DOSSIERS
Alle dossiers

Tekst  

IEF 14487

Het online zetten van gedigitaliseerd erfgoedarchief Gemeente Leiden

Rechtbank Den Haag 17 december 2014, IEF 14487 (Lira-Pictoright tegen Gemeente Leiden)
Uitspraak ingezonden door Dylan Griffiths, Griffiths advocaten. Auteursrecht. Stelplicht. 16n Aw, 15h Aw, verweesde werken. De Gemeente Leiden heeft het archief van Erfgoed Leiden en Omstreken van 1720 tot 2006 gedigitaliseerd. Daarvoor is toestemming van de uitgevers verkregen, maar niet van de freelance journalisten en fotografen. Na dagvaarding heeft de Gemeente opgesomde werken op zwart gezet. Voor de toewijzing van de als collectieve actie gevorderde staking is niet vereist dat ieder afzonderlijke aangeslotene en/of per werk gesteld en onderbouwd wordt dat er voorbehouden handelingen zijn verricht. Het beroep op de exceptie van 16n Auteurswet (restauratie, dreigend verval en raadpleegbaar houden) wordt geaccepteerd, maar er is geen noodzaak voor het online beschikbaar stellen. De Gemeente erkent dat zij niet heeft voldaan aan de eisen die in de Verweesde Werkenrichtlijn aan dat onderzoek worden gesteld. Vorderingen worden toegewezen.

Stelplicht
4.7. Lira en Pictoright hebben er op gewezen dat het digitale archief, ondanks het regionale karakter ervan, ook veel werken van indirect aangeslotenen zal bevatten. Dat komt omdat een deel van de gearchiveerde kranten ook algemeen en internationaal nieuws bracht, waarvoor gebruik werd gemaakt van werken van buitenlandsefreelance journalisten. De Gemeente heeft daar tegen in gebracht dat zij voor het gebruik van die werken “in het algemeen” toestemming heeft verkregen, in de vorm van een licentie van de uitgever van de betreffende kranten. Zij heeft echter niet gesteld dat de betreffende kranten toestemming van de betreffendefreeÏance journalisten hebben verkregen voor de verveelvoudiging en openbaarmaking in het digitale archief van hun licentienemer. Zeker bij werken opgenomen in oudere jaargangen ligt dat ook niet voor de hand. Ook bij deze categorie werken is er derhalve ten minste een deel (van de volgens Lira en Pictoright vele werken van indirect aangeslotenen) in het digitale archief waarvoor geen voorafgaande toestemming is verkregen.

4.11. (...) Aannemelijk is daarom dat de Gemeente het bestaande krantenarchief heeft gedigitaliseerd met — in ieder geval mede — het doel om een kopie van al die kranten voor het archief te behouden. Lira en Pictoright hebben betoogd dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 16n Aw, alleen al omdat de Gemeente zelf heeft gesteld dat preservering één van de doelstellingen was van de digitalisering en niet het enige doel, zoals dat artikeL vereist. De rechtbank volgt dit betoog van Lira en Pictoright niet. Gelet op de doelstelling van artikel 1 6n Aw dient dit artikel naar haar oordeel zo uitgelegd te worden, dat iedere verveelvoudiging voor zover die nodig is voor het behoud van een exemplaar, onder de uitzondering valt. Dat impliceert dat de digitale kopieën die de Gemeente van alle papieren kranten heeft gemaakt, verveelvoudigingen zijn die geen inbreuk maken op de exclusieve rechten van de auteursrechthebbenden. In zoverre slaagt het verweer van de Gemeente. Dat geldt echter niet voor het online aan het publiek ter beschikking stellen van het digitale archief.

4.12. De Gemeente heeft nog betoogd dat er geen verschil is tussen het raadplegen van een archief ten kantore van het archief zelf en het online raadplegen. Voor zover zij met dat betoog een beroep heeft willen doen op de uitzondering van artikel 1 5h Aw, geldt het volgende. Die exceptie is uitdrukkelijk beperkt tot raadpleging van werken in archieven door middel van daarvoor bestemde terminals in de gebouwen van het archief. Uit die wettelijke beperking volgt al dat het online raadplegen van het digitale archief niet gelijk gesteld kan worden aan raadpleging in het gebouw van het archief. Lira en Pictoright stellen ook niet dat de Gemeente inbreuk maakt op auteursrechten van aangeslotenen door het openbaar maken van werken via terminals in de gebouwen van het archief. Het beroep van de Gemeente op deze exceptie kan haar derhalve niet baten.

Handhaving auteursrecht onredelijk
4.14. Voor een geslaagd beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en biHijkheid als bedoeld in artikel 6:2 lid 2 BW is vereist dat toepassing van de Auteurswet in het onderhavige geval naar maatstaven van redelijkheid en billjkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het gegeven dat het voor de Gemeente ondoenlijk was voorafgaand aan openbaarmaking van het digitale archief van alle auteursrechthebbenden toestemming te verkrijgen, is daarvoor onvoldoende. In de eerste plaats is er geen noodzaak voor de door de Gemeente gekozen wijze van openbaarmaking, in de zin dat het maatschappelijk gezien onaanvaardbaar zou zijn dat de Gemeente het archief digitaal niet online ter beschikking zou stellen. De rechtbank ziet in dat er een maatschappelijke behoefte bestaat aan de online beschikbaarstelling, maar dat is geen noodzaak. In de tweede plaats hebben Lira en Pictoright haar de mogelijkheid geboden toestemming te verkrijgen voor gebruik van de werken van haar aangeslotenen en haar te vrijwaren voor aanspraken van nietaangeslotenen. Dat de Gemeente niet bereid was de daarvoor gevraagde vergoeding te voldoen, staat haar Vrij. Er is echter geen sprake van een situatie waarin de Gemeente een inbreuk op auteursrecht uitsluitend kon voorkomen door een onevenredige hoeveelheid clearing werkzaamheden.

IEF 14438

Levering door bezitsoverdracht in Nederland is 'importeren'

Rechtbank Den Haag 3 december 2014, IEF 14438 (Stichting De Thuiskopie tegen Verbatim)
Uitspraak ingezonden door Hanneke Holthuis, Griffiths advocaten. Thuiskopievergoeding. Verbatim heeft blanco informatiedragers vanuit Duitsland naar Nederland vervoerd en ze in Geleen op een door Nierle opgegeven adres afgeleverd. Levering geschiedde via FCA 'Free Carier' door bezitsoverdracht. Tijdens het vervoer van Duitsland naar Geleen was Verbatim eigenaar en dus importeur in de zin van 16c lid 2 Aw. Dat Nierle statutair is gevestigd in Duitsland is niet relevant. Wel relevant is of de blanco informatiedragers in Nederland in het handelsverkeer zijn gebracht. Voor STOBI-leden, ongeacht of er getrouw aan de thuiskopieregeling wordt uitgevoerd, geldt een korting van 20%, zodat Verbatim (slechts) € 11.731.704,83 verschuldigd is.

 

Met de uitspraak ACI c.s./Thuiskopie c.s. is het verzoek tot aanhouding achterhaald, de gevolgen van de beantwoording van de prejudiciële vragen is niet of nauwelijks door Verbatim uiteengezet. Het oordeel laat onverlet dat er door De Thuiskopie wordt geheven.

Importeur
4.6. Verbatim heeft blanco informatiedragers vanuit Duitsland naar Nederland vervoerd en ze in Geleen op een door Nierle opgegeven adres afgeleverd. Tussen partijen is niet in geschil dat dat op de conditie “FCA” (free Carier) is geschied. De Thuiskopie heeft onweersproken gesteld dat die conditie inhoudt: ‘The seïler hands over the goods, cleared for export, into the disposaÏ ofthe first carrier (named by the bztyer) at the namedpiace. The buyer pays for carriage to the namedpoint ofdeÏiveiy, and risk passes when the goods are handed over to the first carrier’. Levering van de informatiedragers vindt plaats door bezitsoverdracht.2 Die bezitsoverdracht vond, gelet op deze condities, pas plaats in Nederland waar de dragersbij Verbatims transporteur in Geleen zijn afgeleverd. Uit de stellingen van partijen blijkt niet anders. Tijdens het vervoer van Duitsland naar Geleen was Verbatim derhalve eigenaar van de dragers. Verbatim, en niet Nierle, is daarmee de importeur. Daaraan doet niet af dat de levering in Nederland geschiedde op verzoek van Nierle, zoals Verbatim aanvoert. De taalkundige uitleg van het begrip importeur sluit ook aan bij deze gang van zaken.

4.7. Voor zover Verbatim voorts heeft willen bestrijden dat er van invoer in Nederland sprake is, omdat Nierle een rechtspersoon is die statutair gevestigd is in Duitsland, wordt ook dat verweer gepasseerd. Dat feit betekent niet dat er geen sprake kan zijn van invoer in Nederland. Voor de vraag of sprake is van invoer in Nederland is relevant of de blanco informatiedragers in Nederland in het handelsverkeer zijn gebracht. Dat een leverancier of zijn afnemer statutair niet in Nederland is gevestigd, is daarbij niet van belang. Ook buitenlandse rechtspersonen kunnen immers in Nederland handel drijven.

De STOBI-korting
4.12. In het bericht opgenomen in de Staatscourant van 15 december 2006 (aangehaald in 2.12) is vermeld dat voor van de door STOBI-leden te betalen thuiskopievergoeding een korting van 20% zal gelden. Niet ter discussie staat dat Verbatim lid van STOBI is. Verbatim heeft terecht opgemerkt dat dat bericht geen nadere voorwaarden verbonden aan die korting noemt. Dat die korting alleen zou gelden voor STOBI-leden die getrouw uitvoering geven aan de thuiskopieregeling en niet voor STOBI-leden die op grote schaal dragers verkopen zonder de thuiskopievergoeding af te dragen — zoals de Thuiskopie naar voren heeft gebracht — valt niet uit dat bericht af te leiden. Omdat ook overigens door de Thuiskopie niets is aangevoerd dat tot het achterwege laten van deze korting noopt, zal de rechtbank de STOBI-korting toepassen en de gevorderde thuiskopievergoeding met 20% verminderen. Verbatim heeft de berekening van de door de Thuiskopie opgegeven verschuldigde thuiskopievergoeding verder niet bestreden. Dat betekent dat Verbatim verschuldigd is (80% x € 14.664.631,04 =) € 11.731.704,83.

ACI c.s./de Thuiskopie c.s.
4.15. Met deze uitspraak — die aansluit op de door Verbatim voorgestane interpretatie — is het verzoek van Verbatim tot aanhouding van de procedure achterhaald. Welke gevolgen de beantwoording van de prejudiciële vragen in de voor Verbatim gunstige zin behoren te hebben voor de onderhavige procedure, is voorts door Verbatim niet of nauwelijks uiteengezet. Het oordeel van Europese Hof laat onverlet dat de Thuiskopie de door SONT vastgestelde thuiskopie dient te heffen en dat deze door fabrikanten en importeurs dient te worden afgedragen aan de Thuiskopie. Verbatim heeft in ieder geval niet toegelicht hoe deze door haar gewenste beantwoording van vragen door het Europese Hof haar verplichting raakt en welke concrete gevolgen aan de uitspraak van het Europese Hof ten aanzien van haar betalingsverplichtingen dienen te worden verbonden. Hoewel het in de lijn van de verwachting ligt dat de Nederlandse thuiskopieregeling dient te worden aangepast naar aanleiding van deze uitspraak, is op dit moment onvoldoende duidelijk op welke wijze die regeling zal worden aangepast en welke gevolgen dit zal hebben voor reeds verschuldigd geworden vergoedingen zoals die van Verbatim. Verbatim heeft derhalve onvoldoende aangevoerd dat meebrengt dat zij door de uitspraak van het Europese Hof niet langer tot betaling van de bedoelde vergoeding gehouden is.

IEF 14403

Geen veroordeling voor verkoop antiquair Mein Kampf

Rechtbank Amsterdam 21 november 2014, IEF 14403 (Mein Kampf-antiquair)
Mediarecht. Strafrecht. Auteursrecht. De Amsterdamse antiquair die het boek Mein Kampf te koop aanbood, is niet strafbaar ex 137e Sr - het verspreiden van een voorwerp met een beledigend of haatzaaiend karakter. Een veroordeling van deze eigenaar van The Totalitarian Art Gallery zou indruisen tegen artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat de uitingsvrijheid waarborgt. Opmerking verdient ook dat het auteursrecht op Mein Kampf in 2015, 70 jaar na de dood van de auteur, zal vervallen.

7.1. Zakelijke berichtgeving
Als verdachte het boek Mein Kampf slechts voor zakelijke berichtgeving ter verspreiding in voorraad heeft, is geen sprake van een strafbaar feit. De wetgever heeft dit straf uitsluitende bestanddeel opgenomen om de mogelijkheid te bieden rassendiscriminatie aan het licht te brengen en (wetenschappelijk) te analyseren en bekritiseren. Bij zakelijke berichtgeving moet dus vooral gedacht worden aan journalistieke of wetenschappelijke berichtgeving. Of daarvan sprake is, zal voor het overige van de omstandigheden van het geval afhangen.

7.3. Overwegingen ten aanzien van artikel 10 EVRM

Een dergelijke restrictie kan niet los gezien worden van maatschappelijke ontwikkelingen. Vast staat dat van de inhoud van Mein Kampf op eenvoudige wijze valt kennis te nemen via internet, hetzij door het downloaden van de tekst, hetzij door het aankopen van het boek via bijvoorbeeld Amazon.com. Ook is het boek te lezen in Nederlandse bibliotheken en is het in diverse omringende landen vrij verkrijgbaar, al dan niet voorzien van een inleidende tekst, waarin de lezer op de inhoud wordt voorbereid of daarover wordt voorgelicht. In Nederland is in 2007 in de Tweede Kamer gediscussieerd over de vraag of de beperkingen op de verspreiding van Mein Kampf zouden moet worden opgeheven. Dat is toen met 83 tegen 67 stemmen van de hand gewezen.

Opmerking verdient ook dat het auteursrecht op Mein Kampf in 2015, 70 jaar na de dood van de auteur, zal vervallen. Daarmee zullen de Beierse en de Nederlandse overheid, die over het auteursrecht op de Duitse, respectievelijk de Nederlandse tekst beschikken, een verbod op de verspreiding van het boek alleen nog met behulp van het strafrecht kunnen verwezenlijken. In Duitsland is of wordt daarom overwogen het boek in 2016 in herdruk uit te geven, voorzien van annotaties door historici.
Voorts acht de rechtbank in deze van belang de context – voor beslissingen in het kader van artikel 137e Sr minder, maar voor een afweging in het kader van artikel 10 EVRM veel meer van belang – waarbinnen verdachte het boek Mein Kampf ter verkoop aanbood, te weten als antiquarisch exemplaar en in zeer geringe aantallen. Deze context geeft geen reden aan te nemen dat kopers van verdachte het boek op een voor de beschermde groep mensen schadelijke wijze zullen aanwenden.
Hoewel zich in Nederland en daarbuiten incidenten van antisemitische aard voordoen en nazisymbolen daarbij een versterkende rol zouden kunnen spelen, is de rechtbank tenslotte niet gebleken van enig incident waarbij exemplaren van Mein Kampf, in zijn originele Duitse of in een vertaalde versie, in Nederland of elders, hebben geleid tot het expliciete gebruik van het boek voor handelingen die artikel 137e Sr beoogt te bestrijden.
Gezien het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank van een ‘pressing social need’ als bedoeld in de rechtspraak van het EHRM geen sprake en zou een beperking van verdachtes uitingsvrijheid, door een veroordeling, voorts niet aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoen.
De conclusie luidt dan ook dat een veroordeling van verdachte wegens overtreding van artikel 137e Sr in strijd zou komen met het bepaalde in artikel 10 EVRM. Dat brengt mee dat verdachte van alle rechtsvervolging zal worden ontslagen.
IEF 14315

HvJ EU: framing en embedden is geen inbreuk

HvJ EU 21 oktober 2014, IEF 14315, zaak C-348/13 (BestWater) - dossier
Tip van Fulco Blokhuis, Boekx. Auteursrecht. Hyperlinks. Framing-techniek. Zie eerder: IEF 12669. Prejudiciële vraag: Vormt de opneming van een op een website van een derde voor het publiek beschikbaar gesteld werk van een derde in de eigen website onder omstandigheden als in het hoofdgeding, een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG, ook als het werk van een derde daardoor niet aan een nieuw publiek wordt meegedeeld en de mededeling niet met behulp van een specifieke technische werkwijze plaatsvindt die verschilt van die van de oorspronkelijke mededeling?

Antwoord:

Die Einbettung eines auf einer Website öffentlich zugänglichen geschützten Werkes in eine andere Website mittels eines Links unter Verwendung der Framing-Technik, wie sie im Ausgangsverfahren in Frage steht, allein stellt keine öffentliche Wiedergabe im Sinne von Art. 3 Abs. 1 der Richtlinien 2001/29/EG (...) dar, soweit das betreffende Werk weder für ein neues Publikum noch nach einem speziellen technischen Verfahren wiedergegeben wird, das sich von demjenigen der ursprünglichen Wiedergabe unterscheidet.

Unofficiële vertaling:

Het embedden op een website van een openbaar toegankelijk beschermd werk op een andere website middels een link en onder gebruikmaking van de framing-techniek, zoals in deze procedure bedoeld, is geen weergave in de zin van artikel 3 lid 1 Richtlijn 2001/29/EG, voor zover het werk noch voor een nieuw publiek noch via een speciale technische procedure wordt weergegeven, dat zich onderscheid van de oorspronkelijke weergave.

Op andere blogs:
Banning
Dohmen advocaten
Mr.
DirkzwagerIEIT

IPKat

IEF 14309

Grotendeels identieke teksten uit PowerPoint over perlators

Vzr. Rechtbank Limburg 8 oktober 2014, IEF 14309; ECLI:NL:RBLIM:2014:8562 (Vigorfluss en Aqua+2.0 tegen In2Water)
Uitspraak ingezonden door Laurens Thissen, Adelmeijer Hoyng advocaten. Vigorfluss produceert en distribueert perlators, waarin een techniek is verwerkt waarmee in kranen water bespaard kan worden. Partijen hebben samengewerkt en spreken af producten afzonderlijk in verschillende territoria te gaan verkopen. In2Water heeft op haar website teksten gebruikt die grotendeels identiek zijn aan teksten uit een PowerPointpresentatie waarvan Acqua+2.0 gebruik maakt. In2Water maakt inbreuk op het auteursrecht door de bijna volledige PowerPointpresentatie openbaar te maken via haar website. Er wordt onrechtmatig gehandeld doordat er misleidende mededelingen op haar website staan; de productclaims zijn niet juist.

4. De beoordeling
Inbreuk op het auteursrecht
4.3. In2Water betwist dat de PowerPointpresentatie kan worden aangemerktt als een werk dat voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt. Er is volgens haar gen sprake van een origineel werk dat creatieve kenmerken bevat en bovendien is de presentatie geen schepping van Geelen alleen, omdat ook In2Water in de personen Humblet en Geraets aan de totstandkoming van de PowerPointpresentatie hebben meegewerkt.

4.3.1. (...) De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Mede gelet op hetgeen Aqua+ 2.0 ter mondelinge behandeling heeft aangevoerd over de specifieke woordkeuze en gekozen zinopbouw van de presentatie alsmede de daarin verwerkte keuzes, zoals het noemen van uitspraken van de voorzitter van Nestlé en de activiteiten van Koning Willem-Alexander op het gebied van watermanagement, geldt dat de PowerPointpresentatie een origineel en onderscheidend karakter heeft, in die zin dat er sprake is van een creatieve prestatie die in het werk tot uiting komt. Daarmee is de PowerPointpresentatie een auteursrechtelijk werk in de zin van artikel 10 lid 1 aanhef onder 1 van de Auteurswet 1912 (Aw).

4.3.3. Uit de aanduiding 'auteur Josje Geelen' op de door Aqua+2.0 overlegde schermprint van de laptop van Geelen volgt, mede gelet op de betwisting door In2Water, nog niet het vermoeden dat uitsluiten Geelen als maker van de PowerPointpresentatie heeft te gelden. Voor nader onderzoek in dit verband is in dit kort geding geen plaats. (...) Gezien het voorgaande zal het gevorderde onder III, voor zover het betreft de PowerPointpresentatie, worden toegewezen.

Misleidende mededelingen
4.4. Aqua+2.0 heeft voldoende gesteld en aannemelijk gemaakt dat de mededelingen van In2Water op haar website misleidend zijn. Volgens Acqua+2.0 dicht In2Water haar perlators immers dezelfde eigenschappen toe als de perlators van Acqua+2.0 hebben, terwijl de juistheid of volledigheid van de betreffende mededelingen van In2Water niet blijkt.

4.4.1. (...) Dientengevolge zijn haar mededelingen misleidend en daardoor jegens Vigorfluss en Acqua+2.0 onrechtmatig.

4.2.2. Aangezien Acqua+2.0 dreigende schade voldoende aannemelijk heeft gemaakt, zijn het onder I. van het petitum gevorderde verbod alsmede de onder II. gevorderde rectificatie op de website van In2Water toewijsbaar, met dien verstande dat - vanwege de samenhang van de vorderingen - wat betreft de vordering onder I. voor de termijn waarbinnen In2Water na betekening van dit vonnis aan het bevel zal moeten hebben voldaan, aansluiting wordt gezocht bij de vordering onder II.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
DirkzwagerIE/IT

IEF 10559

Overzicht auteursrechtpraktijk HvJ EU

Dit overzicht zal het komende jaar dienst doen als living document met voor de praktijk relevante rechtspraak van het HvJ EU sinds het voorjaar 2010, inclusief conclusies en aanhangige prejudiciële vragen. Steeds als er arresten zijn gewezen, conclusies zijn genomen of verzoeken zijn neergelegd wordt dit overzicht bijgewerkt (in deze serie: auteursrecht, modellenrecht, merkenrecht, octrooirecht en reclamerecht). 

Inhoudsopgave
A. HvJ EU
B. Gerecht EU
C. Conclusies HvJ EU
D. Aanhangige prejudiciële vragen
E. Verder in de pijplijn (vragen nog niet definitief gesteld)

A. HvJ EU
1. HvJ EU 18 maart 2010, zaak C-136/09; IEF 8924 (Organismos Sillogikis Diacheirisis)
Installeren van tv's en verbinden met centrale antenne is mededeling aan het publiek.
2. HvJ EU 7 december 2010, C-585/08 en C-144/09 (Pammer en Hotel Alpenhof)
Gerichtheid van een website op een bepaald land. Relevante factoren
3. HvJ EU 22 december 2010, C-393/09, IEF 9306, IT 194 (Softwarová)
Gebruikersinterface is geen computerprogramma maar kan wel auteursrechtelijk beschermd zijn.
4. HvJ EU 27 januari 2011, C-168/09, IEF 9367; Flos
Auteursecht mag niet worden uitgesloten voor modellen van vóór een bepaalde datum
5. HvJ EU 16 juni 2011, C-462/09, IEF 9791 (Thuiskopie/Opus)
Levering blanco CD of DVD uit ander land aan particulier is heffingsplichtig
6. HvJ EU 30 juni 2011, C-271/10, IEF 9864 (Leenrecht België)
Bij leenvergoeding moet rekening worden gehouden met aantal uitleningen
7. HvJ EU 22 september 2011, C-244/10 en C-245/10; IEF 10216  (Mesopotamia Broadcast en Roj TV / Duitsland)
Op eigen grondgebied kan Duitsland doorzending van tv-programma's in het Koerdisch die worden uitgezonden door Roj TV in Denemarken niet verbieden.
8. HvJ EU 4 oktober 2011, C-429/08 en C-403/08, IEF 10286 (Premier League)
Strijd met vrij verkeer van diensten en harmonisatie auteursrecht
9. HvJ EU 13 oktober 2011, C-431/09 en C-432/09, IEF 10332 (Airfield en Canal Digitaal)
Bij nieuw publiek maakt satellietpakket aanbieder (ook) openbaar
10. HvJ EU 25 oktober 2011, C-509/09 en C-161/10; IEF 10395 (eDate)
Slachtoffers van inbreuken op de persoonlijkheidsrechten via internet kunnen zich voor de volledige schade tot de gerechten van hun woonstaat wenden.
11. HvJ EU 24 november 2011, C-70/10, IEF 10551 (Scarlet Extended / SABAM)
Algemeen preventief filtergebod mag niet zonder wettelijke basis
12. HvJ EU 24 november 2011, C-283/10, IEF 10550 (Circul Globus Bucureşti)
Mededeling aan publiek dat niet aanwezig is op de plaats waar de mededeling wordt gedaan, Openbaarmaking ter plaatse geharmoniseerd?
12. HvJ EU 12 april 2011, C-145/10; IEF 10611 (Eva Maria Painer)
Opsporing. Citaatrecht. Bronvermelding. Verveelvoudigingsrecht.
13. HvJ EU 17 januari 2012, C-302/10, IEF 10831; Infopaq II
Wanneer is er sprake van vastlegging van voorbijgaande aard?
14. HvJ EU 9 februari 2012, C-277/10, IEF 10887 (Luksan tegen Van der Let)
Exploitatierecht komen rechtstreeks en oorspronkelijk toe aan de hoofdregisseur (billijke vergoeding o.g.v. 17 EU handvest)
15. HvJ EU 16 februari 2012, C-360/10; IEF 10920 (Sabam tegen Netlog)
Sociale netwerksite/hostingdienstverlener kan door een nationale rechter niet worden gelast een filtersysteem te installeren.
16. HvJ EU 1 maart 2012, zaak C-604/10; IEF 10977 (Football Dataco e.a. tegen Yahoo UK Ltd e.a.)
Databankenrecht of auteursrecht op lijsten met voetbalwedstrijden? Op lijsten van voetbalwedstrijden rust geen auteursrecht wanneer het is gedicteerd door regels of beperkt zonder ruimte voor creatieve vrijheid.
17. HvJ EU 15 maart 2012, C-162/10, IEF 11046; (Phonographic Performance Ireland)
Een hotelexploitant die fonogrammen doorgeeft in zijn gastenkamers dient de producenten een billijke vergoeding te betalen. De lidstaten kunnen deze hotelexploitant niet vrijstellen van de verplichting om een dergelijke vergoeding te betalen.
18. HvJ EU 15 maart 2012, C-135/10; IEF 11045 (SCF Consorzio Fonografici)
Een tandarts die in zijn particuliere praktijk kosteloos fonogrammen uitzendt, verricht geen „mededeling aan het publiek” in de zin van het Unierecht.
19. HvJ EU 19 april 2012, C-461/10; IEF 11204 (Bonnier Audio)
Verhouding tussen de door ISP te verschaffen NAW-gegevens bij gestelde auteursrechtinbreuk en de handhavingsrichtlijn
20. HvJ EU 24 april 2012, C-510/10; IEF 11233 (DR TV2 Danmark)
Wanneer er sprake is van tijdelijke vastlegging door een omroep en uitleg 'eigen middelen'.
21. HvJ EU 2 mei 2012, C-406/10; IEF 11257 (SAS Institute)
Functionaliteit van een computer programma en programmeertaal wordt niet door het auteursrecht bescherming.
22. HvJ EU 21 juni 2012, zaak C-5/11, IEF 11472 (Donner)
Uitleg begrip distributie onder het publiek: wanneer reclame wordt gemaakt om auteursrechtelijk beschermde werken te leveren in een andere lidstaat.
23. HvJ EU 5 juli 2012, C-128/11; IEF 11521 (UsedSoft)
Er is er sprake van uitputting van licenties van gedownloade software. Over de rechten van de rechtmatige verkrijger van tweedehands software
24. HvJ EU 18 oktober 2012, C-173/11; IEF 11885 Football Dataco II
Opvraging en hergebruik, databankenrecht en IPR
25. HvJ EU 22 januari 2013, zaak C-283/11, IEF 12254 (Sky Österreich tegen Österreichischer Rundfunk)
Eigendomsrecht. Unierecht biedt voor sportwedstrijden geen IE-bescherming. Geen aantasting geldigheid audiovisuele mediadiensten.
26. HvJ EU 7 maart 2013, in zaak C-607/11, IEF 12409 (ITV Broadcasting tegen TV Catch Up Ltd) - dossier
Wederdoorgifte via internet is onder omstandigheden 'mededeling aan het publiek'; free-to-air en derde partijen die achter een inlog werken aanbieden.
27. HvJ EU 27 juni 2013, gevoegde zaken C-457/11; C-458/11; C-459/11; C-460/11, IEF 12809 (Verwertungsgesellschaft Wort; VG Wort tegen elektronicafabrikanten) - dossier - persbericht
BGH stelt vragen over auteursrechtelijke heffing op fotokopieerapparaten, printers, scanners en PC’s. Reproductie met behulp van een proces waarbij als tussenstadium een digitale afbeelding wordt opgeslagen op een computer of geheugendrager.
28. HvJ EU 11 juli 2013, zaak C-521/11, IEF 12851 (Amazon.com) - dossier
Billijke vergoeding thuiskopie, mits aantoonbaar gebruikt voor andere handeling
29. HvJ EU 18 juli 2013, zaak C-201/11P, IEF 12885 (UEFA tegen Commissie); zaken C-204/11P C-205/11P (FIFA tegen Commissie)
Beperking financiële vergoeding voor korte (voetbal)fragmenten gerechtvaardigd.
30. HvJ EU 19 december 2013, zaaknr. C‑202/12, IEF 13350 (Innoweb tegen Wegener)  - dossier
Uitleg hergebruik van het geheel of een substantieel deel van de inhoud van een dedicated metazoekmachine.
31. HvJ EU 3 oktober 2013, IEF 13101, zaak C-170/12 (Pinckney tegen KDG Mediatech) - dossier
Cd's grensoverschrijdend op internet aangeboden. Bevoegde instantie volgens EEX-vo. : plaats vestiging aanbieder: volledige schade; land waarop site is gericht: alleen schade desbetreffende land. Plaats waar schadebrengende feit (materiële drager branden) zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen.
32. HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:88, IEF 13438 (Ryan Air tegen PR Aviation)
Hoge Raad schaft geschriftenbescherming af en stelt HvJ EU vraag over bescherming van online databanken en contractuele beperking.
33. HvJ EU 23 januari 2014, zaak C-355/12, IEF 13453 (Nintendo e.a.) - dossier
De omzeiling van het beschermingssysteem van een spelcomputer kan in bepaalde omstandigheden rechtmatig zijn.
34. HvJ EU 6 februari 2014, IEF 13513, zaak C-98/13 (Blomqvist tegen Rolex) - dossier
Bescherming op het ogenblik dat een in China gekocht goed op het grondgebied komt
35. HvJ EU 13 februari 2014, IEF 13540, zaak C-466/12 (Svensson e.a. tegen Retriever)
Hyperlinken naar beschermde werken kan zonder toestemming
36. HvJ EU 27 februari 2014, IEF 13584, zaak C-351/12 (OSA tegen Lécebné lázne Mariánské Lázne)
Kuuroord doet mededeling aan patiënten
37. HvJ EU 27 maart 2014,  IEF 13690, zaak C-314/12 (UPC Telekabel Wien, inzake: Kino.to)
Grondrechten staan websiteblokkade zonder precisering maatregelen niet in de weg
38. HvJ EU 3 april 2014, IEF 13723, zaak C-387/12, (Hi Hotel HCF)
Rechter is bevoegd als schade kan intreden in het rechtsgebied. Heeft het Duitse gerecht heeft jurisdictie over een auteursrechtinbreuk waarbij de medeplichtige handeling in Frankrijk plaatsvond.
38. HvJ EU 10 april 2014, IEF 13741, zaak C-609/12 (ACI Adam e.a. tegen Stichting De Thuiskopie)
Thuiskopie uit illegale bron (en heffen) is niet toegestaan
39. HvJ EU 5 juni 2014, IEF 13913, zaak C-360/13 (Public Relations Consultants Association tegen Newspaper Licensing Agency)
Browsen valt onder tijdelijke-kopie exceptie
40 HvJ EU 3 september 2014, IEF 14169, zaak C-201/13 (Johan Deckmyn en Vrijheidsfonds VZW tegen Helena Vandersteen e.a.)
Ruim baan voor de Europese parodie
41. HvJ EU 4 september 2014, IEF 14142, zaak C-114/12 (EC tegen Raad van de EU)
Nietigverklaring besluit Raad van de EU over verdrag Raad van Europa over bescherming naburige rechten
42. HvJ EU 11 september 2014, IEF 14192, Zaak C-117/13 (TU Darmstadt tegen Eugen Ulmer KG)
Elektronische leesplaatsen; Digitalisatie door bibliotheken toegestaan zonder toestemming van de rechthebbenden
43. HvJ EU 18 september 2014, IEF 14209, zaak C-205/13 (Hauck tegen Stokke)
Tripp Trapp-kinderstoel en de aard van de waar

B. Gerecht EU
1. Gerecht EU 12 april 2013, zaaknr. T-442/08, IEF 12556 (CISAC-European Broadcasting Union tegen Europese Commissie)

C. Conclusies A-G HvJ EU
1. Conclusie AG HvJ EU 18 juni 2014, IEF 13953, zaak C-463/12 (Copydan Båndkopi)
Geen onderscheid thuiskopievergoeding maken in wel/niet verwijderbare telefoongeheugenkaarten

D. Aanhangige prejudiciële vragen
1.Hogere  voorziening gevraagd aan HvJ EU van 2 maart 2011, C-103/11P; Systran / Europese Commissie
Hogere voorziening inzake verkeerd toepassen van intellectuele eigendomsrechtregels betreffende eigendom, inbreuk en uitleg van de excepties [Gerecht EU T-19/07].
4. Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 15 mei 2013, zaak C-279/13, IEF 12808 (C More Entertainment tegen Sandberg) - dossier
6. Prejudiciële vragen aan HvJ EU 8 november 2013, zaak C-572/13, IEF 13420 (Hewlett-Packard Belgium tegen Reprobel) - dossier.
Billijke vergoeding voor reproducties, forfaitaire vergoeding en bladmuziek.
7. Prejudiciële vragen aan HvJ EU 11 april 2013, zaak C-516/13,IEF 13252 (Dimensione Direct Sales tegen Knoll) - dossier
Over de omvang van het distributierecht bij werken van toegepaste kunst en het maken van reclame.
8. Prejudiciële vragen aan HvJ EU 5 augustus 2013, C-441/13, IEF 13169 (Pez Hejduk tegen EnergieAgentur.NRW GmbH) - dossier
Rechterlijke bevoegdheid bij auteursrechtinbreuk bij topleveldomein van een andere lidstaat.
9. Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 9 juli 2013, zaak C-413/13, IEF 13168 (FNV KIEM tegen De Staat) - dossier
Vragen over CAO die ziet op de tarieven die musici minimaal moeten ontvangen.
10. Prejudiciële vraag gesteld aan HvJ EU 22 januari 2014, IEF 13596, zaak C-41/14 (Christie’s France)
Kan van het volgrecht contractueel worden afgeweken?
11. Hof van Beroep Brussel 17 juni 2014, IEFbe 898 (SBS Belgium tegen SABAM)
Over uitzending via directe injectie als mededeling aan het publiek

E. Verder in de pijplijn (vragen nog niet definitief gesteld)
1. BGH 6 februari 2013, I ZR 124/11, IEF 12327 (Videospiel-Konsole) persbericht 25/13
BGH stelt vragen over technische beschermingsmaatregelen voor computerspellen als hybride producten.

IEF 14243

Kuifje-oeuvre in uitnodiging voor ledenvergadering

Vzr. Rechtbank Den Haag 29 september 2014, IEF 14243 (Moulinsart tegen Hergé Genootschap)
Uitspraak ingezonden door Katelijn van Voorst, Fox Waldmeister. Citaatrecht. Moulinsart beschermt, promoot en beheert het oeuvre Hergé, de geestelijk vader van Kuifje. De rechtbank oordeelde in de bodemprocedure IEF 13558 dat er sinds 2000 een overeenkomst bestond op grond waarvan voor dergelijk gebruik toestemming is gegeven tot 1 juli 2012. De rechten op de stripboeken liggen bij uitgeverij Casterman, die van overige werken bij Vlamynck. Moulinsart heeft niet gemotiveerd dat de door haar gestelde inbreuken door HG in de uitnodiging voor een ALV het oeuvre betreft waarop Vlamynck auteursrechten zou hebben. De vorderingen worden afgewezen.

4.5. In dit kort geding kan er dus, anders dan in de bodemprocedure, niet vanuit worden gegaan dat de auteursrechten op het gehele oeuvre Hergé door Moulinsart kunnen worden uitgeoefend. Moulinsart heeft echter niet gemotiveerd waarom aangenomen moet worden dat de door haar gestelde inbreuken door HG nu juist het deel van het oeuvre betreft waarop Vlamynck auteursrechten zou hebben. Het merendeel van de illustraties en teksten in de publicaties van HG waartegen Moulinsart zich keert, lijken integendeel juist te zijn overgenomen uit de stripboeken terwijl Moulinsart geen onderscheid heeft gemaakt tussen werken waarvan het auteursrecht zou berusten bij Vlamynck en werken waarvoor dat niet geldt. Aldus bestaat teveel onduidelijkheid over het recht van Moulinsart zich tegen de gestelde inbreuken te verzetten. Al hierop stuit het gevorderde inbreukverbod af, evenals de vordering tot opgave van publicaties van HG, voor zover deze laatste vordering al als spoedeisend kan worden aangemerkt.

4.6. HG heeft de voorzieningenrechter verzocht zich (...) niettemin ook uit te spreken over haar beroep op het citaatrecht. Een dergelijk oordeel is echter niet zinvol nu al niet duidelijk is welke afbeeldingen en citaten onderzocht zouden moeten worden.

Lees de uitspraak (IEF 14243 pdf/ ECLI:NL:RBDHA:2014:11809 link)

IEF 14242

Advocaten tuchtrechtelijk verwijtbaar voor plaatsen boek op website

Hof van Discipline 17 februari 2014, IEF 14242; ECLI:NL:TAHVD:2014:60 (W. tegen X advocaten)
Auteursrecht. Tuchtrecht. Geen maatregel. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zonder overleg, bronvermelding of toestemming het "Woordenboek Juridische Terminologie en Politiejargon" op haar website te plaatsen. Er wordt geen maatregel aan de bestuurders van de bv opgelegd.

5.3 Het "Woordenboek Juridische Terminologie en Politiejargon" is zonder overleg, zonder bronvermelding en zonder toestemming van klager, wiens naam als ontwerper van het woordenboek daarin stond vermeld, met het oog op vergroting van de bekendheid van het advocatenkantoor bij potentiële cliënten, geplaatst op de website van het kantoor. Het had op de weg van het bestuur van het kantoor gelegen om voorafgaand aan de plaatsing enig nader onderzoek te doen naar bedoeld document en contact op te nemen met klager over de mogelijkheid van plaatsing daarvan op de website. Door niet zo te handelen hebben de bestuurders van het advocatenkantoor het vertrouwen in de advocatuur geschaad en derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De klacht is derhalve gegrond.

5.4 Met de raad is het hof van oordeel dat de gegrondheid van de klacht niet behoeft te leiden tot de oplegging van een maatregel aan de bestuurders van de besloten vennootschap nu op het eerste daartoe strekkende verzoek van klager het woordenboek van de website is verwijderd. 
5.5 Het hof komt tot het oordeel dat de beslissing van de raad kan worden bekrachtigd.

IEF 14157

Misbruik van recht bij vordering verbod gebruik van beeldmerk

Rechtbank Noord-Nederland 27 augustus 2014, IEF 14157 (Technical Support Oosterhout tegen TSO Techniek)
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Misbruik van recht. Technical Support Oosterhout is houder van het woordmerk TSO. De zustervennootschap TSO Noord heeft in 2010 haar activa overgedragen aan TSO Techniek, waartoe onder meer de handelsnamen, (beeld)merken, websites en domeinnamen van TSO Noord behoorden. De vorderingen van Technical Support Oosterhout om iedere inbreuk op de handelsnaamrechten en auteursrechten te staken worden afgewezen. De rechtbank is bovendien van oordeel dat TSO Techniek misbruik van recht maakt door een verbod op het gebruik van het beeldmerk TSO door Technical Support Ooosterhout te vorderen.

4.12. Gesteld noch gebleken is dat tussen Technical Support Oosterhout en TSO Noord is overeengekomen dat de licentie niet, in verbinding met de door TSO Noord gedreven onderneming, overdraagbaar zou zijn. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat sprake is geweest van een rechtsgeldige overdracht van de licentie door TSO Noord aan TSO Techniek. TSO Techniek heeft onbetwist gesteld dat het intrekken van deze licentie zeer nadelige financiële gevolgen voor haar heeft, omdat dit haar noopt tot een naamswijziging met alle kosten van dien en het de investeringen die zij heeft gedaan waardeloos maakt. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van Technical Support Oosterhout dat zij daar tegenover stelt dat zij belang heeft bij intrekking van de licentie, omdat er gevaar voor verwarring bestaat tussen haar handelsnamen en domeinnamen en de handelsnaam, domeinnaam en het beeldmerk van TSO Techniek, welk gevaar zich volgens haar ook reeds heeft verwezenlijkt. De rechtbank is van oordeel dat gesteld noch gebleken is dat en waarom dit gestelde gevaar thans groter is dan toen TSO Noord na de aandelenverkoop de handelsnaam TSO en het beeldmerk TSO gebruikte. Waar Technical Support Oosterhout destijds in het gestelde verwarringsgevaar geen aanleiding heeft gezien de licentie in te trekken, valt niet in te zien waarom dit gestelde gevaar thans zo zwaar zou moeten wegen dat het afgewogen tegen het belang van TSO Techniek de intrekking van de licentie in redelijkheid rechtvaardigt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Technical Support Oosterhout, gezien de onevenredigheid tussen haar belang bij intrekking van de licentie en het belang van TSO Techniek dat daardoor wordt geschaad, in redelijkheid niet tot intrekking van de licentie heeft kunnen komen.

4.13. Slotsom is dat Technical Support Oosterhout in het kader van de onderhavige procedure TSO Techniek niet kan tegenwerpen dat zij zonder toestemming gebruik maakt van haar handelsnaam TSO. Hieruit volgt dat vordering sub I dient te worden afgewezen. De daarop voortbordurende vorderingen sub III en IV tot het overdragen van de domeinnaam en het beeldmerk treffen hetzelfde lot.

4.24. TSO Techniek heeft ter comparitie verklaard dat zij geen last heeft van Technical Support Oosterhout, waaruit de rechtbank afleidt dat zij geen last ondervindt van het gebruik van het beeldmerk TSO door Technical Support Oosterhout. Dit oordeel vindt steun in het feit dat niet gebleken is dat zij zich in de periode tussen december 2010, het moment waarop zij als rechthebbende op het merk in het Benelux Merkenregister werd ingeschreven, en haar brief van 12 februari 2014 heeft verzet tegen het gebruik van het beeldmerk TSO door Technical Support Oosterhout. Naar het oordeel van de rechtbank heeft TSO Techniek mede gelet hierop onvoldoende onderbouwd gesteld waarom zij thans belang heeft bij uitoefening van haar recht om het gebruik van het beeldmerk TSO door Technical Support Oosterhout te verbieden. Haar stelling dat de manier waarop Technical Support Oosterhout tekeer gaat en in rechte vordert dat het beeldmerk TSO wordt overgedragen haar heeft doen besluiten een verbod te vorderen, doet vermoeden dat de vordering enkel is ingesteld, omdat Technical Support Oosterhout haar heeft gedagvaard. De rechtbank acht dit "belang" in geen verhouding staan tot het belang van Technical Support Oosterhout bij voortzetting van het gebruik van het beeldmerk TSO. De rechtbank is daarom van oordeel dat TSO Techniek misbruik maakt van recht door thans een verbod op het gebruik van het beeldmerk TSO door Technical Support Oosterhout te vorderen. Hierop stuit deze vordering af.

4.27. TSO Techniek heeft zich in haar verweer tegen de vorderingen in conventie op het standpunt gesteld dat haar gebruik van het beeldmerk TSO niet het gevaar oplevert dat het relevante publiek de handelsnaam TSO van Technical Support Oosterhout zal verwarren met dit beeldmerk. Het is volgens haar eerder het gebruik van hetzelfde beeldmerk dat gevaar voor verwarring zou kunnen opleveren dan enkel het gebruik van het naamsbestanddeel TSO. Gezien dit standpunt gaat de rechtbank ervan uit dat, nu het woordmerk TSO van Technical Support Oosterhout gelijk is aan haar handelsnaam en enkel bestaat uit het naamsbestanddeel TSO, er ook in de visie van TSO Techniek geen sprake is van verwarringsgevaar in de zin van artikel 2.20 lid 1 onder b BVIE tussen het woordmerk TSO van Technical Support Oosterhout en het beeldmerk TSO van TSO Techniek. Reeds hierop strandt de vordering van TSO Techniek.
IEF 14126

Geen filter voor usenet mits efficiënte NTD-procedure

Hof Amsterdam 19 augustus 2014, IEF 14126; ECLI:NL:GHAMS:2014:3435(News-service tegen Stichting BREIN)
Uitspraak ingezonden door Christiaan Alberdingk Thijm, bureau Brandeis. Tussenarrest na IEF 10442. Auteursrecht. Aansprakelijkheid 6:196c BW. Eisen effectieve notice-take-down-procedure. NSE voert aan dat de rechtbank moest oordelen of er sprake was van een werk: het gaat slechts over alfanumerieke berichten met fragmenten van werken, zij voert geen handelingen uit om fragmenten om te vormen tot een volledig werk. NSE maakt artikelen openbaar voor zover zij deze vanaf haar servers aan gebruikers ter beschikking stelt. Dat de opslag van berichten op de servers van NSE van voorbijgaande aard is ex 13a Auteurswet wordt door het hof verworpen. De opslag van die berichten is niet de enkele doorgifte en valt niet onder 6:196c lid 1 BW. Het hof oordeelt dat de onderhavige door NSE verrichte diensten (hiërarchische nieuwsgroepen en zoekfunctie) een louter technisch, automatisch en passief karakter hebben. Een efficiënte NTD-procedure is in beginsel voldoende om aan de voorwaarde ex 6:196c lid 4 BW te vervullen. Het hof volgt Brein niet in haar stelling dat NSE het vonnis dat haar dwingt te filteren aan zichzelf te wijten heeft, omdat zij niet de kans heeft gegrepen om maatregelen te nemen.

Er is geen grond voor de toewijzing van de verklaring voor recht dat NSE mede aansprakelijk is als inbreukmaker. Het hof onderzoekt de mogelijkheden tot het opleggen van een minder verstrekkend bevel; een effectieve NTD-procedure is af te meten aan de omvang waarin en de snelheid waarmee inbreukmakend materiaal kan worden verwijderd, in beginsel zonder limiet aan aantal meldingen per tijdseenheid.

Uitsluiting van de aansprakelijkheid
3.4.3. Voor zover NSE de berichten op haar servers opslaat, valt haar dienstverlening niet onder de definitie van artikel 6:196c lid 1 BW. Er is immers sprake van het opslaan van informatie en niet van de enkele doorgifte daarvan. Evenmin kan worden gezegd dat deze opslag uitsluitend geschiedt ten behoeve van het enkele doorgeven van informatie of het enkele verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk als bedoeld in het tweede lid van artikel 6:196c BW. Het opslaan van de berichten gedurende de retentietijd heeft immers tot gevolg, en dient daar ook toe, dat de bij de resellers van NSE aangesloten gebruikers in een veelheid aan berichten kunnen opzoeken wat van hun gading is en desgewenst op een door hen te kiezen moment kunnen downloaden wat zij willen. Dat is van een andere orde dan het enkele doorgeven van informatie of het enkele toegang verschaffen tot een communicatienetwerk. Kenmerk daarvan is immers dat de informatie na doorgifte of communicatie zijn nut verloren heeft en daarom verwijderd kan worden en meestal ook daadwerkelijk verwijderd zal worden. Dat is hier niet het geval, mede gelet op de duur van de retentietijd van 400 dagen. Voor zover sprake is van opslag van berichten op haar eigen servers komt NSE dan ook niet de bescherming van artikel 6:196c lid 1 BW toe. Dit geldt eveneens voor de berichten die NSE gedurende de retentietijd op haar servers opslaat voor zover deze afkomstig zijn van andere Usenetproviders. Ook de opslag van deze berichten gaat op dezelfde gronden als hiervoor genoemd, verder dan is bedoeld in artikel 6:196c lid 2 BW.

3.4.4. Het beroep komt erop neer dat de diensten die NSE verricht, voor zover deze bestaan uit het bieden van toegang tot de op haar servers opgeslagen artikelen en de daarmee gegevens mogelijkheid deze berichten te downloaden, diensten die NSE rechtstreeks aan de bij haar resellers aangesloten gebruikers levert, niet onder de bescherming van artikel 6:196c lid 1 BW vallen. Bij het leveren van deze diensten is immers doorslaggevend de opslag van de berichten die door haar gebruikers en door de gebruikers van andere Usenet providers zijn aangeleverd, welke opslag – zoals hiervoor overwogen – niet onder bedoelde bescherming valt.

3.4.6. Het hof is voorst van oordeel dat, voor zover NSE berichten afkomstig van haar eigen gebruikers dan wel van (gebruikers van) andere Usenetproviders gedurende de retentietijd op haar servers opslaat, zij diensten verricht bestaande uit het op verzoek opslaan van een ander afkomstige informatie en dus in beginsel, indien zij aan de onder a en b genoemde voorwaarden van dit artikellid voldoet, wat deze diensten betreft onder de bescherming van artikel 6:196c lid 4 BW valt. Brein heeft dit bestreden door te stellen dat NSE op eigen initiatief heeft besloten om Usenetbestanden langdurig op te slaan, dat NSE de retentietijd bepaalt en aldus niet de gebruikers maar NSE bepaalt wanneer de informatie wordt verwijderd en voorts dat sprake is van anonieme gebruikers. Brein heeft, zo overweegt het hof, met deze stellingen onvoldoende betwist dat de opslag van de berichten plaatsvindt op verzoek van derden. Daaraan doet niet af dat deze derden anoniem blijven – wat daar verder van zij: NSE heeft aangevoerd dat zij wel degelijk in staat is om de identiteit van de poster van een bericht te achterhalen – of dat de gebruiker de door hem geplaatste berichten kennelijk niet zelf kan verwijderen. Brein heeft evenmin voldoende aangevoerd om te concluderen dat NSE een actieve rol heeft met betrekking tot de berichten in die zin dat zij daardoor kennis heeft van of controle heeft over de door haar opgeslagen gegevens. Daartoe is onvoldoende dat NSE zelf de retentietijd bepaalt en dat de gebruikers niet zelf de door hem geplaatste berichten kan verwijderen. Evenmin is voldoende dat NSE kennelijk onderscheid maakt in de retentietijd voor tekstnieuwsgroepen en nieuwsgroepen bestemd voor binaries of dat zij de overzichten van de nieuwsgroepen op aparte servers opslaat. Het verwijderen van de berichten na de retentietijd, ook al wordt kennelijk een onderscheid gemaakt naar de aard van de nieuwsgroep waarin de berichten zijn geplaatst, heeft immers naar uit de stellingen van partijen blijkt een technisch, automatisch en passief karakter. Hetzelfde geldt voor het plaatsen van de overzichten op aparte servers of, zoals reeds besproken, het controleren van de berichten op de aanwezigheid van spam. Voor een andere conclusie is evenmin afdoende dat NSE een zoekfunctie aanbiedt waarmee men (op namen van) nieuwsgroepen kan zoeken. Brein heeft niet aangevoerd dat en toegelicht waarom met betrekking tot enige van deze handelingen kan worden geconcludeerd dat NSE daardoor kennis heeft van of controle heeft over de door haar opgeslagen gegevens. Het hof houdt het ervoor dat – het voorgaande ook in samenhang bezien – de onderhavige door NSE verrichte diensten een louter technisch, automatisch en passief karakter hebben.

3.4.10. Het hof overweegt dat het beschikbaar stellen van een efficiënte NTD-procedure in beginsel voldoende is om de voorwaarde van artikel 6:196c lid 4 onder b BW te vervullen. Een dergelijke procedure komt immers erop neer dat de host na een melding van (een vertegenwoordiger van) een rechthebbende dat inbreukmakend materiaal aanwezig is, dit materiaal onmiddellijk verwijdert. Voor zover Brein beoogt dat de door NSE gehanteerde procedure niet effectief is omdat deze niet voorkomt dat het inbreukmakend materiaal opnieuw wordt ge-upload, volgt het hof haar daarin niet. NSE heeft onbetwist gesteld dat eenmaal ontoegankelijk gemaakt berichten niet wederom beschikbaar kunnen komen door verlate peering, door een back-up-voorziening of doordat berichten met zelfde message-id op andere wijze opnieuw worden geplaatst. Dat is in dit verband voldoende. De voor een beroep op uitsluiting van aansprakelijkheid gestelde voorwaarde houdt niet in dat de host na een melding van inbreuk dient te voorkomen dat hetzelfde inbreukmakende materiaal te allen tijde door een willekeurige gebruiker opnieuw wordt ge-upload. De in lid 4 van artikel 6:196c BW gestelde voorwaarde kan evenmin zo worden uitgelegd dat NSE dient te voorkomen dat door haar gebruikers geposte berichten aan andere Usenetproviders worden doorgegeven. Dit deel van de door NSE geleverde diensten bestaat immers uit de enkele doorgifte van informatie en valt daarmee, zoals reeds hiervoor onder 3.4.5 overwogen, onder de bescherming van het eerste lid van artikel 6:196c BW en niet het vierde.

3.4.11. Dat NSE slechts een maximum aantal meldingen van 25 per uur zou verwerken is in dit verband, gelet op de gang van zaken, niet doorslaggevend. Brein heeft niet gesteld dat zij op enig moment daadwerkelijk meer meldingen per uur aan NSE heeft aangeboden en dat NSE heeft geweigerd deze meldingen te verwerken. Zij heeft evenmin (voldoende concreet) gesteld dat zij aan NSE heeft laten weten meer meldingen per uur te willen aanbieden en dat NSE daarop zodanig heeft gereageerd dat zij daaruit kon afleiden dat NSE dit aantal meldingen niet, ook niet binnen een daaraan in redelijkheid te stellen termijn, zou gaan verwerken. (...) Brein komt gelet op deze omstandigheden geen beroep toe op het ontbreken van een efficiënte NTD-procedure wegens het destijds door NSE genoemde maximum aantal te verwerken meldingen, waarbij het hof ervan uitgaan dat NSE dit aantal heeft genoemd in het kader van het opstarten van de Fast Track-procedure en dus kennelijk niet als een ook op langere termijn definitief te hanteren maximum dat niet verder onderhandelbaar zou zijn. De conclusie van een en ander is dat NSE voor wat betreft de opslag van artikelen op haar servers een beroep toekomst op de uitsluiting van haar aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:196c lid 4 BW. Het hof volgt Brein aldus niet in haar stelling dat NSE het vonnis, dat haar dwingt te filteren aan zichzelf te wijten heeft, omdat zij niet de kans heeft gegrepen om gepaste maatregelen te nemen.

Handelen in strijd met de zorgvuldigheid
3.8.5. Brein stelt nog dat de binaries 'voor een belangrijk deel' beschermd materiaal bevatten en dat dit grote schade toebrengt aan de rechthebbenden. Zij gaat uit, zo begrijpt het hof, van een percentage van 80 tot 90%. In de Brein overgelegde onderzoeken worden diverse percentages aan inbreukmakend materiaal genoemd. NSE heeft de resultaten van deze door Brein geproduceerde onderzoeken gemotiveerd betwist en heeft daarbij onder meer aangevoerd dat de onderzochte gegeven niet representatief zijn. Zij komt bovendien met een eigen onderzoek waarin wordt geconcludeerd dat 6% van het materiaal inbreukmakend is. Aldus is niet vast komen te staan dat het door Brein genoemde percentage juist is. Brein heeft bewijs aangeboden van het feit dat 'de binaries substantieel inbreukmakend zijn'. Bewijslevering (door een of meer deskundigen) is echter slechts zinvol indien in de te bewijzen feiten aanleiding kan worden gevonden tot een verdergaand bevel dan reeds kan worden gegeven op grond dat NSE tussenpersoon is wier diensten door derden worden gebruikt voor het maken van inbreuken. Brein zal in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte hierover uit te laten. Zij zal daarbij rekening dienen te houden met hetgeen hiervoor onder 3.8.3 en 3.8.4 is overwogen. Brein zal in elk geval dienen in te gaan op (a) wat - in concrete termen - het object van onderzoek zou moeten zijn, te meer daar SNE thans geen Usenet diensten verleend, (b) op welke wijze rekening dient te worden gehouden met reeds aan NSE als tussenpersoon op te leggen maatregelen en (c) welke uitkomst tot welke conclusie dient te leiden. NSE zal in de gelegenheid worden gesteld bij antwoordakte te reageren.

Lees de uitspraak: (pdf/link)

Op andere blogs:
bureau Brandeis
SOLV
PatSchreurs.nl
De Brauw Blackstone Westbroek