IEF 22014
25 april 2024
Uitspraak

Modeontwerpster kan merkgebruik verbieden op grond van niet-ingeschreven pseudoniem

 
IEF 22011
25 april 2024
Artikel

Seminar Uitingsvrijheid op donderdag 16 mei 2024

 
IEF 22010
25 april 2024
Artikel

Isabelle Wolterink (EP&C) nieuwe voorzitter Orde van Octrooigemachtigden

 
IEF 14478

Oorsprongsverklaring Flipper Delta-anker op zichzelf onvoldoende bewijs

Vzr. Rechtbank Den Haag 15 december 2014, IEF 14478 (Anker Advies Bureau tegen Marine Equipment Services)
Merkenrecht. Bewijs. Inzage in documentatie toegewezen. Partijen zijn actief op de markt voor scheepsankers, AAB doet dat onder het merk FLIPPER DELTA, MES als 'MES Dolphin'. MES geeft een kwaliteitscertificaat met oorsprongsverklaring af met omschrijving Delta Flipper. Door het afgeven van de oorsprongsverklaring gebruikt MES in haar hoedanigheid als leverancier (aan derde) het teken Delta Flipper in stukken voor zakelijk gebruik. Echter de oorsprongsverklaring op zichzelf is onvoldoende voor merkinbreuk nu deze per abuis is afgegeven zonder na te gaan of de ankers zijn geleverd aan Jan de Nul, hetgeen niet het geval is zoals later is gebleken.

AAB krijgt ex 843 lid 2 Rv onder voorwaarden inzage. De deskundige dient te onderzoeken of de in beslag genomen documentatie het vermoeden van aanbod/verkoop onder de naam Flipper Delta ondersteunt.

4.9. MES stelt immers dat zij de oorsprongsverklaring van 4 oktober 2013 per abuis heeft afgegeven zonder na te gaan of zij wel de betreffende ankers aan Jan de Nul heeft geleverd, hetgeen niet het geval is, zo is later gebleken uit onderzoek van de eigen administratie en navraag bij Jan de Nul, zo stelt zij. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst zij naar de verklaring die Jan de Nul heeft gegeven, waarin staat dat de naam ‘Anker, Delta Flipper’ in haar administratie is gebruikt als soortnaam die voor de gebruikers van de administratie duidelijk maakt van welk type het anker is maar niet van welke producent. Voorts is de naam ‘Anker, Delta Flipper’ door Jan de Nul voor-ingevuld op de oorsprongsverklaring die aan MES en aan AAB is gestuurd. Tot slot verwijst MES naar de email van Jan de Nul van 19 november 2014 waarin staat dat na verder onderzoek naar de herkomst van de ankers met objectnummers JDN 5-011 en JDN 5-116 is gebleken dat deze niet bij MES zijn besteld.

4.10. Zonder nadere bewijslevering, waarvoor in een kort geding geen ruimte is, kan de voorzieningenrechter op basis van het voorgaande niet vaststellen of MES al dan niet genoemde twee ankers onder het teken Delta Flipper heeft aangeboden. Dat AAB op zich terecht stelt dat de juistheid van de afgegeven oorsprongsverklaring voor rekening en risico komt van MES, dat MES in de print screens van de administratie van Jan de Nul ook als leverancier van genoemde ankers staat vermeld en dat MES nog een tweede oorsprongsverklaring heeft afgegeven aan Jan de Nul voor dezelfde ankers maar dan met vermelding ‘MES Dolphin’ hetgeen in strijd is met haar latere stelling dat zij genoemde ankers helemaal niet heeft geleverd aan Jan de Nul, maakt dit niet anders.

4.13. De slotsom luidt dat merkinbreuk door MES naar voorlopig oordeel (vooralsnog) niet aannemelijk is geworden. Het gevorderde stakingsbevel en de gevorderde rectificatie en opgave zal worden afgewezen.

Dictum: II. De deskundige dient te onderzoeken of de in beslag genomen documentatie het vermoeden ondersteunt dat MES onder de namen Delta Flipper of Flipper Delta in de periode vanaf 4 oktober 2008 tot 23 oktober 2014 (het moment van het beslag) ankers heeft aangeboden en/of geleverd aan Jan de Nul of andere partijen;

Lees de uitspraak hier (pdf /html)

IEF 14477

Designermerk Alexander Wang te kwader trouw geregistreerd

BHIM 15 oktober 2014, IEF 14477 (Alexander Wang)
Beslissing ingezonden door Dieter Delarue, Van Innis & Delarue. Publiek figuur. Verzoek om nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk ALEXANDER WANG vanwege registratie te kwader trouw. Het merk is de (eigen) naam van de verzoeker, een 'well-known designer in the USA, EU and elsewhere'. Hiertoe wordt bewijs overlegt van onder andere een Wikipedia pagina, talloze advertenties van fashion shows en rapportages. Houder van het gewraakte merk bezit nog meer Chinese merken van ontwerpers. Het merk wordt nietig verklaard.
Lees verder

IEF 14475

Gerecht EU: Foto's van grashalm-wodka-fles van vier invalshoeken

Gerecht EU 11 december 2014, zaak T-235/12 (Grasspriet in een fles)
Merkenrecht. 3D-vormmerk. Normaal gebruik van ouder nationaal merk van grashalm in een fles. Aanvraag voor "een groen-bruinachtige grashalm die in een fles staat, waarbij de lengte van de grashalm overeenkomt met ongeveer drie vierde van de hoogte van de fles." De oppositie-afdeling wijst de oppositie af: de aanwezigheid van het etiket met de term „żubrówka” en de afbeelding van een bizon wijzigde het onderscheidend vermogen van dit merk in de vorm waarin het was ingeschreven. De kamer van beroep verwerpt het beroep. Het Gerecht EU vernietigt de beslissing van OHIM, omdat bewijs die voor het eerst voor Kamer zijn overgelegd met foto's uit vier verschillende invalshoeken niet zijn onderzocht en daarvoor geen motivering is gegeven.

41      Om te beginnen dient te worden opgemerkt dat verzoekster met haar derde middel, dat is gebaseerd op schending van artikel 75 en artikel 76, leden 1 en 2, van verordening nr. 207/2009, in wezen aanvoert dat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door bewijzen die voor het eerst voor haar zijn overgelegd, met name de afbeeldingen die een fles wodka met de vermelding „Żubrówka” uit vier verschillende invalshoeken tonen, te weten niet alleen de voorkant, maar ook de achterkant en de zijkant, niet te onderzoeken en door op dit punt geen enkele motivering te verstrekken.

55 Derhalve dient te worden geoordeeld dat de kamer van beroep enkel rekening heeft gehouden met de door verzoekster voor de oppositieafdeling overgelegde bewijzen, en dat zij haar beoordelingsbevoegdheid niet heeft uitgeoefend wat de inaanmerkingneming betreft van de bewijzen van gebruik die voor het eerst voor haar zijn overgelegd, in het bijzonder de verklaring van K. en de daarbij gevoegde foto’s, de Franse persberichten en de uittreksels uit fora op Franse internetsites.

61 In casu dient evenwel te worden vastgesteld dat de kamer van beroep de haar verleende beoordelingsbevoegdheid niet heeft uitgeoefend wat de inaanmerkingneming betreft van de bewijzen van gebruik die voor het eerst voor haar zijn overgelegd, en dat zij op dit punt geen enkele motivering heeft verstrekt. Aan deze vaststelling kan niet worden afgedaan door het gebruik van de term „met name” in punt 13 van de bestreden beslissing, daar deze niet kan gelden als objectieve en gemotiveerde uitoefening van die beoordelingsbevoegdheid teneinde dergelijke bewijzen buiten beschouwing te laten.

69 Derhalve dient te worden geoordeeld dat de kamer van beroep, door niet op objectieve en gemotiveerde wijze haar beoordelingsbevoegdheid uit te oefenen met betrekking tot de inaanmerkingneming van de bewijzen van gebruik van het oudere Franse driedimensionale merk die voor het eerst voor haar zijn overgelegd, artikel 76, lid 2, van verordening nr. 207/2009 alsmede, gelet op het aldus vastgestelde motiveringsgebrek, artikel 75 van dezelfde verordening heeft geschonden.

100    Gelet op de voorgaande overwegingen dient te worden geoordeeld dat het derde middel gegrond is, voor zover de kamer van beroep heeft nagelaten op objectieve en gemotiveerde wijze haar beoordelingsbevoegdheid uit te oefenen om te beslissen of rekening diende te worden gehouden met de extra bewijzen die voor het eerst voor haar werden overgelegd, na het verstrijken van de door de oppositieafdeling gestelde termijn.

IEF 14474

Gerecht EU: Doos met 18 chocolaatjes geen merk

Gerecht EU 11 december 2014, zaak T-440/13 (Doos met chocolaatjes)
Merkenrecht. 3D-vormmerk. Absolute weigeringsgrond. Millano heeft 3D-merk voor een doos met chocolaatjes aangevraagd. De onderzoeker heeft het merk geweigerd, vanwege het ontbreken van onderscheidend vermogen. Vereenvoudigde geometrische vormen worden over het algemeen voor chocolade producten gebruikt en de vierkante chocolaatjes wijken niet significant af van wat in de markt gebruikelijk is. De combinatie van 18 blijkbaar loszittende, vierkante chocolaatjes, in drie rijen van zes, is te banaal. Het beroep wordt afgewezen.

 23      La chambre de recours, à l’issue d’une analyse de la marque demandée, prise en chacun de ses éléments, à savoir, un groupe de cubes et un support moulé, puis en la combinaison desdits éléments, a conclu que cette marque était dépourvue de caractère distinctif. La chambre de recours a ainsi relevé que cette marque, à savoir un signe tridimensionnel résultant de la combinaison de 18 cubes d’apparence chocolatée, non reliés entre eux, de base carrée et de côtés en forme de trapèze, et d’un support moulé comportant 18 creux ayant chacun la forme d’un chocolat, disposés en trois rangées de six creux chacune, était banale et dépourvue de tout élément de nature à lui permettre de jouer, auprès du public pertinent, un rôle d’indication d’origine commerciale.

24      La requérante n’avance aucun argument de nature à contredire cette appréciation.

25      S’agissant, tout d’abord, de l’argument selon lequel la chambre de recours aurait dû examiner si la marque demandée divergeait de manière significative de la norme et des habitudes du secteur, c’est à juste titre que la chambre de recours a relevé qu’il était notoire que les formes géométriques simplifiées étaient généralement utilisées comme formes pour des produits en chocolat et que, par conséquent, les cubes qui constituaient un élément de la marque demandée ne se démarquaient pas significativement de la norme ou des habitudes du secteur. S’agissant de l’élément formé du support moulé, c’est également à juste titre que la chambre de recours a relevé qu’il constituait un mode habituel de présentation d’un nombre déterminé de petits chocolats et que le fait de présenter des petits chocolats dans un support extrudé avec des creux pour les accueillir, en trois rangées parallèles de six chocolats, était banal et habituel. Dans son appréciation globale de la marque, la chambre de recours a correctement conclu à l’absence de caractère distinctif.

Op andere blogs:
Marques

IEF 14343

Jurisprudentielunch octrooirecht 2014

Laatste plaatsen - Holiday Inn - Amsterdam, woensdag 17 december 2014, 12.00 - 15.15 uur
Dé jaarlijkse bijeenkomst over octrooirechtjurisprudentie. Bart van den Broek en Simon Dack bespreken met u een selectie van belangrijke octrooirechtjurisprudentie van het afgelopen jaar. In slechts 3 uur bent u volledig op de hoogte van de actuele octrooirechtontwikkelingen in de rechtspraak. Van iedere uitspraak wordt de essentie en het belang voor de praktijk besproken. Deze cursus biedt verdieping voor de specialist met voorkennis (3 PO-punten).
Hier aanmelden

Programma
11.45 – 12.00 uur Ontvangst en intekenen
12.00 – 13.30 uur Bart van den Broek & Simon Dack, Hoyng Monegier LLP
13.30 – 13.45 uur pauze
13.45 – 15.15 uur Simon Dack & Bart van den Broek, Hoyng Monegier LLP
15.15 uur Einde programma

Onder meer de volgende onderwerpen en uitspraken komen aan bod:
Beschermingsomvang - HR, IEF 13726 (Medinol/Abbott)
Inventiviteit - HR, IEF 14252 (Leo/Sandoz -inventiviteit) en
FRAND - Rb Den Haag, IEF 14323 (Vringo/ZTE) en EC, IEF 13801/13804 (Motorola/Samsung)

Opleiding/accreditaties

3 Punten voor de Permanente Opleiding (Nederlandse Orde van Advocaten)
3 Punten voor de Permanente Vorming (Orde van Vlaamse Balies) ingebracht ex artikel 2 Reglement inzake Permanente Vorming)
3 Punten voor de BMM-opleiding (pilot)

Locatie
Holiday Inn, De Boelelaan 2, 1083 HJ Amsterdam.
Klik hier voor een routebeschrijving, parkeergarage onder Holiday Inn.

Kosten deelname
€ 350,00 Per persoon
€ 295,00 Sponsors IE-Forum
€ 100,00 Rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time)
Genoemde prijzen zijn excl. BTW, uw factuur wordt direct toegezonden als bevestiging. Komt u in aanmerking voor korting, selecteer de juiste prijs in het bestelformulier, uw factuur ontvangt u direct. Inbegrepen zijn de kosten van lunch, koffie, thee en documentatie.

Hier aanmelden

IEF 14473

Gerecht EU december 2014

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Hieronder de tabel met arresten die wellicht de moeite waard zijn om door te nemen.

T-75/13MomaridLONARIDGedeeltelijke vernietiging
T‑272/13Beroep verworpen
T‑494/13 & T‑495/13WATTBeroep verworpen
T‑595/13COMPRESSORBeroep verworpen
T-176/13   Generia Beroep verworpen
T‑278/12 PROFEX Vernietiging
T‑307/13   Vernietiging
T-519/13 VALDASAAR Val d’Azur Beroep verworpen
T‑605/11 BIOCERT BIOCEF Vernietiging
T-10/09 Beroep verworpen
T-12/13 ARTITUDE Beroep verworpen
T-235/12 Vernietiging
T-440/13   Beroep verworpen
T-480/12 Vernietiging
T-618/13 AAVA CORE JAVA Beroep verworpen
T-712/13 REHABILITATE   Beroep verworpen

 Behoefte aan of maakt u graag een verdere analyse? Tip de redactie: redactie@ie-forum.nl.

IEF 14469

In de tijdschriften november 2014

Hieronder een selectie van de hoofdartikelen uit de bladen, voor de sites dient u in te loggen:


AMI 2014-6

BIE 2014-11
 
Mediaforum 2014-11/12

Wilt u ook uw vakblad hiervoor kosteloos aanmelden, stuur uw inhoudsopgave naar redactie@ie-forum.be.

AMI
Artikelen
Ter inleiding
F.W. Grosheide
De parodie-exceptie als geharmoniseerd EU-concept: op zoek naar een rechtvaardig evenwicht tussen auteursrecht en expressievrijheid
D. Voorhoof
Ruim baan voor de literaire parodie
E.A. Kuitert & R.J.Q. Klomp
Tien jaar verder: de parodie-exceptie in de rechtspraktijk
M. de Cock Buning & N. van Lingen
De bevrijdende lach: hoe het Europese Hof het keurslijf van het gesloten beperkingenstelsel minder laat knellen
M.R. de Zwaan
Enige rechtsvergelijking na het Deckmyn-arrest
F.W. Grosheide
Jurisprudentie
Nr. 16 • HvJ EU 3 september 2014, Deckmyn en Vrijheidsfonds/Vandersteen e.a. m.nt. K.J. Koelman
Rechtspraak in het kort
Jaaroverzicht

Berichten Industriële Eigendom
Artikel
Proceskostenveroordeling volgens “de glijdende schaal van Verkade”. Het ongeldigheidsverweer in IE-zaken en de (niet-) toepasselijkheid van art. 1019h Rv – Charlotte Vrendenbarg 226

Conclusie Mr. D.W.F. Verkade inzake Leo Pharmaceutical Products/Sandoz BV, onderdelen 1, 5 en 7 231

Rechtspraak
modellenrecht

Nr. 58 HvJ EU 19 juni 2014, C-345/13, Karen Millen/Dunnes, IEF 13959 (uitlegging van de artikelen 6 en 85, lid 2, van Gemeenschapsmodellenverordening; beoordeling van het eigen karakter van een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel en van de algemene indruk die het bij de geïnformeerde gebruiker wekt; vergelijking van betrokken model met de kenmerken van verschillende, voor het publiek beschikbaar gestelde modellen) – met noot van J.L.R.A. Huydecoper 239

Rechtspraak in het kort
Octrooirecht

Nr. 59 Vzr. Rechtbank Den Haag 19 december 2013, Unilever/Procter & Gamble, IEF 13362 (voorzieningenrechter bevoegd ondanks overeenkomst tot arbitrage; spoedeisend belang; octrooi geldig; inbreukverbod toegewezen) 248

Nr. 60 Vzr. Rechtbank Den Haag 23 december 2013, Novartis/Alvogen en Focus Farma, IEF 13378 (ingeroepen octrooi naar voorlopig oordeel nietig) 251

Merkenrecht
Nr. 61 Rechtbank Noord-Nederland 27 augustus 2014, Technical Support Oosterhout/TSO Techniek, IEF 14157 (vordering tot intrekking licentie en vordering tot verbod gebruik beeldmerk levert misbruik van recht op) 252

Boekaankondiging
Peter Claassen en Jeff Keustermans (red.), Landmark IP decisions of the European Court of Justice 2008-2013, Brussel/Gent, Larcier, 2014 – Constant van Nispen 252

Inhoud Mediaforum nr 11/12:
Opinie

De Zwarte Pieten-zaak levert onverwachte pepernoten op
Eric Daalder
Rechtspraktijk
Rechtsbescherming bij de verdeling van schaarse radiofrequenties: tweede deel van een tweeluik (aanbevelingen voor veranderingen)
Paul Waszink
Reactie
Reactie wetsvoorstellen bronbescherming
Suzanne Poppelaars
Rechtspraktijk
Aanbevelingen van de Studiecommissie Journalistieke Bronbescherming
Otto Volgenant
Wetsvoorstellen
Wetsvoorstellen Journalistieke Bronbescherming
Jurisprudentie
Nr. 22 HvJ EU 17 oktober 2013, Raad/Access Info e.a. m.nt. A. Buijze
Nr. 23 HvJ EU 3 september 2014, Deckmyn/Vandersteen e.a. m.nt. D. Voorhoof
Nr. 24 ABRvS 9 juli 2014, TROS/CvdM m.nt. L.H. Doorman
Nr. 25 Rb. Den Haag 23 juli 2014, Strafadvocaten e.a./Staat m.nt. B. van der Sloot
Nr. 26 Rb. Rotterdam 2 oktober 2014, Vodafone e.a./Min. EZ m.nt. C.J. Wolswinkel

IEF 14405

HvJ EU: Functionele formule in conclusies voor ABC-bescherming voldoende

HvJ EU 12 december 2013, IEF 14405, zaak C-493/12 (Eli Lilly tegen Human Genome Sciences)
ABC. Voorwaarden voor verkrijging van dit certificaat, Begrip 'door van kracht zijnd basisoctrooi beschermd product’. Bewoordingen van conclusies van basisoctrooi. Functionele en structurele definitie van werkzame stof. EOV. Artikel 3, sub a ABC-verordening moet aldus worden uitgelegd dat, om te kunnen oordelen dat een werkzame stof wordt „beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi”, het niet noodzakelijk is dat de werkzame stof in de conclusies van dit octrooi wordt vermeld middels een structurele formule.

Wanneer deze werkzame stof onder een functionele formule valt die is vermeld in de conclusies van een door het EOB verleend octrooi, staat artikel 3, sub a, in beginsel niet eraan in de weg dat een ABC voor deze werkzame stof wordt afgegeven, evenwel op voorwaarde dat op basis van dergelijke conclusies, uitgelegd met name in het licht van de beschrijving van de uitvinding zoals vereist in artikel 69 van het EOV en het protocol inzake de uitleg ervan, kan worden geconcludeerd dat deze conclusies impliciet maar noodzakelijkerwijs en specifiek betrekking hadden op de betrokken werkzame stof, hetgeen ter beoordeling van de verwijzende rechter staat.

Het Hof verklaart voor recht:

Artikel 3, sub a, van verordening nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen moet aldus worden uitgelegd dat, om te kunnen oordelen dat een werkzame stof wordt „beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi” in de zin van deze bepaling, het niet noodzakelijk is dat de werkzame stof in de conclusies van dit octrooi wordt vermeld middels een structurele formule. Wanneer deze werkzame stof onder een functionele formule valt die is vermeld in de conclusies van een door het Europees Octrooibureau verleend octrooi, staat artikel 3, sub a, in beginsel niet eraan in de weg dat een aanvullend beschermingscertificaat voor deze werkzame stof wordt afgegeven, evenwel op voorwaarde dat op basis van dergelijke conclusies, uitgelegd met name in het licht van de beschrijving van de uitvinding zoals vereist in artikel 69 van het Europees Octrooiverdrag en het protocol inzake de uitleg ervan, kan worden geconcludeerd dat deze conclusies impliciet maar noodzakelijkerwijs en specifiek betrekking hadden op de betrokken werkzame stof, hetgeen ter beoordeling van de verwijzende rechter staat.

Gestele vragen:

1) Op basis van welke criteria moet worden vastgesteld of ‚het product wordt beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi’ in de zin van artikel 3, sub a, van verordening [nr. 469/2009]?
2) Moeten andere criteria worden toegepast wanneer het product geen samengesteld product is, en zo ja, welke zijn dan die andere criteria?
3) Is het voldoende dat in een conclusie betreffende een antilichaam of een klasse van antilichamen het antilichaam of de antilichamen worden omschreven aan de hand van hun bindingsgedrag ten opzichte van een doelproteïne, of dient met betrekking tot dat antilichaam of die antilichamen een structurele definitie te worden verstrekt, en zo ja, hoe gedetailleerd dient deze dan te zijn?
IEF 14472

BORREL-merken en BRRLS niet te kwader trouw geregistreerd

Rechtbank Den Haag 10 december 2014, IEF 14472 (Borr€ls tegen BRRLS)
Merkenrecht. Contractenrecht. Tussen partijen is een samenwerking voor de organisatie van netwerkborrels voorbereid en zijn merkregistraties 070BORREL, 010BORREL, 020BORREL en BRRLS gedaan op naam van Borr€ls BV. Op het moment van deponering van de merken werkten partijen samen en was het hun bedoeling die samenwerking in Borr€ls onder te brengen. Depots zijn niet als te kwader trouw aan te merken. BBRLS heeft de merken 070BORREL en BRRLS gebruikt voor een netwerkborrel in februari 2013, het inbreukverbod wordt toegewezen. Aangezien gedaagde eerder handelsnamen gebruikte en, als er al in de intentieverklaring handelsnaamoverdracht gelezen dient te worden, is door beëindiging van de samenwerking de overdrachtverplichting geëindigd.

4.13. Gelet op de voorgeschiedenis is aannemelijk dat partijen beoogden gezamenlijk de in opdracht van [Y] ontwikkelde logo’s, benamingen en tekens te (blijven) gebruiken in het kader van de organisatie van netwerkborrels. Van belang is dat Borr€ls B.V. de logo’s als Benelux-merken op haar naam heeft gedeponeerd en laten inschrijven. Dit gebeurde op een moment dat [A], [B] en [Y] samenwerkten en het hun bedoeling was die samenwerking onder te brengen in Borr€ls B.V. Wat er van de mogelijke antedatering van de (opzeggings- of beëindigings-)brief van [Y] aan [B] en de persoonlijke betrokkenheid van [Y] – die door Borr€ls B.V. is aangevoerd maar door hem uitdrukkelijk wordt ontkend – bij de deponering van de merken ook zij, vast staat dat de merkinschrijvingen op naam van Borr€ls B.V. zijn verricht op 23 april 2012, terwijl de samenwerking op zijn vroegst op 24 april 2012 door [Y] is beëindigd, en volgens [Y] zelfs pas in mei 2012.
4.14. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van kwade trouw bij de merkregistratie aan de zijde van Borr€ls B.V. in de zin van artikel 2.4 aanhef en onder f BVIE, noch anderszins. Borr€ls B.V. wist weliswaar van het eerdere gebruik van de logo’s (die destijds nog niet als merk waren geregistreerd) door [Y], maar mocht, gelet op de (voorgenomen) samenwerking, ervan uitgaan dat zij toestemming had, althans gerechtigd was, de Merken op haar naam te registreren, althans [Y] heeft onvoldoende onderbouwing verschaft om tot een conclusie van kwade trouw te kunnen komen. Dat er overigens sprake is van onrechtmatig handelen op grond waarvan Borr€ls c.s. geen beroep zou (meer) kunnen doen op de Merken, is door [Y] onvoldoende onderbouwd gesteld. Daarbij weegt mee dat vaststaat dat partijen geen afspraken hebben gemaakt over de beëindiging van de samenwerking of de afwikkeling daarvan en dat [Y] en Borr€ls B.V. – al dan niet tezamen met [Y] – ook na de beëindiging van de samenwerking nog borrels heeft georganiseerd waarbij gebruik gemaakt is van de Merken.

Handelsnaamrechten
4.16. Ten aanzien van het handelsnaamgebruik geldt dat uit hetgeen door Borr€ls B.V. is aangevoerd niet blijkt dat zij gerechtigd is tot bepaalde handelsnamen, althans daarvoor is door haar onvoldoende onderbouwing verschaft. Als er al sprake is van handelsnaamrechten op door Borr€ls B.V. genoemde aanduidingen, valt daarmee nog niet in te zien dat deze rechten aan Borr€ls B.V. zouden toekomen. Vaststaat immers dat [Y] al eerder netwerkborrels organiseerde onder die benamingen. Dat er handelsnamen ten tijde van de samenwerking tussen [B], [A] en [Y] door [Y] zijn ingebracht in Borr€ls B.V. of dat Borr€ls B.V. dergelijke handelsnamen feitelijk voor haar onderneming heeft gevoerd, is gesteld noch gebleken. Als er al in de intentieverklaring een verplichting dient te worden gelezen op grond waarvan [Y] verplicht was om handelsnamen in te brengen in Borr€ls B.V., dan brengt de beëindiging van deze samenwerking door [A] en [Y] met zich mee dat daarmee ook een dergelijke verplichting is geëindigd, althans Borr€ls B.V. heeft geen concrete onderbouwing verschaft om daarover anders te oordelen. Hetzelfde geldt voor de door Borr€ls B.V. genoemde url’s, domeinnamen, Facebookpagina’s en websites. Als die niet al tijdens de samenwerking door [Y] zijn ingebracht in Borr€ls B.V. of anderszins bij Borr€ls B.V. zijn komen te berusten, is er na de beëindiging van de samenwerking geen grond om die alsnog over te (laten) dragen aan Borr€ls B.V.

Op andere blogs:
NLO Shieldmark

IEF 14471

Hof beveelt staking executie dwangsommen door Pretium

Hof Amsterdam 9 december 2014, IEF 14471 (Pretium tegen Vara)
Uitspraak ingezonden door Laura Broers en Bas Le Poole, Houthoff Buruma. Executie. Vara is veroordeeld om uitzending verwijderd te houden uit diverse media op straffe van een dwangsom van €20.000 per dag met een maximum van €500.000 [IEF 13273]. De uitzending was nog zeker 25 dagen te zien op de website van Kassa en werd vooral veel bekeken door de advocaten van Pretium en Vara. De voorzieningenrechter [IEF 13493] heeft de executie op grond van het bodemvonnis geschorst voor zover deze het bedrag van €20.000 aan verbeurde dwangsommen overtreft totdat in hoger beroep (in bodemprocedure) is beslist.

Pretium maakt misbruik van haar executiebevoegdheid door niet Vara te waarschuwen en aanspraak te maken op betaling. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en beveelt Pretium de tenuitvoerlegging van vonnis van 20 november 2013 te staken en gestaakt te houden voor zover het om de verbeurte van dwangsommen gaat boven de € 20.000.

3.8. Nu Pretium niet aan haar jegens Vara ontstane verplichting heeft voldaan om Vara te waarschuwen als hiervoor (onder 3.7) omschreven, maakt zij misbruik van haar bevoegdheid tot executie voor zover zij aanspraak maakt op betaling door Vara van de dwangsommen die deze met ingang van 7 december 2013 heeft verbeurd. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat, naar vaststaat, enerzijds de onverkorte versie van de gehele Kassa-uitzending in de periode van 5 december 2013 tot en met 2 januari 2014 in totaal 314 maal is bekeken vanaf slechts 31 ip-adressen - waarvan bijna de helft (152 keer) door het kantoor van de advocaten van Pretium (en onder meer twaalf maal door het kantoor van de advocaten van Vara en dertien maal door NPO) - en dat anderzijds het maximumbedrag aan verbeurde dwangsommen over die periode liefst € 500.000,= bedraagt, welke omstandigheden verder bijdragen tot het oordeel dat Pretium geen in redelijkheid te respecteren belang heeft, en dus misbruik van bevoegdheid maakt, bij executie van de door Vara verbeurde dwangsommen. Daaraan voegt het hof volledigheidshalve toe dat uh het voorgaande volgt dat geen sprake is van misbmik van recht voor zover Pretium aanspraak heeft gemaakt op betaling van de eenmalig op 6 december 2013 door Vara verbeurde dwangsom, zoals ook de voorzieningenrechter reeds heeft overwogen, tegen welke beslissing evenmin is gegriefd.

3.11. Het incidentele appel is gericht tegen de conclusie die de voorzieningenrechter heeft getrokken uit de overwegingen in conventie, te weten (rechtsoverweging 5.10 van het bestreden voimis) dat Pretium misbruik van bevoegdheid maakt

"voor zover zij in afwachting van de uitslag van het door Vara tegen het Vonnis ingestelde hoger beroep meer dan € 20.000,00 aan dwangsommen executeert",

zodat de executie van de dwangsommen zal worden geschorst tot de uitkomst van het hoger beroep voor zover meer dan € 20.000,= wordt geëxecuteerd. Volgens Vara leidt (bekrachtiging van) een dergelijk dictum tot onnodige executiegeschillen omdat (zo begrijpt het hof), als de uitgesproken schorsing geldt totdat in de bodemprocedure is beslist en het bodemvonnis wordt bekrachtigd, opnieuw de vraag aan de orde komt of Pretium ook het bodemvonnis mag executeren voor zover het om de verbeurte van dwangsommen boven een bedrag van € 20.000,= gaat. Het hof overweegt hieromtrent dat het in het voorgaande heefit geoordeeld dat Pretium, kort gezegd, misbruik van bevoegdheid maakt voor zover zij de dwangsommen die zijn verbeurd met ingang van 7 december 2013 executeert, en niet heeft geoordeeld dat daarvan sprake is voor zover Pretium dit doet in afwachting van de uitkomst van het door Vara tegen het bodemvormis ingestelde hoger beroep. In het oordeel van het hof ligt besloten dat ook als het bodemvonnis wordt bekrachtigd, Pretium misbruik van bevoegdheid maakt voor zover zij de dwangsommen die zijn verbeurd met ingang van 7 december 2013 executeert. Dh betekent dat aangewezen is een veroordeling uh te spreken tot (enkel) staking en gestaakt houden van de executie voor zover het gaat om de verbeurte van dwangsommen boven een bedrag van € 20.000,=. De conclusie is dat de grief in het incidentele appel slaagt.