportefeuille van 330 miljoen euro. En Videma zou vorig jaar 19,4 miljoen euro hebben geïnd, waarvan 6,3 miljoen euro is uitgekeerd aan rechthebbenden. De kamervragen zullen wel snel komen. Lees hier iets meer.
Correctie: zie later bericht hier.
Hilarisch
Mocht iemand van Endemol, Eyeworks of een andere productiemaatschappij dit lezen: koop onmiddellijk de filmrechten van NVM-Zoekallehuizen.nl! Serieuze rechtbankseries hebben we al genoeg, maar realistische juridische sitcoms zijn wellicht het nieuwe gat in de markt.
Bij wijze van uitzondering, met een beroep op het maatschappelijk belang en de humorexceptie, bijgaand een vrij ruim citaat uit een voor juridische begrippen redelijk hilarisch artikel de NRC van vrijdag (hier). Ook aardig is dit artikel in Emerce.
N.B: De werkelijkheid is natuurlijk veel genuanceerder en het leidt geen twijfel dat, zoals altijd, de betrokkenen verkeerd citeert of begrepen zijn in en door de media.
Nog maar even wachten
Gerechtshof Amsterdam, 3 maart 2006, LJN: AV30942. Peugeot Nederland N.V Tegen PCA Specialistenvereniging.
In Kort geding werd Peugeot verplicht om aan onafhankelijke reparateurs dezelfde technische informatie te verschaffen als aan de door haar erkende dealers en reparateurs op grond van de Europese Groepsvrijstellingsverordening. “Onafhankelijke marktdeelnemers dient op niet-discriminerende, vlotte en evenredige wijze toegang te worden verleend en de informatie moet in bruikbare vorm worden verstrekt. Indien op het relevante item een intellectuele-eigendomsrecht rust of indien het knowhow omvat, mag de toegang ertoe niet worden geweigerd op een wijze die op misbruik neerkomt.”
Maar in hoger beroep heeft Peugeot Nederland ter nadere toelichting van haar verweer een stuk overgelegd – in de Nederlandse vertaling - “Technische argumentatie voor de nieuwe Europese verordening”. Daarin wordt onder meer uiteengezet dat het in de bestaande electronische structuur niet mogelijk is om de gevoelige gegevens (veiligheid, diefstalbeveiliging) te scheiden van de overige gegevens. Onder het kopje “Veiligheidsrisico” wordt uiteengezet dat door een onjuiste programmering de werking verstoord kan worden, waardoor de auto minder veilig wordt.
Het hof stelt dat op grond van de in dit stadium van het geding voorhanden gegevens, in het bijzonder de genoemde productie, rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat het zonder enige beperking ter beschikking stellen van ‘PPS’ aan reparateurs die ter zake daarvan niet of onvoldoende getraind en deskundig zijn tot een onaanvaardbaar veiligheidsrisico zal leiden en dat geoordeeld zal worden dat bescherming daartegen vooralsnog niet met minder beperkende maatregelen kan worden bewerkstelligd.
Het belang van Peugeot Nederland om het door haar in hoger beroep nader toegelichte veiligheidsrisico ter beoordeling aan de (appèl)rechter te kunnen voorleggen alvorens gedwongen te kunnen worden om ‘PPS’ aan de PCA-dealers ter beschikking te stellen, is zwaarwegend. Daartegenover staat het aanmerkelijk geringere belang van de PCA-dealers om de beslissing in hoger beroep – die bij voortvarend procederen redelijkerwijs binnen drie maanden kan worden verwacht – niet te hoeven afwachten en reeds thans de beschikking te krijgen over ‘PPS’.
Het hof acht voormeld belang van Peugeot Nederland van zo veel meer gewicht dan dat van de vereniging PCA en de PCA-dealers, dat het belang van de vereniging PCA en de PCA-dealers in redelijkheid thans voor dat van Peugeot Nederland moet wijken.
De vordering van Peugeot Nederland in het incident moet worden toegewezen. Het hof zal de beslissing omtrent de proceskosten aanhouden tot de einduitspraak in het hoger beroep. Lees het arrest hier. Vonnis in kort geding hier.
Niet gegeven gegevens
Rechtbank ‘s-Gravenhage, 22 februari 2006, LJN: AV2897. Koepon Genetics Europe tegen Productschap Vee En Vlees / Cr Delta Vrv Holding B.V. Incidenteel vonnis.
Nederlandse IMS Health-variant. Over auteursrecht, mededinging en een databank met gegevens van runderen, o.a. stamboekgegevens, fokwaarden, exterieurgegevens en gegevens verkregen met de melkproductiecontrole.
Rechtbank citeert IMS Health van het HvJ omdat het voor “de onderhavige problematiek thans het meest recente en relevante arrest van het Hof van Justitie is: "Opdat de weigering van een onderneming die houder is van een auteursrecht om toegang te geven tot een product of een dienst die onontbeerlijk is voor de uitoefening van een bepaalde activiteit als misbruik kan worden aangemerkt, volstaat het blijkens deze rechtspraak dat is voldaan aan drie cumulatieve voorwaarden, namelijk dat deze weigering in de weg staat aan de introductie van een nieuw product waarnaar van de zijde van de consumenten een potentiële vraag bestaat, dat zij geen rechtvaardigingsgrond heeft en dat zij elke mededinging op een afgeleide markt uitsluit."
Door Koepon c.s. is niets concreets gesteld waaruit zou volgen dat zou zijn voldaan aan de eerste voorwaarde genoemd in r.o. 38 van bovengenoemd arrest. Haar stelling dat het opzetten van een tweede stamboek voor dezelfde rassen hoogst waarschijnlijk niet wenselijk, zo niet ondoenlijk, is, is in het geheel niet geconcretiseerd; evenmin is toegelicht waarom de weigering van CR Delta in de weg stond aan een nieuw Koepon-product, als alternatief voor dienstverlening op basis van het NIS. Verder is door Koepon c.s. ook niets gesteld over de hoogte van de vergoeding tegen betaling waarvan CR Delta bereid is meerbedoelde gegevens aan Koepon c.s. te verstrekken, wat zijzelf een redelijke vergoeding vindt en wat voor haar - gelet op haar overige activiteiten - een reële vergoeding is.
Evenmin is naar voorlopig oordeel van de rechtbank voldaan aan de derde voorwaarde dat de weigering van CR Delta elke mededinging op een afgeleide markt uitsluit: Koepon c.s. heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat het voor haar - financieel dan wel administratief - onmogelijk is zelf een erkenning als stamboek te verkrijgen en aldus een soortgelijk systeem als het NIS op te zetten.
Op grond van een en ander is de rechtbank voorlopig van oordeel dat CR Delta jegens Koepon c.s. ook geen misbruik maakt van een economische machtspositie door te handelen zoals door Koepon c.s. gesteld. Bedoelde handelwijze van CR Delta c.s. levert derhalve geen toerekenbare onrechtmatige daad op jegens Koepon c.s.
De slotsom is dat de gevraagde voorzieningen van Koepon c.s. dienen te worden afgewezen. Koepon c.s. zal - als de in het ongelijk gestelde partij - in de kosten van het incident worden veroordeeld. Lees het vonnis hier.