DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 9837

Verwijtbaar gedrag beslissende schakel

HR 24 juni 2011, LJN BQ9115 met concl. A-G Huydecoper (bloementeeltlicentie, eiser tegen verweerster)

Kwekersrecht. Verbintenissenrecht. Bloementeeltlicentie "Versilia". Rechtspraak.nl: Toerekenbare tekortkoming in de nakoming van licentieovereenkomst? Aansprakelijkheid voor de schade wegens gebrekkigheid (nieuw) ras? Aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. gezien art. 81 RO geen nadere motivering (geen rechtsvragen). Cassatie verworpen.

Uit de conclusie: bespreking cassatieklachten, onvoldoende aannemelijk dat er gebreken zijn, eigenschappen "natuurlijke producten" niet alle gekend, risico-aansprakelijkheid en verwijtbaar beslissende schakel.

1. “Deze cassatieprocedures houden in zoverre nauw verband met elkaar, dat zij alle gaan over de vraag of de eisers tot cassatie, allen professionele telers van rozen de verweerders in cassatie aansprakelijk kunnen houden voor de schadelijke gevolgen van de (veronderstellenderwijs aan te nemen) gebrekkigheid van het rozenras "Versilia", dat in de bedrijven van de eisers tot cassatie in teelt is genomen.  Het kwekersrecht op dit ras komt toe aan een Franse houdster, verweerster is voor Nederland aangesteld als "rechthebbende en vertegenwoordiger" met betrekking tot dit ras.”

Bespreking cassatieklachten 15. “In deze zaak gaat het (dus) om de vraag of vermeerderaars van teeltmateriaal voor rozen jegens de telers die bij die vermeerderaars het vermeerderen van teeltmateriaal van een bepaald rozenras "aanbesteden" aansprakelijk (kunnen) zijn op de enkele grond dat het ras in kwestie als zodanig gebreken blijkt te vertonen die het niet goed geschikt maken voor de teelt die de telers (naar alle betrokkenen voor ogen moet hebben gestaan) daarmee van plan waren te gaan beoefenen”

Eigenschappen "natuurlijke producten" 24. in zo'n geval, zoals uit de aangehaalde overwegingen van dat arrest blijkt, naar verkeersopvatting de leverancier voor de deugdelijkheid van het geleverde product instaat (en dus risico-aansprakelijk is voor het geval dat het product ondeugdelijk is) zegt nauwelijks iets over een geval als het onderhavige, dat op zoveel relevante punten van het andere geval verschilt.
Hier gaat het niet om een product dat geleverd wordt in een context waarin alle betrokkenen ervan uit mogen gaan dat het product aan alle "normale" voor de beoogde toepassing ervan nodige eigenschappen beantwoordt (het betrof immers een nieuw, nog vrij onbekend ras waarvan de eigenschappen nog meer of minder ongewis waren). De rol van de vermeerderaar die op bestelling van een teler het door de teler gewenste ras vermeerdert, is bovendien een wezenlijk andere dan die van de leverancier van een op de markt courant industrieel product dat voor het daaraan inherente doel wordt besteld en geleverd. In de in deze zaak te onderzoeken verhouding ligt het bepaald in de rede, de kwade kansen van de keus voor een minder geschikt vermeerderingproduct te brengen voor risico van de partij die daarvoor heeft gekozen - in dit geval de telers - en niet voor risico van de partij die slechts, ingevolge de door de wederpartij gemaakte keuze, voor de productie van het gekozen voortbrengsel heeft gezorgd.
"Last but not least", hier golden blijkens de vaststellingen van het hof wél contractuele voorwaarden die de vermeerderaars in belangrijke mate onthieven van aansprakelijkheid voor gebreken van dit product (en onder omstandigheden waarin een beding van deze strekking niet gauw als onredelijk kan worden aangemerkt).

25. Ik besluit met de "globale" constatering dat de veelheid aan argumenten die dit middel in de alinea's 14 - 32 in stelling brengt, afzonderlijk noch gezamenlijk of in combinatie(s) afdoet aan de betrekkelijk recht-toe-recht-aan bedenkingen die ik hiervóór heb geformuleerd. In dit geval acht ik het verantwoord, aan bespreking van elk van de desbetreffende argumenten - het zijn er, als gezegd, erg veel - voorbij te gaan.

Risico-aansprakelijkheid 37. “(…)Het dringt zich (dan ook) als enigszins vanzelfsprekend op dat er geen verkeersopvatting kan bestaan die inhoudt dat een licentiegever altijd, of als regel, risico-aansprakelijk is voor de kwaliteit van ingevolge de licentie te vervaardigen (of anderszins te "vercommercialiseren") producten, of overigens voor de deugdelijkheid van de materie waar de licentie op ziet. De mate waarin de licentiegever voor de deugdelijkheid van het voorwerp van een licentie instaat is geheel van de omstandigheden afhankelijk: bij een licentie die ziet op een al volop in de praktijk "uitontwikkeld" en courant geworden product, zal de licentienemer misschien een (impliciete) garantie mogen aannemen dat de materie van de licentie deugdelijk is; bij een licentie die betrekking heeft op nieuwe, nog maar ten dele ontwikkelde materie (die misschien door de licentienemer zelf nog verder ontwikkeld zal moeten worden) is dat maar al te duidelijk niet het geval. Tussen de beide zojuist geschetste "polen" bestaat een reeks variatiemogelijkheden, waarin nu eens meer en dan weer minder aannemelijk zal zijn dat de licentie een kwaliteitsgarantie voor de gelicentieerde materie inhoudt. Van een verkeersopvatting die "hard and fast rules" hierover inhoudt, kan dan ook geen sprake zijn.”

Verwijtbaar beslissende schakel 41. “Dat het feit dat [verweerster] als beslissende schakel zou zijn aan te merken bij het in het verkeer brengen van het (veronderstellenderwijs als gebrekkig aan te merken) ras "Versilia", [verweerster] als onrechtmatige daad zou mogen worden toegerekend, behoeft immers bepaald wél nadere onderbouwing: gaat het hier om aan [verweerster] verwijtbaar gedrag, dan wel om voor risico van [verweerster] te brengen omstandigheden; en in beide varianten: op welke gronden zou dat moeten worden aangenomen?”

Lees het arrest met conclusie hier (link / pdf).

IEF 9602

Gerechtshof 's-Gravenhage 19 april 2011, LJN BQ3040 (Rooijakkers c.s. tegen X)

Onachtzaamheid / verdeling onderzoekskosten over partijen

Kwekersecht.  Art. 94 lid 2 Vo. Communautair Kwekersrecht 2100/94: onachtzaamheid bij inbreuk op kwekersrecht. In navolging van IEF 9276 en IEF 5688 . Verklaring voor recht; inbreuk door vermeerdering en verhandeling lelies. Grieven: niet eens met 'onachtzaam handelen' en  Bezwaar kosten van onderzoek. "Afspraak" rondom doortelen van variëteit "Double Price" vervalt. Bezwaar tegen registratie "Miss Lucy". Betaling tweede deskundigenonderzoek, niet noodzakelijk want geen informatie achtergehouden in eerste onderzoek. Rooijakkers heeft kosten voorgeschoten.

Hof acht het redelijk dat kosten van tweede onderzoek door Deloitte over partijen worden verdeeld naar de mate waarin de gevorderde schadevergoeding zal toegewezen, waarover in de schadestaatprocedure zal dienen te worden beslist.

Hof vernietigt veroordeling tot betaling van de kosten accountantsonderzoek en, opnieuw recht doende: "bepaalt dat de kosten van bedoeld onderzoek in de schadestaatprocedure over partijen verdeeld dienen te worden in evenredigheid met de mate waarin de vorderingtot schadevergoeding van [geïntimeerde] wordt toe-, respectievelijk afgewezen;"

medewerking geweigerd 6. (...) Waar het Rooijakkers kennelijk om gaat is dat, voor zover in de bestreden vaststelling de suggestie wordt gewekt dat Rooijakkers heeft geweigerd mee te werken aan verder onderzoek, deze suggestie onjuist is, omdat zij wel degelijk haar medewerking heeft toegezegd. Nu dat laatste door [geïntimeerde] niet is weersproken en bovendien blijkt uit de door Rooijakkers als productie 6 bij memorie van grieven overgelegde brief van 16 februari 2007, zal het hof daarmee, voor zover relevant, rekening houden.

onachtzaamheid 8. (...) Uit lid 2 van de bepaling (red. Art. 94 lid 2 Vo. Communautair Kwekersrecht 2100/94) blijkt dat voor de vestiging van een plicht tot schadevergoeding vereist is dat de inbreukmaker tenminste (in enige mate) onachtzaam heeft gehandeld. De rechtbank heeft derhalve terecht in dit geding onderzocht of aan deze voorwaarde is voldaan. Zoals eveneens uit genoemd lid 2 blijkt, is de mate van onachtzaamheid van belang voor de omvang van de schadevergoedingsplicht. Dat laatste geldt ook voor het bestaan en de mate van eigen schuld van de benadeelde, zoals blijkt uit artikel 6:101 BW.(...)

9. Ten aanzien van de vraag of bij Rooijakkers wat betreft de inbreuk op het kwekersrecht op Miss Lucy sprake is geweest van (enige mate van) onachtzaamheid overweegt het hof als volgt.

10. Vaststaat dat Rooijakkers, naar aanleiding van publiciteit over Miss Lucy, in april 2001 contact heeft opgenomen met [geïntimeerde] en deze erop heeft gewezen dat zij een dubbelbloemige lelie vermeerderde die mogelijk op Miss Lucy leek.

11. Wat hier ook van zij, vaststaatook dat Rooijakkers op 15 augustus 2002 bezwaar heeft gemaakt bij het Community Plant Variety Office (CPVO) tegen de aanvraag van het kwekersrecht op Miss Lucy (productie 5 bij inleidende dagvaarding).

Reeds in 2001 hebben wij contact gezocht met [geïntimeerde] en hem medegedeeld dat we “Double Price”teelden, zijn reactie was dat dit geen probleem was omdat het niet dezelfde variëteiten betrof. We maakten een afspraak dat Rooyakkers “Double Price”gewoon kon blijven telen.
Helaas kan [geïntimeerde] geen overeenstemming in deze met zijn Nieuw-Zeelandse partners bereiken, en komt deze afspraak te vervallen.

13. Aan de omstandigheid dat [geïntimeerde] tussen de verlening van het kwekersrecht op Miss Lucy, althans de verwerving daarvan door hem op 16 juli2003, en december 2005 ook jegens Rooijakkers geen actie heeft ondernomen om een einde te maken aan diens inbreuk op zijn kwekersrecht, mocht Rooijakkers evenmin het vertrouwen ontlenen dat zij geen inbreuk maakte, althans dat [geïntimeerde] daartegen geen bezwaar had. Voor zover daarover bij Rooijakkers al twijfel kon bestaan, had zij na de verlening van het kwekersrecht op Miss Lucy, alvorens door te gaan met vermeerdering en verhandeling van Double Price (en vanaf 2005 van Double Pleasure), bij [geïntimeerde] dienen te informeren of deze daarmee (nog steeds) akkoord ging. Los van de vraag of [geïntimeerde], door ruim twee jaar te laten passeren alvorens actie te ondernemen, mede aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen, welke vraag in de schadestaatprocedure zal moeten worden beantwoord, heeft Rooijakkers aldus (tenminste) onachtzaam gehandeld.

Deskundigenonderzoek 17. Rooijakkers wijst voorts op de omstandigheid dat het nadere deskundigenonderzoek niet door de aanvankelijk ingeschakelde accountant Sneek zal worden uitgevoerd, maar door Deloitte Bijzonder Onderzoek&Integriteitsadvies B.V. Dat kan, aldus Rooijakkers, tot verdere problemen leiden in verband met de daardoor aan het onderzoek verbonden kosten.

Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom deze omstandigheid noodzaakt tot maximering van de dwangsom. Voor zover Rooijakkers bedoelt te betogen dat zij mogelijk geen medewerking zal kunnen verlenen aan dit onderzoek omdat zij de daaraan verbonden kosten niet zal kunnen betalen (en dat zij daardoor dwangsommen zal verbeuren), is dat betoog achterhaald door de feiten, nu het onderzoek immers reeds heeft plaatsgevonden. Ook grief VII faalt derhalve.

18. In grief VIII beklaagt Rooijakkers zich over de beslissing dat zij op voorhand, los van de uitkomst van het onderzoek, de kosten verbonden aan het nieuwe accountantsonderzoek moet betalen. Zij bestrijdt de noodzaak daarvan en weerspreekt dat zij informatie heeft achtergehouden.

De desbetreffende vordering is door de rechtbank toegewezen op de grond dat deze niet is betwist. Rooijakkers doet dat thans wel. De grief faalt voor zover het gaat om betaling van het voorschot op de kosten. Anders dan Rooijakkers meent, was er ook volgens het hof wel degelijk aanleiding voor een nader onderzoek, nu de administratie van Rooijakkers wat betreft de vermeerdering en verhandeling van Double Price en Double Pleasure niet sluitend is gebleken (vergelijk bv. het rapport van Audit Services Holland van 20 januari 2006, blz. 3, tweede alinea, het verslag van Deloitte van 5 september 2006, blz. 4 onder f), alsmede het rapport van Deloitte van 15 januari 2010, par. 7.2.3, 7.3.5 laatste alinea en blz. 23, derde alinea). Ook heeft Rooijakkers pas bij pleidooi in hoger beroep een verklaring gegeven voor een tweetal door haar afgesloten contracten die niet zonder meer verenigbaar leken met haar stelling dat zij geen andere Double Pleasure heeft verhandeld dan zij van Koper had gekocht, terwijl [geïntimeerde] bij herhaling op die inconsistentie heeft gewezen. De in r.o. 5 onder c. genoemde omstandigheid baat Rooijakkers derhalve in zoverre niet. De grief slaagt echter in zoverre dat het hof het niet redelijk acht dat Rooijakkers de uiteindelijke kosten ook definitiefdient te dragen ongeacht de uitkomst en het resultaat van het onderzoek. In dat verband neemt het hof mede in aanmerking dat Rooijakkers zich bereid heeft getoond mee te werken aan een aanvulling van het eerste onderzoek door Deloitte naar aanleiding van het tussen partijen gevoerde kort geding (van welk onderzoek [geïntimeerde] volgens afspraak tussen partijen de kosten diende voor te schieten, terwijl de uiteindelijke kosten tussen partijen verdeeld zouden worden op basis van het ongelijk) en bedoelde aanvulling achterwege is gebleven omdat [geïntimeerde] dit niet kon financieren. Om die reden acht het hof het redelijk dat ook de kosten van het tweede onderzoek door Deloitte over partijen worden verdeeld naar de mate waarin de gevorderde schadevergoeding zal toegewezen, waarover in de schadestaatprocedure zal dienen te worden beslist.

Lees de uitspraak hier (link en pdf)
Communautair kwekersrecht Miss Lucy hier (1999/1757 pdf)

IEF 9276

Niet zonder meer ondeugdelijk

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 november 2010, HA ZA 10-3064, X. tegen Y., Z. en Rooijakkers Breezand B.V. c.s.

Kwekersrecht. Vonnis in incident na eerder vonnis (Rb ’s-Gravenhage, 27 februari 2008, IEF 5688), waarbij is bepaald dat door Y c.s. inbreuk is gemaakt op het aan X toekomende communautaire kwekersrecht voor het lelieras Miss Lucy. In casu vordert X betaling van een voorschot van € 300.000,-, op de middels de schadestaatprocedure vast te stellen en aan X toe te wijzen schadevergoeding. Door de inbreukmakende handelingen van Y c.s. zou X. imiddels in een benarde financiële positie zijn geraakt.

De vorderingen van X. worden, vooralsnog, afgewezen: “Deze verweren van Y c.s. kunnen niet als zonder meer ondeugdelijk terzijde geschoven worden en vergen onderzoek dat het kader van dit incident te buiten gaat.”

4.2. Gelet op de door X gestelde, niet weersproken, slechte financiële positie bestaat een spoedeisend belang bij het gevorderde voorschot. Ten aanzien van de aannemelijkheid van de vordering in de hoofdzaak, heeft het volgende te gelden.

(…) 4.3.2 Gezien de omstandigheid dat Miss Lucy reeds in 2001 zonder succes was geïntroduceerd, hebben Y c.s. dan ook betwist dat de verkoop van de inbreukmakende lelies onder de naam Double Pleasure en/of Double Price heeft geleid tot het niet kunnen introduceren van Miss Lucy. Ervan uitgaande dat dat standpunt van X niet houdbaar is, hebben Y c.s. vervolgens berekend dat hun verkopen dan niet of nauwelijks invloed hebben gehad op de omzet van X. Deze berekening hebben zij nader onderbouwd met een rapport van Price Waterhouse Coopers. In dit verband wijzen zij er nog op dat zij de gehele oogst van 2005 hebben vernietigd en dus geen bollen meer hebben verkocht na uitlevering van de oogst van 2004.

4.3. Deze verweren van Y c.s. kunnen niet als zonder meer ondeugdelijk terzijde geschoven worden en vergen onderzoek dat het kader van dit incident te buiten gaat. Indien zij terecht zijn aangevoerd, ontnemen zij de uitgangspunten aan het door X opgestelde rapport. Tot welk schadebedrag in dat geval gekomen moet worden, is vooralsnog onvoldoende duidelijk. 

4.4. Gezien het voorgaande is onvoldoende aannemelijk dat tenminste het door X gevorderde bedrag in de hoofdzaak zal worden toegewezen om toewijzing van een voorschot daarop te rechtvaardigen. Evenmin kan worden vastgesteld dat het aannemelijk is dat een lager bedrag aan schadevergoeding zal worden toegewezen en welk bedrag dat tenminste zal zijn. Y c.s. wijst er bovendien terecht op dat in geval van een voorschot een aanzienlijk restitutierisico te duchten is. Het gevorderde voorschot dient daarom te worden afgewezen. De beslissing met betrekking tot de proceskosten wordt aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.

Lees het vonnis hier.

IEF 9134

Dat zij deze inbreuken pleegt in opdracht

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 21 augustus 2010, LJN: BN7897, Europe Fruit Trade B.V.  tegen Plant Research International B.V.
 
Kwekersrecht. Aarbeienras Elsanta. Hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 juni 2008, IEF 6253). Het verweer dat geen sprake is van inbreuk omdat de gedaagde/appellante handelde als lasthebber van een derde op eigen naam maar voor rekening en risico van die derde wordt verworpen. De omstandigheid dat de inbreuk is gepleegd in opdracht of voor rekening en risico van een ander ontneemt daaraan niet het onrechtmatige karakter. Beroep op gedogen verworpen.

3. PRI verwijt EFT inbreuk op haar kwekersrechten te hebben gemaakt door ELSANTA planten te verhandelen, terwijl EFT zelf geen licentiehoudster is. In een kort geding procedure had PRI reeds een inbreukverbod gevorderd, welk inbreukverbod door de voorzieningenrechter bij zijn vonnis van 26 oktober 2006 is toegewezen. In deze bodemprocedure heeft PRI, stellende dat sprake is van voormelde inbreuk, gevorderd EFT te bevelen op straffe van verbeurte van een dwangsom een aantal opgaven te doen, stukken te verstrekken en inbreukmakend materiaal te vernietigen, alsmede veroordeling tot winstafdracht en in de volledige proceskosten.

(…) 7. Tussen partijen staat vast dat Simart en EFT geen licentiehouders waren/zijn en dat het hier dus gaat om handelingen zonder toestemming van de PRI. Het gaat dan ook om inbreukmakende handelingen. Nu het op grond van artikel 57 juncto artikel 1, onder g van de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 - hierna: ZPW - aan anderen dan de houder van het kwekersrecht, behoudens diens toestemming, verboden is teeltmateriaal van het Ras te koop aan te bieden, te verkopen, te leveren, over te dragen en uit te voeren, pleegt EFT door de planten feitelijk te koop aan te bieden, te verkopen en uit te voeren inbreuk op de kwekersrechten van PRI. Hieraan kan haar stelling dat zij deze inbreuken pleegt in opdracht en voor rekening en risico van Simart en dat zij geen winst maakt in het kader van de verkopen omdat zij de van derden ontvangen koopprijs volledig aan Simart doorstort, niet afdoen. Zij pleegt immers zelf inbreukmakende handelingen. Evenmin als bij een (andere) onrechtmatige daad ontneemt de omstandigheid dat die gepleegd is in opdracht of voor rekening en risico van een ander daaraan het onrechtmatige karakter. Ook de - overigens door PRI betwiste - stelling dat de kwaliteit van de ELSANTA-planten is gewaarborgd omdat deze oorspronkelijk afkomstig zijn van PRI (of een licentienemer) maakt dit niet anders.

(…) 10. EFT stelt dat PRI sedert 1999 van de “verkoop op stam constructie” of de “Polenconstructie” op de hoogte was en daaraan altijd haar goedkeuring heeft verleend. (…) Nu noch uit de stellingen van EFT, noch uit de door EFT overgelegde stukken valt af te leiden dat de onderhavige verkopen door EFT namens Simart door PRI zijn gedoogd, heeft zij haar beroep op gedogen onvoldoende onderbouwd en faalt het al daarom. Voorts heeft PRI gemotiveerd betwist dat de (onder voorwaarden) gedoogde situatie, waarin de licentiehouder (juridisch) betrokken/verantwoordelijk bleef bij/voor de verkopen aan de uiteindelijke afnemers, gelijk was aan de thans te beoordelen situatie, waarin geen sprake meer is van zodanige betrokkenheid/verantwoordelijkheid van de licentiehouder. Tenslotte is in ieder geval geen sprake meer van gedogen nadat EFT door licentiehoudster Fresh Forward Marketing B.V als gemachtigde van PRI bij brief van 9 maart 2006 en door de advocaat van PRI bij brief 3 mei 2006 is gesommeerd haar inbreukmakend handelen te staken en PRI in of omstreeks oktober 2006 in kort geding een inbreukverbod heeft gevorderd.

Lees het arrest hier. Zie ook IEF 7742 en IEF 2806. (met dank aan Hidde Koenraad, Vondst).

IEF 9099

Ingestemd met de ontworteling

Gerecht EU, 13 september 2010, zaak T-135/08, Schniga GmbH tegen Communautair Bureau voor plantenrassen (CBP) / Elaris SNC en Brookfield New Zealand Ltd. 

Kwekersrecht. Het gerecht vernietigt de beslissing van de kamer van beroep van het CBP tot om geen communautair kwekersrecht te verlenen voor het appelras Gala Schnitzer. De kamer van beroep heeft geen rekening gehouden met de omvang van de beoordelingsbevoegdheid van CBP.

Indien het CPB dit noodzakelijk acht, mag het de voorwaarden preciseren die het voor het onderzoek van een aanvraag voor een communautair kwekersrecht stelt, mits de termijn waarbinnen de aanvrager van dat recht gevolg moet geven aan het hem toegezonden individuele verzoek niet is verstreken. In casu had het CBP de vrijheid om een eigen  “onnauwkeurigheid te verhelpen”, nu het meende dat eerdere  instructies uitdrukkelijk hadden moeten vermelden dat het over te leggen materiaal virusvrij diende te zijn en meende dat de aanvragers van communautaire kwekersrechten zijn instructies niet hoefden uit te leggen.

78. De kamer van beroep moest dan ook beoordelen of KSB gevolg had gegeven aan het individuele verzoek in de e-mail van het CBP van 13 juni 2001, die tot doel had de onnauwkeurigheid te verhelpen van de individuele verzoeken in de brieven van het CBP van 26 januari en 25 maart 1999.

79. Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting van het recht door te oordelen dat aangezien KSB het door het CBP in zijn brieven van 26 januari en 25 maart 1999 gevraagde fytosanitaire certificaat niet had verstrekt, het geen gevolg had gegeven aan de individuele verzoeken in die brieven. Door te concluderen dat het CBP artikel 61, lid 1, sub b, van verordening nr. 2100/94 had geschonden door KSB toe te staan nieuw materiaal over te leggen, terwijl het volgens die bepaling de door KSB ingediende aanvraag onmiddellijk diende af te wijzen omdat KSB geen gevolg had gegeven aan een individueel verzoek, heeft de kamer van beroep derhalve geen rekening gehouden met de omvang van de beoordelingsbevoegdheid die artikel 55, lid 4, van verordening nr. 2100/94 het CBP verleent.

Lees het arrest hier.

IEF 8963

101 lid 2 onder a en lid 4 GKVo jo 78 lid 2 sub a ZPW

Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 juli 2010,  HA ZA 10-729, Better3fruit N.V. tegen V.O.F. Fruit/boomkwekerij De Appelaar

Kwekersrecht. Appelras. Bevoegdheidsincident. Eiser stelt in de hoofdzaak dat gedaagde (die een fruitteeltovereenkomst heeft gesloten met een sublicentienemer van eiser) zonder toestemming door oculatie van de gekochte bomen het aantal bomen heeft uitgebreid en daarmee inbreuk maakt op het kwekersrecht van eiser. Gedaagde stelt dat de rechtbank Den Haag i.c. onbevoegd is. Vordering afgewezen:

4.1. De vorderingen van Better3fruit zijn gebaseerd op een communautair kwekersrecht. De rechtbank ’s-Gravenhage is exclusief bevoegd van die vorderingen kennis te nemen op grond van artikel 101 lid 2 onder a en lid 4 GKVo jo 78 lid 2 sub a ZPW. Het feit dat Better3fruit daarnaast stelt dat De Appelaar haar contractuele verplichtingen jegens Greenstar niet nakomt en dat in de overeenkomsten tussen die partijen een bevoegde rechter wordt aangewezen maakt dat niet anders. Zoals De Appelaar zelf constateert is Better3fruit geen partij bij die overeenkomsten. De onder (1) gevorderde verwijzing is derhalve niet aan de orde. Voor het incidenteel gevorderde onder (2) en (3) bestaat gezien het voorgaande eveneens geen rechtsgrond, daargelaten de vraag of deze vorderingen zich lenen voor beslissing in een incident.

Lees het vonnis hier.

IEF 8962

Niet voorziet in de gewenste rechtsingang

Rechtbank ’s-Gravenhage (Kamer voor het Kwekersrecht) , 7 juli 2010,  HA ZA 08-2008, Danziger Dan Flower Farm tegen Biological Industries Plant Propagation Ltd c.s. (met dank aan Thijs van Aerde, Houthoff Buruma)

Kwekersrecht. Procesrechtelijk incident in de bodemprocedure in het langdurige kwekersrechtelijke geschil tussen  Danziger en Biological Industries (kwekersrecht op gipskruid, zie eerdere berichten hier). BI vordert bij wijze van provisionele vordering dat, voor de duur van de bodemprocedure, het inbreukverbod wordt opgeheven dan wel dat de executie wordt geschorst.

De Kamer voor het Kwekersrecht van de Rechtbank Den Haag wijst de provisionele vordering (én het pleidooiverzoek) af wegens strijd met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, strijd met de goede procesorde en (vordering als executiegeschil) omdat een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging op de voet van art. 351 Rv. bij de hogere rechter moet worden ingediend en BI niets heeft gesteld in het kader van art. 438 Rv (bijv: dat de executie vexatoir is of dat Danziger haar executierecht misbruikt). “Samenvattend concludeert de rechtbank dat de wet niet voorziet in de door BI gewenste rechtsingang, met ander woorden de provisionele vordering is niet ontvankelijk.”

Lees het vonnis hier.

IEF 8857

De exceptie van berusting

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 18 mei 2010, KG ZA 09-1645, Architectenweb B.V. tegen SDU Uitgevers (met dank aan Lars Bakers, Bingh).

Reclamerecht. Tussenarrest. Berusting. Architectenweb stelt dat SDU zich van misleidende reclame heeft bediend bij aanprijzen vakblad De Architect. Vordering afgewezen in eerste instantie (vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 januari 2010, IEF 8510). Dit tussenarrest ziet op de gestelde berusting door Architectenweb middels een bericht op haar website. Naar oordeel kan dit bericht echter niet worden gezien als een berusting in een rechtelijke uitspraak.

2. (…) “Architectenweb betreurt de uitspraak, maar zal zich er bij neerleggen. “We hadden eerlijk gezegd de rechter aan onze zijde verwacht als het gaat om het transparant maken van een markt. (…) We hebben overwogen in hoger beroep te gaan. We hebben echter ons punt al gemaakt en zijn ervan overtuigd dat we onze klanten hiermee de benodigde transparantie hebben verschaft. Het is tijd de strijdbijl te begraven en ons weer volledig te richten op positieve zaken.”

6. Het hof is van oordeel dat het in r.o. 2 aangehaalde bericht, dat is geplaatst op de eigen website van Architectenweb, niet (zonder meer) kan worden aangemerkt als een (voldoende specifiek) tot SDU gerichte verklaring dan wel een jegens deze aangenomen houding, in die zin dat daarmee aan SDU te kennen wordt gegeven dat Architectenweb afstand doet van verdere rechtsmiddelen. SDU mocht er evenmin (zonder meer) op vertrouwen dat met bedoeld bericht jegens haar de wil werd geuit afstand te doen van het rechtsmiddel hoger beroep. De omstandigheid dat het bericht, doordat het op een vrij toegankelijke website is geplaatst, ook SDU heeft bereikt, doet daaraan niet af. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat berusting verstrekkende gevolgen heeft, alsook dat (in dit geval) daarmee de wederpartij een voordeel in de schoot wordt geworpen waar niets tegenover staat. Om die reden kan niet snel worden aangenomen – en mag de andere partij er ook niet te snel op vertrouwen – dat sprake is van berusting. Zo mocht SDU er na lezing van voormeld, niet specifiek tot haar gericht, bericht niet (zonder nadere omstandigheden, waaromtrent niets is gesteld) op vertrouwen dat Architectenweb met dat bericht tevens beoogde jegens SDU kenbaar te maken dat zij afstand deed van haar recht op hoger beroep.

Lees het arrest hier.

IEF 8778

De kruisingsouders

Rechtbank ’s-Gravenhage, 21 april 2010, HA ZA 09-3260, HZPC Holland B.V. tegen gedaagden (met dank aan Paul Mazel, Trip).

Kwekersrecht. Bedrijfsgeheimen. Pootaardappelen. Bevoegdheidsincident. Eiser HZPC stelt dat de kruisingsouders van een door gedaagde, een voormalig directeur, gekweekte aardappel door gedaagde zijn meegenomen bij zijn vertrek bij HZPC. Het kwekersrecht op de aardappel zou daarom toekomen aan HZPC. Bevoegdheid Rechtbank Den Haag.

4.1. De vorderingen van HZPC houden mede in overdracht van het kwekersrecht indien het zal zijn verleend. De rechtbank is bevoegd van die vordering kennis te nemen op grond van artikel 78 lid l ZPW. Daaraan doet niet af dat het kwekersrecht nog niet is verleend. Dit kan leiden tot afwijzing van de vordering maar raakt niet aan de bevoegdheid van deze rechtbank.

4.2. Voor de overige vorderingen, waaronder de vordering tot overdracht van de aanvraag van het kwekersrecht, geldt dat deze verknocht zijn aan de vordering tot overdracht van het kwekersrecht omdat alle vorderingen voortvloeien uit hetzelfde feitencomplex. De rechtbank is bevoegd ook van die vorderingen kennis te nemen,

Lees het vonnis hier.

IEF 8764

Het in Zuid-Afrika bekende ras

HvJ EU, 15 april 2010, zaak C-38/09 P, Ralf Schräder tegen Communautair Bureau voor plantenrassen (CBP)

Kwekersrecht. Communautair kwekersrecht. Procesrecht.. Plantenras SUMCOL 01. Beoordelingsvrijheid CVPO. Afwijzing van aanvraag voor communautair kwekersrecht. Niet-onderscheidbaar kandidaat-ras. De plant bestaat al, kort gezegd. Eerst even voor jezelf lezen.

77. Bovendien zij eraan herinnerd dat het Gerecht, dat enkel binnen de grenzen van artikel 73, lid 2, van verordening nr. 2100/94 moet beslissen, geen volledige toetsing hoefde te verrichten om uit te maken of het ras SUMCOL 01 al dan niet onderscheidbaar was in de zin van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 2100/94, doch, gelet op de wetenschappelijke en technische ingewikkeldheid van die voorwaarde – waarvan blijkens artikel 55 van verordening nr. 2100/94 overigens op basis van een technisch onderzoek dat aan een van de bevoegde nationale bureaus moet worden toevertrouwd dient te worden geverifieerd of daaraan voldaan is – het zich ertoe kon beperken, te toetsen of sprake was van een kennelijke beoordelingsfout.

(…) 104. Met de drie ter onderbouwing van dit onderdeel van het eerste middel aangevoerde argumenten wordt opgekomen tegen de in punt 92 van het bestreden arrest geformuleerde conclusie van het Gerecht dat het referentieras algemeen bekend was.

105. Dienaangaande dient er in de eerste plaats op te worden gewezen dat, anders dan Schräder betoogt, het Gerecht in punt 91 van dat arrest heeft geconstateerd dat de kamer van beroep het referentieras van Van Jaarsveld niet met een door Codd beschreven ras heeft gelijkgesteld, maar dat deze kamer dit ras enkel heeft gelijkgesteld met het in Zuid-Afrika bekende ras dat tot de soort Plectranthus ornatus behoort. Het beoogde aldus de stelling van Schräder te weerleggen dat de door Van Jaarsveld toegestuurde plant een alleenstaande plant uit diens tuin was.

106. Wat in de tweede plaats de tegenstrijdigheid tussen de punten 80, 81 en 91 van het bestreden arrest betreft, wegens de beweerde verwarring tussen de begrippen „ras” en „soort”, moet worden vastgesteld dat uit deze punten niet blijkt dat het Gerecht niet naar behoren rekening heeft gehouden met het verschil tussen deze begrippen. In punt 80 van dat arrest heeft het Gerecht immers verklaard dat „vele rassen tot de soort Plectranthus ornatus behoren” en in punt 91 van dat arrest heeft het Gerecht naar „het Zuid-Afrikaanse ras van de soort Plectranthus ornatus” verwezen.

107. Bovendien levert het enkele feit dat het Gerecht ten onrechte zou hebben gesuggereerd dat, zoals Schräder stelt, Codd in zijn werken een ras van Plectranthus ornatus in plaats van de overeenkomstige soort heeft beschreven, geen tegenstrijdigheid op. Zoals de advocaat-generaal in punt 67 van zijn conclusie heeft aangegeven, bestaat een „soort” per definitie enkel via zijn verschillende rassen en kan een plantensoort dus niet gedetailleerd worden beschreven, los van de rassen die tot deze soort behoren.

108. In de derde plaats berust het argument dat op de verruiming van het voorwerp van de procedure is gebaseerd, op een onjuiste lezing van punt 91 van het bestreden arrest, en moet het derhalve ongegrond worden verklaard.

Lees het arrest hier.