Gepubliceerd op vrijdag 7 november 2014
IEF 14351
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Hoe zit het ook alweer met… Spotprenten en de vrijheid van meningsuiting

Bijdrage ingezonden door Otto Volgenant, Boekx. Hoe zit het ook alweer met spotprenten en de vrijheid van meningsuiting? Het onderwerp mag zich verheugen in grote publieke belangstelling door het vonnis [IEF 14330] van de Maastrichtse Voorzieningenrechter van vrijdag 31 oktober 2014 over een spotprent waarin advocaat Hiddema als ‘louche’ werd aangeduid. Er is van vele kanten stevige kritiek op dit vonnis. Er is natuurlijk al vaker over cartoons geprocedeerd, een aantal keren tot in hoogste instantie, namelijk het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). De jurisprudentie geeft de cartoonist veel ruimte. Die vrijheid is zeker niet onbeperkt, maar wel een stuk ruimer dan wat deze Maastrichtse rechter toestond.

De gewraakte spotprent van Oppenheimer… en zijn spontane “rectificatie” van die spotprent

De kernoverwegingen uit het Maastrichtse vonnis luiden: ‘In het algemeen moet een cartoon zo worden geïnterpreteerd zoals deze door een gemiddelde lezer in redelijkheid kan worden uitgelegd. Naar zijn aard zal een cartoon niet lang worden bestudeerd door een gemiddelde lezer. Een tekenaar mag dan ook niet verwachten dat een lezer zich uitgebreid gaat verdiepen in de (mogelijk) diepere betekenis daarvan. Een lezer zal de cartoon in het algemeen interpreteren op basis van een eenmalige en vluchtige kennisname. Dat een lezer wegens het ontbreken van achtergrondinformatie of een context tot een andere, maar redelijke, uitleg van de cartoon komt dan door de cartoonist bedoeld, komt in een dergelijk geval voor rekening van de cartoonist.
De voorzieningenrechter verwerpt de stelling van Oppenheimer, dat aan het door hem geuite waardeoordeel over Hiddema in de vorm van een cartoon niet de eis mag worden gesteld dat dit voldoende feitelijke ondersteuning moet vinden in het beschikbare feitenmateriaal. In het onderhavige geval heeft het gestelde waardeoordeel veeleer het karakter gekregen van een door Oppenheimer gepresenteerd feit en niet, zoals Oppenheimer stelt, een door hem geuite “prikkelende mening.” Zeker gezien het karakter van het waardeoordeel, een ernstige beschuldiging betreffende de integriteit van Hiddema, dient dat waardeoordeel van een voldoende feitelijke onderbouwing te worden voorzien.’

Lessen uit de jurisprudentie van de Hoge Raad en het EHRM

Apocalyps (EHRM 2007)
De omstreden Oostenrijkse kunstenaar Otto Mühl maakte eind jaren ’90 een kunstwerk met de naam ‘Apocalyps’. Op het doek was een dertigtal naakte personen afgebeeld, waarvan een aantal aan het masturberen en ejaculeren was. Voor de gezichten van die personen waren foto’s van bekende en minder bekende personen gebruikt (oa. moeder Theresa en Jörg Haider). Ook Meischberger, bestuurder van de politieke partij FPÖ, was op deze wijze afgebeeld, met een balkje voor zijn ogen. Hieronder een foto van dat kunstwerk, dat zoveel weerstand opriep dat het door een bezoeker van de tentoonstelling met rode verf werd beklad. Meischberger was ondanks deze bekladding nog steeds min of meer herkenbaar, en eiste dat het schilderij niet langer tentoongesteld zou worden. De Oostenrijkse rechter – niet de grootste voorvechter van vrijheid van meningsuiting – wees die vordering toe. Meischberger kreeg zelfs een schadevergoeding.
Maar dit was niet het einde van de zaak. Het geschil werd voorgelegd aan het EHRM, dat in 2007 een principiële uitspraak deed over de ruimte die ‘satire’ biedt.
Het EHRM legt allereerst uit dat kunstenaars een grote vrijheid van meningsuiting hebben, zelfs als hun uitingen beledigend, schokkend of verstorend zijn. Maar die vrijheid is niet onbeperkt. Waar de grens ligt hangt af van de omstandigheden van het geval.
‘The Court reiterates that freedom of expression, as secured in paragraph 1 of Article 10, constitutes one of the essential foundations of a democratic society, indeed one of the basic conditions for its progress and for the self-fulfilment of the individual. Subject to paragraph 2, it is applicable not only to “information” or “ideas” that are favourably received or regarded as inoffensive or as a matter of indifference, but also to those that offend, shock or disturb the State or any section of the population. Such are the demands of that pluralism, tolerance and broadmindedness without which there is no “democratic society”. Those who create, perform, distribute or exhibit works of art contribute to the exchange of ideas and opinions which is essential for a democratic society. Hence the obligation on the State not to encroach unduly on their freedom of expression. Artists and those who promote their work are certainly not immune from the possibility of limitations as provided for in paragraph 2 of Article 10. Whoever exercises his freedom of expression undertakes, in accordance with the express terms of that paragraph, “duties and responsibilities”; their scope will depend on his situation and the means he uses.’
Nu alleen voor de hoofden van afgebeelde personen foto’s waren gebruikt, de ogen daarop waren afgebalkt, en de lichamen op een weinig realistische en overdreven manier waren geschilderd, was het duidelijk dat het schilderij niet bedoeld was ‘to reflect or even to suggest reality’, aldus het Hof. Het betreft een karikatuur met satirische elementen. Het Hof stelt vast dat ‘satire is a form of artistic expression and social commentary and, by its inherent features of exaggeration and distortion of reality, naturally aims to provoke and agitate’. De rechter moet daarom bijzonder zorgvuldig te werk gaan als hem wordt gevraagd een beperking toe te staan. Het EHRM oordeelde dat de Oostenrijkse rechter ten onrechte de vorderingen van Meischberger had toegewezen. Daarbij speelde een rol dat Meischberger een publieke figuur was, als bestuurder van de FPÖ. Leden van die partij waren zeer kritisch op het werk van Mühl, en ‘Apocalyps’ kon als een tegenaanval tegen de FPÖ gezien worden. Ondanks het schokkende en beledigende karakter kon deze uiting van satire volgens het EHRM door de beugel.

Cartoon Leroy ‘Le Hamas l’a fait’ (EHRM 2008)

Leroy was de maker van een cartoon die twee dagen na 9/11 in het Baskische weekblad Ekaïtza verscheen. De tekening liet vier instortende gebouwen zien met daarin twee vliegtuigen. Met daaronder de tekst: NOUS EN AVIONS TOUS RÊVÉ ... LE HAMAS L’A FAIT. In het Nederlands: ‘Wij hebben er allemaal van gedroomd...Hamas heeft het gedaan’. De tekst was een verwijzing naar een slogan die Sony indertijd gebruikte om haar producten aan te prijzen. De cartoonist werd in Frankrijk tot een boete van € 1.500,= veroordeeld wegens het verheerlijken van terrorisme (apologie).
Het EHRM heeft dit geschil vervolgens langs de lat van het EVRM en de jurisprudentie gelegd.
Het EHRM oordeelde dat Frankrijk boete inderdaad had mogen opleggen. Het Hof laat zich niet overtuigen door de verdediging van de cartoonist dat hij slechts op satirische wijze het Amerikaanse imperialisme aan de kaak had willen stellen. De cartoon kan volgens het Hof wel degelijk worden gezien als het verheerlijken van een terroristische aanslag, en dat is strafbaar. Belangrijk zijn – zoals altijd – de omstandigheden van het specifieke geval. Relevant waren met name het moment van publicatie (de wereld verkeerde nog in schok na de gebeurtenissen van 9/11) en het feit dat er indertijd met enige regelmaat aanslagen in Frans Baskenland plaatsvonden. Deze omstandigheden verzwaarden de verantwoordelijkheid van de cartoonist ten opzichte van deze tragische gebeurtenis.
De kernoverweging van het EHRM (alleen in het Frans beschikbaar): ‘A cet égard, si les juridictions internes n’ont pas pris en compte l’intention du requérant, elles ont en revanche, en vertu de l’article 10, examiné si le contexte de l’affaire et l’intérêt du public justifiaient l’éventuel recours à une dose de provocation ou d’exagération. Force est de constater à cet égard que la caricature a pris une ampleur particulière dans les circonstances de l’espèce, que le requérant ne pouvait ignorer. Le jour des attentats, soit le 11 septembre 2001, il déposa son dessin et celui-ci fut publié le 13 septembre, alors que le monde entier était sous le choc de la nouvelle, sans que des précautions de langage ne soient prises de sa part. Cette dimension temporelle devait passer, selon la Cour, pour de nature à accroître la responsabilité de l’intéressé dans son compte rendu ‑ voire soutien ‑ d’un événement tragique, qu’il soit pris sous son angle artistique ou journalistique. De plus, l’impact d’un tel message dans une région politiquement sensible n’est pas à négliger ; nonobstant son caractère limité du fait de sa publication dans l’hebdomadaire en question, la Cour constate cependant que celle-ci entraîna des réactions (paragraphe 10 ci-dessus), pouvant attiser la violence et démontrant son impact plausible sur l’ordre public dans la région.’
Het EHRM kent in deze redenering dus groot gewicht toe aan de bijzondere, politiek zeer gevoelige, omstandigheden van de concrete situatie en aan de regio waarin de uitingsvrijheidbeperkende maatregel werd opgelegd. Er kan geen indicatie in worden gelezen dat het EHRM in het algemeen minder vrijheid aan spotprenten zou willen toekennen.

Starfoods / ‘Reksio moordenaar’ (EHRM 2009)

Starfoods brengt in Polen chips op de markt met een op kinderen gerichte reclamecampagne. De reclamemensen van Starfoods hadden bedacht dat zij de doelgroep goed zouden kunnen bereiken door slogans te gebruiken die aansloten bij de culttaal van kinderen, referend aan sex, drank, racisme en geweld. In één van de reclame werd Reksio, een zeer populair striphondje, als moordenaar aangeduid. Deze campagne wekte veel weerstand op. Dit kwam onder meer tot uiting in de kinderbijlage van het weekblad Angora. Op de voorpagina daarvan stond een cartoon van een jongetje dat een Starfoods chipszakje openmaakt en tegen Reksio zegt: ‘Maak je geen zorgen- ik zou ook een moordenaar zijn als ik deze troep at.’ Op de binnenpagina is een tweede cartoon te vinden waarop twee katten een pakje chips in hun poten hebben, terwijl één van hen een stukje papier waarop staat ‘Reksio moordenaar’ uit het pakje haalt. Reksio is in de achtergrond afgebeeld. De kat met het stukje papier in zijn poot zegt tegen de andere kat: ‘Zeker, hij is wel eens onaangenaam, maar een moordenaar?!’ Starfoods vond dat deze cartoons afbreuk deden aan de commerciële reputatie van Starfoods en claimde schadevergoeding. De Poolse rechter oordeelde dat er inderdaad reputatieschade was geleden door Starfoods.

Het EHRM kwam tot een andere conclusie. Het EHRM oordeelt dat de Poolse rechter onvoldoende in aanmerking had genomen dat de cartoons een repliek vormden op de in de ogen van de uitgevers van Angora onaanvaardbare op jonge kinderen gerichte advertentiecampagne. De vrijheid van de cartoonist prevaleert boven het belang van Starfoods. De cartoons worden door het EHRM expliciet gekwalificeerd als waardeoordelen (‘not a defamatory statement of fact but a value judgment’). Het EHRM benadrukt, in het licht van de rol van de pers om het publiek te informeren, dat de pers hierbij mag overdrijven en zelfs provoceren: ‘The press had a duty to impart information and ideas on matters of public interest and in so doing to have possible recourse to a degree of exaggeration or even provocation, or in other words to make somewhat immoderate statements.’ De stijl van de cartoons wordt gezien als een reactie op de agressieve reclamecampagne van Starfoods. Volgens het EHRM konden de cartoons door de beugel.


Auswitchcartoon (Hoge Raad 2012)
Een cartoon van de Arabisch-Europese Liga (AEL) refereerde aan de suggestie dat joden de holocaust (voor hun eigen gewin) hebben verzonnen. Op de cartoon staan twee orthodoxe Joden naast een aantal lijken bij een bordje ‘Auswitch’. De een zegt tegen de ander, die een optelling bestudeert: ‘I don’t think they are Jews’, waarop de ander met het papier antwoordt: ‘We have to get to the 6000000 somehow.’ Er volgde een strafzaak wegens belediging tegen de AEL, die de cartoon op haar website plaatste.
In 2010 oordeelde de Rechtbank Utrecht dat de context waarin de cartoon is geplaatst het beledigende karakter daaraan ontneemt. AEL heeft met de cartoon willen aantonen dat de dubbele moraal die volgens haar in het publieke debat bestaat, maakt dat een cartoon over de profeet Mohammed, die in haar opvatting onnodig grievend is voor Moslims, is toegestaan, terwijl een reactie in dezelfde vorm, te weten een cartoon over dit historische trauma, die Joden én vele anderen grieft, dit niet zou zijn.
In hoger beroep komt Hof Arnhem tot een ander oordeel. De louter subjectieve intentie van AEL is niet beslissend. Als bepaalde uitlatingen in hun context moeten worden beschouwd, dan moet die context voor derden kenbaar zijn en moet naar objectieve maatstaven de context zodanig zijn, dat het beledigende karakter van de betreffende uitlating wegvalt. Bij gebruik van een medium als internet mogen aan degene, die geconfronteerd wordt met een prima facie beledigende cartoon, niet te veel eisen worden gesteld om kennis te kunnen nemen van de context. Uitlatingen via een persbericht in andere media zijn daartoe onvoldoende, want het is geenszins zeker is dat de doelgroep (internetgebruikers) daarvan kennis zal nemen. De Hoge Raad laat het arrest van Hof Arnhem in stand. De HR kan zich verenigen met de redenering van het Hof dat de cartoon een beledigend karakter heeft omdat de bedoeling van AEL om die cartoon te plaatsen (het publiekelijk aan de kaak stellen van de dubbele moraal) niet makkelijk voor derden kenbaar was. In het oordeel over het al dan niet grievende karakter van de cartoon kan de Hoge Raad niet treden. Het is niet de taak van de Hoge Raad de feiten in een zaak te onderzoeken en hierover te oordelen.

Conclusie
De vrijheid van meningsuiting beschermt juist ook uitingen die schokkend, beledigend of verstorend zijn. Satire is een vorm van artistieke expressie die naar zijn aard elementen van overdrijving en vervorming van de realiteit in zich heeft, en is er vaak juist op gericht om te provoceren. Spotprenten moeten volgens het EHRM eerder als waardeoordelen worden gezien dan als feitelijke beschuldigingen. Het beperken van de uitingsvrijheid van een kunstenaar vergt een zeer zorgvuldige afweging door de rechter. De afwegingen van de Maastrichtse rechter die de Hiddema-spotprent verbood zijn te kort door de bocht en onzorgvuldig. Cartoonist Oppenheimer heeft al aangegeven in hoger beroep te gaan. Hof Den Bosch (en daarna eventueel de Hoge Raad) zal de zaak veel zorgvuldiger moeten afwegen, en daarbij in ogenschouw moeten nemen dat het EHRM alleen in extreme gevallen een verbod van een spotprent toegestaan acht.

Otto Volgenant