Noot Paul Geerts onder Kornspitz
P.G.F.A. Geerts, Noot onder Kornspitz, IEF 14420, eerder verschenen: IER 2014/50.
Bijdrage ingezonden door Paul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen. (...) Merkenrecht. 6. Dat brengt mij bij de eerste prejudiciële vraag [IEF 13612]. In het Bostongurka-arrest heeft het HvJ beslist dat de vraag of een merk de in de handel gebruikelijke benaming is geworden van een waar of dienst waarvoor het is ingeschreven, niet enkel moet worden beoordeeld in het licht van de wijze waarop consumenten en eindverbruikers het waarnemen, maar ook – naargelang van de kenmerken van de betrokken markt – rekening houdend met de wijze waarop beroepsbeoefenaars, zoals verkopers, het waarnemen [IEF 2843]. Aangezien in de onderhavige zaak het merk "KORNSPITZ" alleen in de perceptie van de eindverbruikers van de broodjes tot soortnaam is verworden wenst de verwijzende rechter te vernemen of de aan de merkhouder verleende rechten ook vervallen kunnen worden verklaard wanneer dit merk in de perceptie van de verkopers van het eindproduct dat is geproduceerd op basis van de door de houder van dat merk geleverde grondstof, niet de gebruikelijke benaming is geworden.
16. Maar men kan op basis van dit arrest evengoed een ander standpunt innemen. In het Levi Strauss/Cassuci-arrest (r.o. 29) weegt het HvJ het belang van de merkhouder om de wezenlijke functie van zijn merk te handhaven af tegen de belangen van de andere marktdeelnemers om te beschikken over tekens om hun waren en diensten aan te duiden. Door te beslissen dat de verbodsvordering van de merkhouder (onder de gegeven omstandigheden) niet kan worden toegewezen, laat het HvJ de belangen van de andere marktdeelnemers zwaarder wegen. Als wij bij de beantwoording van de hierboven in nr. 14 gestelde vraag deze gedachte doortrekken en de belangen van de andere marktdeelnemers laten prevaleren, dan ligt het voor de hand om aan te nemen dat het moment dat de dagvaarding wordt uitgebracht (dan wel een reconventionele vordering wordt ingesteld) beslissend is.
17. Het is een dooddoener, maar het is het HvJ die ook deze knoop uiteindelijk zal moeten doorhakken. Ik ben er een voorstander van om de belangen van de andere marktdeelnemers zwaarder te laten wegen, zodat de merkhouder door een hernieuwde inburgering van het merk tijdens de procedure het verval van dat merk niet kan voorkomen. Met andere woorden: het moment dat de dagvaarding wordt uitgebracht (dan wel een reconventionele vordering wordt ingesteld) zou in mijn ogen dus het beslissende moment moeten zijn, waardoor de merkhouder de vordering tot verval niet kan frustreren.
Bijdrage van Tomas Westenbroek,
Bijdrage ingezonden door Corina Post,
Maar eerst een stukje geschiedenis
Bijdrage ingezonden door Bas Kist,
Bijdrage ingezonden door Michiel Heffels,
Langenscheid beschikte niet alleen over een logo, maar ook over een contourloos kleurmerk geel. Het is niet eenvoudig om een enkele kleur als merk ingeschreven te krijgen. En eigenlijk is dat maar goed ook. Een enkele ‘contourloze’ kleur als merk geeft de merkhouder immers een monopolie op het gebruik van een specifieke kleur ongeacht op welke manier het wordt gebruikt, zolang het maar dient ter onderscheiding van zijn producten en diensten. Merkhouders dienen daarom aan te tonen dat ‘hun’ kleur al bij het overgrote deel van het publiek als bekend merk functioneert voordat het kan worden ingeschreven als merk. Volgens het Bundesgerichtshof [
Bijdragen ingezonden door Bas Kist,
INTA Roundtable, Wednesday, October 8, 2014, 2:00 pm–5:30 pm, Amsterdam, The Netherlands
Bijdrage ingezonden door Dirk Visser,
Uitspraak ingezonden door Lars Bakers en Christine Diepstraten,