Bedenk zelf maar een originele titel
Rechtbank Utrecht, 16 juni 2006, KG ZA 06-462. Anne-Claire Petit tegen Bon'aparte Postshop B.V. (Met dank aan Chantal Morel, Klos Morel Vos & Schaap).
Aanhaken en na-apen. Inbreuk auteursrecht en richtlijnconforme vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten.
Een van de ontwerpen uit de dierencollectie van de Nederlandse ontwerpster Anne-Claire Petit is een gehaakte aap (links). Bon ’a Parte exploiteert een postorderbedrijf voor dames-, heren- en kinderkleding. Bon’a Parte heeft/had op haar website een gehaakte aap in de aanbieding onder de naam “knuffel gehaakte zeerover” (rechts). Bon’a Parte heeft de gehaakte aap ook afgebeeld in haar zomercatalogus.
De vraag of de Petit-aap een werk in auteursrechtelijke zin is, en dientengevolge bescherming geniet, wordt voorshands bevestigend beantwoord. Het ontwerp van de aap van AnneClaire Petit dateert uit 2002 en Anne-Claire Petit heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het ontwerp en liet verschijnen van de eerste exemplaren in september 2002 geen soortgelijke uitvoeringen van knuffel-apen of speelgoed-apen in omloop waren.
Anne-Claire Petit heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat haar gehaakte aap een aantal zeer onderscheidende elementen vertoont, waardoor er sprake is van een eigen herkenbare creatie die is uitgebracht in een eigen lijn met een eigen uitstraling. Voorshands moet de Petit-aap derhalve worden aangemerkt als een werk in de zin van de auteurswet.
Anne-Claire Petit heeft voorshands ook voldoende aannemelijk gemaakt dat de overeenstemmende totaalindruk van de beide gehaakte aapjes veroorzaakt worden door de gelijkenis van auteursrechtelijk beschermde trekken van de Petit-aap. De verschillen betreffen slechts enkele ondergeschikte punten (zoals het gestreepte truitje, de vorm van het linkeroog en het ooglapje) en doen slechts in geringe mate af aan de totaalindruk van overeenstemming.
Het feit dat de gehaakte zeerover nagenoeg even groot is met nagenoeg dezelfde vorm en lengte van de verschillende ledematen, het witte gezichtje zonder reliëf van een neus of snuit, de plaats en de vorm van de oortjes inclusief de omlijning daarvan in een contrasterende kleur, de witte handjes en voetjes, doet voorshands een zelfde afkomst vermoeden en rechtvaardigen de conclusie dat er sprake is van een inbreukmakend werk.
Zowel de afbeelding van de inbreukmakende aap in de “Bon ‘a Parte Cids voorjaar — zomer 2006” als in de uitverkoopcatalogus zijn te beschouwen als ongeoorloofde openbaarmakingen van de inbreukmakende aap. Hetgeen Bon’a Parte ten aanzien van de foto’s heeft gesteld, leidt echter wel tot de conclusie dat een totale recall van de uitverkoopcatalogus niet zal worden toegewezen. Daarbij is van belang dat de inbreukmakende aap reeds uit het assortiment is verwijderd, de verkoop daarvan is gestaakt en de catalogus (slechts) tot 1juli 2006 wordt gebruikt.
Naast het gebod om iedere verdere inbreuk te staken, veroordeelt de voorzieningenrechter Bon ‘a Parte om binnen 7 dagen na betekening gedurende een periode van vier weken een mededeling op de homepage van haar website te plaatsen, te weten direct in beeld bij het openen van de pagina, zonder enige nadere toelichting in woord of beeld.
De vordering strekkende tot vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten is toewijsbaar. Nu de implementatietermijn van de Richtlijn 2004/48/EG is verstreken, leidt een richtlijnconforme interpretatie van art. 237 RV tot het oordeel dat de werkelijk door Anne-Clair Petit gemaakte kosten door Bon ’a Parte dienen te worden vergoed. Hiervoor is van belang dat Bon’a Parte, hoewel daartoe diverse malen gesommeerd, de inbreuk niet terstond heeft gestaakt en ook geen onthoudingsverklaring heeft afgegeven.
Lees het vonnis hier.
Een achtergrond van amber
Hoge Raad, 16 juni 2006, Rolnr. C04/327. Kecofa B.V. tegen Lancôme Parfums et Beauté & Cie. SNC. (Met dank aan Charles Gielen, NautaDutilh)
Nationale IE-variant van de finale van het WK voetbal: Lancôme wint overtuigend.
Een parfum kan in aanmerking komen voor auteursrechtelijke bescherming, inbreuk kan worden aangeroond op grond van laboratoriumtests en geurpanels. De Hoge Raad verlicht en passant ook nog even de werkdruk van de rechterlijke macht: Rechters hoeven niet zelf te ruiken. Een samenvatting in citaten:
"Een geur - waaronder hierna telkens begrepen: een geurcombinatie – kan in aanmerking komen voor auteursrechtelijke bescherming. De in art. 10 Aw, naast de niet-limitatieve opsomming van werksoorten, neergelegde omschrijving van wat als 'werk' in de zin van die wet moet worden verstaan luidt algemeen en belet niet daaronder een geur te begrijpen.
Dat brengt mee dat voor de vraag of een geur in aanmerking komt voor auteursrechtelijke bescherming beslissend is of het daarbij gaat om een voortbrengsel dat vatbaar is voor menselijke waarneming en of het een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Het werkbegrip van de Auteurswet vindt weliswaar zijn begrenzing waar het eigen, oorspronkelijk karakter enkel datgene betreft wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect, maar nu bij een parfum van een louter technisch effect geen sprake is, belet ook deze laatste eis niet het toekennen van auteursrechtelijke bescherming aan de geur van een parfum.
De omstandigheden dat de eigenschappen van het menselijk reukzintuig aan het vermogen tot het onderscheiden van geuren grenzen stellen en dat de mate waarin men afzonderlijke geuren kan onderscheiden van mens tot mens verschilt, doen aan het vorenstaande niet af, evenmin als de omstandigheid dat de specifieke aard van geuren tot gevolg heeft dat niet alle bepalingen en beperkingen in de Auteurswet daarop onverminderd toepassing kunnen vinden, gelet bijvoorbeeld op het, aan de normale verbruiker niet te ontzeggen, gebruik van een parfum, dat naar zijn aard noodzakelijkerwijs verspreiding van de geur meebrengt.
Een geur kan, ook voor de toepassing van het auteursrecht, niet worden vereenzelvigd met de stof of stoffen die de geur teweegbrengen. Deze stof of stoffen fungeren als - niet noodzakelijkerwijs exclusieve - belichaming van het werk dat de geur is, en zij dragen er tevens toe bij dat de geur niet, als te vluchtig of onstabiel, van auteursrechtelijke bescherming moet worden uitgesloten.
Bij een parfum dient de geur dan ook te worden onderscheiden van het mengsel van stoffen waaruit het parfum is samengesteld en waaruit, wanneer het mengsel is blootgesteld aan de open lucht, de gasvormige geurstoffen vrijkomen die met het reukorgaan kunnen worden waargenomen.
Voor auteursrechtelijke bescherming is niet vereist dat het werk in objectieve zin nieuw is, doch dat voldoende is dat het in subjectieve zin, dat wil zeggen: vanuit de maker beschouwd, oorspronkelijk is, dat het op de weg ligt van degene die die oorspronkelijkheid betwist te stellen en, bij betwisting te bewijzen, dat de maker zijn werk aan eerder bestaand werk heeft ontleend.
Vooropgesteld wordt dat het hof de vrijheid had bij zijn oordeelsvorming het B&M-rapport te betrekken zoals het heeft gedaan. Aangenomen dat de raadsman van Kecofa het rapport eerst zo kort voor de pleitzitting in appèl had ontvangen, dat het niet mogelijk was tijdig een contra-expertise of -analyse te doen vervaardigen, zoals Kecofa in cassatie aanvoert, lag het op de weg van haar raadsman (uiterlijk) ter terechtzitting bezwaar te maken tegen de (te) late toezending.
De raadsman heeft een dergelijk bezwaar evenwel achterwege gelaten, de deskundigheid van Breese & Majerowicz niet betwist, de inhoud van het rapport niet, zelfs niet in algemene termen, bestreden en zich ertoe beperkt dat bureau als niet-onafhankelijke onderzoekinstantie te bestempelen.
Ambtshalve bewaking door het hof van de belangen van Kecofa, als bedoeld in HR 29 november 2002, nr. C00/128, NJ 2004, 172, was hier niet geboden, omdat, bij gebrek aan enig verweer van Kecofa terzake, niet zonder meer valt in te zien dat aard en omvang van het B&M-rapport het vermoeden wettigden dat tijd en gelegenheid voor een behoorlijke kennisneming ervan en een deugdelijke voorbereiding van het verweer daartegen - hetgeen niet noodzakelijkerwijs betekent: het doen verrichten van een contra-expertise of -analyse - hadden ontbroken.
In het licht van de vaststelling van het hof dat Kecofa de deskundigheid van Breese & Majerowicz niet had betwist, kon het hof zich van het rapport bedienen.
Gesteld voor de vraag of Female Treasure een verveelvoudiging of bewerking van het werk Trésor vormt, heeft het hof, aan de hand van de in rov. 4.16.1 gegeven - en in cassatie (terecht) niet bestreden - maatstaf, uit het B&M-rapport kunnen afleiden dat zulks het geval was.
Anders dan het onderdeel wil, behoefden de rechters daartoe niet ook zelf waarnemingen te doen.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom dat rapport, dat berust zowel op een fysisch-chemische analyse, als op een methodologisch onderbouwd zintuiglijk onderzoek onder 66 proefpersonen, minder betrouwbaar zou zijn dan de persoonlijke waarneming door de rechters van de geuren van alleen de beide in het geding zijnde parfums naast elkaar, nog daargelaten dat blijkens de door Lancôme geciteerde en door Kecofa niet weersproken reclame-uitingen van Kecofa zelf haar streven is gericht op het uitbannen van alle verschillen tussen haar parfums en de door haar beconcurreerde, zoals Trésor, behoudens waar het de prijs daarvan betreft."
Muziekminnende bezoekers
Gerechtshof Amsterdam, 15 juni 2006, LJN: AX7579. Hoger beroep Stichting Bescherming Rechten Entertainment Industrie Nederland (BREIN) tegen Techno Design 'Internet Programming' B.V.
Soort Nederlandse variant op Grokster. Wat mp3-zoekmachine Techno Design fout doet is dat zij handelt in strijd met het maatschappelijk verkeer. Bijkomend voordeel is dat zo een standpunt over auteursrechtinbreuk kan worden vermeden.
“Techno Design is de exploitant van de website zoekmp3.nl en een aantal soortgelijke aan zoekmp3.nl verwante sites, verder te zamen aan te duiden als zoekmp3.nl. Techno Design faciliteert met haar website het zoeken van mp3-muziekbestanden (dat zijn gecomprimeerde informatie-bestanden) op het ‘World Wide Web’. Zij levert na ontvangst van een zoekopdracht van een bezoeker van haar website hyperlinks/deeplinks naar het door hem of haar gewenste mp3-muziekbestand op het ‘World Wide Web’.
Als haar bezoeker die link aanklikt, maakt zijn computer contact met de server waarop het gevonden bestand staat en wordt het bestand direct gedownload naar de computer van de bezoeker. Via de website van Techno Design kan de bezoeker eveneens informatie over de gevonden mp3-muziekbestanden verkrijgen, bijvoorbeeld kwaliteitsinformatie, welke informatie in de databank van Techno Design is opgeslagen. De links die Techno Design aanbiedt hebben hoofdzakelijk betrekking op mp3-bestanden van muziek die behoort tot het populaire repertoire.
Nadat Techno Design zich op het standpunt had gesteld dat haar geen rechtens relevant verwijt viel te maken, heeft Techno Design de Stichting Brein in rechte betrokken teneinde, kort gezegd, te doen vaststellen dat haar handelwijze rechtens toelaatbaar is. Stichting Brein heeft zich daartegen verweerd en tegenvorderingen ingesteld.
De eerste grief is gericht tegen de vaststelling door de rechtbank dat de data, URL’s, (grotendeels) worden verzameld door een robot, een zogenaamde webspider. Met haar grief stelt Stichting Brein de vraag aan de orde hoe de mate van betrokkenheid van Techno Design bij de opbouw van haar database die haar bezoekers in staat stellen om ongeautoriseerde mp3-muziekbestanden te vinden op het ‘World Wide Web’, moet worden geduid.
Met deze grief heeft Stichting Brein geen succes. Zij ziet eraan voorbij dat de rechtbank door toevoeging van het woord ‘grotendeels’ tot uitdrukking heeft gebracht dat het databestand niet alleen automatisch is opgebouwd door gebruik te maken van een of meer webspiders, maar dat daaraan ook eigen handmatige activiteit van Techno Design te pas is gekomen.
De grieven 2 tot en met 6 stellen, kort gezegd, de vraag aan de orde of en zo ja, in hoever Techno Design met haar handelwijze inbreuk maakt op enig auteurs- en/of naburig recht. Deze kwestie zal het hof laten rusten. Het geeft er de voorkeur aan de grieven 7 tot en met 12 te bespreken, omdat het hof deze grieven gegrond acht en hetgeen Stichting Brein in dat verband heeft aangevoerd leidt tot de toewijzing van haar vorderingen.
Die grieven stellen via verschillende invalshoeken de vraag aan de orde of de handelwijze van Techno Design jegens de aangeslotenen van Stichting Brein onrechtmatig moet worden geoordeeld.
Techno Design valt niet op één lijn te stellen met een zogenoemde ISP (Internet Service Provider). Haar handelwijze strekt aanzienlijk verder dan die van een ISP. Daarom komt haar niet dezelfde bescherming toe als een ISP - gelet op haar maatschappelijke betekenis - toekomt.
Voor een ISP geldt in de bewoordingen van het ‘Agreed Statement’ bij artikel 8 van het WIPO-Auteursrechtverdrag: “It is understood that the mere provision of physical facilities for enabling or making a communication does not in itself amount to communication within the meaning of this Treaty or the Berne Convention. It is further understood that nothing in Article 8 precludes a Contracting Party from applying Article 11 bis.”
Tot het passieve gedrag dat in artikel 8 tot uitdrukking is gebracht is de handelwijze van Techno Design bepaald niet beperkt gebleven. Techno Design heeft immers niet alleen haar muziekminnende bezoekers tot communicatie met andere muziekliefhebbers in staat gesteld, maar zij heeft ook de door haar verzamelde data zodanig bewerkt dat zij het zoeken van mp3-muziekbestanden voor bezoekers van haar website zeer aanzienlijk heeft vergemakkelijkt. Bovendien verschaft zij haar bezoekers bij die muziekbestanden de nodige voor die bezoekers terzake dienende informatie.
Techno Design is in beginsel vrij om haar eigen zoekmachine te exploiteren en daarmee winst te behalen, ook als dit een zoekmachine is gericht op mp3-muziekbestanden. Haar handelwijze is niet zonder meer onrechtmatig jegens al diegenen aan wie het auteursrecht dan wel de naburige rechten op de mp3-muziekbestanden toekomt, ook al is zij bekend met het feit dat degenen die de bestanden openbaar maken inbreuk plegen op de auteursrechten dan wel naburige rechten van derden.
Onderzocht moet derhalve worden of die handelwijze in de bijzondere omstandigheden van dit geval desalniettemin als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd.
Techno Design bouwde haar databestand op door gebruik te maken van de openbaarmaking van mp3-muziekbestanden op het ‘World Wide Web’. Techno Design heeft onvoldoende weersproken dat het leeuwendeel van de openbaarmakingen op het ‘World Wide Web’ van mp3-muziekbestanden waarin Techno Design is geïnteresseerd en ten aanzien waarvan Techno Design het zoeken door middel van haar zoekmachine faciliteert, ongeautoriseerd is en dat Techno Design dit weet.
De omstandigheid dat Techno Design haar databestand onder meer opbouwt met behulp van een of meer webspiders brengt niet mee dat niet van die wetenschap kan worden uitgegaan. Techno Design kan zich niet achter die webspiders verschuilen.
Techno Design heeft evenmin voldoende gemotiveerd betwist de stelling van Stichting Brein dat het overgrote deel van de bezoekers van haar website op zoek is naar ongeautoriseerde mp3-muziekbestanden en dat zij, Techno Design, daarvan op de hoogte is.
Dit alles betekent dat Techno Design wist dat haar zoekmachine systematisch en structureel zou verwijzen naar ongeautoriseerde openbaarmakingen van auteurs- en nabuurrechtelijk beschermde mp3-muziek-bestanden.
Vastgesteld moet voorts worden dat Techno Design inkomsten verwierf met haar zoekmachine. Naarmate meer bezoekers haar website bezochten, werden haar reclame-inkomsten groter en had zij grotere afzetmogelijkheden voor de door haar te koop aangeboden ringtones.
Techno Design verwierf haar inkomsten dus overwegend althans voor een belangrijk deel door structureel gebruik te maken van de beschikbaarheid op het ‘World Wide Web’ van ongeautoriseerde mp3-muziekbestanden, klaarblijkelijk zonder rekening te houden met de belangen van de auteurs- en nabuurrechthebbenden.
Dat nu is, in aanmerking genomen de fundamentele belangen van de rechthebbenden die hier in het geding zijn, in strijd met de zorgvuldigheid die Techno Design in het maatschappelijk verkeer betaamt en dus onrechtmatig jegens de rechthebbenden wier belang Stichting Brein zich heeft aangetrokken dan wel vertegenwoordigt.
Aan de conclusie dat Techno Design onrechtmatig handelt staat niet in de weg dat Techno Design haar bezoekers waarschuwt voor ongeautoriseerde mp3-muziekbestanden. Die waarschuwing is niet afdoende. Zo’n waarschuwing gaat ten onrechte voorbij aan de aan Techno Design bekende realiteit dat haar bezoekers voor het leeuwendeel op zoek zijn naar ongeautoriseerde mp3-muziekbestanden en zich van zo’n waarschuwing niets plegen aan te trekken. Techno Design mocht er daarom niet op vertrouwen dat haar waarschuwing zou helpen om auteurs- en nabuurrechtelijke inbreuken tegen te houden.
De omstandigheid dat het technisch nog niet goed mogelijk is om de zoekmachine onderscheid te laten maken tussen geautoriseerde en ongeautoriseerde mp3-muziekbestanden in de omstandigheden waarin Techno Design opereerde geen relevante verontschuldiging voor haar op.
Tot slot heeft het hof op de voet van de dertiende grief van Stichting Brein te onderzoeken of de door de rechtbank in conventie gegeven verklaringen van recht in stand kunnen blijven. Volgens Stichting Brein zijn deze verklaringen van recht te ruim en te algemeen geformuleerd.
Stichting Brein stelde met haar verweer aan de orde dat voor de gevorderde verklaringen van recht (als bedoeld in artikel 3:302 Burgerlijk Wetboek) geen plaats is, als niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld wat tot het als rechtmatig aan te merken gedrag moet worden gerekend. Nu onweersproken is gebleven dat hetgeen wordt omschreven in rechtsoverweging 2 onder e in het vonnis waarvan beroep breed uitwaaiert over tientallen andere sites en bovendien niet stabiel is, gaan de gevorderde verklaringen van recht de hier te stellen grenzen te buiten.
Lees het arrest hier. Vonnis Rechtbank Haarlem hier (via solv.nl)
Twee emmertjes
Rechtbank ’s-Gravenhage, 14 juni 2006, HA ZA 05-2298. Dijkstra Plastics B.V. tegen Saier Verpackungstechnik GmbH & Co.
Interessant octrooigeschil over de garantiesluiting van een emmer. De uitspraak is vooral lezenswaardig omdat de interpretatie van het octrooi na een inbreukprocedure in eerste aanleg en hoger beroep nog een keer aan bod komt. Onderwerp is een EP van Saier. Tegen het Europese octrooi van Saier is een oppositie- en beroepsprocedure bij het Europees Octrooibureau door Dijkstra gevoerd, waarbij het octrooi in aangepaste vorm is gehandhaafd.
Bij vonnis van 10 juli 2002 heeft de rechtbank geoordeeld dat Dijkstra met de verhandeling van zowel de Foodline- als Gar-emmers inbreuk maakt op het octrooi. Bij arrest van 10 februari 2004 heeft het Hof geoordeeld dat Dijkstra met de verhandeling van de Gar-emmers (maar niet de Foodline-emmers) inbreuk maakt op het octrooi. In hoger beroep is gebleken dat de lip van de Foodline-emmer niet de “hefboom” functie heeft om het deksel er af te kunnen liften. Tegen het arrest van het Hof is beroep in cassatie ingesteld.
Dijkstra vordert in dit geschil onder meer vernietiging van het octrooi primair, omdat de beschermingsomvang is uitgebreid, en subsidiair omdat het de vereiste inventiviteit mist gelet op de door Dijkstra aangevoerde stand van de techniek, en een verklaring voor recht dat de GAR-emmer van Dijkstra geen inbreuk maakt op het octrooi.
De rechtbank wijst de vorderingen af. Van een uitbreiding van de beschermingsomvang is geen sprake.
“De uitvindinggedachte van het octrooi (volgens de B2-versie en samengevat) is dat het deksel gemakkelijk van de emmer te halen is door gebruikmaking van een “lip” die als een soort hefboom het deksel oplicht en over de houderrand tilt en tegelijkertijd dienst doet als verzegeling (doormiddel van losscheurbare nokjes of “ribben” ) zodat direct zichtbaar is dat de emmer open is geweest. In de uitvindinggedachte van de B1-versie spelen de woorden “satt und dichtend” geen belangrijke rol.
Die uitvindinggedachte ziet er immers op dat wordt voorzien in een lip om het deksel gemakkelijk los te maken (“leichtes Lösen”). De door Dijkstra bepleite beperking in de B1-versie tot zeer vast zittende deksels valt uit deze uitvindinggedachte zodoende niet te halen.
Nadere bestudering van de 3 passages die niet meer voorkomen in de B2 versie brengt de rechter niet tot een ander oordeel. De passages zeggen niets over de kracht die nodig is om de deksel op te kunnen liften en niet blijkt dat de deksel zo vast zou moeten zitten dat deze niet meer met de hand op te lichten is. “Er staat welbeschouwd slechts dat het deksel zeer vast moet zitten maar hoe vast is onduidelijk.”
De rechtbank leest in deze passage ook niet dat het moet gaan om een deksel die alleen op te lichten is met de lip. “Het gaat er in deze passage immers om dat de originaliteit wordt gewaarborgd met de nokjes of de dunne film tussen lip en emmerrand, die worden/wordt verbroken zodra de lip voor het eerst wordt gebruikt.”
Volgens de rechtbank blijkt uit geen van de door Dijkstra aangevoerde publicaties dat het voor de hand ligt om de lip een dubbelfunctie te geven van garantiesluiting en tegelijkertijd hefboomwerking om het oplichten van het deksel te vergemakkelijken.
De rechtbank wijst de vorderingen af.
Lees het vonnis hier.
Schadestaat niet geschorst
Rechtbank Den Haag, 14 juni 2006, zaaknr./ rolnr: 242926 / HA ZA 05-1611. The Regents of the University of California tegen Microvena Corporation e.a.
Deze uitspraak betreft een beslissing op een verzoek tot schorsing van de schadestaatprocedure. In de schadestaatprocedure vordert The Regents schadevergoeding van Microvena c.s. op grond van een vonnis waarin Microvena c.s. is veroordeeld tot schadevergoeding wegens octrooi-inbreuk.
Microvena c.s. vorderen schorsing van de schadestaatprocedure op grond van artikel 83 lid 3 van de Rijksoctrooiwet 1995 en voeren daartoe aan dat het op grond van na het vonnis in de hoofdzaak ter beschikking gekomen feiten en bewijsmateriaal - alsmede jurisprudentie omtrent grensoverschrijdende bevoegdheid - zeer aannemelijk is dat het gerechtshof het vonnis in de hoofdzaak niet in stand zal laten.
De rechtbank wijst het verzoek van Microvena c.s. af en overweegt:
"Deze wetsbepaling (art. 83 lid 3 ROW 1995) ziet evenwel niet op een situatie als de onderhavige, nu het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest om het mogelijk te maken dat een schadestaatprocedure op basis daarvan zou kunnen worden geschorst teneinde het resultaat af te wachten van het hoger beroep van het vonnis waarbij de zaak naar de schadestaat is verwezen. Naar The Regents terecht heeft betoogd, zou dat leiden tot het op oneigenlijke wijze buiten effect stellen van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad van het vonnis dat tot de schadestaatprocedure heeft geleid."
Lees het vonnis hier.
Spannend
Persbericht Hoge Raad: Op 16 juni uitspraak Hoge Raad over auteursrechtelijke bescherming van geur van parfums (Lancôme/Kecofa).
Uitspraak om 10.00 uur. Vervolgens zal rond 10.45 uur een samenvatting van deze uitspraak worden gepubliceerd op hogeraad.nl/actualiteiten. De uitspraak zelf (rolnr. C04/327) wordt zo spoedig mogelijk daarna op de website rechtspraak.nl gepubliceerd.
Achtergrond. Lancôme brengt onder haar merk Trésor hier te lande een parfum op de markt. Kecofa brengt sinds circa 1993 onder het merk Female Treasure flacons eau de parfum op de markt. Dat merk staat in het Benelux Merkenregister ingeschreven ten name van de heer N. In deze procedure heeft Lancôme Kecofa en N. (hierna ook: Kecofa c.s.) in 2000 gedagvaard voor de rechtbank Maastricht. Lancôme vorderde een verbod op het verhandelen van Female Treasure en op door haar gewraakte reclame-uitingen, op straffe van een dwangsom, alsmede nietigverklaring van het merk Female Treasure, schadevergoeding en winstafdracht met de gebruikelijke nevenvorderingen. Aan deze vorderingen heeft Lancôme ten grondslag gelegd:
(a) dat het merk Female Treasure inbreuk maakt op het merk Trésor,
(b) dat Kecofa zich schuldig maakt aan misleidende reclame in de zin van art. 6:194 BW en
(c) dat sprake is van inbreuk op auteursrecht, aangezien de geur van Female Treasure een getrouwe nabootsing, en daarmee een verveelvoudiging, vormt van de exclusieve geur van Trésor en de verhandeling van deze geur een openbaarmaking is in de zin van art. 12 Auteurswet 1912 (Aw).
Kecofa c.s. hebben daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.
De uitspraak van rechtbank en hof. Nadat de rechtbank Maastricht in een tussenvonnis van 18 april 2002 (zie LJnummer: AE1923), hersteld bij vonnis van 23 mei 2002, met betrekking tot de auteursrechtelijke grondslag - onder (c) - had geoordeeld dat de Auteurswet niet in weg staat aan auteursrechtelijke bescherming van een geurcombinatie, mits is voldaan aan de eisen, kort gezegd, die aan een werk in auteursrechtelijke zin worden gesteld, heeft de rechtbank Lancôme en Kecofa tot bewijslevering toegelaten en iedere verdere beslissing aangehouden.
De rechtbank liet Lancôme toe te bewijzen dat de onder het merk Trésor aangeboden geur aan die eisen voldoet en dat de geurcombinatie van Female Treasure als bewerking of nabootsing van die van Trésor moet worden beschouwd; Kecofa mocht bewijzen, kort gezegd, dat de geurcombinatie van Female Treasure niet het resultaat is van ontlening aan Trésor.
Op het door beide partijen ingestelde hoger beroep heeft het hof 's-Hertogenbosch in zijn arrest van 8 juni 2004 (zie LJ nummer AP2368) het vonnis van de rechtbank vernietigd en de op het auteursrecht gebaseerde vordering van Lancôme tegen Kecofa toegewezen. De overige vorderingen van Lancôme tegen Kecofa en die tegen N. heeft het hof afgewezen.
Cassatie bij de Hoge Raad. Kecofa heeft beroep in cassatie ingesteld. Lancôme heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld, zowel tegen Kecofa als tegen N. In deze procedure treedt voor Kecofa op: mr. R.S. Meijer, advocaat in Den Haag, en voor Lancôme: mr. T. Cohen Jehoram, advocaat in Den Haag, alsmede mr. Ch. Gielen, advocaat in Amsterdam.
Op 16 december 2005 heeft de advocaat-generaal mr. D.W.F. Verkade in zijn advies (hier) aan de Hoge Raad geconcludeerd in het principaal beroep tot vernietiging en verwijzing, en in het voorwaardelijk incidenteel beroep tot verwerping; voor zover het voorwaardelijk incidentele beroep is gericht tegen N., strekt zijn advies tot niet-ontvankelijkverklaring van Lancôme in haar beroep.
De Hoge Raad doet uitspraak op vrijdag 16 juni 2006, 10.00 uur. Vervolgens zal rond 10.45 uur een samenvatting van deze uitspraak worden gepubliceerd op de website hogeraad.nl/actualiteiten.
De uitspraak zelf (rolnr. C04/327) wordt zo spoedig mogelijk daarna op de website rechtspraak.nl gepubliceerd.
Den Haag, 14 juni 2006
mw. mr. E. Hartogs, griffier
Lees persbericht hier.
Liefde in Lelystad
O.a. Boekblad bericht dat Een pleegzoon van Nel Benschop een kort geding aangespannen tegen uitgever Willem Hooijer, die van plan is een bundeling liefdesgedichten van de vorig jaar overleden dichteres uit te brengen. De rechtszaak dient donderdag 15 juni om 09.15 uur in Lelystad "
“Volgens de advocaat van Hooijer, Lars Bakers, zou Hooijer voldoende bewijs hebben dat Benschop toestemming heeft verleend voor publicatie van de gedichten. De pleegzoon is een andere mening toegedaan. Als erfgenaam van Nel Benschop liggen de auteursrechten bij hem, zo heeft zijn advocaat Arjen Maes laten weten.
De advocaat van Hooijer, Mr. Bakers, zet vraagtekens bij de motivatie van de pleegzoon van Benschop. Hij liet weten niet uit te sluiten dat de uitgeverij van Benschop, Kok in Kampen, op de achtergrond betrokken is bij de rechtszaak, zodat die op termijn de gedichten zelf kan uitgeven. Directeur Bert Endedijk van Kok bevestigt dat de uitgeverij op de achtergrond betrokken is bij de rechtszaak.
Geen handelsmerk
Kamerstuk 30 402, nr. 12, Wijziging van de Mediawet in verband met additionele bezuinigingen op de rijksomroepbijdrage, verbeteringen in de financiële verslaglegging en de naamswijziging van het Bedrijfsfonds voor de pers; Amendement.
"Artikel 71m wordt vervangen door: Onverminderd het bepaalde in de artikelen 71j, k, tweede en derde lid, en 71l, eerste lid, worden in de programma’s van commerciële omroepinstellingen geen goederen, diensten, naam, handelsmerk, of activiteiten van een producent van goederen of een dienstverlener genoemd, indien dit door de omroep wordt gedaan met de bedoeling reclame te maken en het publiek kan worden misleid omtrent de aard van deze vermelding c.q. vertoning. Deze bedoeling wordt met name geacht aanwezig te zijn indien tegenover de vermelding c.q. vertoning een geldelijke of andere vergoeding staat."
Toelichting: Dit amendement strekt ertoe de regelgeving met betrekking tot sponsoring en reclame bij commerciële omroepen te verruimen tot het niveau van de Richtlijn Televisie zonder grenzen (89/552). De Nederlandse mediawetgeving stelt momenteel strengere eisen aan de mogelijkheden voor commerciële omroepen om gesponsorde programma’s en reclame uit te zenden dan volgens de Richtlijn televisie zonder grenzen strikt noodzakelijk, bijvoorbeeld betreffende diverse vormen van zogenaamde split screen advertising. Die strenge Nederlandse regels voor reclame en sponsoring belemmeren Nederlandse commerciële omroepen in te spelen op ontwikkelingen. Dit amendement voorziet erin alsnog een gelijk speelveld te creëren voor commerciële media die actief zijn op de Nederlandse markt."
Inwerking
Staatsblad 2006 263, Uitgegeven de dertiende juni 2006: Artikel I en II, onderdeel L en T, onder 1, van de Rijkswet van 17 november 2005, houdende goedkeuring en uitvoering van de op 17 december 1991 te München tot stand gekomen Akte tot herziening van artikel 63 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 (Trb. 1992, 47), het op 1 juni 2000 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake octrooirecht (Trb. 2001, 120), het op 17 oktober 2000 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de toepassing van artikel 65 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 (Trb. 2001, 21) en de op 29 november 2000 te München tot stand gekomen Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Trb. 2002, 64) (Stb. 2006, 22)
Treden met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst in werking met uitzondering van de zinsneden «, indien het octrooi is verleend in een andere taal dan het Engels,» en «of in het Engels», in de eerste volzin en van tweede volzin van artikel II, onderdeel T, onder 1.
Nota van toelichting: Na de inwerkingtreding van artikel I van de Rijkswet van 17 november 2005, houdende goedkeuring en uitvoering van de op 17 december 1991 te München tot stand gekomen Akte tot herziening van artikel 63 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 (Trb. 1992, 47), het op 1 juni 2000 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake octrooirecht (Trb. 2001, 120), het op 17 oktober 2000 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de toepassing van artikel 65 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 (Trb. 2001, 21) en de op 29 november 2000 te München tot stand gekomen Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Trb. 2002, 64) (Stb. 2006, 22) kan worden begonnen met de procedures die leiden tot bekrachtiging van de genoemde verdragen, uitgezonderd het op 1 juni 2000 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake octrooirecht (Trb. 2001, 120) omdat de daaruit voortvloeiende uitvoeringsregelingen nog niet tot stand zijn gebracht.
Wat de op 29 november 2000 te München tot stand gekomen Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Trb. 2002, 64) wordt er, volledigheidshalve, op gewezen dat deze op 13 december 2007 in werking zal treden. Op dat tijdstip houdt de tekst van het verdrag die tot dat tijdstip van kracht is op van toepassing te zijn.
Daarom is ervoor gekozen nu al tot de bekrachtiging ervan over te gaan en daarmee dus niet te wachten totdat de daaruit voortvloeiende uitvoeringsregelingen zijn vastgesteld. Met de gedeeltelijke inwerkingtreding van artikel II, onderdeel T, onder 1, vervalt de plicht tot waarmerking van een vertaling in het Nederlands van een Europees octrooi door een octrooigemachtigde. De zinsneden van de eerste volzin en de tweede volzin die nu nog niet in werking zullen treden, zijn gebaseerd op het op 17 oktober 2000 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de toepassing van artikel 65 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 (Trb. 2001, 21), ook bekend als Vertalingenprotocol. Het Vertalingenprotocol zal pas in werking treden nadat Engeland, Frankrijk en Duitsland en ten minste vijf andere verdragsluitende staten dat protocol hebben bekrachtigd. Zodra aan die voorwaarden is voldaan, zullen eveneens de geciteerde zinsneden en de tweede volzin in werking worden gesteld. De Staatssecretaris van Economische Zaken, C. E. G. van Gennip Staatsblad 2006 263 3
Lees het staatsblad hier.
Omdat ze het waard is…
Rechtbank Den Haag, 14 juni 2006, HA ZA 01-1664 J. Guldenaar tegen L’Oréal Nederland B.V.
Het portret van het model Joyce Guldenaar is afgebeeld op haarproducten van L’Oréal. In 1998 zijn van het model in opdracht en voor rekening van het modellenbureau Karen Models foto’s gemaakt op verzoek van McCann-Erickson. Dit laatste bedrijf coördineert de reclame en promotieactiviteiten van L’Oréal. De foto’s werden gemaakt voor de verpakking van de producten Feria en Récital Preference van L’Oréal voor de Amerikaanse markt. Joyce Guldenaar heeft van Karen Models voor deze foto’s eenmalig $ 4.000,- gekregen.
Gezien aan L’Oréal slechts toestemming was verleend voor het gebruik van de foto’s in de Verenigde Staten, heeft Joyce Guldenaar L’Oréal in 2001 L’Oréal gesommeerd ieder gebruik van haar portret buiten de VS te staken. In de sommatie werd gevorderd iedere verspreiding van de L‘Oréal producten en reclamemateriaal met haar portret in Nederland, of althans buiten de VS te staken dan wel de schade die zij door dat gebruik heeft geleden te vergoeden.
Beiden partijen hebben geen kopie van de overeenkomst kunnen overleggen. Bij de beoordeling van de inhoud van de overeenkomst, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat Guldenaar bezwaar zou hebben gehad tegen het gebruik van haar portret buiten de VS. Dit alles mits die exploitatie wel op een professioneel verantwoorde wijze gebeurt, dus dat Guldenaar voor dat gebruik zou worden betaald. Aangezien Guldenaar voor het wereldwijde gebruik van haar portret niet is betaald, oordeelt de rechtbank toestemming voor dat gebruik niet geacht moet worden te zijn gegeven.
L’Oréal voert het verweer te goeder trouw te hebben gehandeld. De rechtbank honoreert dit verweer voor de periode tot 2001, het moment waarop L’Oréal de sommatiebrief heeft ontvangen. Tot dat moment mocht L’Oréal ervan uitgaan dat Karen Models over toestemming van Guldenaar beschikte. Vanaf het moment dat L’Oréal op de hoogte was van het standpunt van Guldenaar, rustte op L’Oréal de zorgvuldigheidsverplichting om zich te vergewissen van de bevoegdheid van de contractpartners van de L’Oréal-groep wereldwijd. Zij had alles moeten doen wat in haar vermogen lag om te verhinderen dat andere groepen van L’Oréal het portret van Guldenaar wereldwijd zouden gebruiken.
Bij het bepalen van de schadevergoeding haakt de rechtbank aan bij de tarieven die door het reclamebureau McCann-Erickson aan L’Oréal worden gehanteerd. Voor het vaststellen van de precieze omvang van de schade beveelt de rechtbank L’Oréal om nog nadere inlichtingen te geven. Echter, de rechtbank oordeelt dat L’Oréal in ieder geval voor een bedrag van EUR 40.000,- aansprakelijk is. Voor het overige bedrag wordt de zaak naar de rol verwezen.
Lees het vonnis hier.