DOSSIERS
Alle dossiers

Parallelimport  

IEF 14456

Verspreiden van prijslijsten en verhandeling onder AGD-status is merkinbreuk

Rechtbank Den Haag 12 november 2014, IEF 14456 (Bacardi tegen Castillon)
T1, AGD en merkinbreuk. Bij beschikking is aan Bacardi verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van Castillon. Het beslag is deels opgeheven, behalve vier dozen met ieder zes flessen Grey Goose. Dat het hier om T1-producten zou gaan of dat de desbetreffende producten onder T1-status door Castillon zijn geleverd aan afnemers, is niet van belang voor de merkinbreuk. Dat Castillon op de in de prijslijsten genoemde data geen Eristoff en Grey Goose producten in voorraad had (en dus niet kon aanbieden) doet niet af aan de merkinbreuk. Het aanbieden onder een aan het merk gelijk teken, is aan de merkhouder voorbehouden. Door het aanbieden van Bacardi-producten (middels verspreiden van prijslijsten) en de verhandeling onder AGD-status merkinbreuk gemaakt op ERISTOFF, GREY GOOSE en DEWAR’S van Bacardi.

3.2. (...) Bacardi c.s. handeert daarbij de volgende definitie van “inbreukmakende Bacardi-producten”: alle door Castillon ingekochte, geleverd gekregen, (al dan niet door derden voor Castillon) in voorraad gehouden, verkochte en/of geleverde producten; voorzien van de Bacardi-merken:
(i) waarvan door Castillon niet wordt aangetoond dat zij door of met toestemming van Bacardi c.s. in de EER in het verkeer zijn gebracht of dat zij uitsluitend de T1-status hebben gehad en derhalve bij voortduring uitgezonderd zijn gebleven van het vrij verkeer van goederen in de EU;
(ii) waarvan de productcodes zijn verwijderd;
(iii) die de niet-communautaire status hebben (T1-status) en waarbij is voldaan aan het criterium uit het Class-arrest (dit is bijvoorbeeld het geval indien T1-producten binnen de EU te koop worden aangeboden aan Europese drankenhandelaren of worden verkocht zonder dat daarbij enig voorbehoud wordt gemaakt).
Naar de rechtbank begrijpt uit het betoog van Bacardi c.s., gaat het hier niet om een cummulatieve maar een alternatieve opsomming van voorwaarden.

In reconventie:
3.6. Daartoe voert Castillon aan dat de inbeslaggenomen goederen niet inbreukmakend zijn nu het om goederen op douanestatus T1 gaat en er geen omstandigheden zijn gesteld of aannemelijk gemaakt die noodzakelijkerwijs impliceren dat de goederen binnen de EER in het vrije verkeer zullen worden gebracht.

T1, AGD en merkinbreuk
4.7. Partijen doelen met producten met T1-status of T1-goederen op niet-communautaire goederen die onder een douaneschorsingsregeling als extern douanevervoer of douane-entrepot in de EER zijn binnengebracht ofwel geplaatst. Deze goederen bevinden zich niet in het vrije verkeer van de EER. Producten met AGD-status of AGD-goederen zijn accijnsgoederen waarover invoerrechten zijn betaald en die douanerechtelijk in de EER in het vrije verkeer van de EER zijn gebracht en die vervolgens onder een accijnsschorsingsregeling zijn geplaatst. Daarmee is de verplichting tot betaling van accijnzen over deze goederen uitgesteld. Deze producten moeten worden opgeslagen in een accijnsgoederenplaats (AGP) en dienen te worden gedekt door een administratief document ten aanzien van de status (AGD). Hierover verschillen partijen niet van mening. Hun geschil heeft betrekking op de vraag of hiermee inbreuk gemaakt wordt op merkrechten.

Prijslijsten
4.17. (...) Uit door Bacardi c.s. overgelegde emails blijkt dat Torijn al sinds november 2010 bekend te zijn met Castillon en haar prijslijsten aangezien zij eerder op basis daarvan bestellingen bij Castillon blijkt te hebben geplaatst. Dat de op deze prijslijsten genoemde Bacardi-producten Dewar’s, Eristoff en Grey Goose door Bacardi c.s. niet (in deze samenstelling) worden aangeboden in Europa, dat zij deze niet aan Castillon heeft verkocht en dat zij Castillon voor de verhandeling daarvan in Europa geen toestemming heeft gegeven, is door Castillon niet weersproken, zodat de rechtbank daarvan uitgaat.

4.18 (...) Dat Castillon, zoals zij betoogt, op de in de prijslijsten genoemde data geen Eristoff en Grey Goose producten in voorraad had (en dus niet kon aanbieden) doet daar – wat daar ook van zij – niet aan af. Het aanbieden onder een aan het merk gelijk teken, is als zodanig een aan de merkhouder voorbehouden handeling.

4.20. Dat het hier – zoals Castillon onder verwijzing naar het Class-arrest betoogt – om T1-producten (d.w.z. in de EU binnengebrachte niet-communautaire waren geplaatst onder de regelingen extern douaneverkeer of douane-entrepot) zou gaan of dat de desbetreffende producten onder T1-status door Castillon zijn geleverd aan afnemers, is voor de vraag of sprake is van inbreuk op de merken onder de gegeven omstandigheden niet van belang. Het aanbod maakt in het geheel niet duidelijk dat het om producten met een T1-douanestatus zou gaan, zodat die eventuele status geen deel uitmaakt van het aanbod. Gesteld noch gebleken is overigens dat het aanbod als een aanbod van T1-producten dient te worden gezien of dat dit als zodanig wordt begrepen door het in aanmerking komende publiek. Het gaat hier dan ook niet om de enkele binnenkomst van deze producten in de EER maar om het – zonder aanduiding, voorbehoud of beperking – aanbieden van deze producten, hetgeen onder de gegeven omstandigheden merkinbreuk is. Uit het pleidooi ter comparitie is bovendien gebleken dat het niet enkel en alleen om verkopen op T1-status is gegaan. Volgens Castillon zijn 35 dozen op AGD-status verkocht aan een partij in Griekenland.

De inbeslaggenomen Bacardi-producten



De levering aan Torijn in januari 2012
4.26. Dat de levering van vijf dozen met ieder twaalf literflessen Dewar’s whisky door Castillon aan Torijn in januari 2012 heeft plaatsgevonden en dat deze producten de AGD-status hadden, wordt door Castillon niet betwist. Evenmin staat ter discussie dat het om Bacardi-producten gaat die zonder toestemmingen van Bacardi c.s. in de EU zijn gebracht. Zoals hiervoor is overwogen, neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat bij plaatsing onder de accijnsschorsingsregeling sprake is van in de EU in het verkeer gebrachte goederen. Nu het hier gaat om merkgoederen die zonder toestemming van de merkhouder in Nederland dan wel de Benelux in het verkeer zijn gebracht, is hier sprake van inbreuk op het Gemeenschapsmerk en het Benelux-merk DEWAR’S.

Conclusie merkinbreuk
4.27. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Castillon met het aanbieden van Bacardi-producten en de verhandeling van Bacardi-producten onder AGD-status inbreuk heeft gemaakt op de Gemeenschapsmerken en de Benelux-merken ERISTOFF, GREY GOOSE en DEWAR’S van Bacardi in Nederland respectievelijk de Benelux. Gelet op het voorgaande rechtvaardigt dit een veroordeling tot staking van de inbreuk zoals in het dictum verwoord. Deze veroordeling zal worden aangepast ter vermijding van executiegeschillen. Voorts zullen de middellijke vorderingen (het doen plegen) worden afgewezen, nu bij gebreke van enige toelichting een belang daarbij niet is komen vast te staan. Nu Bacardi-Martini geen beroep doet op merkrechten waarvan zij houdster is, ontbreekt een grondslag voor haar vordering tot staking van merkinbreuk. Deze vordering wordt daarom afgewezen. Voorts is niet komen vast te staan dat inbreuk is gemaakt op andere Bacardi-merken dan de hiervoor genoemde, zodat de vorderingen ten aanzien van andere merken dan de hiervoor genoemde zullen worden afgewezen.

Beslag
De vorderingen in conventie ten aanzien van de inbeslaggenomen producten worden afgewezen (zie 4.22-4.25) aangezien geen sprake is van merkinbreuk. Daarmee is de ondeugdelijkheid van dit recht voor het beslag een gegeven en dient het beslag te worden opgeheven. Te vermijding van executiegeschillen zal de termijn voor opheffing op 24 uur worden gesteld. De aan deze veroordeling verbonden dwangsom zal worden gematigd en van een maximum worden voorzien.
IEF 14453

Vrijwaring vanwege verklaarde vrijhandel binnen EU

Rechtbank Den Haag 26 november 2014, IEF 14453 (Converse tegen Van Caem en Goeiemode)
Incident. Namaak. Converse. Vrijwaring. Goeiemode voert aan dat, zo de vorderingen van Converse jegens haar toewijsbaar zouden zijn, VCS haar zou moeten vrijwaren, omdat VCS aan Goeiemode heeft verklaard ervoor in te staan dat de schoenen die zij aan Goeiemode heeft geleverd origineel en vrij verkoopbaar binnen de EU zouden zijn. Ook zonder die verklaring is VCS toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomsten, aldus Goeiemode. De rechtbank staat in het vrijwaringincident Goeiemode toe Van Caem Sports (VCS) in vrijwaring te dagvaarden en bepaalt dat de procedure wordt gevoegd met VCS tegen SMATT [IEF 14452].

3.1. Goeiemode vordert dat de rechtbank haar zal toestaan VCS in vrijwaring op te roepen. Goeiemode voert aan dat, zo de vorderingen van Converse jegens haar toewijsbaar zouden zijn, VCS haar zou moeten vrijwaren, omdat VCS aan Goeiemode heeft verklaard ervoor in te staan dat de schoenen die zij aan Goeiemode heeft geleverd origineel en vrij verkoopbaar binnen de EU zouden zijn. Ook zonder die verklaring is VCS volgens Goeiemode, in het geval van toewijzing van de vorderingen van Converse, toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de tussen Goeiemode en VCS gesloten koopovereenkomsten. Om die reden is zij gehouden de schade van Goeiemode te vergoeden, aldus Goeiemode.

4.2. Een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring is in beginsel toewijsbaar indien een partij krachtens een rechtsverhouding met een derde de gevolgen van een veroordeling in de hoofdzaak op die derde kan verhalen. Goeiemode heeft voldoende gemotiveerd en concreet gesteld dat zij, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, geheel of gedeeltelijk verhaal heeft op VCS. De incidentele vordering Goeiemode toe te staan VCS in vrijwaring op te roepen zal dan ook worden toegewezen, gelet op het feit dat de aangevoerde gronden die vordering kunnen dragen en Converse zich niet heeft verzet tegen toewijzing van deze vordering. De vrijwaringszaak kan worden aangebracht tegen de zitting van 21 januari 2015, zodat VCS kan concluderen voor antwoord in de vrijwaringszaak op dezelfde roldatum als hierna voor de hoofdzaak wordt bepaald.

4.4. Voeging van zaken op grond van artikel 222 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient onder meer te worden toegestaan indien bij dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn. Aan dit vereiste is ten aanzien van de onderhavige hoofdzaak en de vrijwaringszaak tegen SMATT met zaaknummer C/09/466731 HA ZA 14/633 voldaan. Nu VCS en Goeiemode zich aan het oordeel van de rechtbank refereren, zal de voegingsvordering worden toegewezen.
IEF 14452

Vrijwaringen vanwege toegezegde vrijhandel binnen EER

Rechtbank Den Haag 26 november 2014, IEF 14452 (Van Caem Sports tegen SMATT)
Incident. Namaak. Converse. Vrijwaring. VCS is toegestaan SMATT in vrijwaring op te roepen. SMATT heeft goederen ingekocht bij Dieseel en Fairview en dat door deze partijen zou zijn toegezegd, althans gepretendeerd, dat het originele Converse producten betreft die vrij te verhandelen zijn binnen de EER. De rechtbank staat toe om Dieseel en Fairview te dagvaarden, waar zij zich kunnen stellen. VCS wordt in de kosten van het incident veroordeeld.

2.1 (...)VCS meent dat zij heeft mogen vertrouwen op garantieverklaringen die door SMATT zijn afgegeven ten aanzien van – kort gezegd – de vrije verhandelbaarheid van de schoenen in de EER en dat zij terzake een eigen recht jegens SMATT heeft. VCS vordert op die grond, zakelijk weergegeven, veroordeling van SMATT tot betaling aan VCS van datgene waartoe VCS in de procedure tegen Converse mocht worden veroordeeld.

4.5. De onderhavige hoofdprocedure is bij vonnis van heden in de procedure met zaak- rolnummer C/09/454667 / HA ZA 13-1291 tussen Converse en VCS met die procedure gevoegd. Gelet daarop wordt de hoofdprocedure verwezen naar de rol van 4 maart 2015 om tezamen met de procedure tussen Converse en VCS te worden voortgezet. De vrijwaringsprocedure zal worden verwezen naar de rol van 21 januari 2014 waar Dieseel en Fairview zich kunnen stellen, waarna de vrijwaringsprocedure zes weken wordt aangehouden voor de conclusie van antwoord van Dieseel en Fairview. Dieseel en Fairview kunnen aldus op dezelfde datum antwoorden als SMATT.
IEF 14361

Geen nieuwe opgave inzake parallelimport Bacardi-producten

Hof Den Haag 11 november 2014, IEF 14361 (Van Caem tegen Bacardi)
Uitspraak ingezonden door Anne Sliepenbeek, Hofhuis Alkema Groen. Merkenrecht. T1/T2-status parallelimport. Het hof bekrachtigt het vonnis IEF 11446, zoals hersteld IEF 11626. Van Caem werd veroordeeld tot het doen van schriftelijk opgave van de leveranciers en afnemers. De grief gericht tegen de toewijzing van vordering tot doen van nieuwe opgave slaagt. Het belang van Van Caem bij afwijzing van het bevel nadere opgave te doen weegt zwaarder dan het belang van Bacardi bij toewijzing daarvan, mede in aanmerking nemende dat er een inbreukverbod geldt en is erkend dat in de EU (niet-uitgeputte) Bacardi-producten met een AGP-status waren opgeslagen en verhandeld.

28. Gelet op het bovenstaande is naar het oordeel van het hof onduidelijk of Van Caem na 3 oktober 2011 door (niet-uitgeputte) Bacardi-producten met een AGP-status in de EU op te slaan en te verhandelen merkinbreuk heeft gepleegd. Hieraan kan het beroep van Bacardi bij pleidooi in hoger beroep op de beschikking van het Hof van Justitie EG van 19 februari 2009 inzake UDV/Brandtraders niet afdoen. Bij de door het Hof van Justitie EG in voormelde uitspraak te beantwoorden vraag moesten het Hof van Justitie EG en de verwijzende rechter, het Hof van Cassatie van België, uitgaan van de vaststelling van het Hof van Brussel dat in de aan de orde zijnde zaak vermelding van het merk in stukken neerkomt op een gebruik in het economisch verkeer m de Gemeenschap. Uitsluitend was de vraag aan de orde of in die situatie het begrip gebruik (ook) betrekking heeft op een situatie waarin een handelstussenpersoon, die optreedt in eigen naam, maar voor rekening van de verkoper en derhalve geen belanghebbende bij de koop is, in zijn stukken voor zakelijk gebruik het teken gebruikt. Vergelijk hierover overwegingen 33, 34 en 35 van de beschikking. Het hof is overigens voorshands van oordeel dat als handel in niet uitgeputte producten in de EU (vanwege de Tl - of AGP-status daarvan) geen inbreuk oplevert, dit ook geldt voor het gebruik van het merk in prijslijsten en facturen betreffende die handel.
29. Gelet op bovenstaande onduidelijkheid over de vraag of sprake is van merkinbreuk, leidt een afweging van de wederzijdse belangen er naar het oordeel van het hof toe dat in dit kort geding het belang van Van Caem bij afwijzing van het bevel nadere opgave te doen van haar leveranciers en afnemers zwaarder weegt dan het belang van Bacardi bij toewijzing daarvan, mede in aanmerking nemende dat er reeds een (ruim) inbreukverbod geldt en Van Caem inmiddels erkent dat zij in de EU (niet-uitgeputte) Bacardi-producten met een AGP-status opslaat en verhandelt, zodat opgave niet nodig is om dat te kunnen aantonen.
IEF 14344

Verzoek aanpassing bewijsopdracht afgewezen

Hof Arnhem-Leeuwarden 4 november 2014, IEF 14344 (Converse/Kesbo tegen Scapino)
Eerder IEF 11650. Bewijs dat de betrokken Converse schoenen met toestemming van merkhouder in de EER op de markt zijn gebracht, is nog niet geleverd. Het verzoek om aanpassing van de bewijsopdracht wordt afgewezen omdat dit betekent dat een groot deel van de zaak zal moeten worden overgedaan. De goede procesorde verzet zich tegen aanpassing van de bewijsopdracht in deze fase van de procedure. Verzoek om deskundigenbericht wordt eveneens afgewezen. De vermeend inbreukmaker wordt wel in de gelegenheid gesteld om de door de merkhouder in beslag genomen schoenen door een deurwaarder op herkomstcode te laten controleren.
Lees verder

IEF 14245

Beoordelen onrechtmatigheid naar recht van land waar gedecodeerde goederen (dreigen te) komen

Hof Den Haag 30 september 2014, IEF 14245 (Van Caem tegen Bacardi)
Uitspraak ingezonden door Anne Sliepenbeek, Hofhuis Alkema Groen. Merkenrecht. Parallelhandel. Gedecodeerde goederen. De kern van het verweer in hoger beroep is dat ook door opslag en verhandeling van Bacardi-producten met een AGP-status geen merkinbreuk wordt gemaakt. Indien de stelling van Bacardi dat Van Caem in de EU ook handelt in niet-uitgeputte Bacardi-producten die noch onder een douaneschorsingsregeling, noch onder een accijnsschorsingsregeling vallen en die dus douanerechtelijk zijn ingevoerd en zijn uitgeslagen tot verbruik, juist is, is sprake van merkinbreuk. Dat wordt niet betwist, maar door het late tijdstip waarop deze stelling en aangeboden stukken aan de orde is gekomen, kunnen partijen zich uitlaten bij akte.

Codering beperkt legale parallelhandel en kan decodering noodzakelijk maken. Of sprake is van een onrechtmatige daad moet beoordeeld worden naar het recht van het land waar de gedecodeerde Bacardi-producten daadwerkelijk op de markt (dreigen te) komen. De door Bacardi gestelde (mogelijke) schade door decodering kan pas geleden worden indien de flessen op de markt komen.

2. T1-goederen zijn niet-communautaire goederen die onder de douaneschorsingsregelingen extern douanevervoer of douane-entrepot de Europese Unie zijn binnengebracht/geplaatst.

3. Goederen met een AGP-status zijn accijnsgoederen ten aanzien waarvan eventueel verschuldigde invoerrechten zijn voldaan en die douanerechtelijk zijn ingevoerd en in het vrije verkeer zijn gebracht, maar vervolgens onder een accijnsschorsingsregeling zijn geplaatst om de voldoening van de verschuldigde accijnzijn uit te stellen. Accijnsgoederen onder de accijnsschorsingsregeling mogen alleen worden opgeslagen of bewerkt in een accijnsgoederenplaats (AGP en worden vervoerd binnen het gesloten stelsel van onderling verbonden accijnsgoederenplaatsen en belastingentrepots. (...)

19. Indien de stelling van Bacardi dat Van Caem in de EU ook handelt in niet-uitgeputte Bacardi-producten die noch onder een douaneschorsingsregeling, noch onder een accijnsschorsingsregeling vallen en die dus douanerechtelijk zijn ingevoerd en zijn uitgeslagen tot verbruik, juist is, is sprake van merkinbreuk. Dat wordt door Van Caem op zichzelf ook niet betwist. Bacardi heeft nader bewijs van haar stelling aangeboden onder meer door het overleggen van stukken. Nu door het late tijdstip waarop deze stelling aan de orde is gekomen daarover geen volwaardig debat is gevoerd, zal het hof partijen, eerste Bacardi en vervolgens Van Caem, in de gelegenheid stellen zich hierover nader uit te laten bij akte. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol.

46. Van Caem stelt dat tegenover het belang van Bacardi haar belang bij een legale parallelhandel staat, welke handel door codering wordt beperkt en decodering noodzakelijk kan maken, nu merkhouders veelal trachten hun afnemers te beperken in hun mogelijkheden goederen aan andere tussenhandelaren te leveren door middel van contractuele beperkingen, hetgeen veelal niet is toegestaan of door middel van ongeoorloofde represailles, zoals het intrekken van kortingsregelingen. (...) Mede gelet op deze uitspraak [IEF 11898] acht het hof mogelijk dat in bepaalde landen eenzelfde belangenafweging wordt gemaakt in het kader van een onrechtmatige daadvordering en dat het op de markt brengen van gedecodeerde flessen in die landen niet onrechtmatig wordt geacht.

47. Of sprake is van een onrechtmatige daad moet naar het oordeel van het hof worden beoordeeld naar het recht van het land waar de gedecodeerde Bacardi-producten daadwerkelijk op de markt (dreigen te) komen. De door Bacardi gestelde (mogelijke) schade door decodering kan pas geleden worden indien de flessen op de markt komen. Het had op de weg van Bacardi gelegen om aan te geven waar Van Caem gedecodeerde Bacardi-producten (buiten de EER) op de markt brengt of dreigt te brengen en (gemotiveerd) te stellen dat dit naar recht van dat land onrechtmatig is. Nu zij dat heeft nagelaten, dient het gevorderde bevel als onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen.

IEF 14148

Onvoldoende spoedeisend belang bij staking merkinbreuk

Rechtbank Den Haag 27 augustus 2014, IEF 14148 (Bacardi tegen Seva)
Zie eerdere Bacardi-uitspraken. Tussenvonnis. Merkenrecht. Parallel import. Bacardi is houder van een aantal Gemeenschapsmerken en Beneluxmerken voor alcoholhoudende dranken. Seva heeft zonder toestemming van Bacardi partijen alcoholhoudende dranken voorzien van een BACARDI-merk in de EU in het verkeer gebracht. Bacardi stelt dat Seva gedecodeerde Bacardi-producten in voorraad heeft. Voor zowel het spoedeisend belang bij de door Bacardi ingestelde vordering tot merkinbreuk en het jegens haar onrechtmatig handelen bestaat geen grond. De rechtbank wijst de vordering tot zekerheidsstelling ten behoeve van Seva toe en houdt iedere verdere beslissing aan.

4.4. (...) Bacardi c.s. stelt dat sprake is van een voortdurende inbreuk op haar intellectuele eigendomsrechten door Seva, althans van voortdurende onrechtmatige handelingen van Seva jegens haar. Bacardi c.s. heeft echter slechts gewezen op één transactie uit 2009 waarbij Seva betrokken was en die mogelijk merkinbreuk vormt. Aldus heeft Bacardi c.s. het door haar gestelde voortdurende karakter van de merkinbreuk onvoldoende onderbouwd. Daar komt nog bij dat de beantwoording van de vraag of het feitencomplex van die transactie merkinbreuk vormt, naar voorlopig oordeel mede afhankelijk is van de beantwoording van prejudiciële vragen van het Gerechtshof Den Haag, die recent aan het Europese Hof van Justitie zijn gesteld. Voor zover deze transactie uit 2009 derhalve al merkinbreuk vormt, geldt voorts dat zonder toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat het bij uitstek gaat om een “ernstig, hoogst verwijtbaar geval van opzettelijke merkinbreuk”, zoals Bacardi c.s. stelt. Gelet hierop heeft Bacardi c.s. onvoldoende spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering onder I op grond van de door haar gestelde merkinbreuken, zodat die vordering op die grondslag niet toewijsbaar is.

4.5. Bacardi c.s. legt daarnaast een onrechtmatige daad ten grondslag aan de gevorderde voorlopige voorziening. Zij stelt daartoe dat Seva onrechtmatig jegens haar handelt door gedecodeerde Bacardi-producten in voorraad te hebben, ongeacht de vraag of die in de EU in het verkeer zijn gebracht. Zij onderbouwt die stelling met een prijslijst die volgens haar van Seva afkomstig is en waarop gedecodeerde Bacardi-producten zijn vermeld. Nu Seva gemotiveerd betwist dat die prijslijst van haar afkomstig is, is voorshands oordelend onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Seva gedecodeerde Bacardi-producten in voorraad heeft gehad. Reeds daarom is voor toewijzing van vordering I op grond van de gestelde onrechtmatige daad evenmin grond.

4.13. Voor het bepalen van de hoogte van de te stellen zekerheid zal worden aangesloten bij de regeling Indicatietarieven in IE-zaken. Omdat in dit stadium van de procedure niet kan worden beoordeeld of sprake zal zijn van een al dan niet als eenvoudig aan te merken procedure en op welke wijze deze procedure zal verlopen, zal Bacardi Limited worden gelast zekerheid te stellen voor een bedrag van € 25.000.--.

Lees de uitspraak: (pdf/link)

IEF 14118

Ontbinding koop Hilfiger overhemden op grond van 7:15 BW

Hof Den Haag 12 augustus 2014, IEF 14118; ECLI:NL:GHDHA:2014:4569 (Kruidvat tegen Bakker Partijenhandel)
Uitspraak ingezonden door Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht en Martin Hemmer, AKD. Contract. Merkenrecht. Invoer. Zie eerder (tussen- en eindvonnis). Kruidvat koopt van Bakker een partij Tommy Hilfiger-overhemden, wordt gewezen op een aanmerkelijke kans dat er merkinbreuk wordt gepleegd, ontbindt de koopovereenkomst met Bakker en vordert met succes de terugbetaling van het aankoopbedrag 6:271 BW. Op Bakker rust de stelplicht en bewijslast dat de overhemden met toestemming binnen de EER zijn gebracht. Bakker heeft in strijd met de harde garanties opgenomen in de algemene inkoopvoorwaarde gehandeld en ex 7:15 BW (overdracht vrij van lasten en beperkingen).

3.8 Het vooroverwogene brengt het hof tot het oordeel dat Bakker, door in strijd met artikel 6 van de algemene inkoopvoorwaarden en artikel 7:15 lid 1 BW een partij overhemden te leveren die inbreuk maakt op intellectuele eigendomsrechten van Tommy Hilfiger, is tekortgeschoten in nakoming van haar verplichtingen uit de koopovereenkomst. Daaruh volgt dat Kruidvat het recht had om de overeenkomst op grond van het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 BW te ontbinden. Gesteld noch gebleken is dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bakker heeft niet weersproken dat de e-mail van Kruidvat van 7 februari 2011 moet worden beschouwd als een ontbindingsverklaring, zodat die datum geldt als datum van de ontbinding. Als gevolg van de ontbinding zijn er voor Bakker en Kruidvat ongedaanmakingsverbintenissen ontstaan als bedoeld in artikel 6:271 BW. Kort gezegd dient Bakker de koopprijs aan Kruidvat terug te betalen en Kruidvat dient de partij overhemden aan Bakker terug te leveren. De overhemden zijn in de loop van de procedure op last van Tommy Hilfiger vernietigd, zodat Kruidvat haar ongedaanmakingsverbintenis niet kan nakomen. Bakker stelt dat Kruidvat niet gehouden was de overhemden te vernietigen, nu zij deze niet in voorraad had met het oog om deze in de handel te brengen en derhalve geen sprake was van gebruik van het merk in de zin van artikel 2.20 lid 2 BVIE, zodat Bakker geen merkinbreuk pleegde jegens Tommy Hilfiger. Onder die omstandigheden, waarbij Kruidvat zichzelf onnodig in de positie heeft gebracht dat zij de overhemden niet meer kan terugleveren, is het volgens Bakker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Kruidvat terugbetaling van de koopprijs en schadevergoeding vordert. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Anders dan Bakker betoogt, heeft Kruidvat de overhemden wel degelijk in voorraad genomen met de intentie om deze in de handel te brengen, zodat sprake is van gebruik van het merk in de zin van artikel 2.20 lid 2 BVIE.

Daaraan doet niet af dat Kruidvat op enig moment van die intentie heeft afgezien nadat haar duidelijk werd dat de overhemden niet met toestemming van de merkhouder bmnen de EER in het verkeer waren gebracht. Kruidvat was daarom gehouden mee te werken aan de vemietiging van de partij overhemden. Aangezien Bakker verder geen omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat &uidvat aanspraak maakt op terugbetaling van de koopprijs, gaat ook dh verweer van Bakker niet op. Voor zover Bakker betoogt dat Kruidvat jegens haar schadeplichting is vanwege de onmogelijkheid om de partij overhemden terug te leveren,gaat zij eraan voorbij dat Kruidvat zich te dien aanzien - gelet op de hiervoor besproken omstandigheden naar het oordeel van het hof terecht - op overmacht als bedoeld in artikel 6:75 BW beroept (zie proces-verbaal comparitie, p. 4). Een eventueel beroep van Bakker op verrekening van de door hem gestelde schade gaat al om die reden niet op.

3.9 Een en ander leidt tot de conclusie dat het bestreden eindvonnis, voor zover in conventie tussen partijen gewezen, dient te worden vernietigd en dat de vordering tot terugbetaling van de koopprijs alsnog zal worden toegewezen. Op grond van het bepaalde in artikel 6 (iii) van de algemene inkoopvoorwaarden is Bakker bovendien aansprakelijk voor de schade die Kruidvat lijdt als gevolg van de niet-nakoming van de in dat artikel opgenomen garanties.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14058

Opnieuw prejudiciële vraag in Bacardi-zaak

Gerechtshof Den Haag 22 juli 2014, IEF 14058, zaak C-379/14 (TOP Logistics, Mevi en Van Caem tegen Bacardi) - dossier
Uitspraak ingezonden door Mark Tsoutsanis en Paul Wezelenburg RWV advocaten, Gerard van der Wal Houthoff en Jesse Hofhuis, Hofhuis Alkema Groen. Merkenrecht. Parallelimport. Van Caem heeft zich aan de zijde van Mevi gevoegd, IEF 12890. Van goederen met een AGP-status die niet langer een T1-status hebben, moet worden aangenomen dat zij douanerechtelijk zijn ingevoerd onder de douaneregeling vrij verkeer. De douanestatus staat er dan niet langer aan in de weg dat sprake kan zijn van invoer in merkenrechtelijke zin. Het hof zal de vraag voorleggen of ten aanzien van goederen die zich onder gegeven omstandigheden onder een accijnsschorsingsregeling bevinden, sprake is van invoeren aldus dat sprake is van "gebruik (van het teken) in het economisch verkeer". Het hof heeft partijen daarnaast in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of Mevi op grond van vermeend onrechtmatig handelen van derden, in het midden latend of daarvan sprake is, verplicht kan worden tot afgifte van de beslagen gedecodeerde flessen. Hier zal het hof na beantwoording van de prejudiciële vragen op ingaan. Het hof houdt de beslissing aan en stelt prejudiciële vragen aan het HvJ EU.

42. Het hof zal derhalve aan het hof van Justitie EU de vraag voorleggen of ten aanzien van goederen zich onder voormelde omstandigheden onder een accijnsschorsingsregeling bevinden, sprake is van invoeren aldus dat sprake is van "gebruik (van het teken) in het economisch verkeer". Naar aanleiding van opmerkingen van Mevi dat het in feite gaat om de (ruimere) algemene vraag of de merkhouder zich kan verzetten tegen de aanwezigheid van goederen die zich, in de gegeven omstandigheden, onder een accijnsschorsingsregeling bevinden, zal het hof een dergelijke algemene vraag toevoegen voor het geval het Hof van Justitie EU van oordeel zou zijn dat sprake is van invoer in merkenrechtelijke zin. (…)
 
43. Gelet op het bovenstaande legt het hof op de voet van artikel 267 VWEU de volgende vragen aan het HvJ EU voor:

(…)
1. Wanneer, onder de omstandigheden als in deze zaak aan de orde, dergelijke goederen vervolgens worden geplaatst onder een accijnsschorsingsregeling moeten zij dan worden aangemerkt als ingevoerd in de van artikel 5, lid 3, sub c, van Richtlijn 89/104/EEG (thans Richtlijn 2008/95/EG), aldus dat sprake is van "gebruik (van het teken) in het economisch verkeer" dat dor de merkhouder kan worden verboden op grond van artikel 5, lid 1, van genoemde richtlijn?
2. Wanneer vraag1 bevestigend wordt beantwoord, heeft dan te gelden dat, onder de omstandigheden als in deze zaak aan de orde, de enkele omstandigheid in een lidstaat van dergelijke goederen (die zijn geplaatst onder een accijnsschorsingsregeling in die lidstaat) geen afbreuk doet of kan doen aan de functies van het merk, zodat de merkhouder zich beroept op nationale merkrechten in die lidstaat zich niet kan verzetten tegen die aanwezigheid?


IEF 14025

Verwijdering identificatiecode geen gegronde reden verzet parallelimport

Gemeenschappelijk Hof van Justitie Aruba e.a. 31 januari 2013, IEF 14025; ECLI:NL:OGHACMB:2013:69 (Bacardi tegen Cardinal)
Merkenrecht. Verzet parallelimport. GEA heeft vorderingen afgewezen onder verwijzing naar Diageo/Siriam [IEF 11268]. Het geschil betreft merkenrechtelijke vorderingen van Bacardi. Bacardi verzet zich tegen parallelimport van flessen waarvan de identificatiecode is verwijderd. De enkele omstandigheid dat een merkhouder een legitiem doel nastreeft met en aldus een legitiem belang heeft bij een maatregel, zoals het aanbrengen van identificatiecodes brengt niet mee dat hij een gegronde reden heeft voor verzet als bedoeld in art. 23 lid 8 Mlv, indien een handelaar die maatregel ongedaan maakt. Het hof bevestigt het bestreden vonnis.

 

2.6. In casu staat niet vast dat in het algemeen de aan de flessen en verpakkingen aangebrachte veranderingen een noemenswaardige afbreuk doen aan de goede faam van de merken (waarbij wordt uitgegaan van het luxe imago daarvan) of tot herkomstverwarring kunnen leiden. Naar het oordeel van het Hof streeft Bacardi met het aanbrengen van de identificatiecodes (mede) legitieme doeleinden na. Na afweging van de met die doeleinden samenhangende belangen van Bacardi bij het ongemoeid laten van de identificatiecodes enerzijds tegen het belang van een vrije parallelhandel anderzijds, komt het Hof tot het oordeel dat geen sprake is van een gegronde reden als bedoeld in artikel 23 lid 8 Mlv. Hierbij is het Hof er veronderstellenderwijs van uitgegaan dat tenminste een der legitieme belangen van Bacardi op een wettelijke regeling, te weten het Landsbesluit Etikettering, is gebaseerd.

2.7. Dat er thans geen of weinig prijsverschil is tussen met instemming en zonder instemming van de merkhouder ingevoerde flessen, betekent niet dat indien de vrije parallelimport wordt aangetast, deze situatie zal blijven voortbestaan. Dat thans de identificatiecode niet wordt gebruikt om vrije parallelimport op te sporen, biedt geen garantie dat indien de vorderingen van Bacardi worden toegewezen, zulks niet zal veranderen. Identificatiecodes stellen merkhouders in staat om eventuele lekken in hun verkooporganisatie op te sporen. In elk geval gaat van de mogelijkheid van opsporing reeds een ‘chilling effect’ uit. De bewijsaanbiedingen die Bacardi in dit verband hebben gedaan acht het Hof onvoldoende gemotiveerd.