Bijdrage ingezonden door Charles Gielen, NautaDutilh
Charles Gielen - Noot onder HvJ EU Commit/Combit

C. Gielen, Noot onder HvJ EU 22 september 2016 (Commit/Combit); C-223/15; IEF 17158; gepubliceerd in NJ 2017/341
1. In dit arrest en in het eveneens in dit nummer opgenomen en door mij van een annotatie voorziene Kerrygold-arrest speelt een belangrijk beginsel van het Uniemerken systeem een rol. Dit beginsel is dat het Uniemerk (vroeger: Gemeenschapsmerk) een unitair karakter heeft; dit merk heeft in de hele Unie dezelfde rechtsgevolgen hetgeen inhoudt dat inschrijving, overdracht, afstand, vervallen- of nietigverklaring en verbod op gebruik ervan slechts voor de gehele Unie mogelijk is (zie art. 1 lid 2 van Verordening 2015/2424 die op 23 maart 2016 in werking is getreden en die Verordening 207/2009 verving (de lezer zij gewaarschuwd: de meeste bepalingen van de thans geldende verordening hebben andere artikelnummers dan die van Verordening 207/2009, die in dit arrest nog aan de orde was)). De Uniemerken verordening geeft geen duidelijk antwoord op de vraag of de rechter die inbreuk op een Uniemerk vaststelt ook automatisch een verbod voor de hele Unie moet geven. De verordening bepaalt slechts dat de Uniemerken-rechtbank bevoegd is ter zake van inbreuk op het grondgebied van alle lidstaten (thans art. 126 lid 1) en verder dat wanneer die rechter oordeelt dat er inbreuk is, hij de inbreukmaker verbiedt de inbreukhandelingen te verrichten (thans art. 130 lid 1). Het lijkt logisch dat voornoemd unitair beginsel met zich brengt dat in beginsel een verbod voor de hele Unie wordt gegeven en aldus besliste het Hof in het Chronopost-arrest (HvJ 12 april 2011, NJ 2013/209 met mijn noot).