IEF 22012
26 april 2024
Uitspraak

Schending geheimhoudingsovereenkomst leidt ongeldige octrooirechten

 
IEF 22013
26 april 2024
Uitspraak

Hof: octrooi van Galenicum nietig wegens gebrek aan inventiviteit

 
IEF 22014
25 april 2024
Uitspraak

Modeontwerpster kan merkgebruik verbieden op grond van niet-ingeschreven pseudoniem

 
IEF 14352

Miljoenen voor haardos van Rod Stewart

Bijdrage van Bas Kist, Chiever. Popmuzikant Rob Stewart heeft het aan de stok met fotografe Bonnie Schiffman. De bekende 'celebrity'-fotografe eist 2,5 miljoen dollar schadevergoeding van Stewart voor een foto die hij gebruikt voor de promotie van zijn nieuwe show in Las Vegas. Volgens Schiffman is deze foto, waarop je een deel van het herkenbare achterhoofd van de popster ziet, een kopie van een foto die zij in de jaren 80 maakte. In 1989 gebruikte Stewart deze foto - met toestemming van Schiffman - voor zijn album Storyteller.

Volgens de aanklacht ingediend bij de rechtbank in Los Angeles heeft de zanger in 2010 het verzoek ingediend om de foto van zijn bekende haardos nog een keer te mogen gebruiken. Echter, tot een deal kwam het niet omdat Schiffman het bod van 1.500 dollar te mager vond. Daarop liet de popster, zo stelt Schiffman, een identiek plaatje van zijn achterhoofd schieten. Schiffman meent dat Stewart hiermee inbreuk maakt op haar auteursrechten.

Kansloos lijkt de aanklacht niet, want het mogen dan Rods eigen haren zijn, die nieuwe foto komt toch wel heel dicht in de buurt bij het oude werk van Schiffman.

Bas Kist, uit NRC 6 november 2014

IEF 14351

Hoe zit het ook alweer met… Spotprenten en de vrijheid van meningsuiting

Bijdrage ingezonden door Otto Volgenant, Boekx. Hoe zit het ook alweer met spotprenten en de vrijheid van meningsuiting? Het onderwerp mag zich verheugen in grote publieke belangstelling door het vonnis [IEF 14330] van de Maastrichtse Voorzieningenrechter van vrijdag 31 oktober 2014 over een spotprent waarin advocaat Hiddema als ‘louche’ werd aangeduid. Er is van vele kanten stevige kritiek op dit vonnis. Er is natuurlijk al vaker over cartoons geprocedeerd, een aantal keren tot in hoogste instantie, namelijk het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). De jurisprudentie geeft de cartoonist veel ruimte. Die vrijheid is zeker niet onbeperkt, maar wel een stuk ruimer dan wat deze Maastrichtse rechter toestond.

De gewraakte spotprent van Oppenheimer… en zijn spontane “rectificatie” van die spotprent

De kernoverwegingen uit het Maastrichtse vonnis luiden: ‘In het algemeen moet een cartoon zo worden geïnterpreteerd zoals deze door een gemiddelde lezer in redelijkheid kan worden uitgelegd. Naar zijn aard zal een cartoon niet lang worden bestudeerd door een gemiddelde lezer. Een tekenaar mag dan ook niet verwachten dat een lezer zich uitgebreid gaat verdiepen in de (mogelijk) diepere betekenis daarvan. Een lezer zal de cartoon in het algemeen interpreteren op basis van een eenmalige en vluchtige kennisname. Dat een lezer wegens het ontbreken van achtergrondinformatie of een context tot een andere, maar redelijke, uitleg van de cartoon komt dan door de cartoonist bedoeld, komt in een dergelijk geval voor rekening van de cartoonist.
De voorzieningenrechter verwerpt de stelling van Oppenheimer, dat aan het door hem geuite waardeoordeel over Hiddema in de vorm van een cartoon niet de eis mag worden gesteld dat dit voldoende feitelijke ondersteuning moet vinden in het beschikbare feitenmateriaal. In het onderhavige geval heeft het gestelde waardeoordeel veeleer het karakter gekregen van een door Oppenheimer gepresenteerd feit en niet, zoals Oppenheimer stelt, een door hem geuite “prikkelende mening.” Zeker gezien het karakter van het waardeoordeel, een ernstige beschuldiging betreffende de integriteit van Hiddema, dient dat waardeoordeel van een voldoende feitelijke onderbouwing te worden voorzien.’

Lessen uit de jurisprudentie van de Hoge Raad en het EHRM

Apocalyps (EHRM 2007)
De omstreden Oostenrijkse kunstenaar Otto Mühl maakte eind jaren ’90 een kunstwerk met de naam ‘Apocalyps’. Op het doek was een dertigtal naakte personen afgebeeld, waarvan een aantal aan het masturberen en ejaculeren was. Voor de gezichten van die personen waren foto’s van bekende en minder bekende personen gebruikt (oa. moeder Theresa en Jörg Haider). Ook Meischberger, bestuurder van de politieke partij FPÖ, was op deze wijze afgebeeld, met een balkje voor zijn ogen. Hieronder een foto van dat kunstwerk, dat zoveel weerstand opriep dat het door een bezoeker van de tentoonstelling met rode verf werd beklad. Meischberger was ondanks deze bekladding nog steeds min of meer herkenbaar, en eiste dat het schilderij niet langer tentoongesteld zou worden. De Oostenrijkse rechter – niet de grootste voorvechter van vrijheid van meningsuiting – wees die vordering toe. Meischberger kreeg zelfs een schadevergoeding.
Maar dit was niet het einde van de zaak. Het geschil werd voorgelegd aan het EHRM, dat in 2007 een principiële uitspraak deed over de ruimte die ‘satire’ biedt.
Het EHRM legt allereerst uit dat kunstenaars een grote vrijheid van meningsuiting hebben, zelfs als hun uitingen beledigend, schokkend of verstorend zijn. Maar die vrijheid is niet onbeperkt. Waar de grens ligt hangt af van de omstandigheden van het geval.
‘The Court reiterates that freedom of expression, as secured in paragraph 1 of Article 10, constitutes one of the essential foundations of a democratic society, indeed one of the basic conditions for its progress and for the self-fulfilment of the individual. Subject to paragraph 2, it is applicable not only to “information” or “ideas” that are favourably received or regarded as inoffensive or as a matter of indifference, but also to those that offend, shock or disturb the State or any section of the population. Such are the demands of that pluralism, tolerance and broadmindedness without which there is no “democratic society”. Those who create, perform, distribute or exhibit works of art contribute to the exchange of ideas and opinions which is essential for a democratic society. Hence the obligation on the State not to encroach unduly on their freedom of expression. Artists and those who promote their work are certainly not immune from the possibility of limitations as provided for in paragraph 2 of Article 10. Whoever exercises his freedom of expression undertakes, in accordance with the express terms of that paragraph, “duties and responsibilities”; their scope will depend on his situation and the means he uses.’
Nu alleen voor de hoofden van afgebeelde personen foto’s waren gebruikt, de ogen daarop waren afgebalkt, en de lichamen op een weinig realistische en overdreven manier waren geschilderd, was het duidelijk dat het schilderij niet bedoeld was ‘to reflect or even to suggest reality’, aldus het Hof. Het betreft een karikatuur met satirische elementen. Het Hof stelt vast dat ‘satire is a form of artistic expression and social commentary and, by its inherent features of exaggeration and distortion of reality, naturally aims to provoke and agitate’. De rechter moet daarom bijzonder zorgvuldig te werk gaan als hem wordt gevraagd een beperking toe te staan. Het EHRM oordeelde dat de Oostenrijkse rechter ten onrechte de vorderingen van Meischberger had toegewezen. Daarbij speelde een rol dat Meischberger een publieke figuur was, als bestuurder van de FPÖ. Leden van die partij waren zeer kritisch op het werk van Mühl, en ‘Apocalyps’ kon als een tegenaanval tegen de FPÖ gezien worden. Ondanks het schokkende en beledigende karakter kon deze uiting van satire volgens het EHRM door de beugel.

Cartoon Leroy ‘Le Hamas l’a fait’ (EHRM 2008)

Leroy was de maker van een cartoon die twee dagen na 9/11 in het Baskische weekblad Ekaïtza verscheen. De tekening liet vier instortende gebouwen zien met daarin twee vliegtuigen. Met daaronder de tekst: NOUS EN AVIONS TOUS RÊVÉ ... LE HAMAS L’A FAIT. In het Nederlands: ‘Wij hebben er allemaal van gedroomd...Hamas heeft het gedaan’. De tekst was een verwijzing naar een slogan die Sony indertijd gebruikte om haar producten aan te prijzen. De cartoonist werd in Frankrijk tot een boete van € 1.500,= veroordeeld wegens het verheerlijken van terrorisme (apologie).
Het EHRM heeft dit geschil vervolgens langs de lat van het EVRM en de jurisprudentie gelegd.
Het EHRM oordeelde dat Frankrijk boete inderdaad had mogen opleggen. Het Hof laat zich niet overtuigen door de verdediging van de cartoonist dat hij slechts op satirische wijze het Amerikaanse imperialisme aan de kaak had willen stellen. De cartoon kan volgens het Hof wel degelijk worden gezien als het verheerlijken van een terroristische aanslag, en dat is strafbaar. Belangrijk zijn – zoals altijd – de omstandigheden van het specifieke geval. Relevant waren met name het moment van publicatie (de wereld verkeerde nog in schok na de gebeurtenissen van 9/11) en het feit dat er indertijd met enige regelmaat aanslagen in Frans Baskenland plaatsvonden. Deze omstandigheden verzwaarden de verantwoordelijkheid van de cartoonist ten opzichte van deze tragische gebeurtenis.
De kernoverweging van het EHRM (alleen in het Frans beschikbaar): ‘A cet égard, si les juridictions internes n’ont pas pris en compte l’intention du requérant, elles ont en revanche, en vertu de l’article 10, examiné si le contexte de l’affaire et l’intérêt du public justifiaient l’éventuel recours à une dose de provocation ou d’exagération. Force est de constater à cet égard que la caricature a pris une ampleur particulière dans les circonstances de l’espèce, que le requérant ne pouvait ignorer. Le jour des attentats, soit le 11 septembre 2001, il déposa son dessin et celui-ci fut publié le 13 septembre, alors que le monde entier était sous le choc de la nouvelle, sans que des précautions de langage ne soient prises de sa part. Cette dimension temporelle devait passer, selon la Cour, pour de nature à accroître la responsabilité de l’intéressé dans son compte rendu ‑ voire soutien ‑ d’un événement tragique, qu’il soit pris sous son angle artistique ou journalistique. De plus, l’impact d’un tel message dans une région politiquement sensible n’est pas à négliger ; nonobstant son caractère limité du fait de sa publication dans l’hebdomadaire en question, la Cour constate cependant que celle-ci entraîna des réactions (paragraphe 10 ci-dessus), pouvant attiser la violence et démontrant son impact plausible sur l’ordre public dans la région.’
Het EHRM kent in deze redenering dus groot gewicht toe aan de bijzondere, politiek zeer gevoelige, omstandigheden van de concrete situatie en aan de regio waarin de uitingsvrijheidbeperkende maatregel werd opgelegd. Er kan geen indicatie in worden gelezen dat het EHRM in het algemeen minder vrijheid aan spotprenten zou willen toekennen.

Starfoods / ‘Reksio moordenaar’ (EHRM 2009)

Starfoods brengt in Polen chips op de markt met een op kinderen gerichte reclamecampagne. De reclamemensen van Starfoods hadden bedacht dat zij de doelgroep goed zouden kunnen bereiken door slogans te gebruiken die aansloten bij de culttaal van kinderen, referend aan sex, drank, racisme en geweld. In één van de reclame werd Reksio, een zeer populair striphondje, als moordenaar aangeduid. Deze campagne wekte veel weerstand op. Dit kwam onder meer tot uiting in de kinderbijlage van het weekblad Angora. Op de voorpagina daarvan stond een cartoon van een jongetje dat een Starfoods chipszakje openmaakt en tegen Reksio zegt: ‘Maak je geen zorgen- ik zou ook een moordenaar zijn als ik deze troep at.’ Op de binnenpagina is een tweede cartoon te vinden waarop twee katten een pakje chips in hun poten hebben, terwijl één van hen een stukje papier waarop staat ‘Reksio moordenaar’ uit het pakje haalt. Reksio is in de achtergrond afgebeeld. De kat met het stukje papier in zijn poot zegt tegen de andere kat: ‘Zeker, hij is wel eens onaangenaam, maar een moordenaar?!’ Starfoods vond dat deze cartoons afbreuk deden aan de commerciële reputatie van Starfoods en claimde schadevergoeding. De Poolse rechter oordeelde dat er inderdaad reputatieschade was geleden door Starfoods.

Het EHRM kwam tot een andere conclusie. Het EHRM oordeelt dat de Poolse rechter onvoldoende in aanmerking had genomen dat de cartoons een repliek vormden op de in de ogen van de uitgevers van Angora onaanvaardbare op jonge kinderen gerichte advertentiecampagne. De vrijheid van de cartoonist prevaleert boven het belang van Starfoods. De cartoons worden door het EHRM expliciet gekwalificeerd als waardeoordelen (‘not a defamatory statement of fact but a value judgment’). Het EHRM benadrukt, in het licht van de rol van de pers om het publiek te informeren, dat de pers hierbij mag overdrijven en zelfs provoceren: ‘The press had a duty to impart information and ideas on matters of public interest and in so doing to have possible recourse to a degree of exaggeration or even provocation, or in other words to make somewhat immoderate statements.’ De stijl van de cartoons wordt gezien als een reactie op de agressieve reclamecampagne van Starfoods. Volgens het EHRM konden de cartoons door de beugel.


Auswitchcartoon (Hoge Raad 2012)
Een cartoon van de Arabisch-Europese Liga (AEL) refereerde aan de suggestie dat joden de holocaust (voor hun eigen gewin) hebben verzonnen. Op de cartoon staan twee orthodoxe Joden naast een aantal lijken bij een bordje ‘Auswitch’. De een zegt tegen de ander, die een optelling bestudeert: ‘I don’t think they are Jews’, waarop de ander met het papier antwoordt: ‘We have to get to the 6000000 somehow.’ Er volgde een strafzaak wegens belediging tegen de AEL, die de cartoon op haar website plaatste.
In 2010 oordeelde de Rechtbank Utrecht dat de context waarin de cartoon is geplaatst het beledigende karakter daaraan ontneemt. AEL heeft met de cartoon willen aantonen dat de dubbele moraal die volgens haar in het publieke debat bestaat, maakt dat een cartoon over de profeet Mohammed, die in haar opvatting onnodig grievend is voor Moslims, is toegestaan, terwijl een reactie in dezelfde vorm, te weten een cartoon over dit historische trauma, die Joden én vele anderen grieft, dit niet zou zijn.
In hoger beroep komt Hof Arnhem tot een ander oordeel. De louter subjectieve intentie van AEL is niet beslissend. Als bepaalde uitlatingen in hun context moeten worden beschouwd, dan moet die context voor derden kenbaar zijn en moet naar objectieve maatstaven de context zodanig zijn, dat het beledigende karakter van de betreffende uitlating wegvalt. Bij gebruik van een medium als internet mogen aan degene, die geconfronteerd wordt met een prima facie beledigende cartoon, niet te veel eisen worden gesteld om kennis te kunnen nemen van de context. Uitlatingen via een persbericht in andere media zijn daartoe onvoldoende, want het is geenszins zeker is dat de doelgroep (internetgebruikers) daarvan kennis zal nemen. De Hoge Raad laat het arrest van Hof Arnhem in stand. De HR kan zich verenigen met de redenering van het Hof dat de cartoon een beledigend karakter heeft omdat de bedoeling van AEL om die cartoon te plaatsen (het publiekelijk aan de kaak stellen van de dubbele moraal) niet makkelijk voor derden kenbaar was. In het oordeel over het al dan niet grievende karakter van de cartoon kan de Hoge Raad niet treden. Het is niet de taak van de Hoge Raad de feiten in een zaak te onderzoeken en hierover te oordelen.

Conclusie
De vrijheid van meningsuiting beschermt juist ook uitingen die schokkend, beledigend of verstorend zijn. Satire is een vorm van artistieke expressie die naar zijn aard elementen van overdrijving en vervorming van de realiteit in zich heeft, en is er vaak juist op gericht om te provoceren. Spotprenten moeten volgens het EHRM eerder als waardeoordelen worden gezien dan als feitelijke beschuldigingen. Het beperken van de uitingsvrijheid van een kunstenaar vergt een zeer zorgvuldige afweging door de rechter. De afwegingen van de Maastrichtse rechter die de Hiddema-spotprent verbood zijn te kort door de bocht en onzorgvuldig. Cartoonist Oppenheimer heeft al aangegeven in hoger beroep te gaan. Hof Den Bosch (en daarna eventueel de Hoge Raad) zal de zaak veel zorgvuldiger moeten afwegen, en daarbij in ogenschouw moeten nemen dat het EHRM alleen in extreme gevallen een verbod van een spotprent toegestaan acht.

Otto Volgenant

IEF 14350

BBIE-serie oktober 2014

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van 20-tal oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE-serie september 2014.

30-10
CHIANTI CLASSICO DAL 1716
WINE WONDERS
Afgew.
nl
29-10
I-FOURC
IFORCE
Afgew.
nl
29-10
I-FOURC
IFORCE
Afgew.
nl
28-10
DUPHALAC
duphar healthcare
Toegew.
nl
20-10
BLOCK
E BLOCK SAVE ON ENERGY
Toegew.
nl
17-10
CHIARA BONI
B BONI SELECTION
Gedeelt.
nl
16-10
VACATURE
VACATURECLUB
Afgew.
nl
09-10
BASIC
AH BASIC
Afgew.
nl
09-10
GEO
Géomédia
Gedeelt.
fr
09-10
TRAXON
TRAXGO
Toegew.
nl
07-10
PELIKAN
PELICAN
Gedeelt.
nl
07-10
PELIKAN
(fig.)
Afgew.
nl
06-10
NEXT
ENEXT
Gedeelt.
nl
06-10
AIDA
VIDA CERVECERIA TAPERIA
Afgew.
nl
06-10
AIDA
VIDA
Afgew.
nl
06-10
WISE
WISE MAG
Gedeelt.
nl
03-10
OSAGA
OSAKA HOCKEY COM
Gedeelt.
nl
02-10
PASA
PASA
Afgew.
nl
02-10
VANS
VANSYB
Toegew.
nl
30-09
ORYX PETROLEUM
ONIXOIL
Gedeelt.
nl
IEF 14349

Auteursrechtdebat: Tijd voor een frisse wind op de markt

Door: Sarah Arayess, Hoogenraad & Haak, advertising + IP advocaten. Thema: Blokkade. In een perfecte IE-wereld waarin alles zou gaan zoals het bedoeld is, geldt het uitgangspunt dat een inbreukmaker rechtstreeks wordt aangesproken door de rechthebbende. De inbreukmaker stopt (vrijwillig dan wel op bevel van de rechter) met de inbreukmakende handeling(en) en de wereld is weer even zoals deze moet zijn. Geen speld tussen te krijgen. Toch zijn situaties denkbaar, waarin een of meerdere factoren aanwezig zijn waardoor dit soepele proces wordt verstoord. Online auteursrechtinbreuk is daar een van. Of we daar nou blij mee (moeten) zijn of niet: de technologie ontwikkelt in razendsnel tempo en dit lijkt de komende tijd niet te stoppen. Wie is de inbreukmaker en wie kan worden aangesproken?

 Allereerst in het kort een overzicht “torrents voor dummies” om zo te kunnen bepalen wie nou eigenlijk aangesproken zou moeten worden. Iemand (de oma uit de bijdrage van mr. F.B. Melis?) surft naar thepiratebay.com en zoekt naar de film 'Frozen'. Zij heeft van horen zeggen dat deze feelgood movie uitermate geschikt is voor stormachtige herfstavonden. Oma vindt een torrent die de film bevat (en wellicht nog een los bestand met Nederlandse ondertitels ) en klikt op de 'magnet link'. Deze wordt vervolgens geopend in het Torrent-programma dat haar kleinzoon heeft geïnstalleerd. De magnet link bevat een hash code, een unieke code die ook in de torrent is opgenomen. Via die hash code zoekt het Torrent-programma een online gebruiker die de torrent met dezelfde hash code reeds op zijn/haar computer heeft staan. Die online gebruiker uploadt vervolgens een klein bestand (met de extensie .torrent) naar oma. Het grote verschil tussen dat kleine .torrent-bestandje en de magnet link is dat het .torrent-bestandje ook informatie bevat over de bestanden in die torrent. Ingewikkelde materie voor leken.

Zodra oma het .torrent-bestandje binnen heeft, kan het downloaden van Frozen echt beginnen. Met behulp van de tracker in het .torrent-bestandje vindt het Torrent-programma van oma alle mensen die de torrent met de film reeds volledig hebben gedownload (zogenaamde seeders) of die nog bezig zijn met downloaden en dus pas een deel van de film heeft gedownload (zogenaamde leechers). Om dit proces zo snel en efficiënt mogelijk te maken, is een torrent opgedeeld in allemaal stukjes van dezelfde grootte (bij een film bijvoorbeeld stukjes van 1 megabyte), die onafhankelijk zijn op te vragen bij een seeder of leecher. Het opgevraagde stukje wordt vervolgens door zo'n seeder of leecher naar oma verzonden. Bij een leecher kunnen uiteraard alleen de stukjes worden opgevraagd die de leecher zelf al heeft gedownload. Zodra alle stukjes door oma zijn ontvangen worden deze door het Torrent-programma samengevoegd tot de afspeelbare film Frozen.

Het proces van dat verzenden zelf is ook interessant: de seeder heeft zelf bewust een Torrent-programma aangezet en de betreffende (stukjes van een) torrent geüpload, maar technisch gezien gebeurt het verzenden van het opgevraagde stukje naar oma via de ISP van die seeder (laten we als voorbeeld XS4ALL nemen). Oma heeft zelf ook een internetabonnement bij een ISP (bijvoorbeeld Ziggo). Het stukje wordt dus door XS4ALL aan Ziggo doorgegeven, die de informatie vervolgens naar oma doorzet. Dit klinkt vrij logisch en onschuldig, tot wordt bedacht dat het hier om een stukje auteursrechtelijk beschermd materiaal gaat. Stof tot nadenken lijkt mij.
Met deze informatie in het achterhoofd rijst de vraag: wie is nou precies de inbreukmaker bij torrensites zoals The Pirate Bay (TPB)? Is dat i) de uploader (seeder) als feitelijk openbaarmaker van auteursrechtelijk beschermd materiaal ? Is dat ii) Internet Service Provider (ISP) van de uploader, als degene die het openbaarmaken van auteursrechtelijk beschermd materiaal technisch mogelijk maakt en ook technisch uitvoert? Of is dat iii) de downloader of misschien wel iv) de ISP van de downloader? Of is dat, als laatste optie, v) de beheerder van de torrentsite? En dan de vervolgvraag: wie mag je als rechthebbende aanspreken?

De strategie van Brein kennen we inmiddels: het aanpakken van torrentsites (proberen) via de internet service providers (ISP’s). Dit was succesvol in 2012, met een blokkade van diverse websites van TPB tot gevolg. De inbreukmakers (van notoire uploader tot “zaterdagavondfilm-downloader”) bleken echter niet voor één gat te vangen en omzeilden de blokkade massaal. Het Hof oordeelde daarom dit jaar dat de opgelegde blokkade niet effectief is geweest (en dus niet evenredig) en vernietigde de uitspraak van de rechtbank.

Ook in andere EU-landen, zoals in Engeland, speelt de vraag wat de reikwijdte is van een verplichte blokkade. Zeer recentelijk is de High Court in Londen zeer uitvoerig ingegaan op de mogelijkheid om ISP’s verplicht een website te laten blokkeren wanneer op deze website counterfeit producten worden verkocht. In deze uitspraak is de volgende overweging terug te vinden. De rechter stelt: “I do not accept that it is incumbent on [de merkhouder] to show that the blocking measures would lead to a reduction in the overall level of infringement of the Trade Marks, I do accept that the effectiveness of the blocking measures in reducing access to the [geblokkeerde websites] is an important factor in assessing their proportionality.”. Een opvallende overweging. Dit zou betekenen dat het niet aan de (auteurs)rechthebbende is om te laten zien dat de door hem of haar gewenste blokkade inderdaad zal leiden tot minder inbreuken, terwijl dit tegelijkertijd wel een belangrijke factor is om te bepalen of de gevraagde maatregel proportioneel is. De vraag rijst: als de (auteurs)rechthebbende niet hoeft te laten zien dat de door hem of haar gevraagde maatregelen effect zullen hebben (maar dit wel belangrijk is voor het bepalen van de proportionaliteit), is het dan de taak van de ISP’s om het tegendeel te bewijzen? Houdt dit een omkering van de bewijslast in? Of hoeft geen van de partijen de (al dan niet) effectiviteit van de blokkade te laten zien, maar vereist dit actief (spontaan?) onderzoek door de rechter? Dit laatste strookt niet met het procesrecht zoals wij dat kennen. De discussie over dit onderwerp valt helaas buiten het bestek van deze bijdrage.

Deze ontwikkelingen roepen bij mij de gedachte op dat de ISP’s als een soort heilige graal worden beschouwd, een strohalm waaraan de rechthebbenden zich krampachtig vasthouden. Ondanks dat ik de praktische voordelen van het aanspreken van de ISP’s zie, vind ik dat het aanspreken van de inbreukmakers prioriteit moet hebben. Alleen zo kan het probleem effectief worden aangepakt. Laten we de online situatie eens converteren naar een offline situatie. Denk bijvoorbeeld aan de Albert Cuyp markt. Op deze markt staan allerlei verschillende markthandelaren, die in principe niets met elkaar te maken hebben. Een deel hiervan verkoopt inbreukmakende spullen. Wie pak je hiervoor aan? De marktkoopmannen ( de uploader, optie i) of misschien wel de mensen die speciaal naar de markt gaan om iets “inbreukmakends” te kopen (de downloader, optie iii) , die dit materiaal vervolgens misschien wel verder te verspreiden). Maar wat te denken van de persoon die over de markt zwerft, in contact staat met elk kraampje en elke bezoeker op de markt. Een onguur type, met een zwarte lange jas en een verweerd gezicht? Wanneer je hem aanspreekt, weet hij precies waar je moet zijn. Als je iets zoekt of wil verkopen, inbreukmakend of niet: he’s your man en hij wijst je in de juiste richting (de beheerder van de torrentsite, optie v). Of laat je al deze partijen buiten beschouwing en pak je dan de Gemeente Amsterdam aan. Deze partij organiseert de markt, zorgt ervoor dat de marktkoopmannen op de markt kunnen staan en dat de bezoekers toegang tot de markt hebben (de ISP’s optie ii en iv). Waarom de gemeente aanspreken als het de marktkoopmannen zijn die eigenlijk inbreuk maken? Ligt de marktstruiners aanpakken (optie iii) te gevoelig in de publieke opinie? Dit 'gewone volk' aanpakken, dat durft zelfs Brein (nog?) niet aan. En wat te denken van die man? Wat zou er gebeuren wanneer je deze van de markt weert (of laat weren door de gemeente)? Zullen niet altijd nieuwe mannen de kop opsteken, de wens van de markt volgend?
Het lijkt een goed idee de gemeente (lees: de ISP’s) te laten verplichten deze zonderling te weren van de markt. Deze oplossing lijkt tevens redelijk gemakkelijk uit te voeren. De gemeente mag namelijk zelf beslissen hoe ze deze maatregel zal uitvoeren. Een groot voordeel voor de rechthebbenden is dat de gemeente goed te vinden is en een duidelijke, zelfs betrouwbare partij om mee om te gaan. Hoe anders is dit wanneer je de inbreukmakers zelf probeert te pakken te krijgen, of die slimme man. Kortom: wanneer we teruggaan naar de online situatie, lijkt het in sommige gevallen een goed idee de ISP’s aan te spreken. Bovendien: de wet biedt niet voor niets hiertoe een mogelijkheid in art. 26d Auteurswet. Toch dient de vraag of de gevraagde maatregel wel proportioneel is naar mijn mening steeds een rol te blijven spelen. De Memorie van Toelichting bij dit artikel 26d stelt immers: “Indien de tussenpersoon zelf geen inbreuk pleegt en het dagvaarden van de inbreukmaker evenzeer voor de hand ligt en even goed mogelijk is als het dagvaarden van een tussenpersoon, dan zal de vordering tegen de tussenpersoon afgewezen dienen te worden. De vordering tegen de tussenpersoon zal een zelfstandig doel moeten dienen dat niet op enige andere wijze te realiseren is via de inbreukmaker zelf.” Uit deze overweging blijkt dat terughoudendheid betracht moet worden. Dat het “lastig” is om de inbreukmakers zelf individueel aan te pakken, rechtvaardigt niet dat rechthebbenden de ISP’s opzadelen met het oplossen van hun problemen. Het probleem moet bij de kern aangepakt worden en dat zijn de inbreukmakers.

Kortom: genoeg mogelijkheden tot discussie over dit onderwerp. Ondanks alle (technische en maatschappelijke) veranderingen in deze 21ste eeuw, geldt nog steeds dat vraag en aanbod de markt bepalen. Wellicht wordt het tijd dat nieuwe handelaren (in de vorm van aantrekkelijk legaal aanbod) de markt gaan bestormen, de koopjesjagers verleiden en zo zorgen voor een frisse wind. Dit is geen nieuwe oplossing, maar in het verlengde van het motto “if you can’t beat them, join them” naar mijn mening nog steeds een serieuze kandidaat. Zo lang deze oplossing echter nog niet (voldoende) voorhanden is, is de meest doelgerichte aanpak naar mijn mening niet het aanspreken van de ISP's, maar het aanspreken van de inbreukmakers zelf.

Mr. drs. Sarah Arayess (advocaat bij Hoogenraad & Haak, advertising + IP advocaten)

Pdf-versie met voetnoten

IEF 14348

ALL SPORT-tekens maken bij verstek inbreuk op ALL STAR

Vzr. Rechtbank Den Haag 6 november 2014, IEF 14348 (Converse tegen Dolce Girls)
Uitspraak ingezonden door Reindert van der Zaal en Fabiënne Dohmen, Kennedy Van der Laan. Merkenrecht. Bij verstek wordt Dolce Girls verboden inbreuk te maken op de ALL STAR-merken door de ALL SPORT-tekens te gebruiken. Door een registeraccountant dient informatie te verschaffen over het totaal aantal schoenen waarop de ALL SPORT-tekens zijn aangebracht. Proceskosten in de verstekprocedure worden ex 1019h Rv begroot.

2.5. De vorderingen komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor zodat deze zullen worden toegewezen, met dien verstande dat de in het dictum opgenomen gebo-den en veroordelingen worden beperkt tot Nederland, zoals – zo begrijpt de voorzieningen-rechter het petitum – door Converse c.s. ook is gevorderd. Het uit te spreken inbreukverbod is slechts toewijsbaar aan All Star als houdster van de merken. De termijn om te voldoen aan het bevel tot het staken van de inbreuk respectievelijk tot het doen van opgave zal om redenen van uitvoerbaarheid worden bepaald op twee werkdagen, respectievelijk twee maanden. De dwangsom zal worden gemaximeerd.

2.6 (...) De proceskosten worden in een verstekprocedure gelet op de eisen van een goede procesorde slechts overeenkomstig het bepaalde in artikel 1019h Rv begroot, indien zij bij dagvaarding reeds zijn opgegeven en gespecificeerd dan wel, indien zij pas na dagvaarding worden opgegeven en gespecificeerd, aan de niet-verschenen ge-daagde(n) kenbaar zijn gemaakt, bijvoorbeeld door aangetekende verzending per post of afzonderlijke betekening.
IEF 14347

Verweesde waanzin

Bijdrage ingezonden door Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap/Universiteit Leiden. Tijd voor een nieuwe hobby? Kijk eens in de Orphan Works Database! Sinds 29 oktober 2014 is de Nederlandse auteurswet verrijkt met de artikelen 16o t/m 16r Aw. Deze zijn gebaseerd op de EU Verweesde werkenrichtlijn die sinds vorige week in heel Europa geïmplementeerd had moeten zijn.

Verweesde werken zijn geschriften (en daarin opgenomen werken), geluidsopnames en films waarvan na zorgvuldig onderzoek geen rechthebbende meer kan worden gevonden. Dergelijke werken mogen door erfgoedinstellingen (musea, archieven en bibliotheken) onder bepaalde voorwaarden worden gereproduceerd en online beschikbaar worden gesteld. Als er toch een rechthebbende opduikt, nadat een werk als ‘verweesd’ is verklaard, heeft die rechthebbende recht op een ‘billijke vergoeding’ voor het feit dat zijn werk is gebruikt (zie artikel 16q Auteurswet).

Erfgoedinstellingen moeten dus eerst zorgvuldig onderzoek doen naar wie de rechthebbende is en of de rechthebbende nog te vinden is. De resultaten van die zoektocht moeten zij doorgeven aan een daartoe aangewezen nationale instelling. In Nederland is dat het zogenaamde ‘nationaal loket’ voor informatie over verweesde werken, ondergebracht bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (www.cultureelerfgoed.nl). Dat nationale loket geeft die informatie weer door aan het Harmonisatiebureau voor de Interne Markt (OHIM), waar een OrphanWorks Database wordt bijgehouden.
In die databank kun je zoeken op verschillende categorieën werken. Veel staat er nog niet in, maar dat zal vermoedelijk snel veranderen. Haast elk verweesd werk dat nu kan worden aangetroffen in die databank spreekt tot de verbeelding, roept vragen op en nodigt uit tot nader onderzoek.

Zie bijvoorbeeld orphan work nummer 1 in de database:
‘Napot tükröző üvegcserép : versek’ van Kunszery Gyula (1906-1973) (File No.: 37_c0291890_1) is aangemeld door de Hungarian Intellectual Property Office. Over deze Gyula is blijkens de hongaarse wikipedia het nodige bekend. Kennelijk niet voldoende om te weten of er nog iemand rechthebbende is op zijn werk. Fascinerend.
Als het u lukt om de erfgenamen van Gyula op te sporen dan kunt u misschien delen in de billijke vergoeding waar zij recht op hebben. En als u kunt aantonen dat het onderzoek niet zorgvuldig was, kunt u misschien wel een volledige proceskostenveroordeling claimen!

Wat te denken van nummer 68?:
The Royal Flying Corps in the War. By “Wing Adjutant” (W. T. B. [i.e. W. T. Blake.]) pp. 123. Cassell & Co.: London, 1918. (File No.: 39_000159681_68) aangemeld door het UK Intellectual Property Office.
Aangemeld als ‘orphan work’, maar nog niet door enige UK erfgoedinstelling online gezet. Wel online te vinden, gedigitaliseerd door twee Amerikaanse universiteiten. Over Majoor Blake is heel wat te vinden op Wikipedia.

Waarom staat nummer 30 in de databank?:
Letters from Sydney Holland, Viscount Knutsford regarding family matters (file nr 39_Add MS 62168_30).
Sydney_Holland,_2nd_Viscount_Knutsford overleed echter in 1931, meer dan tachtig jaar geleden, dus zijn werk is al lang in het publiek domein. Dus dat is helemaal geen verweesd werk, maar op het moment van aanmelding in de databank al een onbeschermd werk.

In de toelichting op de AMvB met besluit van 16 oktober 2014 (Stb. 2014, 399) (Besluit zorgvuldig onderzoek verweesde werken) staat op pagina 7 dat alleen al het verplichte aanmelden van dit soort verweesde werken bij het nationaal loket aan arbeidsloon ongeveer 7,50 euro per instelling per werk kost (10 minuten werk). En dan hebben we het nog niet over de kosten van het voorafgaande zorgvuldige onderzoek in tientallen databanken met bibliografische en andere gegevens. Dat zal toch minstens een half uur kosten, dus 22,50 euro. In totaal kost ieder ‘verweesd werk’ voor het gedigitaliseerd kan worden 30 euro. Per instelling gaat het om duizenden, zo niet tienduizenden werken.

Dit roept natuurlijk de vraag op waar we in Europa in hemelsnaam mee bezig zijn. Die hele richtlijn verweesde werken, de administratieve rompslomp en dit soort kosten die er bij komen kijken is totale waanzin.

Hopelijk komt er binnenkort een aanbeveling dat in Nederland de mogelijkheid van zogenaamde Extended Collective Licenses (ECL) wordt ingevoerd, gecombineerd met een notice and take down systeem, zonder administratieve rompslomp. Erfgoedinstellingen betalen dan een redelijk bedrag per jaar aan de collectieve belangenorganisaties Pictoright en Lira en alle tekst en beeld van pakweg ouder dan tien jaar mag door erfgoedinstellingen worden gedigitaliseerd en online gezet. Als de rechthebbende dat niet wil kan hij bezwaar maken en dat wordt het weggehaald. Dan deelt die rechthebbende uiteraard ook niet mee in de collectieve vergoeding.

Dirk Visser
Leiden/Amsterdam, 6 november 2014

IEF 14346

Een dag te laat antwoord terecht door rechtbank aanvaard

Hof Amsterdam 20 mei 2014, IEF 14346 (V&D tegen Converse)
Zie eerder IEF 10806. Procesrecht. Antwoord in reconventie en producties die (één dag) te laat zijn binnengekomen, zijn terecht door de rechtbank aanvaard. De belangen van de partijen zijn voldoende gewaarborgd. Verbod inbreuk maken op merkrechten, met dwangsom, gegeven door voorzieningenrechter. De in art. 1019e lid 3 Rv voorziene vordering tot herziening/opheffing van dat verbod moet bij de voorzieningenrechter, niet bij de rechtbank, worden ingesteld.

3.4. Met betrekking tot de inhoud van de hiervoor bedoelde grief overweegt het hof als volgt.
Het landelijk rolreglement bevat richtlijnen gericht op het ordentelijk verloop van de procedure en het bewaken van de goede procesorde. Daarvan kan in voorkomende gevallen worden afgeweken indien naar het oordeel van de rechter de bij een goede procesorde betrokken belangen van partijen voldoende gewaarborgd zijn, eventueel doordat gelegenheid wordt geboden tot een nadere (schriftelijke) reactie. De rechtbank heeft dan ook geen rechtsregel geschonden door het antwoord van Converse op de eis in reconventie en de door Converse ingediende producties als gedingstukken te accepteren ondanks het feit dat deze de rechtbank en V&D niet binnen de in het tussenvonnis van 29 juni 2011 uitdrukkelijk genoemde termijn (tot uiterlijk twee weken voor de comparitie van partijen) doch (slechts) 13 dagen voor de comparitie van partijen hebben bereikt. Aan de betrokken belangen van V&D is voldoende tegemoet gekomen doordat zij in de gelegenheid is gesteld om zich op het door de rechtbank voor de beoordeling van het geschil van partijen relevant geachte (omvangrijke) IFC-rapport bij akte uit te laten, zulks nadat Converse dit rapport in het licht van haar in de onderhavige procedure ingenomen stellingen nader zal hebben toegelicht.

3.5.
Dit brengt mee dat de onder 3.4 besproken grief voor zover deze tegen de beslissing in conventie is gericht geen doel treft. Het vonnis zal in zoverre worden bekrachtigd en de zaak zal worden verwezen naar de rechtbank om op de hoofdzaak te worden beslist.
Voor zover in het verlengde hiervan met deze grief wordt geklaagd dat de rechtbank aldus “de reconventionele vorderingen van V&D zonder enige verdere inhoudelijke beoordeling of analyse van het onderhavige geschil bij vonnis heeft afgewezen” mist V&D daarbij belang nu zij in hoger beroep in de gelegenheid is nader op het antwoord in reconventie van Converse en de door deze in het geding gebrachte producties in te gaan.

3.6. Met betrekking tot de verder tegen het (eind)vonnis in reconventie gerichte grieven overweegt het hof als volgt.
In artikel 1019e lid 3 Rv is bepaald dat de vermeende inbreukmaker kan vorderen dat de voorzieningenrechter die de ex parte beschikking heeft gegeven deze herziet. De rechtbank heeft hieruit terecht afgeleid dat aan de bodemrechter deze bevoegdheid niet toekomt. Wel kan de beslissing in de bodemprocedure er toe leiden dat het in de beschikking gegeven bevel (ex nunc) zijn werking verliest. Zijn echter vóór de uitspraak van de bodemrechter als gevolg van overtreding van het ex parte bevel dwangsommen verbeurd dan zal de verschuldigdheid daarvan door die uitspraak niet kunnen worden opgeheven. De rechtbank heeft V&D derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering voorzover deze strekt tot herziening/opheffing van de ex parte beschikkingen, terwijl het door V&D in reconventie sub d gevorderde verbod niet toewijsbaar is, althans niet op de hier besproken grond.
Voor het overige hangt de behandeling van de door V&D tegen het vonnis in reconventie gerichte grieven zo zeer samen met de beoordeling van het geschil in conventie dat het hof aanleiding ziet de zaak aan te houden in afwachting van de uitkomst van het geding in eerste aanleg.

IEF 14345

Licentieovereenkomst BLANKHOUT niet overgedragen, dus ook geen boete

Hof Amsterdam 15 april 2014, IEF 143441 (Blankhout)
Contractenrecht. Licentie. Geïntimeerde is houder van beeldmerk 'Blankhout houtreinigers'. Appellant heeft na overdracht het gebruik van het beeldmerk voortgezet tegen een licentievergoeding. Die overeenkomst is opgezegd, maar de woorden blank en hout heeft zij in de handelsnaam gebruikt. Licentieovereenkomst is niet op de voet van artikel 6:159 BW overgedragen aan de appellanten, zodat deze ook niet een daarin bedongen boete hebben verbeurd. Het hof wijst de vorderingen af.

3.10 De grieven II en III klagen over het oordeel van de rechtbank dat de licentieovereenkomst bij de akte van 22 december 2000 is overgedragen. De klacht is gegrond. Artikel 6:159 BW bepaalt dat een partij bij een overeenkomst haar rechtsverhouding tot de wederpartij met medewerking van deze laatste kan overdragen aan een derde bij een tussen haar en de derde opgemaakte akte. De daar bedoelde akte is een constitutief vereiste voor de overdracht. Zonder een daartoe bestemde akte kan een rechtsverhouding niet aan een derde worden overgedragen. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] uit de akte van 22 december 2000 niet kunnen en ook niet hoeven te begrijpen dat [X] daarbij haar rechtsverhouding met [geïntimeerde] aan hem overdroeg. De licentieovereenkomst wordt in de akte niet genoemd en niet is weersproken dat de in artikel 2 bedoelde lijst nooit is opgemaakt en dat de licentieovereenkomst ook niet als bijlage was aangehecht. De akte van 22 december 2000 kan dus niet worden aangemerkt als de in artikel 6:159 BW voorgeschreven akte voor een rechtsgeldige overdracht van de licentieovereenkomst door [X] aan [appellanten]. Reeds daarop stuit de vordering van [geïntimeerde] af.

3.11 De vraag of de licentieovereenkomst al dan niet bij de overnamestukken zat - zoals tussen partijen in geschil is - kan onbeantwoord blijven. Voor de uitkomst van de zaak is ook niet van belang dat [appellanten]in 2007 - toen zij naar hun zeggen met de overeenkomst bekend zijn geworden - niet alsnog tegen de inhoud van de overeenkomst - en het boetebeding van artikel 6 in het bijzonder - hebben geprotesteerd. Dat [appellanten] niettemin het gebruik van het merk heeft voortgezet, kan worden verklaard door de stelling dat [appellanten] rond de jaarwisseling van 2000/2001 telefonisch met [geïntimeerde] heeft gesproken - hetgeen [geïntimeerde] heeft bevestigd - en dat hij uit dat gesprek had begrepen dat hij tegen betaling van een jaarlijkse vergoeding het merk mocht gebruiken.
IEF 14344

Verzoek aanpassing bewijsopdracht afgewezen

Hof Arnhem-Leeuwarden 4 november 2014, IEF 14344 (Converse/Kesbo tegen Scapino)
Eerder IEF 11650. Bewijs dat de betrokken Converse schoenen met toestemming van merkhouder in de EER op de markt zijn gebracht, is nog niet geleverd. Het verzoek om aanpassing van de bewijsopdracht wordt afgewezen omdat dit betekent dat een groot deel van de zaak zal moeten worden overgedaan. De goede procesorde verzet zich tegen aanpassing van de bewijsopdracht in deze fase van de procedure. Verzoek om deskundigenbericht wordt eveneens afgewezen. De vermeend inbreukmaker wordt wel in de gelegenheid gesteld om de door de merkhouder in beslag genomen schoenen door een deurwaarder op herkomstcode te laten controleren.
Lees verder

IEF 14342

Auteursrechtdebat vandaag

Vandaag (Klompézaal, van 10:00 - 13:00) debatteert de Tweede Kamer over hoe het nu verder moet met het auteursrecht. Dat zal niet gemakkelijk zijn. Het downloadverbod, het thuiskopiestelsel en belangrijke auteursrechtelijke hervormingen staan op het programma. Onderwerpen waarover al jaren wordt gedebatteerd en waarover de meningen al jaren verdeeld zijn. Verschillende sprekers met verschillende achtergronden geven hun visie op dit beruchte vraagstuk.

Mark Egeler. Waarom downloaden mensen eigenlijk? Mark Egeler, advocaat en muzikant, ziet wel een stijgende lijn in het alternatief aanbod, maar of het genoeg is?
Dirk Visser. Hoe zinvol is een downloadverbod? Beluister hier wat Dirk Visser, hoogleraar en advocaat, te zeggen heeft over de (on)zinnigheid van een downloadverbod. Lees hier Dirks mening over het Algemeen Overleg van vandaag.
Job Cohen. Moet het auteursrecht niet drastisch worden aangepast? En is het nog wel van deze tijd? Beluister hier wat Job Cohen, vooral bekend als politicus, vindt van ons auteursrecht.
Waldemar Torenstra. Zijn illegale downloaders slecht? Een maker wil graag dat zijn creatieve werk bekeken wordt, maar wil ook graag beloond worden voor zijn inspanningen. Luister hier naar de mening van Waldemar Torenstra, een acteur met een bak aan ervaring, over illegale downloaders.

Deeplink naar dit artikel: www.IE-Forum.nl/?showArticle=14342