DOSSIERS
Alle dossiers

Film  

IEF 13299

Parijs Tribunal beveelt de-indexering illegale streamingsites bij zoekmachines

Tribunal de Grande Instance de Paris 28 november 2013, 11/60013 (APC, FNDF , SEVN tegen ISP)
Nu.nl bericht: Het gaat om zestien verschillende sites die zich hoofdzakelijk richten op het aanbieden van streamingvideo's die auteursrechtelijk zijn beschermd. Het gaat bijvoorbeeld om Allostreaming en DPstream. Daar worden films en series gratis aangeboden. Het is voor het eerst dat zoekmachines alle links naar een website moeten verwijderen. Voorheen werkten de bedrijven al mee aan het verwijderen van specifieke zoekresultaten.

De groep L'Association des Producteur de Cinéma (APC), dat tal van rechthebbenden en filmmaatschappijen vertegenwoordigt, begon de rechtszaak in 2011 en wint nu een blokkade die een jaar geldig is. De resultaten moeten binnen twee weken niet meer vindbaar zijn in de genoemde zoekmachines. De rechthebbenden draaien mogelijk wel op voor de kosten van het filteren van de zoekresultaten.

France24.com bericht: The court ruled that French sites Allostreaming, DPstream and a whole list of other popular websites were “entirely or nearly entirely dedicated to copying audiovisual productions without the consent of their authors”.

The websites advertise “free streaming” and “free downloading” of the latest cinema releases and popular TV series.

The ruling orders internet access provider such as Orange and Iliad-Free to block access to those websites for their French customers. In addition, search engines including Google, Yahoo! and Microsoft’s Bing must remove search results linking to those websites.

IEF 13280

Conclusie A-G: Een ISP kan worden verplicht toegang tot auteursrechtschendende sites te blokkeren

Conclusie A-G HvJ EU 26 november 2013, zaak C-314/12 (UPC Telekabel Wien, inzake: Kino.to)
Zie eerder IEF 11542. Prejudiciële vragen gesteld door Oberster Gerichtshof, Oostenrijk.

Uitlegging van de artikelen 3, lid 2, 5, leden 1 en 2, sub b, en 8, lid 3, van InfoSocrichtlijn. Website waarop films illegaal kunnen worden gedownload. Recht van de houder van het auteursrecht op een van deze films om een internetprovider te verzoeken om de toegang tot deze specifieke site te blokkeren voor zijn klanten. Haalbaarheid en evenredigheid van blokkeringsmaatregelen.

Uit het persbericht: According to Advocate General Cruz Villalón an internet provider can be required to block access by its customers to a website which infringes copyright. Such a court injunction must refer to specific blocking measures and achieve an appropriate balance between the opposing interests which are protected by fundamental rights.

Conclusie A-G:

1. Art. 8 Abs. 3 der Richtlinie 2001/29/EG des Europäischen Parlaments und des Rates vom 22. Mai 2001 zur Harmonisierung bestimmter Aspekte des Urheberrechts und der verwandten Schutzrechte in der Informationsgesellschaft ist dahin auszulegen, dass eine Person, die ohne Zustimmung des Rechteinhabers Schutzgegenstände im Internet zugänglich macht und damit Rechte aus Art. 3 Abs. 2 der Richtlinie 2001/29 verletzt, die Dienste der Provider jener Personen nutzt, die auf diese Schutzgegenstände zugreifen.
2.      Es ist mit der im Rahmen von Art. 8 Abs. 3 der Richtlinie 2001/29 erforderlichen Abwägung zwischen den Grundrechten der Beteiligten nicht vereinbar, einem Provider ganz allgemein und ohne Anordnung konkreter Maßnahmen zu verbieten, seinen Kunden den Zugang zu einer bestimmten, das Urheberrecht verletzenden Website zu ermöglichen. Dies gilt auch, wenn der Provider Beugestrafen wegen Verletzung dieses Verbots durch den Nachweis abwenden kann, dass er alle zumutbaren Maßnahmen zur Erfüllung des Verbots getroffen hat.
3.      Eine gegen einen Provider gemäß Art. 8 Abs. 3 der Richtlinie 2001/29 verhängte konkrete Sperrmaßnahme bezüglich einer konkreten Website ist nicht allein deswegen prinzipiell unverhältnismäßig, weil sie einen nicht unbeträchtlichen Aufwand erfordert, aber ohne besondere technische Kenntnisse leicht umgangen werden kann. Es ist Sache der nationalen Gerichte, im konkreten Fall unter Einbeziehung aller relevanten Umstände eine Abwägung zwischen den Grundrechten der Beteiligten vorzunehmen und so ein angemessenes Gleichgewicht zwischen diesen Grundrechten sicherzustellen.

Gestelde vragen:

1. Dient artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29/EG (auteursrechtrichtlijn) aldus te worden uitgelegd dat een persoon die zonder toestemming van de rechthebbende beschermde werken op het internet beschikbaar stelt (artikel 3, lid 2, auteursrechtrichtlijn), gebruikmaakt van de diensten van de internetproviders van de personen die zich toegang verschaffen tot deze beschermde werken?

2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: Zijn een reproductie voor privégebruik (artikel 5, lid 2, sub b, auteursrechtrichtlijn) en een voorbijgaande of incidentele reproductie (artikel 5, lid 1, auteursrechtrichtlijn) enkel geoorloofd wanneer het voor de reproductie gebruikte origineel zelf rechtmatig gereproduceerd, verspreid of aan het publiek beschikbaar gesteld is?

3. Indien de eerste of de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord en bijgevolg rechterlijke verbodsmaatregelen in de zin van artikel 8, lid 3, auteursrechtrichtlijn moeten worden opgelegd aan de internetproviders van de gebruiker: Is het verenigbaar met het recht van de Unie, in het bijzonder met de door dit recht vereiste afweging tussen de grondrechten van partijen, een internetprovider in het algemeen (dus zonder concrete maatregelen te gelasten) te verbieden om zijn klanten toegang tot een bepaalde website te verschaffen, zolang er op die website uitsluitend of althans voor het overgrote deel werken beschikbaar worden gesteld zonder toestemming van de rechthebbenden, wanneer de internetprovider - door aan te tonen dat hij toch alle redelijke maatregelen heeft genomen - kan verhinderen dat hem wegens schending van dit verbod dwangmaatregelen worden opgelegd?

4. Indien de derde vraag ontkennend wordt beantwoord: Is het verenigbaar met het recht van de Unie, in het bijzonder met de door dit recht vereiste afweging tussen de grondrechten van partijen, een internetprovider te gelasten bepaalde maatregelen te nemen om zijn klanten toegang tot een website met onrechtmatig beschikbaar gesteld materiaal te bemoeilijken, wanneer deze maatregelen aanzienlijke kosten met zich brengen, terwijl zij ook zonder bijzondere technische kennis gemakkelijk kunnen worden omzeild?

Op andere blogs:
NautaDutilh newsletter (Internet Service Providers can be required to block access to a website which infringes copyright)
SOLV (A-G: Websiteblokkades door ISP’s onder voorwaarden toegestaan)

IEF 13278

Onduidelijkheid of Thuiskopie-AMvB in strijd is met Richtlijn - Acer moet 50 procent betalen

Vzr. Rechtbank Den Haag 22 november 2013, KG ZA 13-1065 (Stichting de Thuiskopie tegen Acer Computer B.V.)
Uitspraak ingezonden door Arnout Groen en Aimée van Hattum, Hofhuis Alkema Groen.
Thuiskopie. Geen bescherming WNR niet-Rome opname. Onderscheid legale/illegale bron. Professioneel/thuisgebruik. Begrip 'onverwijlde opgave'. De Thuiskopie int en verdeelt vergoedingen op grond van art. 16c Aw. Het aantal voorwerpen is bij AMvB van 23 oktober 2012 uitgebreid, de werking van deze AMvB is verlengd tot 1 januari 2016. Acer heeft samen met branchevereniging FIAR CE een bodemprocedure aangespannen tegen de Staat en stellen dat de Staat onrechtmatig handelt. In deze procedure vordert De Thuiskopie opgave door Acer en vervolgens telkens onverwijld opgave te doen na import of fabricage en betaling van de thuiskopievergoeding.

De voorzieningenrechter beveelt Acer opgave te doen voor de periode van 1 januari 2013 tot 22 november 2013. En gebiedt Acer om 50% van de in de AMvB bepaalde billijke vergoeding te betalen voor al het gebruik (professioneel en privé). Onverwijlde opgave hiervan dient maandelijks te worden gedaan.

De Wet op de naburige rechten (WNR) biedt geen bescherming aan niet-Rome visuele opnamen en dus is er geen billijke thuiskopievergoeding verschuldigd. Een niet te verwaarlozen deel van het totale thuiskopiegebruik betreft opnamen uit de Verenigde Staten die behoren tot deze categorie niet-Rome opnamen. Er is onduidelijkheid of de schade, veroorzaakt door thuiskopieën uit illegale bron, door een thuiskopievergoeding gecompenseerd mag worden.

Het bezwaar gericht tegen het onderscheid tussen professioneel en privé gebruik is een bezwaar tegen het restitutiestelsel, en niet tegen de AMvB, zodat dit niet tot een onverbindendverklaring kan leiden. De voorzieningenrechter acht een voorziening waarbij Acer 50% van de verschuldigde vergoeding voor alle heffingsplichtige producten dient te betalen een bewarende maatregel die recht doet aan de belangen van beide partijen.

Het begrip 'onverwijlde opgave' uit artikel 16f Aw betekent niet dat er 'op dezelfde dag' gerapporteerd dient te worden nu De Thuiskopie pas na afsluiting van een boekjaar verdeeld. Een maandelijkse opgave, binnen een week na het einde van de maand is voldoende.

Bezwaar A: Strijd met Richtlijn omdat AMvB niet uitgaat van daadwerkelijk geleden schade
5.17 Naar voorlopig oordeel is de AMvB derhalve in strijd met het vereiste dat de vergoeding gebaseerd dient te zijn op de door de rechthebbenden geleden schade doordat geen rekening is gehouden met het aandeel niet-Rome visuele opnamen in het gemeten thuiskopiegebruik. Onverbindendverklaring van de AMvB vanwege bezwaar E zou tot gevolg hebben dat De Thuiskopie geen vorderingsrecht op Acer zou hebben.

Bezwaar B: AMvB gaat uit van alle thuiskopieën uit legale en illegale bron:
5.20 In de ACI/Thuiskopie zaak heeft de Hoge Raad zoals gezegd vragen van uitleg gesteld aan het Europese Hof van Justitie. Het standpunt dat de huidige thuiskopieregeling op dat punt in strijd is met de Richtlijn, is daarom in ieder geval niet zo evident onjuist dat de Hoge Raad meende daarover te kunnen beslissen zonder prejudiciële vragen te stellen. Acer heeft ter zitting onweersproken gesteld dat in die procedure bij het Europese Hof van Justitie inmiddels pleidooi heeft plaatsgevonden, waarbij de Europese Commissie heeft bepleit dat kopiëren uit illegale bron niet onder de uitzondering voor thuiskopiëren valt. De voorzieningenrechter acht het dan ook geenszins uitgesloten dat het Hof van Justitie zal antwoorden dat de uitzondering voor thuiskopiëren uitsluitend betrekking heeft op het kopiëren uit legale bron.

5.21. Anderzijds is van belang dat de hoogste Nederlandse rechter die daarover tot nu toe heeft geoordeeld, het Hof Den Haag in de ACI/Thuiskopie zaak [red. IEF 9217], heeft geoordeeld dat de Nederlandse thuiskopieregeling op dit punt niet in strijd is met de Richtlijn. (...) In dat laatste geval zou de in de AMvB vastgestelde thuiskopievergoeding in strijd zijn met de Richtlijn, zodat (...) dit bezwaar van Acer c.s. tot gevolg heeft dat De Thuiskopie geen vordering op Acer ter zake thuiskopievergoeding heeft.

Bezwaar C: Onderscheid professioneel en privé gebruik
5.26 Ook voor deze bezwaren van Acer c.s. geldt echter dat die niet gericht zijn tegen de AMvB, maar tegen het door De Thuiskopie gehanteerde restitutiestelsel. Ook dit bezwaar zal naar voorlopig oordeel derhalve niet leiden tot onverbindendverklaring van de AMvB en het oordeel dat er dientengevolge geen grond is voor de vorderingen van De Thuiskopie tot betaling van thuiskopievergoeding.

Bezwaar D: Strijd met beginselen van behoorlijk bestuur, onzorgvuldigheid en willekeur.
5.28. Naar voorlopig oordeel zal dit bezwaar niet slagen. De staatssecretaris heeft de SONT gevraagd om advies. Zoals uit het SONT-advies blijkt, konden partijen in de SONT geen overeenstemming bereiken, zodat de voorzitter gebruik heeft gemaakt van zijn statutaire bevoegdheid om bij een impasse zelf een advies uit te brengen. De SONT heeft derhalve wel inspraak gehad, al kunnen Acer c.s. zich niet met het SONT-advies vereniging. Waarom Acer c.s. of haar branchevereniging daarnaast recht zouden hebben op inspraak bij de vaststelling van de AMvB, hebben zij in dit kort geding onvoldoende gemotiveerd.

Overig
5.35. Acer heeft zelf aangeboden 50% van de door haar op grond van AMvB verschuldigde vergoedingen voor producten voor de niet-professionele markt te betalen en de overige 50% van die vergoedingen op een kwaliteitsrekening van een notaris te storten. Blijkens dat aanbod is Acer echter niet bereid vrijwillig een vergoeding te betalen voor producten die zij afzet via kanalen die zich richten op de professionele markt. Voorshands is echter niet aannemelijk dat er een scherp onderscheid gemaakt kan worden tussen de markten voor professionele en particuliere gebruikers, noch dat in alle gevallen reeds bij import duidelijk is of een product bestemd is voor de professionele of particuliere markt. Een voorlopige maatregel volgens de lijnen van het aanbod van Acer zal daarom naar verwachting tot executiegeschillen aanleiding geven.

5.36 Alles afwegend acht de voorzieningenrechter een voorziening waarbij Acer 50% van de verschuldigde vergoeding voor alle heffingsplichtige producten dient te betalen een bewarende maatregel die recht doet aan de belangen van beide partijen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in overweging genomen dat de administratieve problemen die De Thuiskopie stelt te ondervinden bij restitutie-aanvragen door afnemers van Acer daarmee niet worden opgelost. De Thuiskopie heeft echter zelf gekozen voor een systeem waarbij geen restitutie aan importeurs wordt verstrekt, maar slechts aan eindgebruikers, om ontduiking van thuiskopieheffing te voorkomen. De Thuiskopie dient zelf ook de administratieve nadelen van dat systeem te dragen.

5.39. (...) Daarbij geldt echter wel dat, nu het gaat om een administratieve opgave die benodigd is voor het vaststellen van een heffing die De Thuiskopie pas na afsluiting van een boekjaar verdeelt, het begrip 'onverwijld' niet opgevat kan worden als 'op dezelfde dag'. (...) Naar voorlopig oordeel voldoet onder deze omstandigheden een maandelijkse opgave waarbij binnen een week na het einde van de maand opgave wordt gedaan van hetgeen in die maand door Acer is geïmporteerd of gefabriceerd. Acer zal daarom worden bevolen om telkens binnen één week na het einde van een maand de gevorderde opgave te doen.

Op andere blogs:
Thuiskopie.nl (Rechtbank veroordeelt Acer tot opgave en betaling thuiskopievergoeding)

IEF 13259

Hof van Cassatie: The Pirate Bay ontoegankelijk maken is passend technisch hulpmiddel

Hof van Cassatie 22 oktober 2013, P.13.0550.N (Telenet, Tecteo en Brutele)
Uitspraak mede ingezonden door Bastiaan van Ramshorst, BREIN.
Internettoegang. Ontoegankelijk maken van Thepiratebay. Strafrecht. Op basis van artikel 39bis en 89 Strafvordering wordt gevorderd de toegang ontoegankelijk te maken tot de inhoud die wordt gehost door de server gekoppeld aan de hoofddomeinnaam thepiratebay.org. Passende technische hulpmiddelen in de zin van artikel 39bis, § 4, Wetboek van Strafvordering kunnen bestaan in het bevelen aan de internettoegangleveranciers van het ontoegankelijk maken van de toegang tot de server waarop de gegevens zijn gehost, waarvan het kopiëren om technische redenen of wegens de omvang van de gegevens niet mogelijk is.

Artikel 39bis, § 4, Wetboek van Strafvordering sluit niet uit dat die bevelen worden gericht aan anderen, dan zij die gegevens zelf opslaan of laten opslaan en vereist evenmin dat de bevelen tot daadwerkelijk gevolg hebben dat hij die gegevens opslaat of laat opslaan ze niet meer kan consulteren, wijzigen of wissen.

Het arrest kon dan ook wettig oordelen dat de onderzoeksrechter op grond van artikel 39bis aan de eiseressen als internettoegangleveranciers het bevel mocht geven om “de toegang ontoegankelijk te maken tot de inhoud die wordt gehost door de server gekoppeld aan de hoofddomeinnaam ‘thepiratebay.org’.

6. Het middel voert schending aan van de artikelen 35 tot en met 39bis, 55, 56 en 89 Wetboek van Strafvordering: het arrest oordeelt ten onrechte dat er een wettelijke grondslag bestaat voor het door de onderzoeksrechter gegeven bevel; de bevolen beslagmaatregel kan enkel de waarheidsvinding en het verzamelen van bewijs tot doel hebben of betrekking hebben op goederen die door de artikelen 42 en 43quater Strafwetboek bedoelde zaken schijnen uit te maken, maar kan niet als doel hebben het voorkomen van het verder plegen van dergelijke inbreuken of van verdere schade aan de burgerlijke partij; een beslagmaatregel kan niet worden opgelegd als preventieve maatregel, ter voorkoming van inbreuken of van schade aan de burgerlijke partij, maar hoogstens met die doelstelling worden gehandhaafd; het arrest dat anders oordeelt, is dan ook niet naar recht verantwoord.

11. Uit de opbouw van artikel 39bis Wetboek van Strafvordering, de tekst van paragraaf 4 en de samenhang tussen de verschillende paragrafen volgt dat de procureur des Konings en op grond van artikel 89 Wetboek van Strafvordering ook de onderzoeksrechter, zo blijkt dat het om technische redenen of wegens de omvang van de gegevens niet mogelijk is de gegevens op dragers te kopiëren, de passende technische middelen kan nemen om de toegang tot deze gegevens in het informaticasysteem, evenals tot de kopieën daarvan die ter beschikking staan van de personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken, te verhinderen en hun integriteit te waarborgen.

12. Passende technische hulpmiddelen in de zin van artikel 39bis, § 4, Wetboek van Strafvordering kunnen bestaan in het bevelen aan de internettoegangleveranciers van het ontoegankelijk maken van de toegang tot de server waarop de gegevens zijn gehost, waarvan het kopiëren om technische redenen of wegens de omvang van de gegevens niet mogelijk is.

Artikel 39bis, § 4, Wetboek van Strafvordering sluit niet uit dat die bevelen worden gericht aan anderen dan zij die gegevens zelf opslaan of laten opslaan en vereist evenmin dat de bevelen tot daadwerkelijk gevolg hebben dat hij die gegevens opslaat of laat opslaan ze niet meer kan consulteren, wijzigen of wissen.

14. Het arrest kon dan ook wettig oordelen dat de onderzoeksrechter op grond van artikel 39bis aan de eiseressen als internettoegangleveranciers het bevel mocht geven om “de toegang ontoegankelijk te maken tot de inhoud die wordt gehost door de server gekoppeld aan de hoofddomeinnaam ‘thepiratebay.org’ (gekende IP-adressen 194.71.107.50 en 194.71.107.15), en meer bepaald door aanwending van alle mogelijke technische middelen, waaronder minstens het blokkeren van alle domeinnamen die doorverwijzen naar de server die gekoppeld is aan de hoofddomeinnaam ‘thepiratebay.org’, waarbij de ontoegankelijk te maken domeinnamen door de RCCU Mechelen en de FCCU (Federal Computer Crime Unit) worden vastgesteld.

16. Het onderdeel voert schending aan van de artikelen 39bis en 89 Wetboek van Strafvordering: het arrest neemt ten onrechte aan dat artikel 39bis Wetboek van Strafvordering een wettige grondslag uitmaakt voor het bevelen van het ontoegankelijk maken van de op de server van “The Pirate Bay” opgeslagen gegevens; de beslagmaatregel van artikel 39bis Wetboek van Strafvordering heeft tot doel de integriteit van de in het informaticasysteem opgeslagen gegevens te beschermen; de door de onderzoeksrechter bevolen maatregel kan die doelstelling niet realiseren omdat het blokkeren door de internettoegangleverancier van alle domeinnamen die verwijzen naar de server gekoppeld aan de hoofddomeinnaam “thepiratebay.org” niet verhindert dat de exploitanten van de websites van “The Pirate Bay” nog toegang hebben tot hun website; een maatregel die enkel tot gevolg heeft dat de internetgebruikers geen toegang meer hebben tot de gegevens terwijl de beheerder van de gegevens hierover verder kan beschikken, is geen beslagmaatregel als bedoeld in artikel 39bis Wetboek van Strafvordering; de bevolen ontoegankelijkmaking neemt immers de beschikkings- of beheersmacht van “The Pirate Bay” niet weg.

25 (...) De eiseressen vragen aan het Hof van Justitie de volgende prejudiciële vraag te stellen: “Staan considerans 47 en artikel 15 van de Richtlijn 2000/31 betreffende de elektronische handel, omgezet in artikel 21, § 1, Wet Elektronische Handel, toe dat een nationale bepaling in het kader van een gerechtelijk onderzoek toelaat een maatregel te bevelen erin bestaande door de aanwending van alle mogelijke technische middelen de toegang tot de inhoud die wordt gehost door de server gekoppeld aan een welbepaalde hoofddomeinnaam verbonden aan wel bepaalde IPadressen, ontoegankelijk te maken en dit ongeacht via welke domeinnamen die toegang wordt verschaft?”

28. De prejudiciële vraag die, eensdeels, berust op een onjuiste lezing van het arrest, anderdeels, op een onjuiste rechtsopvatting, wordt niet gesteld.

Op andere blogs:
BREIN (Belgische access providers moeten zelf nieuwe domeinnamen The Pirate Bay controleren)

IEF 13253

Beroep op stilzwijgende licentie erkend

Rechtbank Rotterdam 13 november 2013, HA ZA 11-523 (Eiser tegen Stichting Rotterdam Media Fonds)
Uitspraak ingezonden door Bart Lukaszewicz, Houthoff Buruma.
Auteursrecht. Leningovereenkomst. Licentieovereenkomst. RMF heeft het project Kort Rotterdams gericht op training van een aantal producenten, regisseurs en scenarioschrijvers en begeleiding en ontwikkeling van de productie van korte bioscoopfilms. RMF heeft met eiser een leningsovereenkomst gesloten ten behoeve van het maken van De Film. De Film is onder andere vertoond op filmfestivals, televisie en op de site van RMF. Eiser heeft vervolgens een overeenkomst gesloten met Elypse Short Film Distribution. Nu vordert eiser verklaring voor recht dat RMF inbreuk maakt op haar auteursrechten, een verbod op straffe van dwangsom en een schadevergoeding. RMF stelt dat eiser in strijd heeft gehandeld met de Leningsovereenkomst en vordert vervroegde terugbetaling van de geleende € 39.500,00.

Tussen partijen is niet in het geschil dat het auteursrecht aan eiser toekomt. Of er een licentie aan RMF is verleend moet beoordeeld worden aan de hand van het Haviltex-criterium. Uit de omstandigheden van het geval, de Leningsovereenkomst en het toepasselijke Reglement, is af te leiden dat aan RMF een stilzwijgende licentie is verleend. Eiser stelt verder dat RMF niet binnen de kaders van de licentie is gebleven, maar hier gaat de rechtbank niet in mee.

De vorderingen tot verklaring voor recht en vergoeding van schade worden afgewezen. Ook het verbod om inbreuk te maken op het auteursrecht wordt afgewezen, nu RMF niet meer actief is. In reconventie oordeelt de rechtbank inderdaad dat eiser in strijd heeft gehandeld met de Leningsovereenkomst door, zonder toestemming te vragen van RMF, een overeenkomst aan te gaan met onder andere Elypse Short Film Distribution. De vervroegde terugbetaling van de lening wordt wel afgewezen.

Beoordeling
5.6. Bij de beoordeling of [eiser] een licentie aan RMF heeft verleend stelt de rechtbank voorop dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij dient als uitgangspunt dat alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, telkens van beslissende betekenis zijn. In dat verband kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren, welke gewoontes daar gelden en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht,

5.7. Uit het samenstel van bepalingen in de Leningsovereenkomst en het daarop van toepassing verklaarde Reglement (waaraan derhalve gebonden is), alsmede uit de overige omstandigheden van het geval is af te leiden dat [eiser] aan RMF een licenfie heeft verleend. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het volgende, In de Leningsovereenkomst staat dat RMF zo nodig inspanningen zal leveren voor de nationale en Internationale distributie van de Film en in het Reglement staat dat RMF daarbij zal bemiddelen. Dat dit geen inhoudsloze verplichting is volgt uit de toezegging van [eiser]  zij zonder schriftelijke toestemming van RMF geen andere overeenkomst zal aangaan voor de exploitatie van de Film (zie artikel 6 sub (F) van de Leningsovereenkomst) en dat zij zich verplicht een overeenkomst met betrekking tot de exploitatie van de Film, waaronder een distributieovereenkomst, ter goedkeuring aan RMF voor te leggen (zie artikel 7 sub (F) onder (a) van de Leningsovereenkomst). Nu - anders dan meent - evident is dat RMF niet kan voldoen aan de verplichting zich in te spannen voor distributie van de Film zonder deze te verveelvoudigen en openbaar te maken, moet [eiser] geacht worden stilzwijgend een licentie aan RMF te hebben verleend. Daarvoor is te meer aanleiding omdat in het Reglement is opgenomen dat Kort Rotterdams het bekendheid geven aan Rotterdamse filmmakers als doel heeft.

6.9. De omstandigheid dat RMF zich enkel jegens X beroept op haar bevoegdheid tot vervroegde opeising van de geldlening, gezien in samenhang met de vergaande consequenties die dit voor X meebrengt, leidt de rechtbank tot het oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat X wordt veroordeeld tot terugbetaling van de geldlening. Naar X immers heeft aangevoerd zou die veroordeling een grote bedreiging vormen voor een tot dan toe succesvolle exploitatie van de Film en gelet op het voorgaande treft dit gevolg alleen haar. De vorderingen van RMF zullen worden afgewezen.

IEF 13241

UK High Court: ISPs moeten toegang streaming websites blokkeren

High Court of Justice, Chancery Division, 13 november 2013, [2013] EWHC 3479 (Ch) (MPA member studios tegen British Sky Broadcasting, Britisch Telecommunications, Everthing Everywhere, Talk Talk, Telefonica, Virgin Media))

Met samenvatting van Okke Delfos Visser, Motion Picture Association.
Auteursrecht. 18 point summary of case law on communication to the public. Linking and communication to the public very much depends on the circumstances.

The Solarmovie/Tube+ websites are so called streaming sites. They offer their audience a collection of movies and TV programs via links to filehosting platforms (cyberlockers). Following a thorough analysis of the recent CJEU caselaw, UK caselaw and academic opinion (ALAI, ECS) the court finds that the websites directly infringe copyright under the communication to the public right (Art 3 InfoSoc). The court orders the ISPs to block access to the websites.

 

Justice Arnold starts his analysis with a very helpful 18-point summary of the recent CJEU caselaw on the communication to the public right (pasted below) and the pending CJEU referrals in Svensson, C-More, Bestwater (YouTube). Regarding academic opinion, Arnold mentions the European Copyright Society paper (that linking can never amount to a communication) and the 2013 ALAI report (that, under circumstances, linking can amount to a communication). Arnold questions the relevance of the EU Copyright Society's position by noting that this study predates the CJEU TV-Catchup verdict. On the basis that verdicts in the pending CJEU referrals are not imminent Arnold then adjudicates the linking issue on the basis of current UK caselaw (FAPL v. Sky, Fox v. Newzbin, EMI v. Sky) in the following key paragraph:

As the law presently stands, I adhere to the view that the actions of operators of websites like the one under consideration in FAPL v Sky amount to communication to the public of works within Article 3(1) of the Information Society Directive, and more specifically to making those works available to the public in such a way that members of the public may access them from a place and at a time individually chosen by them. I acknowledge that it is arguable that the mere provision of a hyperlink is not enough to constitute communication to the public (particularly if the hyperlink is not directly to a source of the copyright work). I also acknowledge that it is arguable that it makes no difference whether or not the source of the copyright work to which the hyperlink links is licensed by the copyright owner. I also acknowledge that it is arguable that it makes no difference whether clicking on the links results in framing (i.e. the work being presented within the frame of the operator’s website) or not. What the operators of FirstRow were doing, however, went beyond the mere provision of hyperlinks linking (directly) to (unlicensed) sources of copyright works (which were framed). As explained in the passage quoted above, they were intervening in a highly material way to make the copyright works available to a new audience.

I turn, therefore, to consider whether there is a material difference between FirstRow and the Websites in this respect. In my judgment, there is no material difference, and the operators of the Websites communicate the Claimants’ works to the public. Indeed, the evidence in the present case makes it clear that it would be very difficult for members of the public to access much of the content directly from the host sites if it were not made available by the Websites. Even where the content could be accessed from the host sites, the Websites make it much easier for members of the public to find what they want. Viewed from the perspective of the user, the Websites do in a very real sense make the content available to the public.

In summary, Arnold holds that the question of linking and communication to the public very much depends on the circumstances of each case. It all depends on the extent of the intervention by the website. Arnold avoids taking a technology specific approach, i.e. does not follow the transmission argument nor the distinction between deeplinks and referring links. This is a workable approach allowing for copyright to be applied against structurally infringing websites whilst the internet itself will not be affected. In short, another step forward towards an internet that works for everyone!

Arnold’s 18-point summary of the CJEU caselaw on communication to the public is as follows:

(1) “Communication to the public” must be interpreted broadly: SGAE at [36], [54], FAPL at [186], ITV at [20].
(2) “Communication to the public” covers any transmission or retransmission of the work to the public not present at the place where the communication originates by wire or wireless means: ITV at [23].
(3) “Communication to the public” does not include any communication of a work which is carried out directly in a place open to the public by means of public performance or direct presentation of the work: Circul at [36]-[41], FAPL at [200]-[203].
(4) There is no “communication to the public” where the viewers have no access to an essential element which characterises the work: Bezpečností at [57].
(5) “Communication” includes any retransmission of the work by a specific technical means different from that of the original communication: ITV at [24]-[26].
(6) A mere technical means to ensure or improve reception of the original transmission in its catchment area does not constitute a “communication”: SGAE at [42], FAPL at [194], Airfield at [74], ITV at [28].
(7) There is an act of “communication” when someone gives members of the public access to the work in circumstances where they would not be able to enjoy the work without that intervention: SGAE at [42], FAPL at [194]-[196], Airfield at [72], SCF at [82], PPIL at [31].
(8) It is sufficient for there to be “communication” that the work is made available to the public in such a way that the persons forming that public may access it whether or not those persons actually access the work: SGAE at [43].
(9) Mere provision of physical facilities does not as such amount to “communication”: SGAE at [46].
(10) Nevertheless, the installation of physical facilities which distribute a signal and thus make public access to works technically possible constitutes “communication”: SGAE at [46]-[47], Organismos at [39]-[41].
(11) “The public” refers to an indeterminate number of potential recipients and implies a fairly large number of persons: SGAE at [37]-[38], SCF at [84], PPIL at [33], ITV at [32].
(12) For that purpose, the cumulative effect of making the works available to potential recipients should be taken into account, and it is particularly relevant to ascertain the number of persons who have access to the same work at the same time and successively: SGAE at [39], SCF at [87], PPIL at [35], ITV at [33].
(13) In considering whether there is a communication to “the public”, it is not irrelevant that the communication is of a profit-making nature: SGAE at [44], FAPL at [204]-[206], Airfield at [80], SCF at [88]-[90], PPIL at [36].
(14) There is no communication to “the public” where sound recordings are broadcast by way of background music to patients of a private dental practice: SCF at [92]-[102].
(15) Where there is a communication which does not use a different technical means to that of the original communication, it is necessary to show that the communication is to a new public, that is to say, a public which was not considered by the authors concerned when they authorised the original communication: SGAE at [40], Organismos at [38], FAPL at [197], Airfield at [72], [76], ITV at [38].
(16) There is a communication to a new public where television broadcasts are transmitted to an additional public (that is to say, additional to the public constituted by owners of television sets who receive broadcasts within their own private and family circle) such as customers of hotels and public houses: SGAE at [41], Organismos at [37], FAPL at [198]-[199].
(17) There is also a communication to a new public where a satellite package provider expands the circle of persons having access to the relevant works: Airfield at [77]-[82].
(18) Where there is a communication using a different technical means to that of the original communication, it is not necessary to consider whether the communication is to a new public: ITV at [39].
IEF 13171

Het idee voor een serie is niet zonder meer een auteursrechtelijk beschermd format

Rechtbank Amsterdam 31 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:6970 (Hollandse Meesters)
Geen auteursrecht op format. Inzage winstgegevens bij Stichting. Eisers hebben in opdracht van de Stichting Interact en de Stichting Hollandse Meesters twee series gefilmde portretten gemaakt van hedendaagse Nederlandse beeldende kunstenaars. De Letter of Intent en de overeenkomst tussen Interakt en de Stichting bevatten wel degelijk verplichtingen jegens eiser 1 in persoon, hier zijn namelijk mondelinge afspraken over gemaakt. Dit geldt niet voor eiser 2. Eiser 1 stelt dat zij beschikt over de formatrechten op Hollandse Meesters.

Dit is niet het geval, het idee is niet voldoende geconcretiseerd en vormgegeven om als format te kunnen worden beschermd. Het is niet origineel, de serie is gebaseerd op een basisidee voor een reeks gefilmde portretten van kunstenaars. De afleveringen worden door verschillende regisseurs naar eigen inzichten en opvattingen vervaardigd. Het zijn op zichzelf staande filmwerken, er is geen sprake van terugkerende elementen. Eiser 1 vordert ook ontwikkelingskosten voor de tweede serie. Volgens de rechtbank kan uit de overeenkomst niet worden afgeleid dat de ontwikkelingskosten per serie betaald moeten worden. De ontwikkelingskosten van de tweede serie zijn waarschijnlijk verwerkt in het bedrag van een nadere overeenkomst. De rechtbank draagt Interakt op bewijs te leveren en verwijst de zaak naar de rol. Eiser wil verder inzage in de gegevens met betrekking tot winst. De rechtbank vindt dit onbegrijpelijk aangezien een stichting geen winstuitkeringen mag doen.

Beoordeling
Formatrechten (vordering III en VII – eerste deel)
4.19. [eiser 1] legt aan haar vorderingen onder III en VII ten grondslag dat zij (samen met [naam 1]) over de formatrechten op Hollandse Meesters beschikt. [eiser 1] stelt daartoe dat zij het oorspronkelijke idee voor de serie samen met [naam 1] heeft ontwikkeld en uitgewerkt. Het format heeft volgens [eiser 1] een eigen, oorspronkelijk karakter en bevat het persoonlijk stempel van de maker(s). Een en ander is niet alleen vervat in een aantal details en onderdelen, die zelfstandig voor bescherming in aanmerking komen, maar ook in de totaalindruk van het geheel van al die details en onderdelen. Een derde zou nimmer een identiek uitgewerkt project bedenken en tot stand brengen, aldus [eiser 1]. Ter comparitie heeft [eiser 1] desgevraagd toegelicht dat het format omschreven kan worden als “het filmen van de hartslag van de kunstenaar in zijn atelier en hoe hij zijn werk uitvoert”. [eiser 1] stelt de titel en het filmplan te hebben bedacht en voert aan dat zij heeft uitgewerkt hoe het programma eruit moest gaan zien, dat er bekende filmmakers moesten worden ingeschakeld, dat er in het atelier zou worden gefilmd, dat er een tijdsbeeld zou worden gegeven en dat zou worden getoond hoe de kunstenaars werken.

4.20. Interakt c.s. betwist dat [eiser 1] als maker van het format kan worden aangemerkt, zodat eventuele formatrechten niet aan haar toekomen. [naam 1] is volgens Interakt c.s. de initiatiefnemer en bedenker van Hollandse Meesters. Bovendien is er naar het oordeel van Interakt c.s. geen sprake van een auteursrechtelijk beschermd format. Voor auteursrechtelijke bescherming van een format is volgens Interakt c.s. vereist dat het format origineel en voldoende geconcretiseerd is. Hollandse Meesters voldoet volgens Interakt c.s. niet aan het orginaliteitsvereiste. De serie is gebaseerd op een basisidee voor een reeks gefilmde portretten van kunstenaars. De afleveringen worden door verschillende regisseurs naar eigen inzichten en opvattingen vervaardigd, zodat de afleveringen onderling verschillen vertonen in (onder meer) stijl, opbouw, tempo, sfeer, decor en situering. Het zijn op zichzelf staande filmwerken die niet in samenhang bekeken hoeven te worden. Behoudens de overkoepelende titel vertonen de afleveringen geen samenhang. Van telkens terugkerende (vernieuwende) elementen is geen sprake. Hollandse Meesters vertoont dan ook geen oorspronkelijke kenmerken die het programma duidelijk onderscheiden van vergelijkbare programma’s, aldus Interakt c.s. Interakt c.s. wijst er voorts op dat [eiser 1] geen concrete elementen heeft aangevoerd die maken dat sprake is van een auteursrechtelijk beschermd format.

4.21. De rechtbank is van oordeel dat [eiser 1], gelet op de gemotiveerde betwisting door Interakt c.s., onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de serie Hollandse Meesters een auteursrechtelijk beschermd format heeft. Het idee om een serie gefilmde portretten te maken van hedendaagse Nederlandse beeldende kunstenaars komt niet voor bescherming in aanmerking. Een idee moet voldoende zijn geconcretiseerd en vormgegeven om als format te kunnen worden beschermd. [eiser 1] heeft naar het oordeel van de rechtbank – mede gelet op het verweer van Interakt c.s. dat alle afleveringen door verschillende regisseurs zijn gemaakt, zodat ze onderling verschillen – onvoldoende onderbouwd welke originele, concrete elementen en vormaspecten er volgens haar toe leiden dat Hollandse Meesters een auteursrechtelijk beschermd format heeft. Dat alle afleveringen zijn gefilmd in het atelier en dat getoond wordt hoe de kunstenaars werken, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. De rechtbank concludeert derhalve dat geen sprake is van een auteursrechtelijk beschermd format. Daarmee komt de grondslag aan de vorderingen onder III en VII (met uitzondering van de vordering betreffende de inkomstenderving, waar hierna op zal worden teruggekomen) te ontvallen, zodat die vorderingen zullen worden afgewezen.

Lees de uitspraak:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBAMS:2013:6970 (pdf)

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak Een format is nog niet zo makkelijk beschermd
IE-Forum (Het auteursrecht biedt in de praktijk geen bescherming aan formats)
NJD (Uitspraak over auteursrecht serie Hollandse Meesters in de 21e eeuw: een niet beschermd format)

IEF 13120

Blues Brothers als aanduiding van inspiratiebron toelaatbaar

Vzr. Rechtbank Den Haag 9 oktober 2013, KG  ZA 13-1064 (Black Rhino tegen S.I.C.)
Uitspraak mede ingezonden door Diederik Stols, Boekx.
Merkenrecht. Portretrecht bij personages. Licentie. Muziek. Tribute-shows [A] vormde met wijlen [B] The Blues Brothers, zangers van blues- en soulmuziek wier uiterlijke verschijning werd gekenmerkt door vaste elementen. [A] is directeur van Black Rhino en houder van de Europese Merken 'Blues Brothers' en 'The Blues Brothers'. Momenteel produceren eisers zelf theater- en muziekshows rond The Blues Brothers en verstrekken licenties daarvoor. Enkele gedaagden hebben een licentieovereenkomst gesloten om 'The Blues Brothers' te vertolken. Gedaagden produceren tributeshows en hebben ter promotie websites met onder andere een promotiefilm, daarvoor zijn echter geen licenties verstrekt.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen gebaseerd op het auteursrecht af. Auteursrechtelijke bescherming van de film 'The Blues Brothers' is niet genoeg onderbouwd. Verder is het mogelijk dat er auteursrecht rust op personages (Bassie & Adriaan), maar dat is bij de personages Jake en Elwood Blues niet het geval. Het beroep op portretrecht wordt verworpen.

Gebruik van het merk 'The Blues Brothers' in de titel van de shows kan de indruk wekken dat er een bijzondere band bestaat tussen de shows en de merkhouder, dit levert een inbreuk op. Gedaagden handelen zodoende onvoldoende loyaal ten opzichte van de gerechtvaardigde belangen van de merkhouders. Voor de beschrijving van de inhoud van de Show en als aanduiding van de inspiratiebron is gebruik van de aanduiding 'Blues Brothers' wel toelaatbaar.

Tussen eisers en [D] was een licentie gesloten dat [D] Jake en Elwood Blues alleen in shows mochten spelen waarvoor ze toestemming haden. Voor de Nederlandse shows hebben zij geen toestemming.  De vordering tot nakoming van de licentieovereenkomst is ten aanzien van de shows in Nederland toewijsbaar. Gedaagden worden veroordeeld iedere inbreuk van de gemeenschapsmerken 'Blues Brothers' en 'The Blues Brothers' te staken en gestaakt te houden op verbeurte van een dwangsom.

4.7. Wat er ook zij van de bevoegdheid tot handhaven van de auteursrechten die samenhangen met het script van de film “The Blues Brothers”, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter hebben eisers hun vorderingen gebaseerd op auteursrecht op het script van de film onvoldoende onderbouwd gelet op het verweer van gedaagden, zodat vorderingen die op deze grondslag zijn gebaseerd reeds om die reden niet kunnen worden toegewezen. De voorzieningenrechter is zonder kennis te kunnen nemen van het werk of de werken waarvoor auteursrechtelijke bescherming wordt ingeroepen niet in staat om een (voorlopig) oordeel te geven over de gestelde inbreuk die de Show zoals aangekondigd zou vormen op het script. De enkele stills uit de film die in de processtukken zijn opgenomen, zijn hiervoor in ieder geval onvoldoende. Bovendien beschikt de voorzieningenrechter over onvoldoende materiaal over de Show zoals deze zal worden uitgevoerd in Nederland om de gestelde dreigende inbreuk te kunnen beoordelen terwijl die inbreuk, gelet op de stellingen van eisers gemotiveerd is betwist.

4.12. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de personages Jake en Elwood Blues alias The Blues Brothers geen auteursrechtelijk beschermd werk, om de navolgende redenen.

4.13. Door eisers is niet weersproken dat de uiterlijke verschijningsvorm van Jake en Elwood Blues, te weten een duo in een zwart pak, met wit overhemd, zwarte das, witte sokken, zwarte schoenen, zwarte zonnebrillen, zwarte “pigskin” hoeden en bakkebaarden (elementen f, g, en h) overeenkomt met de kledingstijl van een aantal blues legendes uit de jaren ’50 van de vorige eeuw, zoals Reverend Gary Davis en John Lee Hooker. Ter zitting hebben eisers zelf ook verklaard dat [A] en [B] voor The Blues Brothers geïnspireerd zijn door vertolkers van de zogenaamde hipsterstijl van ‘Electric Blues’ vertolkers uit Chicago.

4.14. Op deze stijlkenmerken die ontegenzeggelijk een belangrijk onderdeel van de uiterlijke verschijningsvorm van de personages vormen en die eisers zelf hebben overgenomen van eerdere blues legendes, kunnen eisers voorshands oordelend geen auteursrechtelijke bescherming claimen. Immers, zoals de Hoge Raad recentelijk nog heeft bevestigd, geeft de Auteurswet geen exclusief recht aan degene die volgens een - hem kenmerkende - stijl werkt. Aan deze rechtspraak ligt de gedachte ten grondslag dat de auteursrechtelijke bescherming van abstracties als stijlkenmerken een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van creatie van de maker zou meebrengen, en aldus een rem op culturele ontwikkelingen zou vormen. Ook element e (blues en soul muziek/zangrepertoire) is een stijlkenmerk en dus onbeschermd.

4.26. Allereerst ziet het portretrecht op een portret of te wel een afbeelding. Voor de vraag of sprake is van een afbeelding is de techniek niet relevant, zowel met potlood, pen, penseel, klei, brons als met een foto- of filmcamera kan een portret worden gemaakt. Een live optreden als zodanig is geen afbeelding, het is immers niet op enigerlei wijze vastgelegd. Een live optreden kan dan ook niet met een beroep op portretrecht worden verboden. Ter zitting hebben eisers desgevraagd bevestigd dat hun vordering inderdaad ziet op een verbod op de live voorstelling en zodoende niet op een verbod op openbaarmaking van een vastlegging van dat optreden.

4.27. Ten tweede roepen eisers in feite niet het portretrecht in van [A] en [B] maar van de personages Jake en Elwood Blues. Hetgeen zij hebben aangevoerd over de herkenbare trekken van [A] en [B] zijn immers grotendeels kenmerken van Jake en Elwood Blues. In bijzondere omstandigheden kan het portretrecht worden ingeroepen tegen zogeheten look-alikes. Dat neemt niet weg dat de afbeelding van die look-a-like dan wel het portret van een persoon dient weer te geven. Dat [A] en [B] niet alleen een beroep zouden kunnen doen op portretrecht als dit hun persoon betreft maar ook als dat hun ‘alias’ te weten een van de personages van de Blues Brothers betreft, wordt voorshands oordelend verworpen.

4.30. Eisers stellen voorts dat SIC Duitsland, SIC UK, [C] en TEC inbreuk maken op hun merkrechten in de zin van – onder meer – artikel 9 lid 1 sub b GMVo. Zij stellen dat deze gedaagden de merken gebruiken als (onderdeel van de) titel voor de Show - “I'm a Soul Man - A Tribute to the Blues Brothers” en in het promotiemateriaal voor de Show met aanduidingen als “Blues Brothers Show”, “Blues Brothers Concert” en in de domeinnamen thebluesbrothersshow.nl en thebluesbrothersshow.com. Door de merken te gebruiken voor dezelfde - althans soortgelijke - waren en diensten als de waren en diensten waarvoor de merken zijn ingeschreven kan (directe dan wel indirecte) verwarring bij het publiek ontstaan. Het publiek zal denken dat de Show wordt geproduceerd door eisers, dat er een relatie bestaat tussen eisers en gedaagden en/of dat eisers toestemming hebben gegeven voor de productie en de uitvoering van de Show.

4.13. Door eisers is niet weersproken dat de uiterlijke verschijningsvorm van Jake en Elwood Blues, te weten een duo in een zwart pak, met wit overhemd, zwarte das, witte sokken, zwarte schoenen, zwarte zonnebrillen, zwarte “pigskin” hoeden en bakkebaarden (elementen f, g, en h) overeenkomt met de kledingstijl van een aantal blues legendes uit de jaren ’50 van de vorige eeuw, zoals Reverend Gary Davis en John Lee Hooker. Ter zitting hebben eisers zelf ook verklaard dat [A] en [B] voor The Blues Brothers geïnspireerd zijn door vertolkers van de zogenaamde hipsterstijl van ‘Electric Blues’ vertolkers uit Chicago. 4.14. Op deze stijlkenmerken die ontegenzeggelijk een belangrijk onderdeel van de uiterlijke verschijningsvorm van de personages vormen en die eisers zelf hebben overgenomen van eerdere blues legendes, kunnen eisers voorshands oordelend geen auteursrechtelijke bescherming claimen. Immers, zoals de Hoge Raad recentelijk nog heeft bevestigd, geeft de Auteurswet geen exclusief recht aan degene die volgens een - hem kenmerkende - stijl werkt. Aan deze rechtspraak ligt de gedachte ten grondslag dat de auteursrechtelijke bescherming van abstracties als stijlkenmerken een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van creatie van de maker zou meebrengen, en aldus een rem op culturele ontwikkelingen zou vormen.5 Ook element e (blues en soul muziek/zangrepertoire) is een stijlkenmerk en dus onbeschermd.

4.42. Eisers hebben onweersproken gesteld dat G. en C. [D] voornemens zijn geweest om de rollen van Jake en Elwood Blues in de Show te vertolken hetgeen ook op de website www.imasoulman.nl is aangekondigd. Weliswaar staat nu op die website dat andere acteurs die rollen zullen vertolken, de foto’s van G. en C. [D] stonden ten tijde van de mondelinge behandeling echter nog steeds op de website. Ook niet bestreden is dat de broers [D] geen onvoorwaardelijke toezegging in dit verband hebben gedaan, zodat niet vast staat dat zij niet zullen optreden. Zodoende hebben eisers nog steeds belang bij hun vordering.

4.43. Bij die stand van zaken is de vordering tot nakoming toewijsbaar voor zover het gaat om de aangekondigde Shows in Nederland. Dat een voorziening van een ruimerestrekking geboden is, is niet gesteld.

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak Blues Brothers: een personage heeft geen portretrecht
Intellectuel Eigendomsrecht.nl (Bescherming characters en portretrechten “Blues Brothers”)

IEF 13101

HvJ EU: Plaats waar schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen

HvJ EU 3 oktober 2013, zaak C-170/12 (Pinckney tegen KDG Mediatech) - dossier
Verzoek om een prejudiciële beslissing, Cour de cassation.
Materiële drager waarop beschermd werk wordt gekopieerd. Terbeschikkingstelling via internet. Bepaling van plaats waar schade is ingetreden.

Uitlegging van artikel 5, punt 3 EEX. Bevoegdheid van de nationale rechter ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad. Criteria om „plaats waar schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen” te bepalen. Inbreuk op vermogensrechten van auteur veroorzaakt door feit dat content in gedematerialiseerde vorm of materiële drager waarop deze content is gekopieerd op internet werd geplaatst. Voor publiek bestemde content. Het Hof verklaart voor recht:

Artikel 5, punt 3 [EEX-Verordening] moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een inbreuk wordt aangevoerd op aan het auteursrecht verbonden vermogensrechten die worden gewaarborgd door de lidstaat van de aangezochte rechter, deze bevoegd is kennis te nemen van een door de auteur van een werk ingeleide aansprakelijkheidsvordering tegen een in een andere lidstaat gevestigde onderneming die daar dat werk heeft gekopieerd op een materiële drager die vervolgens is verkocht door in een derde lidstaat gevestigde ondernemingen via een website die ook toegankelijk is in het rechtsgebied van de aangezochte rechter. Die rechter mag slechts uitspraak doen over de schade die is veroorzaakt op het grondgebied van zijn lidstaat.

Gestelde vraag:

1)      Moet artikel 5, punt 3, van [de] verordening [...] aldus worden uitgelegd dat in geval van een beweerde schending van de aan het auteursrecht verbonden vermogensrechten door op internet geplaatste content,
– de persoon die zich gelaedeerd acht, bij de gerechten van elke lidstaat op het grondgebied waarvan een op internet geplaatste content toegankelijk is of is geweest, een vordering kan instellen tot vergoeding van de schade die is veroorzaakt op het grondgebied van de lidstaat van het aangezochte gerecht,
of
– moet deze content bovendien bestemd zijn of zijn geweest voor het op het grondgebied van die lidstaat gevestigde publiek, of moet er sprake zijn van een ander aanknopingspunt?
2) Moet de eerste vraag op dezelfde wijze worden beantwoord wanneer de beweerde schending van de aan het auteursrecht verbonden vermogensrechten niet voortvloeit uit het feit dat content in gedematerialiseerde vorm op internet werd geplaatst, maar, zoals in casu, uit het feit dat een materiële drager waarop deze content is gekopieerd, op internet wordt aangeboden?

Op andere blogs:
KluwerCopyrightBlog (Jurisdiction in EU copyright cases: accessibility of a website is a criterion)
MediaReport (Pinckney-arrest HvJ EU: welke rechter bevoegd bij online auteursrechtinbreuk?)
Out-law (Copyright holders have qualified right to bring claims of 'internet sale' infringements before any court within the EU)

IEF 13057

Uitzending en herhaling op een digitaal themakanaal niet voorzien in 1991

Ktr. Rechtbank Amsterdam 18 september 2013, HA EXPL 12-289 (Holierhoek tegen Stichting NTR)
Uitspraak ingezonden door Dylan Griffiths, Griffiths advocaten.
Auteursrecht op filmwerk. Scenario. Licentieovereenkomsten. Herhalingen op digitaal themakanaal. Holierhoek is scenarioschrijver en heeft in 1991 een overeenkomst gesloten met VdR B.V. voor het meewerken aan de aflevering 'Suite voor het personeel' van de televisieserie 'Kamer/Suite 215'. Tussen VdR B.V. en (rechtsvoorganger van) NTR is een coproductieovereenkomst gesloten. VdR B.V. wordt insolvent en daarmee is (aldus Holierhoek) de coproductieovereenkomst opgehouden te bestaan. In maart 2010 is tussen NTR en Van de Rest een licentieovereenkomst gesloten voor uitzending op een digitaal themakanaal.

De kantonrechter is van oordeel dat de licentieovereenkomst voorziet in exploitatie van herhalingen, maar die licentie is beperkt tot de ten tijde van het aangaan van de overeenkomst bekende exploitatievormen (vgl. IEF 12769). Uitzending op een digitaal themakanaal was niet voorzien in 1991, dus kan deze exploitatievorm niet zijn gesublicentieerd. Of de overeenkomst door ontbinding van de VdR B.V. teniet is gegaan kan onbeantwoord blijven.

 

De (7) uitzendingen op Best24 kunnen aan NTR worden toegerekend, het vermoeden van overdracht ex artikel 43d Aw kan haar niet baten. Van een professionele partij als (rechtsvoorganger van) NTR mag worden verwacht dat zij zich informeert of dat degene van wie zij rechten overgedragen krijgt ook tot die overdracht bevoegd is, daarvan is niet gebleken. Partijen worden in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het begrip herhalingen uit de licentieovereenkomst of hieronder ook herhalingen op een digitaal themakanaal moet worden begrepen.

5.7. Op grond van hetgeen in rechtsoverweging 5.5. is overwogen is de kantonrechter voorshands van oordeel dat licentieovereenkomst I weliswaar voorziet in een licentie aan de B.V. voor het exploiteren van "Suite voor het personeel" in de vorm van herhalingen, maar dat die licentie is beperkt tot de ten tijde van het aangaan van de overeenkomst bekende exploitatievormen. Van uitzending op een digitaal themakanaal kan niet zonder meer gezegd worden dat het een vorm van exploitatie is die in 1991 reeds was voorzien.
Indien de licentieovereenkomst I niet voorziet in de exploitatie via een digitaal themakanaal dan kan de B.V. die vorm van exploitatie ook niet aan NTR hebben gesub-licentieerd en kan NTR zich reeds daarom niet op de coproductieovereenkomst beroepen. De vraag of licentieovereenkomst I door de ontbinding van de B.V. teniet is gegaan kan dan onbeantwoord blijven.

5.8. Partijen hebben de vraag of onder het begrip herhalingen in licentieovereenkomst ook herhalingen op een digitaal themakanaal moet worden begrepen slechts behandeld in het licht van de vaststelling van een eventuele schadevergoeding, maar niet in het licht van de vraag of de licentieovereenkomst I wel voorziet in een licentie voor die vorm van exploitatie.
Teneinde een verrassingsbeslissing te voorkomen zal de kantonrechter partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte over dat punt uit te laten.

5.9. (...) Anders dan NTR stelt kan in dat geval de onrechtmatigheid ook aan NTR worden toegerekend. Dat artikel 43d Aw een vermoeden schept van overdracht kan haar niet baten. In dat artikel is immers ook uitdrukkelijk de mogelijkheid van een afwijkende regeling opgenomen. Van een professionele partij als (de rechtsvoorganger van) NTR mag worden verwacht dat zij zich ervan vergewist dat degene van wie zij rechten of licenties overgedragen krijgt ook tot die overdracht bevoegd is. Gesteld noch gebleken is dat (de rechtsvoorganger van) NTR enig onderzoek naar de bevoegdheid van de B.V. heeft gedaan. In die omstandigheden is sprake van een oorzaak die krachtens de in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen voor rekening van NTR komt.

Op andere blogs:
Kracht-blog (Er zijn meer wegen die naar Rome leiden)