DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 14079

Prejudiciële vragen over betaling van schade en voor aanplantingsvergoedingrecht

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 9 mei 2014, IEF 14079, zaak C-242/14 (Saatgut-Treuhandverwaltung tegen Gerhard und Jürgen Vogel)
Kwekersrecht. Saatgut-Treuhandverwaltung is een vereniging van houders van kwekersrechten. Verweerders zijn Gerhard en Jürgen Vogel, die samen in een (landbouw-)maatschap werken. Verzoekster onderzoekt jaarlijks met behulp van voorgedrukte formulieren aanplantmateriaal bij boeren ten behoeve van houders van kwekersrechten en licentiehouders. Onderzoek bij verweerders leverde niets op omdat zij de verzoeken onbeantwoord lieten. Via een loonwerker komt verzoekster er echter achter dat verweerders in het afgelopen seizoen 2010/2011 zaaigoed van een beschermd ras wintergerst (’Finita’) heeft gebruikt.

Bij brief van 31 mei 2012 krijgen verweerders gelegenheid zich over deze informatie uit te spreken maar ook daar geven zij geen gehoor aan. Verzoekster zendt verweerders een factuur op grond van Vo. 2100/94 ad € 262,50 ter vergoeding van de ‘schade’ door aanplant van de wintergerst. Verweerders stellen echter dat zij niet gehouden zijn de schadevergoeding te betalen, hooguit een vergoeding voor gerechtigde aanplanting, maar die betalen zij niet zonder daarvoor een factuur met vermelding van btw te ontvangen. Evenmin achten zij zich verplicht de gevraagde informatie te verstrekken aangezien dit volgens Vo. 1768/95 alleen over lopende verkoopseizoenen is toegestaan.

Voor de verwijzende Duitse rechter (Landgericht Mannheim) ligt in deze zaak de vraag op welk moment verweerders gehouden zijn een aanplantingsvergoeding te betalen. Hij stelt het HvJ EU de volgende vragen:

a) Is een landbouwer die zonder contractuele afspraken met de houder van het kwekersrecht door aanplanting verkregen teeltmateriaal van een beschermd ras heeft gebruikt, reeds gehouden tot betaling van een passende vergoeding overeenkomstig artikel 94, lid 1, van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht en – bij opzet of onachtzaamheid – gehouden alle andere schade die is veroorzaakt door de inbreuk op het kwekersrecht in de zin van artikel 94, lid 2, van deze verordening te vergoeden, wanneer hij de verplichting tot betaling van een billijke vergoeding (aanplantingsvergoeding) die op hem rust krachtens artikel 14, lid 3, vierde streepje, van deze verordening juncto de artikelen 5 e.v. van verordening (EG) nr. 1768/95 van de Commissie van 24 juli 1995 houdende vaststelling, overeenkomstig artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2100/94, van uitvoeringsbepalingen betreffende de afwijking ten gunste van landbouwers, nog niet is nagekomen op het tijdstip van het daadwerkelijke gebruik van het oogstproduct voor vermeerderingsdoeleinden in het veld?

b) Indien de eerste vraag aldus moet worden beantwoord dat de landbouwer de op hem rustende verplichting tot betaling van een billijke aanplantingsvergoeding ook na het daadwerkelijke gebruik van het oogstproduct voor vermeerderingsdoeleinden in het veld nog kan nakomen, moeten voormelde bepalingen dan aldus worden uitgelegd dat zij een termijn stellen waarbinnen de landbouwer die door aanplanting verkregen teeltmateriaal van een beschermd ras heeft gebruikt, de op hem rustende verplichting tot betaling van een billijke aanplantingsvergoeding moet nakomen om als tot aanplanting „gerechtigd” in de zin van artikel 94, lid 1, van verordening nr. 2100/94 juncto artikel 14 van deze verordening te worden aangemerkt?

IEF 13742

Verhindering keuring rechtmatig nu kwekersrecht niet is uitgeput

Rechtbank Den Haag 2 april 2014, HA ZA 13-852 (Landgoed Scholtenszathe tegen Averis)
Kwekersrecht. Averis heeft aan Scholtenszathe pootaardappelen van de rassen Aveka en Avarna geleverd. Scholtenszathe heeft de door Averis geleverde pootaardappelen gepoot en vermeerderd. Averis heeft de NAK verzocht om de veldkeuring en de teelt afkomstig van Scholtenszathe te weigeren. Nu vaststaat dat Averis het pootgoed niet aan Scholtenszathe heeft verkocht met het oog op de vermeerdering, is er geen uitputting van de kwekersrechten. Van onrechtmatig handelen jegens Scholtenszathe is geen sprake.

Uitputting kwekersrecht?
4.5 In artikel 16 GKVo, aanhef, en onder a is, voor zover hier van belang, bepaald dat het communautaire kwekersrecht zich niet uitstrekt tot handelingen met betrekking tot materiaal van het beschermde ras dat ergens in de Gemeenschap door de houder of met diens toestemming aan anderen is afgestaan, of met betrekking tot materiaal dat uit genoemd materiaal is verkregen, tenzij die handelingen verdere vermeerdering van het betrokken ras meebrengen tenzij het materiaal juist met het oog op die vermeerdering is afgestaan. Nu vaststaat dat Scholtenszathe de pootaardappelen heeft vermeerderd en eveneens vaststaat dat Averis het pootgoed niet aan Scholtenszathe heeft verkocht met het oog op de vermeerdering van het pootgoed is geen sprake van uitputting van de kwekersrechten van Averis. Dit betekent dat uitputting in dit geval niet in de weg staat aan handhaving van de kwekersrechten jegens Scholtenszathe.

Slotsom
4.7 Gelet op het voorgaande kan Averis zich op het standpunt stellen dat de vermeerdering in Marknesse van de door Scholtenszathe van Averis gekochte pootaardappelen onrechtmatig is geweest. Derhalve is geen sprake van onrechtmatig handelen van Averis jegens Scholtenszathe door het verhinderen van de keuring door de NAK van de teelt van Scholtenszathe. De slotsom is dat aan het door Scholtenszathe gestelde geen grond voor aansprakelijkheid van Averis jegens Scholtenszathe kan worden ontleend, zodat de vordering van Scholtenszathe zal worden afgewezen.

4.8 Scholtenszathe zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten, die door Scholtenszathe niet zijn bestreden, zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

IEF 13639

Toesturen prijslijst en ter sprake komen van rassen is geen inbreuk

Hof 's-Hertogenbosch 25 februari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:511 (Novisem B.V. tegen Anti-Infringement Bureau for IPR on Plant Material)
Uitspraak ingezonden door Ernst-Jan Louwers en Sabine van Rienen, Louwers IP|Technology Advocaten. Kwekersrecht. Geen exhibitie. In eerder kort geding [IEF12594] heeft Novisem succesvol de opheffing gevorderd van gelegde beslagen en teruggave van zaken. Er bestaat nu geen reden voor exhibitie vanwege dreigende inbreuk bestaande uit aanbieding (ex artikelen 57 jo. 1 ZPW). Het toesturen van een prijslijst of het opwekken van interesse kan niet worden gekwalificeerd als inbreuk, er moeten bijkomstige omstandigheden zijn. Dat in gesprekken met potentiële kopers de beschermde rassen ter sprake komen, Ievert geen inbreuk op.

Bovendien is voor een ingrijpende actie als exhibitie geen plaats voor een heel zwakke inbreuk als deze.

4.8.4. AlB beroept zich verder op bet aanbieden van een prijslijst (prod. 6 inl. dagv.), met daarop onder meer de zaden Diamant, Brilliant en Prinz aan Hans Grootscholten van Grow Group, volgens AlB een Nederlandse kweker. Volgens Novisem heeft de Grow Group intemationale vestigingen. Overgelegd is een verklaring van Hans Grootscholten (prod. 10 eva) waarin hij verklaart dat hem nooit aanbiedingen zijn gedaan voor de rassen Diamant, Brilliant en Prinz voor de Nederlandse markt. Overgelegd is een mail van Hans Grootscholten (prod. 20 mva/mvg) waarin hij verklaart dat de beer Dings van Novisem geen Brillant kon en wilde Ieveren, maar dat dit wei kon nadat het kwekersrecht in 2013 was vervallen. Hetzelfde gold voor Diamant. Voorts is een verklaring van hem, Hans Grootscholten, overgelegd (prod. 24 bij akte van 15 oktober 2013) waarin onder meer staat: Gruw ontving van Novisem ongeveer augustus 2012, ( ... ) een prijs/ijst met daarop enkele knolselderij rassen, waaronder Bri/jant en Diamant. Mondeling was daarbij aangegeven dat deze rassen nog niet voor Nederland beschikbaar waren. Op 21 december daarna had ik een gesprek met de heer Dings, waarin hij ook mij aangaf de beschermde rassen, waaronder Bri/jant en Diamant in Nederland nog niet te kunnen aanbieden. Dat
zou pas in de loop van het volgende jaar kunnen. ( ... ) Formeel is mijn eerdere verk/aring dusjuist, er is niet direct aangeboden, maar we/ gepoogd interesse op termijn te we/dam. Daarnaast is uiteraard ook gewezen op moge/ijkheden voor sommige rassen in het buitenland, waar bescherming niet (meer) geldt. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt deze gang van zaken de gevorderde (beperkte) exhibitie niet. Onvoldoende staat vast dat sprake is van een (dreigende) inbreuk bestaande uit een aanbieden in de zin van artikelen 57 jo 1 ZPW. Het hof is er vooralsnog niet - in een voor het treffen van de verlangde voorlopige voorziening voldoende mate - van overtuigd geraakt dat het toesturen van een prijslijst (vanuit Nederland) ofhet opwekken van interesse (in een gesprek in Nederland), mede gelet op de overige omstandigheden- zoals bet feit dat Novisem in en vanuit bet buitenland (geoorloofd) bandelt en bet feit dat Novisem beeft gewezen op het bestaan van het kwekersrecht in Nederland- door de bodemrechter zal worden gekwalificeerd als een inbreuk als bedoeld in de ZPW. Er zullen naar het oordeel van het hofbijkomende omstandigheden moeten zijn (en bij betwisting moeten worden bewezen) die deze kwalificatie rechtvaardigen. Het enkele feit dat in gesprekken tussen Novisem en potentiele kopers de door het kwekersrecht beschermde rassen ter sprake komen, Ievert naar het oordeel van het hof nog geen inbreuk op. Hetzelfde geldt ten aanzien van de eerder geciteerde e-mail van 8 februari 2013. Bovendien staat hetgeen is gebeurd toereikend vast, exhibitie brengt daarin geen verandering. Voor een ingrijpende actie als exhibitie, ook als die wordt beperkt als in rov. 4.4.2 weergegeven (en dus niet betreft andere transacties met andere afnemers), is onder deze omstandigheden, waarin als al sprake is van een inbreuk, dit een heel zwakke inbreuk is, geen plaats.

Lees de uitspraak:
HD 200.129.775/01 (pdf)
ECLI:NL:GHSHE:2014:511 (link)
ECLI:NL:GHSHE:2014:511 (pdf)

IEF 13522

Kwekersrechtinbreuk door levering na ontbinding sublicentie

Rechtbank 's-Gravenhage 29 januari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:1913 (A, Stichting Gladiolen Combinatie tegen C)
Uitspraak ingezonden door Marc van der Ven, HJF advocaten.
Kwekersrecht. Snoek is houdster van het gladiolenras AMSTERDAM en SAN REMO. GlaCo houdt zich bezig met bevordering van de gladiolencultuur en heeft daartoe met Snoek een exclusieve licentieovereenkomst gesloten. De teeltrechten heeft GlaCo verleend aan bij haar aangesloten telers. C heeft zo'n sublicentie, maar na rechtsgeldige beëindiging blijkt dat er ook is geteeld op last van een derde, Z.. Bij tussenvonnis [IEF 10996] zijn eisers opgedragen hiervan bewijs te leveren.

Er is geen document, zoals een contract, die de gestelde lastgeving onderbouwt. Het bewijsmateriaal waarop Snoek en GlaCo zich baseren bestaat uit informatie die is ontleend aan verklaringen van Z. C. heeft terecht gewezen op de ongeloofwaardigheid van Z, ze heeft aangevoerd dat Z. bekend staat als illegale teler.

Bovendien heeft Z. een eigen belang bij de presentatie van zijn onderneming als lasthebber van C. Wel staat vast dat twee miljoen stuks plantgoed van het ras AMSTERDAM buiten GlaCo om is geleverd aan X. Hiermee heeft C inbreuk gemaakt op het kwekersrecht van Snoek. De rechtbank beveelt C iedere staking van de inbreuk op het Nederlands kwekersrecht.

 

2.27. De gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen GlaCo en C terzake van de teelt van de rassen AMSTERDAM en SAN REMO rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden, is toewijsbaar. C heeft niet bestreden dat het buiten GlaCo om leveren van bollen van het ras Amsterdam aan X moet worden aangemerkt als een tekortkoming in de nakoming van die overeenkomst. Het feit dat die tekortkoming pas aan het licht is gekomen ná de brief waarin Snoek en GlaCo de overeenkomst hebben ontbonden, staat niet in de weg aan ontbinding per datum van die brief aangezien herstel van de tekortkoming uit de aard der zaak blijvend onmogelijk is en dus aan de voorwaarden van artikel 6;265 lid 2 BW is voldaan. (...)
2.28. Het gevorderde verbod is slechts toewijsbaar voor zover het betrekking heeft op het ras AMSTERDAM aangezien de levering aan X uitsluitend dat ras betrof.[...]

Lees hier de uitspraak:
ECLI:NL:RBDHA:2014:1913 (pdf)

 

IEF 13480

Vernietiging inbreukmakend materiaal gladiolenras

Rechtbank Den Haag 29 januari 2014, HA ZA 11-229, (J. en P. Snoek en Zn. B.V. & Stichting Gladiolen Combinatie)
Kwekersrecht. Snoek is houdster van het gladiolenras AMSTERDAM. Door Rabobank is er onder meer verlof verleend tot het ten laste van [A] leggen van conservatoir beslag tot afgifte op het zich onder [A] bevindende materiaal van het ras COLUMBUS. Later door Snoek c.s. dit keer omschreven als materiaal van het ras AMSTERDAM. Snoek vordert succesvol het bevel tot staken van de inbreuk, registeropgave en toe te staan het in beslag genomen materiaal te vernietigen.

4.9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat Snoek c.s. voorshands, behoudens tegenbewijs, hebben bewezen dat de bij Stoop door het scheidsgerecht getrokken en door Naktuinbouw onderzochte monsters afkomstig zijn uit het materiaal waarop bij v.o.f. Cas Slijkerman beslag is gelegd en dat het materiaal (deels) kralen en pitten van het ras AMSTERDAM betreft. De door [A] als productie 3 bij de conclusie van antwoord overgelegde transportdocumenten waarin de rassen Caramelo, Columbus, White Prosperity, Rapsody en Rose Supreme worden genoemd doen onvoldoende aan het voorgaande twijfelen, al omdat uit niets blijkt dat deze documenten zien op de inbeslaggenomen partij, niet duidelijk is wie verantwoordelijk is voor de vermelding van de genoemde rassen en evenmin welk gezag aan die bron kan worden toegekend. Nu [A] geen verder bewijs van zijn andersluidende stellingen heeft aangeboden (ieder bewijsaanbod ontbreekt) en de rechtbank voorts geen aanleiding ziet ambtshalve bewijs op te dragen, ontbreekt tegenbewijs. Daarmee staat vast dat [A] inbreuk heeft gemaakt op het aan Snoek toekomende kwekersrecht.

4.10. Gelet op het vorenstaande zal het sub 1 van het petitum gevorderde inbreukverbod worden toegewezen. Bij uitvoerbaar verklaring op de minuut heeft Snoek c.s. geen belang nu zij zal beschikken over een gewaarmerkte grosse.

4.11. De sub II t/m V gevorderde nevenvorderingen, waaronder de gevorderde afgifte ter vernietiging, zijn door [A] niet weersproken, zodat ook deze voor toewijzing gereed liggen, zij het dat de gevorderde afgifte ter vernietiging slechts wordt toegewezen voor zover het beslagen materiaal ook daadwerkelijk het ras AMSTERDAM betreft.

IEF 13300

Gebruik van aardappelras op eigen bedrijf in relatie tot deelteeltovereenkomsten

Rechtbank Den Haag 27 november 2013, HA ZA 13-515 (Breeders Trust tegen Ebben Aardappelen)
Kwekersrecht. Uitlegging begrip farmers privilege en gebruik op het "eigen bedrijf". Berekening schadevergoeding. Finale kwijting niet bij deelteelt. Breeders Trust behartigt de belangen van de bij haar aangesloten houders van kwekersrechten; waarbij Lantmännen houdster is van een Gemeenschapskwekersrecht op het aardappelras Fontane. Ebben heeft een deel van haar oogst Fontane-aardappelen gebruikt voor vermeerderingsdoeleinden in het veld. Zij heeft ook deelteeltovereenkomsten gesloten met Eyckens (de telers telen het pootgoed en leveren de aardappelen terug aan Ebben). Ebben beroept zich op de finale kwijting tussen de partijen en de zogeheten farmers privilege van artikel 14 GemKwekersrechtVo.

Echter de teelt door Eyckens geldt niet als gebruik op het "eigen bedrijf". De overeenkomst hield niet in dat Ebben (een deel van) het risico van de teelt droeg. Het verbod wordt afgewezen, omdat partijen al een vaststellingsovereenkomst hebben waar onthouding van inbreuk is opgenomen. Breeders Trust heeft, namens Lantmännen, recht op een passende vergoeding van €1.909 (ex 11,5ha x €166). Er is geen grond om de krachtens artikel 94 lid 1 GKVo verschuldigde passende vergoeding te berekenen op het dubbele van de gebruikelijke licentievergoeding.

 

Het beroep op de finale kwijting kan niet slagen, omdat Breeders Trust niet kon weten van de deelteelt bij Eyckens. De vordering tot het doen van opgave is te breed geformuleerd en wordt beperkt tot de periode 2008 - 2012 en voor zover via deelteeltovereenkomst werd nageteeld.

Farmers privilege
4.1. De rechtbank is met Breeders Trust van oordeel dat Ebben zich met betrekking tot de teelt door Eyckens niet kan beroepen op haar zogeheten farmers privilege in de zin van artikel 14 GKVo. De teelt door Eyckens kan namelijk om de volgende redenen niet worden aangemerkt als gebruik op het “eigen bedrijf” van Breeders Trust in de zin van die bepaling.

4.4. (...) De overeenkomst verplicht Eyckens bijvoorbeeld tot het betalen van een vergoeding voor het pootgoed en het afsluiten van een hagelverzekering.

4.5. De suggestie van Ebben dat een met Eyckens overeengekomen betalingsregeling meebracht dat het risico van de teelt bij Ebben lag, kan niet leiden tot een andere conclusie. Het enkele feit dat Ebben een financieel risico loopt bij het mislukken van de teelt is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende voor de conclusie dat de nateelt in het kader van haar bedrijf plaatsvindt. (...) Tussen partijen staat namelijk vast dat Ebben Eyckens juist heeft gesommeerd haar wel een vergoeding te betalen voor het geleverde pootgoed, toen bleek dat Eyckens in gebreke zou blijven met de teruglevering van de aardappelen. Ook in dit opzicht hield de overeenkomst tussen Ebben en Eyckens dus niet in dat Ebben (een deel van) het risico van de teelt droeg.

4.7. Tot toewijzing van het gevorderde verbod kan de vastgestelde inbreuk niet leiden. Tussen partijen staat immers vast dat Ebben in de vaststellingsovereenkomst zich al heeft verplicht zich te onthouden van inbreuken, op straffe van verbeurte van een boete. Gesteld noch gebleken is dat Ebben zich daar niet aan heeft gehouden. Integendeel, Ebben heeft nadrukkelijk en onbestreden aangevoerd dat zij zich na 1 oktober 2012 heeft onthouden van nateelt via deelteelt.

Schade
4.8. Gegeven de hiervoor vastgestelde inbreuk kan Breeders Trust namens Lantmännen aanspraak maken op een “passende vergoeding” in de zin van artikel 94 lid 1 GKVo. Die passende vergoeding moet worden berekend op basis van het bedrag dat overeenkomt met de vergoeding voor het onder licentie produceren van teeltmateriaal van het beschermde ras
(HvJ EU 5 juli 2012, C- 509/10, Geistbeck – STV). Breeders Trust heeft onweersproken aangevoerd dat die licentievergoeding in dit geval € 166,- per hectare bedraagt. Daarnaast staat tussen partijen vast dat Eyckens 11,5 ha heeft geteeld (ter comparitie is Breeders Trust er uitdrukkelijk mee akkoord gegaan om bij de berekening van de vergoeding uit te gaan
van 11,5 ha in plaats van de in de dagvaarding genoemde 16 ha). De door Ebben verschuldigde passende vergoeding bedraagt dus € 1.909,- (11,5 × € 166,-).

4.9. Anders dan Breeders Trust meent, is het feit dat een houder van een Gemeenschapskwekersrecht nooit alle inbreuken zal weten te achterhalen, geen grond om de krachtens artikel 94 lid 1 GKVo verschuldigde passende vergoeding te berekenen op het dubbele van de gebruikelijke licentievergoeding. Op de vraag of bij de berekening van de overeenkomstig artikel 94 lid 1 GKVo te betalen passende vergoeding de kosten verbonden aan de controlemiddelen aldus in aanmerking mogen worden genomen dat het dubbele van de gewoonlijk overeengekomen vergoeding wordt toegekend, heeft het Hof van Justitie namelijk geantwoord dat de kosten die zijn gemaakt voor het toezicht op de eerbiediging van de Gemeenschapskwekersrechten niet kunnen worden opgenomen in de berekening van de “passende vergoeding” bedoeld in artikel 94 lid 1 GKVo (HvJ EU 5 juli 2012, C- 509/10, Geistbeck – STV). Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat artikel 94 lid 1 GKVo geen grond biedt voor een aanspraak op een dubbele licentievergoeding.

finale kwijting
4.13. Het beroep van Ebben op de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen finale kwijting kan niet slagen. Vast staat namelijk dat Breeders Trust ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst niet wist van de teelt bij Eyckens en dat Breeders Trust daar ook niet van kon weten. Dat heeft Ebben ter comparitie met zoveel woorden erkend. Onder die omstandigheden kan de finale kwijting niet zo worden uitgelegd dat de teelt bij Eyckens eronder viel. Ebben kon redelijkerwijs niet verwachten dat Breeders Trust afstand deed van haar rechten met betrekking tot handelingen waarvan zij nog geen weet had.

4.16. De vordering zal wel worden beperkt. Breeders Trust vordert opgave van “alle […] gegevens betreffende handelingen betreffende de afgelopen vijf plantseizoenen als bedoeld in artikel 13 lid 2 [GKVo] betrekking hebbende op rassen waarvan Agrico en/of Lantmännen kwekersrechthebbende is”. Die vordering is onvoldoende bepaald en, gelet op de hiervoor genoemde grondslag, te ruim. De opgave zal daarom worden beperkt tot een opgave van het aantal hectare aardappelen van het ras Fontane dat Ebben in de periode 2008-2012 via deelteeltovereenkomsten heeft doen natelen op het bedrijf van derden.

4.18. De veroordeling tot schadevergoeding, die Breeders Trust, zo begrijpt de rechtbank, baseert op de eventueel uit de opgave blijkende andere inbreuken, moet worden afgewezen. In dit stadium staat namelijk nog niet vast of er daadwerkelijk meer inbreuken zijn.

IEF 13297

In vrijwaring oproepen van een failliet

Rechtbank Den Haag 20 november 2013, HA ZA 11-176 (Van Nieuwkerk Amaryllis tegen Knoppert)
Kwekersrecht. Vrijwaring oproepen van failliet. Van Nieuwkerk vordert jegens Knoppert een inbreukverbod op het kwekersrecht, een afgifte, opgave en schadevergoeding of winstafdracht. Knoppert vordert in dit incident de failliete [A] in vrijwaring op te kunnen roepen. Deze vordering wordt afgewezen nu de vordering die Knoppert in vrijwaring wenst in te stellen, een verbintenis uit de boedel ten doel heeft en dus ter verificatie dient te worden aangemeld.

2.3. [A] is failliet verklaard. Indien de vorderingen jegens Knoppert in de hoofdzaak onder I, II en III worden toegewezen, kan Knoppert de nadelige gevolgen daarvan hoogstens in financiële zin verhalen. Een regresvordering ter zake zal derhalve steeds voldoening van een verbintenis uit de boedel van [A] ten doel hebben.

2.4. Uit artikel 26 van de Faillissementswet volgt dat gedurende het faillissement rechtsvorderingen die voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel hebben, uitsluitend kunnen worden aangemeld ter verificatie. Nu de vordering die Knoppert in vrijwaring wenst in te stellen, voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel heeft, dient deze dus ter verificatie te worden aangemeld. Derhalve dient de incidentele vordering te worden afgewezen.

IEF 13249

Causaal verband tussen kwekersrechtinbreuk en inkomstenderving ontbreekt

Rechtbank Den Haag 13 november 2013, HA ZA 10-3064 ( X tegen Rooijakkers Breezand B.V. c.s.)
Zie eerder IEF 5688, IEF 9276 en IEF 9620. Kwekersrecht. Schadestaatprocedure. De rechtbank 2008 oordeelde in 2008 dat vermeerdering en of verhandeling door Rooijakkers c.s. van Double Price en/of Double Pleasure lelies inbreuk oplevert op het uitsluitend recht van de houder van het communautaire kwekersrecht ter zake (de lelie) Miss Lucy en een onrechtmatige daad vormt jegens eiser. Ook zijn Rooijakkers c.s. veroordeeld tot vergoeding van de door eiser geleden schade, nader te bepalen in onderhavige schadestaatprocedure.

Het is aan eiser om het gestelde causaal verband tussen de inbreuk van Rooijakkers c.s. en de gestelde schade voldoende te motiveren en onderbouwen. Hierin is eiser niet geslaagd. Onder andere het deskundigenrapport van Van Eck is niet te rijmen met stellingen van eiser en mist feitelijke grondslag. Ook kan eiser niet aantonen of hij het business model daadwerkelijk heeft toegepast. Rooijakkers c.s. hebben zelf een alternatieve berekening gemaakt, uiteengezet in het PWC rapport. Dit rapport is onbestreden gelaten en wordt door de rechtbank gevolgd, eiser heeft ten gevolge van de inbreuk geen inkomsten gederfd die voor schadevergoeding in aanmerking komen. De rechtbank ziet niet in hoe eiser imagoschade heeft kunnen leiden nu de 'negatieve publiciteit' niet heeft aangetoond en gemotiveerd. Van gevolgschade is ook geen sprake nu causaal verband tussen de inbreuk en inkomstenderving ontbreekt. De vordering inzake buitengerechtelijke kosten is gedeeltelijk onvoldoende onderbouwd. De rechtbank veroordeelt Rooijakkers c.s. tot betaling van € 19.616,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag en veroordeelt eiser in kosten van de procedure.

Beoordeling
4.10. Gelet op het voorgaande heeft [X] niet aannemelijk gemaakt dat hij het gestelde businessmodel zou hebben toegepast bij Miss Lucy als de inbreuk niet was gepleegd en dat er een causaal verband bestaat tussen de inbreuk door Rooijakkers c.s. en het niet toepassen van het businessmodel. Dit betekent dat de door [X] voorgestane methode van schadeberekening, die gebaseerd is op de aanname dat er sprake zou zijn geweest van portieverkoop als Rooijakkers c.s. geen inbreuk hadden gemaakt, niet gevolgd kan worden. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of Miss Lucy aan te merken valt als een ‘doorbraakras’, welke prijs [X] per portie had kunnen bedingen en hoeveel porties hij had kunnen verkopen. Het gestelde potentiële succes van het ras is overigens slecht te rijmen met het gegeven dat, blijkens de eigen cijfers van [X], na het wegvallen van de verkoop van Rooijakkers c.s. van inbreukmakende bollen, het aantal door [X] verkochte bollen niet blijvend aanzienlijk is toegenomen.

4.11. Rooijakkers c.s. hebben zelf een alternatieve berekening gemaakt van de inkomstenderving van [X] ten gevolge van de vastgestelde inbreuk, waarbij zij uitgaan van de aantallen bollen die door Rooijakkers c.s. zijn verkocht en berekend hebben welke extra inkomsten [X] zou hebben gehad als [X] de door Rooijakkers c.s. verhandelde bollen had kunnen verkopen. Deze berekening is uiteengezet in het voor Rooijakkers c.s. door accountantskantoor PWC opgemaakte rapport (hierna: ‘het PWC rapport’) in reactie op het Van Eck rapport. PWC heeft berekend dat de inkomstenderving van [X] ten gevolge van de inbreuk nihil is. [X] heeft in reactie op het PWC rapport zelf weer een rapport van een schade-expert, Lengkeek Expertises, overgelegd. Lengkeek bestrijdt de juistheid van de berekening van PWC alleen met het betoog dat PWC het businessmodel ten onrechte niet tot uitgangspunt neemt. Zoals hiervoor is overwogen volgt de rechtbank dat betoog niet. De alternatieve schadeberekening van PWC is door [X], ook ter comparitie, verder onbestreden gelaten. De rechtbank volgt daarom de berekening in het PWC rapport en stelt vast dat [X] ten gevolge van de inbreuk door Rooijakkers c.s. geen inkomsten heeft gederfd die als schade voor vergoeding door Rooijakkers c.s. in aanmerking komt.

IEF 12892

Nota na verslag: invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling

Nota naar aanleiding van het verslag - Wijziging van artikel 53b van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling, Kamerstukken II 2012/2013, 33 365-(R1987), nr. 7.
De (uitgebreide) nota (betreffende het voorstel tot wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de invoering van een beperkte veredelingsvrijstelling), bestaande uit:
1. Aanleiding en doel
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
3. Verhouding tot de TRIPS-Overeenkomst
4. Verhouding tot Richtlijn 98/44/EG
5. Administratieve lasten
6. Vergelijking met het buitenland
7. Inwerkingtreding en gevolgen voor reeds verleende licenties
8. Artikelen
9. Overig

Zie ook Brief van de staatssecretaris van economische zaken (Kamerstukken II 2012/2013, 33 365-(R1987), nr. 6.) en Nota van wijziging (Kamerstukken II 2012/2013, 33 365-(R1987), nr. 8.)

2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
Toegestane handelingen bij gebruik van materiaal van plantenrassen waarop kwekersrecht of octrooirecht rust (na invoering beperkte veredelingsvrijstelling).
(...) de beperkte veredelingsvrijstelling ook geldt voor de handelingen die verband houden met de toetsing aan de vereisten voor kwekersrecht of toelating. Op deze plaats wordt verwezen naar hetgeen de regering aldaar ter motivering daarvan heeft aangegeven.

3. Verhouding tot de TRIPS-Overeenkomst
Bij de onderstaande beschouwing over de TRIPS-Overeenkomst en de verschillende visies daarop, in termen van uitleg van de verschillende bepalingen, staat centraal de discussie over octrooieerbaarheid enerzijds en de reikwijdte van de bescherming van een eenmaal verleend octrooi anderzijds. Bij octrooieerbaarheid gaat het om de mogelijkheid octrooirecht te verkrijgen voor een uitvinding, die aan bepaalde wettelijke vereisten voldoet. Bij de reikwijdte van de octrooibescherming, de beschermingsomvang, gaat het om de vraag hoe ver de bescherming reikt van een verleend octrooirecht, alsmede de mogelijkheden daarop uitzonderingen te maken. Een en ander wordt onderstaand nader toegelicht bij de bespreking van de TRIPS-Overeenkomst.

De voor het onderhavige wetsvoorstel meest relevante bepalingen uit de TRIPS-Overeenkomst, zijn:
− artikel 27: octrooieerbare onderwerpen;
− artikel 28: omvang van de verleende rechten;
− artikel 30: uitzonderingen op de verleende rechten.

IEF 12662

Amerikaanse Supreme Court doet uitspraak in Monsanto v. Bowman

Annemieke Kooy, Amerikaanse Supreme Court doet uitspraak in Monsanto v. Bowman, IE-Forum.nl IEF 12662.
Een bijdrage van Annemieke Kooy, Axon advocaten

1. Inleidende samenvatting
In de zaak Monsanto v. Bowman concludeerde het Supreme Court van de Verenigde Staten van Amerika op 13 mei 2013 dat er sprake was van inbreuk op Monsanto’s octrooi op de zogenaamde ‘Roundup ready’ sojaplant. Het hoogste gerechtshof veroordeelde de Amerikaanse boer Bowman tot betaling van 84.000,00 dollar. De uitputtingsclausule binnen het Amerikaanse octrooirecht is niet van toepassing op het produceren van nieuwe producten die onder octrooi vallen en het planten en oogsten van zaden is precies dat: het creëren van nieuwe producten.

Dit artikel is sterk ingekort, lees de opgemaakte versie hier.

3.    procedure
Monsanto sprak Bowman aan wegens handelen in strijd met octrooirecht nu Bowman zonder toestemming nieuwe sojabonen had gecreëerd die onder Monsanto’s octrooi zouden vallen. Bowman bracht hier tegen in dat hij met legaal verkregen sojabonen zou mogen doen wat hij wilde: het octrooirecht van Monsanto zou zijn uitgeput.

5.     tot slot
Het Supreme Court besluit het arrest met de waarschuwing dat de beslissing “is limited” en slechts ziet op het onderliggende geval. De uitspraak ziet niet op elke procedure “involving a self-replicating product. We recognise that such inventions are becoming more and more prevalent, complex, and diverse”. In een andere zaak zou er wel degelijk sprake kunnen zijn van een zelfreproductie buiten controle van de ‘legale’ koper van een product dat onder octrooi valt.