DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 13876

Overeenstemming door het weglaten van deel van de familienaam

Vzr. Rechtbank Den Haag 22 mei 2014, IEF 13876 (Brunel tegen Brunet)
Uitspraak ingezonden door Gino van Roeyen en Monique Hennekens, Banning. Merkenrecht. Eigen naam. Brunel is merkhoudster van gelijknamige Benelux en internationale woord(/beeld)merken. Brunet recruitment voert aan dat er sprake is van rechtsverwerking, zij voert onder andere aan dat Brunet Recruitment onder andere op vacaturedatabanken moet zijn tegengekomen. Dit beroep gaat niet op, het enkel stilzitten levert geen rechtsverwerking op. Een overzicht van woorden en zinnen die zijn ingevoerd in internetzoekmachines waarmee in 2013 de website van Brunet werd gevonden, en waarop het woord 'Brunel' niet voorkomt, kunnen Brunet niet baten. Daaruit volgt niet dat het relevante publiek de twee niet verwart.  Een beroep op 'eigen naam' van 2.23 lid 1 sub a BVIE gaat ook niet op; van de familienaam van de bestuurders "Brunet de Rochebrune" wordt slechts een deel gebruikt. Het weglaten van een deel van de familienaam draagt aanzienlijk bij aan de overeenstemming met de BRUNEL woordmerken.

Rechtsverwerking
4.6. Brunet Recruitment betoogt dat Brunel het recht om de BRUNEL merken tegen Brunet Recruitment in te roepen heeft verwerkt. Volgens Brunet Recruitment is aannemelijk dat Brunel al een (lange) tijd kennis heeft gehad van het gebruik van het teken/de handelsnaam Brunet Recruitment door Brunet Recruitment, voordat zij Brunet Recruitment verzocht het gebruik daarvan te staken. Brunet Recruitment voert daartoe in de eerste plaats aan dat Brunel de aanduiding Brunet Recruitment moet zijn tegengekomen op vacaturedatabanken. Brunet Recruitment onderbouwt haar stelling voorts aan de hand van een verklaring die voor akkoord is getekend door [B], een voormalig medewerker van de aan Brunel gelieerde onderneming Brunel Nederland B.V. Daarin is opgenomen dat ‘Brunet bekend was binnen Brunel’ in de periode van januari 2004 tot en met oktober 2011, de periode waarin [B] commercieel manager IT was bij Brunel Nederland B.V. Daarnaast is in de verklaring opgenomen dat Brunel Nederland B.V. op een zeker moment behoefte had aan een receptioniste en aan Brunet Recruitment heeft gevraagd of zij in dat verband wat voor Brunel kon betekenen. Ten slotte heeft Brunet Recruitment naar voren gebracht dat een lid van de directie van Brunel in het verleden werkzaam is geweest in Arnhem, alwaar Brunet Recruitment mede actief is.

4.17. De voorzieningenrechter oordeelt voorshands dat Brunet Recruitment het teken ‘Brunet (Recruitment)’ gebruikt voor dezelfde of soortgelijke diensten als waarvoor de BRUNEL merken zijn ingeschreven. Brunet Recruitment houdt zich onder genoemde tekens bezig met werving en selectie van personeel en bemiddeling voor plaatsing van personeel, terwijl de BRUNEL merken eveneens zijn ingeschreven voor werving en selectie en plaatsing van personeel. Ook als juist is dat Brunet Recruitment veelal personeel werft voor andersoortige vacatures dan Brunel, namelijk secretaresses, management assistenten en administratief, financieel en commercieel medewerkers en zich meer of anders dan Brunel richt op het midden- en kleinbedrijf, hetgeen Brunel betwist, betekent dit niet dat de diensten niet soortgelijk zijn. De merkinschrijvingen van Brunel zijn immers niet beperkt tot een bepaald soort vacatures of een specifiek deel van de markt.

4.18. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de tekens ‘Brunet’ en ‘Brunet Recruitment’ in sterke mate overeenstemmen met de BRUNEL woordmerken (zie 2.2 onder a. en b.). In de BRUNEL woordmerken is het woord ‘Brunel’ het enige en daarmee het dominerende en onderscheidende bestanddeel van het merk en daardoor (meer) bepalend voor het totaalbeeld dat bij het relevante publiek achterblijft. Het element ‘Brunet’ moet worden beschouwd als het dominerende en onderscheidende bestanddeel van de tekens ‘Brunet’ en ‘Brunet Recruitment’. Het woord ‘Recruitment’ is beschrijvend en moet voor de totaalindruk niet althans als een minder bepalende toevoeging worden gezien. In het logo is het woord ‘Recruitment’ bovendien in aanzienlijk kleinere letters opgenomen dan het woord ‘Brunet’ hetgeen benadrukt dat ‘Brunet’ het dominerende bestanddeel is. Begripsmatig hebben noch ‘Brunel’ noch ‘Brunet’ betekenis. De woorden ‘Brunel’ en ‘Brunet’ verschillen slechts één letter van elkaar en vertonen auditief en visueel dan ook grote gelijkenis. De visuele en auditieve gelijkenis wordt vergroot nu alleen de laatste letter anders is. In het algemeen geldt dat het eerste deel van een teken meer aandacht krijgt van het publiek en dus meer bepalend is voor het totaalbeeld van een teken dan het daaropvolgende deel, hetgeen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook in dit geval geldt.

Eigen naam
4.23. Het verweer van Brunet Recruitment dat het element ‘Brunet’ in haar handelsnaam verwijst naar de familienaam van de bestuurders van Brunet Recruitment en dat zulks Brunet Recruitment een geldige reden dan wel eigen recht geeft voor het gebruik van dat teken, kan niet slagen. De voorzieningenrechter begrijpt dat Brunet Recruitment hiermee een beroep heeft willen doen op een geldige reden in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE en/of op de beperking op het merkenrecht voor het gebruik van een eigen naam in de zin van de artikelen 12 sub a GMVo en artikel 2.23 lid 1 sub a BVIE. Daargelaten of Brunet Recruitment als rechtspersoon een beroept toekomt op laatstgenoemde beperking, terwijl zij voorts niet haar eigen naam inroept maar die van haar bestuurders, kan het beroep op die bepalingen om de volgende reden niet slagen. Brunet Recruitment gebruikt niet de familienaam van haar bestuurders – [A] - maar slechts een deel daarvan namelijk ‘Brunet’. Een reden voor het weglaten van ‘[X]’ heeft Brunet Recruitment niet gegeven terwijl het weglaten van dat deel van de familienaam wel aanzienlijk bijdraagt aan de overeenstemming met de BRUNEL woordmerken en daarmee aan de mate waarin het publiek een verband zal leggen tussen de diensten van Brunet Recruitment en Brunel. In het midden kan blijven of de BRUNEL woordmerken bekend zijn als bedoeld in artikel 9 lid 1 sub c GMVo en artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE, nu niet in geschil is dat zij in Nederland een aanzienlijke mate van bekendheid genieten. Gegeven die bekendheid van de BRUNEL woordmerken, had Brunet Recruitment zich bewust moeten zijn dat het publiek voornoemd verband zal leggen en dat besef had haar moeten weerhouden van het gebruik van het teken ‘Brunet’ voor haar diensten dan wel als handelsnaam. Dat brengt naar voorlopig oordeel mee dat de gestelde reden voor het gebruik van het teken niet geldig is in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE en dat dit gebruik niet overeenstemt met de eerlijke handelsgebruiken in de zin van de artikelen 12 sub a GMVo en 2.23 lid 1 sub a BVIE. Ook in de context van artikel 5 Hnw geldt de omstandigheid dat de jongere handelsnaam de eigen naam is niet als geldige reden indien verwarringsgevaar te duchten is.

Lees de uitspraak hier:
KG ZA 14-141 (pdf)
IEF 13876 (link)

IEF 13873

Vragen aan HvJ EU: volstaat bekend merk in één lidstaat?

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 18 maart 2014, IEF 13872, zaak C-125/14 (Iron & Smith tegen Unilever) - dossierMerkenrecht. Verzoekster heeft bij het Hongaars bureau voor intellectuele eigendom (BIE) een aanvraag ingediend voor de inschrijving van het gekleurde beeldteken „be impulsive” als merk. Verweerster (Unilever NV) heeft hiertegen oppositie ingesteld en gevorderd dat de merkaanvraag wordt afgewezen op grond van de Hongaarse merkenwet. Unilever beroept zich daarbij op haar oudere – communautaire en internationale – woordmerken „Impulse”.

Volgens de in de Hongaarse merkenwet gestelde voorwaarden mag een merk dat gelijk is aan of overeenstemt met een in Hongarije bekend ouder merk niet worden ingeschreven voor andere waren of diensten dan die waarvoor het oudere merk is ingeschreven. Maar Unilever heeft niet kunnen aantonen dat haar internationale merken in Hongarije ruime bekendheid genieten. BIE heeft wel geconstateerd dat verweerster veel reclame heeft gemaakt en veel merkartikelen heeft verkocht in het Verenigd Koninkrijk en Italië zodat geconstateerd kan worden dat het merk in een aanmerkelijk deel van de EU bekend is. BIE concludeert dan ook dat bij toekenning van het door vezoekster aangevraagde teken sprake kan zijn van verwarring bij de consument.
Verzoekster gaat in beroep tegen het afwijzende besluit van BIE waarbij zij met name ageert tegen de door BIE voorgestelde bekendheid van het merk elders in de EU. Zij betwist dat het gebruik in genoemde twee EULS bewijs kan opleveren dat het merk bekend is in een aanmerkelijk deel van de EU.

De verwijzende Hongaarse rechter constateert dat het HvJEU zich weliswaar reeds in een prejudiciële procedure (C-301/07 (PAGO)) heeft uitgesproken over de vraag aan welke geografische vereisten moet zijn voldaan om te kunnen spreken van een bekend gemeenschapsmerk, maar dat arrest heeft nog een groot aantal vragen opengelaten. Hij legt dan ook de volgende vragen voor aan het HvJEU:

1. Volstaat de bekendheid van een gemeenschapsmerk in één lidstaat om aan te tonen dat dit merk bekend is in de zin van artikel 4, lid 3, van richtlijn 2008/95/EG betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (hierna: „richtlijn”), ook wanneer de nationale merkaanvraag waartegen oppositie is ingesteld op basis van deze bekendheid, in een ander land dan deze lidstaat is ingediend?
2. Kunnen de beginselen die het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft vastgesteld met betrekking tot het normale gebruik van een gemeenschapsmerk worden gehanteerd bij de toepassing van de territoriale criteria op basis waarvan de bekendheid van een gemeenschapsmerk wordt beoordeeld?
3. Indien de houder van een ouder gemeenschapsmerk aantoont dat zijn merk bekend is in andere landen dan de lidstaat waarin de nationale merkaanvraag is ingediend – die een aanmerkelijk deel van het grondgebied van de Europese Unie bestrijken – kan hij dan los daarvan gehouden zijn om ook voor die lidstaat voldoende bewijs aan te dragen?
4. Indien de vorige vraag ontkennend wordt beantwoord, is het, gelet op de specifieke kenmerken van de gemeenschappelijke markt, mogelijk dat een merk dat in een aanmerkelijk deel van de Europese Unie intensief wordt gebruikt, volkomen onbekend is bij het relevante nationale publiek en dat daardoor niet is voldaan aan de andere voorwaarde van artikel 4, lid 3, van de richtlijn om de inschrijving te kunnen uitsluiten, in die zin dat er geen risico is dat afbreuk wordt gedaan aan de reputatie of het onderscheidend vermogen van het merk? Zo ja, welke feiten dient de houder van het gemeenschapsmerk dan aan te tonen opdat deze voorwaarde vervuld zou zijn?
IEF 13868

Vraag aan HvJ EU over relevantie van uitspraak en betekenis van Arabische woorden in Gemeenschapsmerkenrecht

Hof van Beroep Brussel 17 maart 2014, IEF 13868 (Loutfi Management IP tegen AMJ Meatproducts en Halalsupply)
Uitspraak ingezonden door Christiaan Dekoninck, Crowell & Moring. Loutfi is houdster van diverse Gemeenschapsbeeldmerken EL BENNA en EL BNINA. Meatproducts heeft een Benelux-merk EL BAINA gedeponeerd voor producten op islamitische wijze bereid. Hoger beroep in het kader van een derdenverzet om bij Meatproducts over te gaan tot een beslag inzake namaak. Prejudiciële vraag:

Dient artikel 9.1.b.) GMV, mede gelet op de bepalingen van de artikelen 21 en 22 van het Handvest van de grondrechten van de Unie, aldus te worden uitgelegd dat, bij de beoordeling van het verwarringsgevaar tussen een gemeenschapsmerk waarin een Arabisch woord dominant is en een teken waarin een ander maar visueel overeenstemmend Arabisch woord dominant is, het verschil in uitspraak en betekenis tussen deze woorden door de bevoegde rechterlijke instanties van de lidstaten mag of zelfs moet worden onderzocht en in rekening gebracht, ook al is het Arabisch geen officiële taal van de Unie en van de lidstaten?

Lees verder

IEF 13865

Verstekvonnis verhandeling inbreukmakende merkproducten

Rechtbank Den Haag 9 oktober 2013, IEF 13865 (Burberry c.s. tegen Hilledijkgroep)
Uitspraak ingezonden door Wim Maas en Gie van den Broek, Deterink. Verstekvonnis (met dagvaarding). Verhandeling inbreukmakende producten in groepsverband. De rechtbank is bevoegd op grond van artikelen 95 lid 1 en 96 aanhef en sub a en 97 lid 1 van de Gemeenschapsmerkenverordening en artikel 3 van de uitvoeringswet kennis te nemen van de Gemeenschapsmerkelijkevorderingen. Het primair gevorderde komt niet onrechtmatig of ongegrond voor en wordt toegewezen, waaronder afgifte van de goederen en winstafdracht, met uitzondering van wat daarin is doorgestreept, waaronder proceskostenveroordeling ex 1019h Rv.
Lees verder

IEF 13855

Gerecht EU week 20

Gerecht EU 14 mei 2014, zaak T-160/12, IEF 13855 (Marine Blue) - dossier
Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk "MARINE BLEU" strekkende tot vernietiging vanOHIM-beslissing houdende gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie ingesteld door de houder van diverse "BLUMARINE"- merken. Beroep wordt afgewezen. Leestip: overweging 58 en 65.

Gerecht EU 15 mei 2014, zaak T-366/12, IEF 13855 (Yoghurt-Gums) - dossier
Vernietiging van OHIM-beslissing houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de onderzoeker om het beeldmerk met het woordelement „Yoghurt-Gums” in te schrijven voor waren van de klassen 6, 24 en 30. Beroep wordt afgewezen.

31 À cet égard, il convient de relever que l’élément figuratif du signe en cause tient notamment à l’utilisation d’une police de caractère peu distinctive, ce qui a pour effet de conférer un caractère dominant aux éléments verbaux constituant ce signe. En effet, eu égard à la nature récurrente des caractéristiques typographiques que présente la marque demandée et à l’absence de tout élément distinctif particulier, la police employée ainsi que l’épaisseur des caractères ne permettent pas à la marque demandée de renvoyer de manière certaine et exclusive, dans l’esprit du public pertinent, à l’origine des produits sur lesquels porte la demande d’enregistrement. Le fait qu’un mot soit placé en dessous de l’autre ne saurait infirmer cette conclusion. Ainsi, les éléments figuratifs sont d’une nature tellement peu caractéristique qu’ils n’apportent aucun caractère distinctif à l’ensemble de la marque demandée. Lesdits éléments, en effet, ne présentent aucun aspect, notamment en termes de fantaisie ou quant à la manière dont ils sont combinés, permettant à ladite marque d’accomplir sa fonction essentielle en ce qui concerne les produits sur lesquels porte la demande d’enregistrement (voir, en ce sens, arrêt de la Cour du 15 septembre 2005, BioID/OHMI, C‑37/03 P, Rec. p. I‑7975, points 71 et 74).
IEF 13847

Vergelijking tussen ondernemingen in een productvergelijking niet relevant

Vzr. Rechtbank Gelderland 18 april 2014, IEF 13847 (De Telefoongids tegen Telefoonboek)
Uitspraak ingezonden door Linda Eijpe, Skoop Advocaten en Annelies van Zoest, Zoest Legal. Onjuiste en misleidende, ongeoorloofde vergelijkende reclame (6:194(a) BW). Merkenrecht. Telefoonboek exploiteert telefoonboek.nl en telefoongidsopzegweken.nl. Zij adverteert met "van Gids naar Boek kan u honderden euro's besparen" met een "volledige vergelijking" onder meer van het aantal medewerkers en het wagenpark (klik op afbeelding links). DTG onderneemt meer dan alleen het uitgeven van de papieren Gids en de website en daarom is een vergelijking tussen de ondernemingen in een productvergelijking niet relevant. Het aanbieden van een opzegmogelijkheid is niet als onrechtmatig aan te merken.

Het wordt Telefoonboek verboden vergelijkende, prijsvergelijkende reclame te maken of claims te doen zonder te specificeren om welke producten het gaat, en te vergelijken tussen de aard en de verbonden kostenstructuur in een prijsvergelijk. Tevens volgt een verbod op woord- en beeldmerken van DTG.

Leestips:
4.7: In de prijsvergelijking wordt het ProPakket van DTG vergeleken met een digitaal product van Telefoonboek. De vergelijking is dus niet een vermelding in de papieren gids met een in de digitale gids.

4.10: Telefoonboek heeft bezoekersgegevens van DTG van 2010 tot 2012 gebruikt, dat is geen actuele vergelijking en in de vergelijking is niet het bezoekersaantal van aan detelefoongids.nl gerelateerde websites meegenomen (vinden,nl, zoeken.nl, 1888.nl).

4.13: DTG onderneemt meer dan alleen het uitgeven van de papieren Gids en de website. Daarom is een vergelijking tussen de ondernemingen in een productvergelijking niet relevant.

4.14: Dalende cijfers geven geen actuele bezoekerscijfers anno 2014 aan.

4.15: Het aanbieden van een opzegmogelijkheid is niet als onrechtmatig aan te merken.

4.16: Voor een rectificatie is te weinig belang aangetoond, er waren slechts 271 unieke bezoekers op telefoongidsopzegweken.nl met een 39,3% bouncepercentage.

IEF 13849

Toepassing van jurisprudentie 3D-vormmerken op 2D-representatie beeldmerk is toegestaan

HvJ EU 15 mei 2014, zaak C-97/12P, IEF 13849 (Vuitton Malletier / BHIM) - dossier
Hogere voorziening tegen Gerecht EU [IEF 10669], waarbij het Gerecht gedeeltelijk het beroep van houdster van het gemeenschapsbeeldmerk, dat een sluitmechanisme weergeeft, heeft toegewezen. Het beroep wordt afgewezen. Het Gerecht EU heeft geen fout begaan door de toepassing van jurisprudentie over driedimensionale merken op een tweedimensioneel beeldmerk.

The first part of the single ground of appeal: the General Court erred in law in applying to the mark at issue the case-law relating to three-dimensional marks
54      It follows from that latter finding that the case-law relating to three-dimensional marks must be applicable also where only part of the product designated is represented by a mark. As the General Court noted in paragraph 25 of the judgment under appeal, such a mark no more consists of a sign independent of the appearance of the product it designates than a figurative mark representing the entire product (order in Wilfer v OHIM, paragraph 59).

55      Contrary to Louis Vuitton’s submissions, even if the application of the case-law relating to three-dimensional and figurative marks constituted, respectively, by the shape of the product concerned or by a representation of that shape presupposes the existence of a link between the mark and that product which will be recognised by the relevant public, such a mark need not be perceived as an essential part of the product concerned. Accordingly, the General Court correctly held in paragraph 27 of the judgment under appeal that a figurative mark constituted by part of the shape of the product which it designates is not independent of the appearance of the product it designates in so far as the relevant public perceives it, immediately and without particular thought, as a representation of a particularly interesting or attractive detail of the product in question rather than as an indication of its commercial origin.

56      Consequently, the General Court did not err in law in referring to the case-law applicable to three-dimensional marks. Accordingly, the argument relied upon in this connection in support of the first part of the single ground of appeal must be rejected as unfounded.

64      It follows from the foregoing considerations that the first part of that single ground, which is in part unfounded and in part inadmissible, must be rejected in its entirety.

IEF 13839

Gerecht EU week 19

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) PEDRO t. Pedro del Hierro - beroep afgewezen
B) SIMCA t. SIMCA - beroep afgewezen
C) PYROX t. PYROT - beroep afgewezen

Gerecht EU 8 mei 2014, zaak T-38/13 (Pedro) - dossier
A) Werkelijk gebruik. Geen verwarringsgevaar. Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „PEDRO” voor waren en diensten van de klassen 18, 25 en 35, en strekkende tot vernietiging van beslissing Kamer van beroep van het (BHIM) houdende gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de oppositie ingesteld door de houder van de zwart-witte communautaire en internationale beeldmerken met de woordelementen „Pedro del Hierro” voor waren en diensten van de klassen 3, 9, 14, 18, 25, 35 en 42 is afgewezen. Beroep wordt afgewezen.

Gerecht EU 8 mei 2014, zaak T-327/12 (Simca) - dossier
B) Nietigheidsprocedure – Gemeenschapswoordmerk Simca – Kwade trouw – Artikel 52, lid 1, sub b. Beroep tot vernietiging van beslissing kamer van beroep van BHIM houdende vernietiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling en nietigverklaring van het woordmerk „Simca” voor waren van klasse 12 in het kader van de vordering tot nietigverklaring ingediend door de houder van het internationale en nationale merk „SIMCA”. Beroep wordt afgewezen.

55      Vastgesteld hoeft immers slechts te worden dat uit het arrest Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli, punt 19 supra (punten 38‑42) blijkt dat bij de beoordeling van bestaan van kwade trouw van de aanvrager op het tijdstip van de indiening van de inschrijvingsaanvraag van een teken, bovendien rekening moet worden gehouden met zijn „oogmerk” om een derde te verhinderen om dit teken te blijven gebruiken, waarbij het Hof heeft opgemerkt dat dit oogmerk een subjectief gegeven was dat moest worden vastgesteld aan de hand van de objectieve omstandigheden van het concrete geval.

Gerecht EU 8 mei 2014, zaak T-575/12 (PYROX) - dossier
C) Verwarringsgevaar. Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk met het woordelement „PYROX” voor waren van de klassen 4, 7 en 11, en strekkende tot vernietiging van de beslissingen kamer van beroep van het BHIM waarbij de beslissing van de oppositieafdeling tot gedeeltelijke afwijzing van de oppositie die is ingesteld door de houder van het nationale woordmerk „PYROT” voor waren van klasse 11 gedeeltelijk nietig is verklaard en de inschrijving van het aangevraagde merk integraal is geweigerd. Beroep wordt afgewezen.

101    Der hohe Aufmerksamkeitsgrad, den ein Teil der maßgeblichen Verkehrskreise an den Tag legt, genügt in Anbetracht der starken Ähnlichkeit, die hinsichtlich eines der geprüften relevanten Aspekte festgestellt worden ist, nicht, um die Verwechslungsgefahr zu vermeiden. Denn selbst die Verbraucher, die einen hohen Aufmerksamkeitsgrad an den Tag legen, könnten glauben, dass die in Rede stehenden Waren, die geringfügig ähnlich oder ähnlich sind, aus demselben Unternehmen oder aus wirtschaftlich miteinander verbundenen Unternehmen stammen. Daher hat der oben in Rn. 41 festgestellte Fehler hinsichtlich des Aufmerksamkeitsgrads der maßgeblichen Verkehrskreise keinen Einfluss auf die Rechtmäßigkeit der angefochtenen Entscheidung.

IEF 13824

Onderdeel Doughnuts niet verwaarloosbaar in BIMBO DOUGHNUTS-merk

HvJ EU 8 mei 2014, zaak C-591/12P (Bimbo/BHIM) - dossier
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht EU waarbij het Gerecht het beroep ingesteld door aanvrager van het woordmerk „BIMBO DOUGHNUTS” afwees. De oppositie met een beroep op internationale en nationale woordmerken „DONUT”, „DOGHNUTS” en „DONUTS” in dezelfde klasse 30, was gegrond. Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009. Verwarringsgevaar. De hogere voorziening wordt afgewezen. Het Gerecht EU stelde al dat het bestanddeel „bimbo” een dominerende plaats had en het bestanddeel „doughnuts” niet verwaarloosbaar was in de totaalindruk, zodat het bij vergelijking in beschouwing moest worden genomen.

29 Het Gerecht is dus niet tot de conclusie gekomen dat er verwarringsgevaar bestond op basis van de loutere vaststelling dat het bestanddeel „doughnuts” in het aangevraagde merk een zelfstandige onderscheidende plaats heeft, maar heeft het bestaan van bedoeld gevaar afgeleid uit een globale beoordeling die de verschillende fasen van het onderzoek omvatte die naar voor komen uit de in de punten 19 tot en met 25 van het onderhavige arrest gememoreerde rechtspraak en in het kader waarvan het de in casu relevante factoren in beschouwing heeft genomen. Het Gerecht heeft artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 dus juist toegepast.

37 Wat ten slotte de in punt 16 van het onderhavige arrest samengevatte argumentatie betreft, moet worden vastgesteld dat de door het Gerecht in punt 97 van het bestreden arrest gebezigde begrippen „ondeelbaar geheel” en „logische eenheid” overeenstemmen met het begrip „eenheid met een andere betekenis”, dat door het Hof is gebruikt in de rechtspraak waarnaar in punt 25 van het onderhavige arrest wordt verwezen.

45 Om te beginnen kan, zoals de advocaat-generaal in de punten 37 tot en met 42 van zijn conclusie heeft opgemerkt, gelet op de redenering in met name de punten 91 tot en met 100 van het bestreden arrest, het Gerecht niet worden verweten dat het het verwarringsgevaar tussen de conflicterende tekens automatisch zou hebben afgeleid uit de vaststelling dat het bestanddeel „doughnuts” een zelfstandige onderscheidende plaats heeft in het merk waarvoor om inschrijving werd verzocht. 46 Blijkens die punten heeft het Gerecht immers een globale beoordeling van het verwarringsgevaar verricht en heeft het daartoe rekening gehouden met de specifieke factoren van het concrete geval. Bovendien is die beoordeling gebaseerd op een gedetailleerd onderzoek, in de punten 52 tot en met 89 van het bestreden arrest, van alle door Bimbo aangevoerde aspecten en inzonderheid op de bekendheid van dat merk. Het desbetreffende betoog van Bimbo voor het Hof is dus gebaseerd op een onjuiste lezing van dat arrest, en moet derhalve worden verworpen.
IEF 13818

BBIE serie april 2014

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van 7 oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE-serie maart 2014.

24-04
SENSATION
HAIR ZENZATION HAIR DANCE EVENT
Afgew.
nl
24-04
SENSATION
Hair Zenzation
Toegew.
nl
24-04
'T BIER VAN HIER
Cristal. Vers bier van hier.
Afgew.
nl
18-04
DELTACHEESE
CAMPEREILANDER ZUIVEL (H)EERLIJK IJSSELDELTA
Afgew.
nl
14-04
VVAA
VVA
Afgew.
nl
07-04
DATEV
Tatev
Gedeelt.
nl
07-04
MONCLER
MONCLER
Gedeelt.
fr

Behoefte aan een verdere analyse? Tip de redactie: redactie@ie-forum.nl