Gepubliceerd op maandag 18 augustus 2025
IEF 22857
HvJ EU ||
15 jul 2025
HvJ EU 15 jul 2025, IEF 22857; ECLI:EU:C:2025:582 (Afaaq Ahmad Qozgar tegen EUIPO, L’Oréal), https://www.ie-forum.nl/artikelen/hvj-beroep-qozgar-tegen-l-oreal-niet-ontvankelijk-wegens-ontbreken-relevante-rechtsvraag

HvJ: Beroep Qozgar tegen L’Oréal niet-ontvankelijk wegens ontbreken relevante rechtsvraag

HvJ EU 15 juli 2025, IEF 22857; ECLI:EU:C:2025:582 (Qozgar tegen EUIPO, L’Oréal). Het Hof van Justitie verklaart het beroep van Qozgar tegen de weigering van zijn merkaanvraag “CLEOPATRA” niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een aangevoerde rechtsvraag die van wezenlijke betekenis is voor de eenheid, samenhang of ontwikkeling van het Unierecht. De door Qozgar aangevoerde juridische grieven voldoen niet aan de formele vereisten voor toelating van het beroep. Qozgar, een Indiase partij, heeft beroep ingesteld tegen het arrest van het Gerecht, waarin zijn vordering tot nietigverklaring van een beslissing van de Kamer van Beroep inzake een oppositieprocedure tussen hem en L’Oréal werd afgewezen. Het geschil betrof het merk “CLEOPATRA” waarvoor L’Oréal oppositie had ingesteld. Qozgar had onder meer aangevoerd dat EUIPO ten onrechte een termijn had verlengd zonder daartoe een gemotiveerd verzoek van L’Oréal te ontvangen, en dat L’Oréal misbruik had gemaakt van de oppositieprocedure door bewust bepaalde waren wel en andere niet in te zetten.

Het Hof oordeelt dat het beroep niet mag doorgaan, omdat de appellant niet heeft aangetoond dat zijn zaak een rechtsvraag bevat die van wezenlijk belang is voor de eenheid, samenhang of ontwikkeling van het Unierecht. Ten aanzien van elk van de drie grieven van Qozgar stelt het Hof vast dat deze niet voldoen aan de vereisten van precisie en motivering. De aangehaalde punten blijven beperkt tot algemene stellingen en missen concrete toelichting waarom zij relevant zijn voor het Unierecht als geheel. Het Hof benadrukt dat een beroep alleen wordt toegelaten als duidelijk en nauwkeurig is aangegeven welke rechtsvraag aan de orde is, waarom deze belangrijk is voor het Unierecht, en op welke wijze het arrest van het Gerecht daarvan afwijkt. Qozgar’s betoog over de verlenging van termijnen, vermeend strategisch misbruik van oppositieregels en een verkeerde toepassing van het verwarringsgevaar wordt alle verworpen wegens onvoldoende onderbouwing van het gestelde belang voor de rechtsontwikkeling. Het Hof beslist derhalve dat het beroep niet mag worden behandeld en veroordeelt Qozgar tot het dragen van zijn eigen kosten.

19. Het Hof oordeelt dat het beroep niet mag doorgaan, omdat de appellant niet heeft aangetoond dat zijn zaak een rechtsvraag bevat die van wezenlijk belang is voor de eenheid, samenhang of ontwikkeling van het Unierecht. Ten aanzien van elk van de drie grieven van Qozgar stelt het Hof vast dat deze niet voldoen aan de vereisten van precisie en motivering. De aangehaalde punten blijven beperkt tot algemene stellingen en missen concrete toelichting waarom zij relevant zijn voor het Unierecht als geheel. Het Hof benadrukt dat een beroep alleen wordt toegelaten als duidelijk en nauwkeurig is aangegeven welke rechtsvraag aan de orde is, waarom deze belangrijk is voor het Unierecht, en op welke wijze het arrest van het Gerecht daarvan afwijkt. Qozgar’s betoog over de verlenging van termijnen, vermeend strategisch misbruik van oppositieregels en een verkeerde toepassing van het verwarringsgevaar wordt alle verworpen wegens onvoldoende onderbouwing van het gestelde belang voor de rechtsontwikkeling. Het Hof beslist derhalve dat het beroep niet mag worden behandeld en veroordeelt Qozgar tot het dragen van zijn eigen kosten.

21. Regarding, in the second place, the line of argument set out in paragraphs 9 to 11 of the present order relating to an alleged infringement by the General Court of its obligation to state reasons, it must be noted that while it is true that an absence of or an inadequate statement of reasons constitutes an error of law which may be invoked in the context of an appeal, the determination as to whether the appeal is allowed to proceed remains subject to specific conditions consisting, for the appellant, in demonstrating, as referred to in paragraph 17 of the present order, that that appeal raises one or more issues that are significant with respect to the unity, consistency or development of EU law (see, to that effect, order of 25 January 2024, CEDC International v EUIPO, C‑553/23 P, EU:C:2024:93, paragraph 20 and the case-law cited). However, in the present case, the appellant is unable to set out how the interest in reviewing compliance with the obligation to state reasons relating to the alleged strategy to circumvent the rules relating to proof of use enshrined in Article 47(2) of Regulation 2017/1001 goes beyond the scope of the judgment under appeal alone. Consequently, the appellant does not explain to the requisite standard why the General Court’s alleged infringement of the obligation to state reasons raises an issue that is significant with respect to the unity, consistency or development of EU law. This also applies to the appellant’s argument in the second ground of appeal according to which the Court of Justice should rule on the regime applicable to the lodging of a notice of opposition in order to circumvent the rules relating to proof of use.