Kwekersrecht  

IEF 8778

De kruisingsouders

Rechtbank ’s-Gravenhage, 21 april 2010, HA ZA 09-3260, HZPC Holland B.V. tegen gedaagden (met dank aan Paul Mazel, Trip).

Kwekersrecht. Bedrijfsgeheimen. Pootaardappelen. Bevoegdheidsincident. Eiser HZPC stelt dat de kruisingsouders van een door gedaagde, een voormalig directeur, gekweekte aardappel door gedaagde zijn meegenomen bij zijn vertrek bij HZPC. Het kwekersrecht op de aardappel zou daarom toekomen aan HZPC. Bevoegdheid Rechtbank Den Haag.

4.1. De vorderingen van HZPC houden mede in overdracht van het kwekersrecht indien het zal zijn verleend. De rechtbank is bevoegd van die vordering kennis te nemen op grond van artikel 78 lid l ZPW. Daaraan doet niet af dat het kwekersrecht nog niet is verleend. Dit kan leiden tot afwijzing van de vordering maar raakt niet aan de bevoegdheid van deze rechtbank.

4.2. Voor de overige vorderingen, waaronder de vordering tot overdracht van de aanvraag van het kwekersrecht, geldt dat deze verknocht zijn aan de vordering tot overdracht van het kwekersrecht omdat alle vorderingen voortvloeien uit hetzelfde feitencomplex. De rechtbank is bevoegd ook van die vorderingen kennis te nemen,

Lees het vonnis hier.

IEF 8770

Veredelde zaken

Flora -Bottticelli (Primavera)Kwekersrecht, octrooirecht. ‘Veredelde zaken’, rapport ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en Economische Zaken over de toekomst van de plantenveredeling in het licht van de ontwikkelingen in het octrooirecht en het kwekersrecht. Het  rapport is uitgebracht door het Centrum voor Genetische Bronnen Nederland (CGN). Onder andere:

"Juridische consequenties. Aanpassing van de regelgeving via een of meerdere van de hier boven aangegeven routes vraagt om een zorgvuldige afweging van de juridische consequenties. Dit is niet primair een juridische studie. Zo gauw beleidskeuzes tot daadwerkelijke acties leiden ral een gedegen studie naar de juridische consequenties gedaan moeten worden. Echter, enkele duidingen volgen hier:

- Het middel om de innovatie in de plantenveredeling te stimuleren via aanpassingen aan de inhoud van het octrooirecht (optie 1 van 6.2.2) vergt een aanpassing van de Europese Blotechnologierichtlijn, dat in lijn moet zijn met (mogelijk een nieuwe interpretatie van ) TRIPS Art. 27 en 28. Dit zal tijd kosten en zal vooral effectief zijn in de internationaal opererende plantenveredelingsector wanneer naast Europa ook andere belangrijke landen (VS, Japan, China) een dergelijk standpunt innemen.

- Besluiten die te maken hebben met de uitbreiding van de kwekersvrijstelling binnen het octrooirecht (optie 2 en 3) kunnen vrijwel zeker genomen warden ronder de Richtlijn aan te passen. In de EU is het recht om te mogen veredelen met rassen die onder de reikwijdte van een octrooi vallen in Frankrijk en Duitsland al expliciet in de nationale octrooiwetten opgenomen (=optie 3). Ook de verdergaande optie 2 zal op deze manier mogelijk zijn. Ook al kan dit op nationaal niveau gebeuren, het verdient echter aanbeveling dit wel op Europees niveau in te zetten. Ten eerste omdat de veredelingssector internationaal georiënteerd is, en ten tweede omdat een derde model voor het organiseren van de relatie tussen octrooirecht en kwekersrecht mogelijk (of waarschijnlijk) zal leiden tot een Europees initiatief om de harmonisatie te herstellen.

- Het aanscherpen van de uitvoering van het octrooisysteem (m.b.t. inventiviteit etc.) behoeft een aanwijzing aan het Europese Octrooibureau en de nationale bureaus. Een alternatief is dat rechters zich buigen over zaken die de reikwijdte van het octrooirecht in de sector bepalen, zoals de Novartis case G0001/98, die een uitleg van octrooieerbaarheid heeft gegeven die in dit rapport ter discussie wordt gesteld.

- Voor het verbeteren van het gebruik van het octrooirecht kan aan de ISF of de ESA gevraagd worden om een standpunt te formuleren. In dat geval is het gewenst om een tijdslimiet te stelten aan het antwoord.

Lees de kamerbrief hier, het volledige rapport hier.

IEF 8764

Het in Zuid-Afrika bekende ras

HvJ EU, 15 april 2010, zaak C-38/09 P, Ralf Schräder tegen Communautair Bureau voor plantenrassen (CBP)

Kwekersrecht. Communautair kwekersrecht. Procesrecht.. Plantenras SUMCOL 01. Beoordelingsvrijheid CVPO. Afwijzing van aanvraag voor communautair kwekersrecht. Niet-onderscheidbaar kandidaat-ras. De plant bestaat al, kort gezegd. Eerst even voor jezelf lezen.

77. Bovendien zij eraan herinnerd dat het Gerecht, dat enkel binnen de grenzen van artikel 73, lid 2, van verordening nr. 2100/94 moet beslissen, geen volledige toetsing hoefde te verrichten om uit te maken of het ras SUMCOL 01 al dan niet onderscheidbaar was in de zin van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 2100/94, doch, gelet op de wetenschappelijke en technische ingewikkeldheid van die voorwaarde – waarvan blijkens artikel 55 van verordening nr. 2100/94 overigens op basis van een technisch onderzoek dat aan een van de bevoegde nationale bureaus moet worden toevertrouwd dient te worden geverifieerd of daaraan voldaan is – het zich ertoe kon beperken, te toetsen of sprake was van een kennelijke beoordelingsfout.

(…) 104. Met de drie ter onderbouwing van dit onderdeel van het eerste middel aangevoerde argumenten wordt opgekomen tegen de in punt 92 van het bestreden arrest geformuleerde conclusie van het Gerecht dat het referentieras algemeen bekend was.

105. Dienaangaande dient er in de eerste plaats op te worden gewezen dat, anders dan Schräder betoogt, het Gerecht in punt 91 van dat arrest heeft geconstateerd dat de kamer van beroep het referentieras van Van Jaarsveld niet met een door Codd beschreven ras heeft gelijkgesteld, maar dat deze kamer dit ras enkel heeft gelijkgesteld met het in Zuid-Afrika bekende ras dat tot de soort Plectranthus ornatus behoort. Het beoogde aldus de stelling van Schräder te weerleggen dat de door Van Jaarsveld toegestuurde plant een alleenstaande plant uit diens tuin was.

106. Wat in de tweede plaats de tegenstrijdigheid tussen de punten 80, 81 en 91 van het bestreden arrest betreft, wegens de beweerde verwarring tussen de begrippen „ras” en „soort”, moet worden vastgesteld dat uit deze punten niet blijkt dat het Gerecht niet naar behoren rekening heeft gehouden met het verschil tussen deze begrippen. In punt 80 van dat arrest heeft het Gerecht immers verklaard dat „vele rassen tot de soort Plectranthus ornatus behoren” en in punt 91 van dat arrest heeft het Gerecht naar „het Zuid-Afrikaanse ras van de soort Plectranthus ornatus” verwezen.

107. Bovendien levert het enkele feit dat het Gerecht ten onrechte zou hebben gesuggereerd dat, zoals Schräder stelt, Codd in zijn werken een ras van Plectranthus ornatus in plaats van de overeenkomstige soort heeft beschreven, geen tegenstrijdigheid op. Zoals de advocaat-generaal in punt 67 van zijn conclusie heeft aangegeven, bestaat een „soort” per definitie enkel via zijn verschillende rassen en kan een plantensoort dus niet gedetailleerd worden beschreven, los van de rassen die tot deze soort behoren.

108. In de derde plaats berust het argument dat op de verruiming van het voorwerp van de procedure is gebaseerd, op een onjuiste lezing van punt 91 van het bestreden arrest, en moet het derhalve ongegrond worden verklaard.

Lees het arrest hier.

IEF 8734

Teelttechnisch

Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 maart 2010, ha za 07-3952, Van der Deijl Roses B.V. c.s. tegen Piet Schreurs Holding B.V.

Kwekersrecht. Merkenrecht. Strekking van een trial. Rosa 'Schuneck' Vampire! Eerst even kort:

4.8. Een trial, zeker indien deze wat groter is opgezet en teelttechnisch succesvol verloopt, levert een productie op die qua hoeveelheid en waarde verhandeld kan worden. Verhandeling is ook zinvol in het kader van een trial omdat daardoor getest kan worden hoe het nieuwe product op de markt wordt ontvangen. Naar oordeel van de rechtbank wordt met verkoop van oogstmateriaal de strekking van een trial niet overschreden. De toestemming daartoe – feitelijk een naar hoeveelheid en tijd beperkte licentie – ligt besloten in de toestemming tot de trial. Door rozen afkomstig van de 4.500 planten uit de trial aan te bieden op de Nederlandse markt, althans in een land waar Schreurs merkrechten en kwekersrechten heeft, handelt Van der Deijl dan ook niet onrechtmatig. Daar deze 4.500 planten een beperkte levensduur hebben is de impliciet verleende licentie in tijd beperkt tot die levensduur. Van der Deijl mag de planten in het kader van de trial dan ook niet verder vermeerderen of vernieuwen.

4.15. Uit hetgeen hierboven is overwogen volgt dat Van der Deijl teelt- en/of oogstmateriaal van de Rosa 'Schuneck' Vampire! in Nederland mag invoeren voorzover dat materiaal afkomstig is van de 4500 planten van de trial. Hij mag dat materiaal ook doen uitvoeren naar elders in Europa of de wereld. Verhandeling van meer materiaal, afkomstig van vermeerdering buiten de grenzen van de trial om, is Van der Deijl bij gebreke van een deugdelijke licentie niet toegestaan. Schreurs heeft niet onderbouwd dat Van der Deijl beschikt over meer dan de bedoelde 4.500 planten. Enige actuele inbreuk is dan ook niet gebleken.

Lees het vonnis hier.

IEF 8704

Rozen van deze rassen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 maart 2010 en 24 maart 2010, HA ZA 09-2520/2503, Van Kleef Roses B.V. tegen resp. Flowerexpress/Sher en Ethiopean Meadows.

Kwekersrecht (rozen). Twee incidentele vonnissen. 10 maart: Oproeping in vrijwaring toegestaan. 24 maart: Bevoegdheidsincident, vordering afgewezen.

Vrijwaring: 4.1. (…) FlowerXpress en Sher Karuturi stellen dat zij beide voormalige aandeelhouders aansprakelijk kunnen stellen [die bij de overdracht van hun aandelen in
garanties zouden hebben gegeven mbt. verschuldigde licentievergoedingen-IEF] (…). Het valt, gelet op hetgeen FlowerXpress en Sher Karuturi hebben gesteld met betrekking tot de verrichtingen en mededelingen van de voormalige aandeelhouders, niet uit te sluiten dat FlowerXpress en Sher Karuturi, indien de beslissing in de hoofdzaak voor hen nadelig zal uitvallen, verhaal hebben op de voormalige aandeelhouders. De incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring moet derhalve worden toegewezen.

Bevoegdheid / overeenkomst: 4.2.  (…) In beginsel is dus de Duitse rechter bevoegd, tenzij Rosen Tantau KG – of haar vertegenwoordiger Van Kleef – een andere rechter kiest. Dat laatste is in onderhavige zaak door het aanbrengen van de zaak bij deze rechtbank gebeurd. De rechtsgeldigheid van deze forumkeuze is niet bestreden en op basis van het bepaalde in de overeenkomsten is deze rechtbank derhalve bevoegd kennis te nemen van de vorderingen, althans voor zover ze betrekking hebben op de in de overeenkomsten genoemde rassen.

Lees de vonnissen hier en hier.

IEF 8606

Bij uitstek geschikt voor de verwerking tot chips

Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 februari 2010, Lind Spolka Z.O.O. tegen C. Meijer B.V.

Kwekersrecht. Licentieovereenkomst aardappel pootgoed. Wist eiser Lind wist of had Lind redelijkerwijs moeten weten dat Meijer met betrekking tot Lady Rosetta geen Pools kwekersrecht had en had Meijer Lind daarover moeten inlichten? Exclusiviteitsrechten? Vorderingen afgewezen. In citaten:

4.1 Het door Meijer ontwikkelde aardappelras Lady Rosetta is bij uitstek geschikt voor de verwerking tot chips. Een van Meijers grootste klanten is dan ook Frito Lay, een producent van chips. Frito Lay heeft vestigingen in vele landen waaronder Polen. Ook in Polen wenst Frito Lay aardappels van het ras Lady Rosetta te gebruiken.

4.3. In de periode waarin partijen onderhandelden over de Overeenkomst en deze sloten (2002 – 2003) was het kwekersrecht in Polen nog in ontwikkeling. Veel bekende (aardappel) rassen met een kwekersrecht in bijvoorbeeld Nederland hadden in Polen (nog) geen rasbescherming. Voor de praktijk betekende dit dat deze rassen in Polen konden worden geteeld en verhandeld zonder betaling van een vergoeding. Het bracht echter ook met zich dat vermeerderd werd op basis van beschikbaar materiaal waardoor het pootgoed geen constante kwaliteit had.

4.4. De Overeenkomst heeft de strekking dat Lind bij Meijer gezond (gecertificeerd) uitgangsmateriaal inkoopt en dat Lind dat materiaal vermeerdert. (…)

4.5. Het geschil tussen partijen ziet op de eerste plaats op de vraag of Lind wist of redelijkerwijs moest weten dat Meijer met betrekking tot Lady Rosetta geen Pools kwekersrecht had en of Meijer Lind daarover had moeten inlichten. Op de tweede plaats twisten partijen over de uitleg van het begrip exclusiviteit, zoals gehanteerd in artikel 3 van de Overeenkomst.

 4.6. Lind heeft in het licht van de vaststaande feiten onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij niet wist dat in Polen voor Lady Rosetta geen kwekersrecht bestond. De afwezigheid van een dergelijk recht leidde immers tot de hierboven beschreven situatie waarbij in Polen algemeen Lady Rosetta werd geproduceerd, zonder dat men over gezond uitgangsmateriaal beschikte. Het is hierom dat partijen met elkaar zijn gaan praten. Aangenomen moet daarom worden dat Lind met het ontbreken van een kwekersrecht in Polen op de hoogte was. Door de Overeenkomst op te stellen in de vorm van een licentieovereenkomst heeft Meijer ook niet de valse indruk gewekt dat zij wel over Poolse kwekersrechten beschikte. De vaststelling in de considerans dat Meijer kwekersrechten bezit met betrekking tot Lady Claire en Lady Rosetta is ook niet onjuist. Vast staat immers dat Meijer voor Nederland en andere landen over de genoemde kwekersrechten beschikt. Omdat zij deze kwekersrechten bezat was uitsluitend Meijer in staat zich bij overeenkomst te verbinden tot levering van gezond pootgoed vanuit Nederland. Lind is daarom met Meijer gaan praten over de problematiek en een oplossing daarvoor en niet met een ander.

4.7. Het staat partijen ook vrij om een vergoeding voor gebruik van plantmateriaal overeen te komen onder de noemer licentievergoeding of royalty in een situatie waarin de licentiegever nog niet of niet meer over (lokaal) kwekersrecht beschikt. Dat geldt in het bijzonder waar de licentiegever over kennis en/of kwaliteiten beschikt die, door deze te delen, de licentienemer een voorsprong op de markt geven. Daarvan was hier sprake omdat Meijer in staat was pootgoed van constant goed kwaliteit aan Lind te leveren, voor afzet, op de Poolse markt. Het gegeven dat partijen in dit geval hebben gekozen voor een licentieovereenkomst is dan ook geen aanwijzing dat Meijer Lind op het verkeerde been heeft willen zetten wat betreft de territoriale omvang van haar kwekersrecht voor Lady Rosetta.

(…)

4.10. Geconcludeerd dient dan ook te worden dat Lind niet heeft gedwaald met betrekking tot het Poolse kwekersrecht voor Lady Rosetta. De vorderingen gericht op partiële vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling zullen daarom worden afgewezen.

4.14. De door Lind gegeven uitleg van het begrip exclusiviteit is naar oordeel van de rechtbank niet juist in het licht van hetgeen tussen partijen daaromtrent is besproken en de bewoordingen van de Overeenkomst en de context daarvan. De betekenis van de exclusiviteit is vóór het sluiten van de Overeenkomst tussen partijen besproken. (…) Zoals hierboven is overwogen impliceert de overeenkomst geenszins dat Meijer Poolse kwekersrechten heeft voor beide genoemde rassen. Zonder Pools kwekersrecht kan Meijer er ook niet voor instaan dat niet-geautoriseerde aanbieders van pootgoed, de rechten van Meijer en Lind zullen respecteren. (…)

4.15. Ten slotte is naar oordeel van de rechtbank niet zonder betekenis dat de Overeenkomst geen gewag maakt van de handhaving van exclusiviteitsrechten in de door Lind bedoelde zin. (…)

4.16. Naar oordeel van de rechtbank is de door Lind gegeven uitleg van het begrip exclusiviteit dan ook niet juist. In de Overeenkomst heeft het begrip een meer beperkte strekking. Lind heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat Meijer onder die uitleg te kort is geschoten in de uitvoering van de Overeenkomst. Voor ontbinding van de Overeenkomst wegens wanprestatie is dan geen aanleiding.

Lees het vonnis hier.

IEF 8605

Uitlaten over Sneeuwwitje

Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 februari 2010, HA ZA 08-2008, Danziger Dan Flower Farm tegen Biological Industries Plant Propagation Ltd. (met dank aan Hidde Koenraad, Vondst Advocaten).

Kwekersrecht. Kort tussenvonnis in de bodemzaak over het gipskruidras "Bambino". Partijen worden verzocht zich uit te laten over het recente arrest van het Hof inzake het gipskruidras "Blancanieves" (Gerechtshof ’s-Gravenhage, 29 december 2009, IEF 8487).

2.1. Vóór vonniswijzing heeft de rechtbank kennis genomen van het arrest van het Gerechtshof 's-Gravenhage in de zaak tussen Danziger en Astee Flowers.(29 december 2009, zaaknummer 105.003.932/01, 0511577 IEF 8487). Die zaak in hoger beroep ziet op een andere gipskruidvariëteit dan de onderhavige zaak. In het arrest komen evenwel rechtsvragen en feitelijke vragen aan de orde welke in hoge mate overeenkomen met de vragen die in onderhavige procedure van belang zijn.

2.2. De rechtbank is van oordeel dat, indien het arrest ten tijde van de mondelinge behandeling beschikbaar zou zijn geweest partijen het arrest zonder meer in het debat zouden hebben betrokken. (…)

Lees het vonnis hier.

IEF 8487

Sneeuwwitje vrijgesproken (HB)

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 29 december 2009, zaaknr. 105.003.932/01, Danziger “Dan” Flower Farm tegen Astée Flower (met dank aan Tjeerd Overdijk, Vondst Advocaten)

Kwekersrecht. Gispskruidvariëteiten. Eind-arrest hoger beroep van Danziger tegen Rechtbank 's-Gravenhage, 13 juli 2005,IEF 686 (als vervolg op LJN BB5769) . Dit vonnis wordt door het Hof bekrachtigd. Eerst even kort:

Het hof honoreert de bezwaren van Astée Flowers tegen de door Danziger ingebrachte DNA-onderzoeken. Verder onderschrijft het hof de visie van de rechtbank dat alleen sprake kan zijn van een afgeleid ras (EDV) als het beweerdelijk afgeleide ras ook in fenotypisch opzicht slechts in één of (hooguit) een paar overerfbare kenmerken verschilt van het oorspronkelijke ras. Het Hof neemt hiermee afstand van het standpunt van vakvereniging CIOPORA, waarop Danziger een beroep had gedaan.

In het incidenteel appèl overwegingen van het Hof m.b.t. aansprakelijkheid wegens 'wapperen' en de reikwijdte van de bescherming tegen de verhandeling van oogstmateriaal.

Lees het arrest hier.

IEF 8402

Een bosje Sumcol 01

HvJ EG, 3 december 2009, conclusie A-G Mazák in zaak C-38/09, Ralf Schräder tegen Communautair Bureau voor plantenrassen (CBP).

Communautair kwekersrecht. Afwijzing van aanvraag voor communautair kwekersrecht voor plantenras ‚SUMCOL 01’ .Onderscheidbaarheid van kandidaat-ras. Elementen die in aanmerking kunnen worden genomen om algemene bekendheid van ras vast te stellen.  (Zie ook eerdr arrest GvEA, IEF 7304: “Plantenras SUMCOL 01. Beoordelingsvrijheid CVPO. Afwijzing van aanvraag voor communautair kwekersrecht. Niet-onderscheidbaar kandidaat-ras. De plant bestaat al, kort gezegd.”). Eerst even voor jezelf lezen:

66. Uit de door Schräder genoemde passages van het bestreden arrest blijkt evenwel niet dat het Gerecht niet naar behoren rekening heeft gehouden met het onderscheid tussen de begrippen „ras” en „soort”. Veeleer heeft het Gerecht in punt 80 van het bestreden arrest erkend dat tot de soort Plectranthus ornatus vele rassen behoren en in punt 91 „het Zuid-Afrikaanse ras van de soort Plectranthus ornatus” vermeld.

67. Bovendien zij opgemerkt, voor zover Schräder aanvoert dat het Gerecht in punt 91 van het bestreden arrest ten onrechte heeft gesuggereerd dat Dr Codd in zijn werken een ras van Plectranthus ornatus in plaats van de overeenkomstige soort heeft beschreven, dat er op dit punt in elk geval geen absolute tegenstrijdigheid bestaat, aangezien elke soort – per definitie – enkel via zijn verschillende rassen kan bestaan, en een plantensoort om die reden niet gemakkelijk gedetailleerd kan worden beschreven los van de rassen die tot de soort behoren.

68. Gelet op het voorgaande lijkt het Gerecht mij het onderscheid tussen de begrippen „ras” en „soort” niet op die wijze onjuist te hebben opgevat dat zijn redenering tegenstrijdig is of gebrekkig door onjuiste conclusies.

Lees de conclusie hier.

IEF 8305

Elegant Sint-janskruid (noot)

Hidde KoenraadHidde Koenraad, Vondst Advocaten, noot bij Hoge Raad, 9 oktober 2009, IEF 8259 (Hypericum Elegance). De noot zal binnenkort worden gepubliceerd in de Gazette.

Deze zaak gaat over de redelijke vergoeding in de periode tussen de aanvraag en de verlening van een kwekersrecht en in het bijzonder over de vraag of de redelijke vergoeding verschuldigd is.

(…) Voor de praktijk lijkt mij deze uitspraak van groot belang. Het is voor het eerst dat onze hoogste rechter zich uitlaat over de vraag of bij het bedingen van een redelijke vergoeding mag worden afgesproken dat de vergoeding ook verschuldigd is als op de aanvraag geen kwekersrecht wordt verleend. Dat mag dus, maar dan moet het ook duidelijk worden afgesproken. De aanvrager van een kwekersrecht die wil voorkómen dat hij geen aanspraak kan maken op (licentie) vergoedingen voor geleverd plantmateriaal, doet er dus verstandig aan om uitdrukkelijk en duidelijk te bedingen dat de overeengekomen vergoeding verschuldigd zal zijn ongeacht of uiteindelijk kwekersrecht voor het betrokken ras wordt verleend.

Lees de volledige noot hier.