Geen beslissing over fundamentele vormen van vrijheid van meningsuiting in kort geding

Rechtspraak.nl: In deze zaak gaat het over een groot aantal publicaties op internet, waarvoor gedaagde, respectievelijk Stichting ASOJ, journalistieke verantwoordelijkheid erkent. In de publicaties wordt Dahabshiil beschuldigd van banden met terrorisme, het aanzetten tot moord en het aanzetten tot het plegen van strafbare feiten. De publicaties betreffen onderwerpen van belang voor het publieke debat in en over Somalië: terrorismebestrijding, veiligheid, opheldering van belangenposities en beëindiging van geweld in Somalië. Nu het hier gaat om fundamentele vormen van vrijheid van meningsuiting is grote terughoudendheid op zijn plaats om beslissingen te baseren op een summiere behandeling in kort geding.
4.1. In deze zaak gaat het over een groot aantal publicaties op internet, waarvoor [gedaagde 1], respectievelijk Stichting ASOJ, journalistieke verantwoordelijkheid erkent.
De publicaties betreffen onderwerpen van belang voor het publieke debat in en over Somalië : terrorismebestrijding, veiligheid, opheldering van belangenposities en beëindiging van geweld in Somalië. In het bijzonder gaat het om beschuldigingen aan Dahabshiil van terrorisme, aanzetten tot moord en aanzetten tot andere strafbare feiten. Dit zijn zeer ernstige beschuldigingen, die buitengewoon diffamerend zijn. Echter, het gaat dus ook om uitlatingen die vallen onder de meest essentiële vorm van vrijheid van meningsuiting en waarop een beperking niet snel gerechtvaardigd is in de zin van artikel 10 lid 2 EVRM.
4.2. [gedaagde 1] verdedigt de juistheid en voldoende gegrondheid van deze berichtgeving. Dahabshiil betwist deze. Dahabshiil stelt dat [gedaagde 1] zijn stellingen moet bewijzen en dat hij dit niet doet en niet kan. [gedaagde 1] stelt dat het kort geding zich niet leent voor dit debat. Beide partijen stellen een veelheid van feiten en leggen elk vele schriftelijke stukken over ter verdediging van hun respectieve standpunten.4.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het kort geding zich niet leent voor de beoordeling van de verweten publicaties. Aangezien het hier gaat om fundamentele vormen van vrijheid van meningsuiting is grote terughoudendheid op zijn plaats om beslissingen te baseren op een summiere behandeling in kort geding.
Voor de zorgvuldige beoordeling van de zaak is bewijsvoering nodig, waarvoor dit kort geding zich niet leent. Daar komt bij dat het voor een groot deel gaat om publicaties die al in 2009, 2010 en 2011 zijn geplaatst, zodat een bodemprocedure daarover reeds lang had kunnen zijn gestart. Het is juist dat in dit kort geding is gebleken dat [gedaagde 1] in het eerdere kort geding opzettelijk in strijd met de waarheid heeft ontkend verantwoordelijk te zijn voor een groot aantal publicaties. Dat verweer hoefde Dahabshiil echter niet ervan te weerhouden de bodemprocedure te beginnen en die ontkenning daarin te weerleggen. Hoezeer zijn genoemde onwaarachtigheid de geloofwaardigheid van [gedaagde 1] in algemene zin ook schaadt, het is niet voldoende om zonder verder onderzoek zijn verweer ten aanzien van de inhoud van de berichtgeving in alle opzichten ongeloofwaardig te oordelen.
Tenslotte weegt mee dat blijkens een door Dahabshiil zelf overgelegd rapport de Somalische journalistiek geen enkel gezag geniet. Dit relativeert het spoedeisend belang bij een correctie.
In een brief van Consumentenbond, Ntb en FNV KIEM aan de leden van de Vaste Kamercommissie voor Veiligheid & Justitie, hebben zij namens het 3©-DA Platform twee elkaar aanvullende maatregelen voorgesteld [zie ook
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Kennen elkaar sinds 2006 en komen tot de conclusie dat zij niet in elkaars 'vaarwater' zaten en prima naast elkaar kunnen bestaan.
Uitspraak ingezonden door John Allen, Paul van Dongen en Chantal de Waal,
In navolging van
Uitspraak ingezonden door Moïra Truijens en Gregor Vos,
(A) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van diverse nationale (collectieve) beeldmerken in kleur (en in zwart-wit) die een haan in een cirkel weergeven en onder meer de woordelementen „CHIANTI CLASSICO” bevatten voor waren van klasse 33, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 43/2010-4 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 10 januari 2011 houdende vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk in kleur dat een embleem met de tekening van een haan en de letters „F.F.R.” weergeeft voor waren van klasse 33 in het kader van de door verzoekster ingestelde oppositie. De beslissing van de Kamer van Beroep van het OHIM wordt vernietigd, er is dan wel weinig gelijkenis tussen de tekens. De kamer van beroep had echter niet tot een afwijzing kunnen komen, omdat de tekens geheel niet gelijk zouden zijn zonder de overige vereisten voor de toepassing van artikel 8(5) Regulation 207/2009 te onderzoeken. Ook op de 
Uitspraak ingezonden door Christiaan Alberdingk Thijm, 
Holiday Inn te Amsterdam, donderdag 13 december van 12.00 tot 15.15 uur.
Kosten
Uitspraak ingezonden door Alain Berenboom,