DOSSIERS
Alle dossiers

Knowhow bescherming  

IEF 7300

In topvorm

Rechtbank Middelburg, 5 november 2008, LJN: BG4605, Dacotherm B.V. tegen Topvorm Prefab B.V.

Eerst even voor jezelf lezen. Ex-medewerkers, bedrijfsgeheimen en handelsnamen.

 “2.9. Vijf medewerkers van Dacotherm hebben in of rond september 2006 ontslag genomen; zij zijn vervolgens aan de slag gegaan bij Topvorm. Later – in december 2006 en in januari en februari 2007 – zijn nog 4 mensen bij Dacotherm uit dienst getreden en naar Topvorm c.s. overgegaan. '(…) 2.10. Dacotherm heeft op enig moment (ook) de handelsnaam “Prefab daken in Topvorm” geregistreerd. Het bij die handelsnaam behorend logo bevat een dakvorm. Het logo van Topvorm c.s. bevat eveneens een dakvorm.

(…) 3.1 Voor de vorderingen betreffende de handelsnaam en het logo is allereerst van belang te beoordelen of de naam/aanduiding “Topvorm” al voordat Topvorm c.s. deze (begin oktober 2006) als handelsnaam zijn gaan gebruiken, door Dacotherm (rechtmatig) als handelsnaam werd gevoerd. Dacotherm stelt dat dat zo is. Zij legt daartoe reclame-uitingen van zichzelf over. Uit die stukken blijkt dat Dacotherm (in elk geval) vanaf december 2005 gebruik maakt van de aanduiding “Prefab daken in Topvorm”. In alle naar buiten gerichte uitingen die Dacotherm overlegt wordt die aanduiding gecombineerd met de naam Linex Prefab (een andere door Dacotherm gehanteerde naam) en het bij die naam behorende logo. Het logo van een dakvorm met daarin foto’s van daken wordt niet bij elke uiting waarin de woorden “Prefab daken in Topvorm” voorkomen, gebruikt. De combinatie van die woorden met de naam Linex doet vermoeden dat Linex de handelsnaam is en “Prefab daken in Topvorm” een slogan. Dat vermoeden wordt bevestigd door de omstandigheid dat Linex wel, en “Prefab daken in Topvorm” in de tijd waaruit de overgelegde stukken dateren niet als handelsnaam was geregistreerd; die registratie vond (naar Topvorm onbetwist heeft gesteld) pas plaats nadat Topvorm haar naam had doen registreren. Uit het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat tot in oktober 2006 er geen sprake was van gebruik door Dacotherm van de aanduiding “Prefab daken in Topvorm” als handelsnaam. Topvorm c.s. hebben in hun keuze van een handelsnaam dan ook niet in strijd met de Handelsnaamwet gehandeld

4.3.2. Waar Dacotherm zich ten aanzien van de naam (en het logo) (ook) beroept op auteursrecht, stelt de rechtbank vast dat zij die stelling niet onderbouwt. Op geen enkele wijze wordt aangegeven dat en op welke gronden de naam en het logo “een werk” betreffen in de zin van de Auteurswet waarvan Dacotherm de maker of de rechtverkrijgende van een maker is.

4.3.3. Blijft over de vraag of Topvorm c.s. met hun naam en logo zodanig aanhaken bij de door Dacotherm met behulp van haar slogan en logo verworven marktpositie, dat zij daarmee oneerlijke mededinging bedrijven. Maatstaf bij deze beoordeling is of door het gebruik van de naam en het logo verwarring bij het publiek is te duchten. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan geen sprake. De slogan van Dacotherm wordt steeds gebruikt in combinatie met de naam en het logo van Linex. Daarbij is van belang dat het door Dacotherm genoemde logo dat hoort bij die slogan (een dak met daarin foto’s van daken) niet altijd bij de weergave van de slogan wordt afgedrukt. Bovendien verschilt het bedoelde logo van het door Topvorm c.s. gebruikte in uiterlijk (dat van Topvorm c.s. is dicht en eenkleurig) en in plaatsing ten opzichte van de woorden (bij Dacotherm staat het dak los van de slogan, bij Topvorm is de naam over de dakvorm heen gedrukt). Al met al oordeelt de rechtbank dan geen gevaar voor verwarring is te duchten en dat er dus geen grond is om de door Dacotherm met betrekking tot de handelsnaam en het logo geformuleerde vorderingen toe te wijzen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7251

Voor vrijheid en democratie

Rechtbank Rotterdam, 15 oktober 2008, LJN: BG2551,Volkspartij Voor Vrijheid En Democratie  Perfect Direct Mail B.V.

Automatiseringsgeschil met onbevredigend en onuitgewerkt auteursrecht-componentje. Geldige contractsovername? Wie is de wederpartij van de VVD m.b.t. het VVD.net project? Schadevergoeding m.b.t. (auteurs)rechten op software?

Partijen: “t.a.v. schade door het ontbreken van auteursrechten: Perfect Database zou de auteursrechten hebben verkregen indien T-Systems het project VVD.net naar behoren had afgerond. Nu dit niet is gebeurd, loopt Perfect Database de opbrengsten mis die zij hiermee had kunnen realiseren. Zij begroot deze op  E30.000,--“

“i)  Perfect Database haalt know how en intellectuele eigendomsrechten door elkaar. De know how van het project zit bij de werknemers van Perfect Database die het project hebben uitgevoerd, zodat Perfect Database dit niet is misgelopen.
(ii)  T-Systems betwist de hoogte van de schade en doet een beroep op eigen schuld.”

Rechtbank: “ De vordering tot vergoeding van niet verkregen auteursrechten en de vordering tot vergoeding van reputatieschade zal worden afgewezen, nu deze schadeposten onvoldoende feitelijk zijn onderbouwd.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4548

Een goede naam komt te voet, maar gaat te paard

plh.gifRechtbank ’s-Gravenhage 21 augustus 2007, KG 07/827, Longbranch Corporation tegen Benga B.V.

Beëindiging licentieovereenkomst. Inbreuk op IE-rechten. Langhout en Benga hebben een licentieovereenkomst gesloten ter zake van onder meer het klantenbestand, de intellectuele eigendomsrechten, de software, kennis en gegevens omtrent productiemethoden en knowhow met betrekking tot en verbandhoudende met de ‘Peter Langhout’ naam en de daarmee te voeren reisondernemingen.

Langhout heeft de licentieovereenkomst opgezegd, wegens het niet op tijd voldoen van de
royalty’s en de negatieve publiciteit die de naam “Peter Langhout Reizen” door Benga heeft gekregen. Langhout heeft de intellectuele eigendomsrechten verkocht aan Longbranch. Benga is namens Longbranch onder meer gesommeerd om het gebruik van de onderhavige intellectuele eigendomsrechten te staken.

Longbranch vordert thans een inbreukverbod en afgifte van het klantenbestand, de software, knowhow en overige gegevens die in het kader van de licentieovereenkomst aan Benga ter beschikking zijn gesteld, met nevenvorderingen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de publicaties voldoende ernstige grond voor ontbinding, althans onmiddellijke opzegging om dringende reden, opleveren.

 “Het is immers aan Benga om de aan haar gelicentieerde rechten als een goed licentienemer te behandelen, waaronder begrepen dergelijke negatieve publiciteit te voorkomen. Hierbij geldt het adagium dat een goede naam “te voet komt maar te paard gaat”. Hieraan kan worden toegevoegd dat Benga ook niet gemotiveerd heeft aangegeven waarom deze grond niet de ontbinding of opzegging zou rechtvaardigen.”

Nu de ontbinding/beëindiging gerechtvaardigd is te achten, kan Benga zich niet op een aan haar verleende licentie beroepen.

Gezien de voormalige relatie tussen partijen, het gerede belang van Benga om enige tijd te krijgen een nieuw merk te adopteren en het feit dat Longbranch ter zitting heeft aangegeven daartegen geen bezwaar te hebben, wordt een toekomstig verbod uitgesproken (per 1 december 2007), mits Benga:
a. maandelijks bij vooruitbetaling een kennelijk door partijen in beginsel als redelijk geoordeelde licentievergoeding van € 12.500,-- (exclusief BTW) zal betalen aan Longbranch, zonder enig beroep op verrekening, nu in dit kort geding niet gesteld en ook niet anderszins aannemelijk is geworden dat Benga jegens Longbranch bevoegd is om zich op enige verrekening te beroepen;
b. alles zal doen dat redelijkerwijs in haar macht ligt om te voorkomen dat de naam ‘Peter Langhout’ opnieuw negatief in de publiciteit zal komen.

De nevenvorderingen worden (deels) toegewezen en Benga wordt veroordeeld in volledige proceskosten. Benga heeft in dit verband nog gesteld dat de overgelegde declaratie van de advocaat van Longbranch à € 15.601,88 inclusief BTW “absurd hoog” is, maar niet aangegeven op welke punten die declaratie te hoog zou zijn (bijvoorbeeld door gemotiveerd aan te geven dat de hoeveelheid bestede uren te groot is of het gehanteerde uurtarief te hoog) terwijl dit voorshands evenmin op andere wijze valt in te zien.

Lees het vonnis hier.

IEF 4422

Vertrouwelijke e-mail

Sector kanton Rechtbank Haarlem, 4 juli 2007, LJN: BA9686. Wika Trade International B.V. tegen Gedaagde.

Geen schending geheimhoudingsplicht door het verzenden van bedrijfsinformatie naar een privé e-mailadres van gedaagde, omdat niet is gebleken dat gedaagde daarmee reeds waarneembaar gebruik maakt van die bedrijfsinformatie en/of de informatie heeft geopenbaard..

Eiseres Wika beroept zich bij de kantonrechter op de geheimhoudingsplicht die voor gedaagde zou gelden op grond van de arbeidsovereenkomst tussen Wika en gedaagde. Partijen verschillen van mening over de redenen waarom gedaagde bestanden van de bedrijfscomputer van Wika naar zijn privé e-mailadres heeft gezonden. Maar de kantonrechter oordeelt:

“Wat daar verder ook van zij, in ieder [geval?- IEF] kan de aan de vordering van Wika ten grondslag gelegde schending van de geheimhoudingsplicht niet tot toewijzing van de vordering leiden. Gesteld noch gebleken is immers dat [gedaagde] informatie die hij aldus naar zijn privé emailadres heeft gestuurd aan derden heeft doorgegeven en/of geopenbaard. Wika erkent dit overigens zelf ook, nu zij heeft gesteld dat [gedaagde] tot dusver nog geen voor Wika waarneembaar gebruik heeft gemaakt/laten maken van de vertrouwelijke bedrijfsinformatie van Wika. Zolang dat niet is gebeurd kan naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake zijn van schending van de geheimhoudingsplicht.”

Lees het vonnis hier.

 

IEF 4396

Eerst even voor jezelf lezen

eevjzl.JPG1- Sector kanton Rechtbank Haarlem, 4 juli 2007, LJN: BA9697. Kees en Kim Horeca Exploitatie B.V. h.o.d.n. Bistro Tante Pietje tegen de vennootschap onder firma V.O.F. Tante Pietje.

“Handelsnaamwet. Verzoekster is gebruikster van de Handelsnaam "Bistro Tante Pietje". Van latere datum is de handelsnaam "V.o.f. Tante Pietje" die verweerster voert. Beide partijen drijven een horeca-onderneming, met name een restaurant, verzoekster in 's-Hertogenbosch en verweerster in Beverwijk. Beide partijen streven naar landelijke bekendheid. Verweerster was op de hoogte van de handelsnaam van verzoekster en was door de Kamer van Koophandel gewaarschuwd voor verwarring. De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een slechts geringe afwijking, zodat verwarring te duchten valt ondanks de geografische afstand tussen de beide ondernemingen en beveelt verweerster haar naam te wijzigen.“

Lees het vonnis hier.

 2- Rechtbank Zwolle, 31 januari 2007, LJN: BA9760. TTW-Witlof B.V. c.s. tegen  Gedaagde.

“4.2  (…) Het recht tot gebruik van het TTW-Systeem, waarvan voorshands aannemelijk is dat daarop geheel of gedeeltelijk auteursrechten rusten, is voorbehouden aan TTW en aan haar klanten met wie zij een licentieovereenkomst heeft afgesloten. Het staat gedaagde vanzelfsprekend dan ook niet vrij om zonder toestemming van TTW het TTW-Systeem te gebruiken, of om dat systeem of delen daarvan (voor zover die delen niet voor iedereen gratis via het publieke domein zoals internet toegankelijk zijn) aan derden ter beschikking te stellen. Dat zou in de gegeven omstandigheden onrechtmatige concurrentie opleveren jegens TTW.”

Lees het vonnis hier

3- Sector kanton Rechtbank Haarlem, 4 juli 2007, LJN: BA9686. Wika Trade International B.V. tegen Gedaagde.

“Wat daar verder ook van zij, in ieder kan de aan de vordering van Wika ten grondslag gelegde schending van de geheimhoudingsplicht niet tot toewijzing van de vordering leiden. Gesteld noch gebleken is immers dat [gedaagde] informatie die hij aldus naar zijn privé emailadres heeft gestuurd aan derden heeft doorgegeven en/of geopenbaard. Wika erkent dit overigens zelf ook, nu zij heeft gesteld dat [gedaagde] tot dusver nog geen voor Wika waarneembaar gebruik heeft gemaakt/laten maken van de vertrouwelijke bedrijfsinformatie van Wika. Zolang dat niet is gebeurd kan naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake zijn van schending van de geheimhoudingsplicht.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4050

Vertrouwelijk

Gerechtshof Arnhem, 24 april 2007, LJN: BA5452. Global Factories B.V. tegen geïntimeerden.

Geheimhoudingsovereenkomsten en vertrouwelijke informatie. Eén van die rechtsgebieden die aanschurken tegen het IE-recht en daarom soms de moeite van het (kort) samenvatten waard zijn.

In het kader van deze procedure is alleen van belang of geïntimeerden vertrouwelijke informatie van Global Factories hebben ontvangen en daarmee als ontvangende partij in de zin van de voormelde Samenwerkingsovereenkomst / Geheimhoudingsovereenkomst kunnen worden aangemerkt. Naar het oordeel van het hof is dat in een bepaald opzicht het geval.

(…) Uit deze brieven blijkt dat Global Factories aan geïntimeerden met name informatie heeft gegeven over de eisen waaraan de te bouwen pillenschouwmachine heeft te voldoen. Ten aanzien van deze brieven is verder niet gebleken dat zij door middel van een geschrift als niet-vertrouwelijk zijn aangeduid, zodat er voorshands van moet worden uitgegaan dat Global Factories aan geïntimeerden over de te bouwen pillenschouwmachine te dezer zake vertrouwelijke informatie heeft verstrekt en dat laatstgenoemde op dit punt derhalve als ontvangende partij als bedoeld in art 2 van de Samenwerkingsovereenkomst /Geheimhoudingsovereenkomst moet worden beschouwd. (…) Global Factories maakt (terecht) aanspraak op bescherming van de door haar verstrekte vertrouwelijke informatie.

Lees het vonnis hier.

IEF 3440

Stikker versus Nokia: Judge rejects claim for breach of the non-disclosure agreement

Court The Hague, 6 June 2005, KG 05/435, Stikker.com versus Nokia. Case about protection of Ideas and Knowledge and Non-Disclosure Agreements. 
 
‘Stikker.com’, is an internet company aimed at maintaining on the internet a system devised by the company’s owners to return the lost and found to the rightful owner. At the end of 2003, Stikker initiated the development of a system which with the aid of internet facilities helps to distinguish between the originals and (infringing) copies. This product was discussed with Nokia and Stikker and Nokia signed a standard Nokia Non-Disclosure Agreement (NDA) early 2004.
 
Stikker subsequently presented the developed system to Nokia. Towards the end of 2004, Nokia issued a press release announcing a new program in fight against counterfeit Nokia batteries. Following that release, Stikker informed Nokia of Stikker’s wish to discuss the conditions for use of the Stikker program. When Nokia failed to respond to that invitation Stikker informed Nokia that Nokia was in breach of the agreement laid down in the NDA.
 

Meanwhile Stikker also admits to the fact that a considerable part of that which was presented to Nokia had already been developed by Nokia itself in its so-called “Britney-project” in November 2003. The most important question at this point is whether Nokia, as Nokia itself infers, independently (and after the fact) developed the idea to advise the consumer, in case a correct but previously used code has been entered, what to do depending on the fact whether or not the consumer disclosed the code himself.
 
The judge in interlocutory proceedings argues that this assertion by Nokia is not necessarily implausible and that it cannot be excluded that Nokia can, in relevant arbitration, sufficiently substantiate its assertion of the independent development of this concept.  These interlocutory proceedings offer no room however for the provision of further proof, for which a hearing of witnesses seems a necessity.
 
On the other hand, the judge in interlocutory proceedings was at present not convinced by Nokia’s argument that Nokia cannot be considered in violation of the NDA because it did not actually pose the question whether or not the consumer himself disclosed the code, but merely informs or advises as the case may be the consumer on how to act in such circumstances. Nonetheless, this defence is by no means prospectless, thereby adding to the uncertainty of the outcome of an arbitration to be initiated.
 
The judge in interlocutory proceedings waives all claims made by Stikker. Read the judgement here.

IEF 2638

Niet verder vertellen

iprh.JPGBedrijfsgeheimen: “The legal protection of Trade Secrets” van IPR Helpdesk, een bespreking door Michael Gerrits en Nicole Makkes ( De Gier & Stam Advocaten).

In de steeds harder wordende rat-race om het dagelijkse sneetje corporate brood wordt voorsprong op de concurrent en het behouden van die voorsprong, alsmede het terugverdienen van investeringen steeds belangrijker. Dat betekent: geheimhouden dat recept voor de zuurverdiende voorsprong. De IPR Helpdesk heeft hierop ingespeeld en een handleiding over “The legal protection of Trade Secrets” op haar website gepubliceerd.

In 7 pagina’s (of 2 voor de lezer die de voorkeur geeft aan de beknopte versie) legt de IPR Helpdesk uit wat nu eigenlijk onder het begrip “bedrijfsgeheim” wordt verstaan en geeft ze een beknopt overzicht van de wetgeving in Japan, de Verenigde Staten en verschillende Europese landen (Nederland schittert door afwezigheid, Polen door aanwezigheid). Daarnaast behandelt de handleiding de maatregelen die genomen kunnen worden om bedrijfsgeheimen te beschermen. Zo dient er het nodige te worden ondernomen met betrekking tot de - vergeetachtige maar toch niet zo vergeetachtige - werknemer tijdens en na de arbeidsrelatie, horen geheimen fatsoenlijk opgeborgen – of zo men wilt: verborgen – te zijn voor iedereen die ze niets aangaan en is een beveiligde elektronische omgeving een must .

Vooral als een onderneming bedrijfsgeheimen heeft die niet te beschermen zijn via een IE-recht, als het geheim een waarde heeft die te laag is om bijvoorbeeld een octrooi te laten registeren of als het informatie betreft die niet openbaar hoeft te worden gemaakt bij het exploiteren van het product, is bescherming als “trade secret” volgens de IPR Helpdesk aan te raden. Opmerkelijk is dat de IPR Helpdesk adviseert om een bedrijfgeheim te beschermen via “de bescherming van bedrijfsgeheimen an sich” (en dus niet middels een octrooi) als sprake is een (technisch) geheim dat naar alle waarschijnlijkheid langer geheim kan worden gehouden dan de duur van het octrooi (20 jaar) en als het niet waarschijnlijk is dat anderen met dezelfde uitvinding komen. Denk bijvoorbeeld aan het Coca-Cola recept.

Gelukkig drukt de IPR Helpdesk de lezer van de (uitgebreide versie van de) handleiding met de neus op de feiten: de mogelijkheid tot bescherming van bedrijfsgeheimen is over het algemeen beperkt en zwakker dan de bescherming die mogelijk is door – bijvoorbeeld - een octrooi.

Tenslotte zijn er in het document nog een aantal links opgenomen naar websites met informatie over “trade secrets”.

Lees hier de beknopte versie en hier de uitgebreide versie. homepage IPR Helpdesk hier

MG/NM

IEF 2443

Kennismaken, groeten, gedag zeggen

Rechtbank Amsterdam, 2 augustus 2006, HA ZA 05-3320. Güppertz tegen LOI (Met dank aan Remco van Leeuwen, Van Doorne)

Interessant vonnis over bescherming van ideeën en de uitleg van een geheimhoudingsovereenkomst.

Güppertz heeft in 2002 een productidee bedacht met betrekking tot het op een specifieke wijze onderrichten van een vreemde taal (hierna: 'Taal') en draagt dit idee voor bij de LOI, nadat hiertoe een door Güppert opgestelde geheimhoudingsovereenkomst door de manager new bussiness Verheul is ondertekend.

Het idee van Güppertz houdt onder meer het volgende in: "Met behulp van een auditieve lesmethode op een CD en/of Mini Disk, kunnen reizigers en allochtonen vreemde woorden en zinnen van buiten leren, en hun betekenis inprenten, zodat men iets van wat er gezegd wordt in een vreemde taal kan verstaan en men zelf in deze taal iets onder woorden kan brengen. Aan het schrijven en/of lezen van deze woorden wordt geen aandacht besteed. (...)".

De LOI geeft te kennen niet op het voorstel tot exploitatie van Taal in te gaan. In het voorjaar van 2005 brengt de LOI de cursus "Taal onderweg" op de markt.

Güpertz stelt dat de LOI de tussen partijen gesloten geheimhoudingsovereenkomst heeft geschonden. De LOI voert allereerst aan dat zij niet aan de geheimhoudingsovereenkomst is gebonden, aangezien LOI-medewerker Verheul niet bevoegd was LOI in deze te vertegenwoordigen.

Hoewel de rechtbank dit juist acht, is de LOI toch gebonden op grond van artikel 3:61 lid 2 BW. Dat door de wederpartij de schijn van bevoegdheid is gewekt, blijkt onder meer uit het feit dat Güpertz verwezen is naar Verheul, zij vervolgens een bespreking hebben gehad, "(...) tijdens welke bespreking Verheul de geheimhoudingsovereenkomst heeft gelezen, deze per pagina heeft geparafeerd, zijn - verkeerd gespelde - naam in de overeenkomst heeft gewijzigd en vervolgens zowel de geheimhoudingsovereenkomst als de omschrijving van het idee heeft ondertekend.(...) Dit zou eventueel anders kunnen zijn indien LOI direct na bekend te zijn geworden met de geheimhoudingsovereenkomst of binnen redelijke termijn daarna, aan Güpertz had gemeld dat zij zich niet gehouden achtte aan de geheimhoudingsovereenkomst." Door dit niet te doen, is de conclusie gerechtvaardigd dat LOI aan de overeenkomst is gebonden.

Vervolgens de vraag of de LOI in strijd heeft gehandeld met de geheimhoudingsovereenkomst. "Geconstateerd wordt dat in de geheimhoudingsovereenkomst een expliciete regeling ontbreekt ten aanzien van de situatie dat het idee al tot het publiek domein behoort. Aldus bevat de overeenkomst op dit punt een leemte. (...) Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijze aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijze van elkaar mochten verwachten.

Gelet op de aard en het doel van een geheimhoudingsovereenkomst had LOI naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijze mogen verwachten dat de grondslag aan de overeenkomst komt te ontvallen, indien het idee van Güpertz reeds tot het publiek domein behoorde ten tijde van het tekenen van de overeenkomst. Het strookt immers niet met de bedoeling van een geheimhoudingsovereenkomst om een idee te beschermen dat reeds op de markt is."

De LOI krijgt een bewijsopdracht om aan te tonen dat het idee van Güpertz tot het publiek domein behoorde. Voor het geval de LOI hierin niet slaagt, beantwoordt de rechtbank alvast de vraag of de LOI bij de totstandkoming van Taal onderweg gebruik heeft gemaakt van het idee van Güpertz. "Gegeven de zeer beperkte omschrijving van het idee, zonder nadere uitwerking, is de rechtbank van oordeel dat alleen van een identiek idee en derhalve van inbreuk op de geheimhoudingsovereenkomst sprake is indien Taal onderweg volledig overeenstemt met het idee van Güpertz."

Na het beluisteren van de CD's van Taal onderweg en gekeken te hebben naar de omschrijving zoals gegeven door partijen, komt de rechtbank tot het oordeel dat Taal onderweg niet gezien kan worden als identiek aan het idee Taal. De bewijsopdracht is aldus niet meer aan de orde.

Lees hier het vonnis.

IEF 1735

Nog maar even wachten

Gerechtshof Amsterdam, 3 maart 2006, LJN: AV30942. Peugeot Nederland N.V Tegen  PCA Specialistenvereniging.

In Kort geding werd Peugeot verplicht om aan onafhankelijke reparateurs dezelfde technische informatie te verschaffen als aan de door haar erkende dealers en reparateurs op grond van de Europese Groepsvrijstellingsverordening. “Onafhankelijke marktdeelnemers dient op niet-discriminerende, vlotte en evenredige wijze toegang te worden verleend en de informatie moet in bruikbare vorm worden verstrekt. Indien op het relevante item een intellectuele-eigendomsrecht rust of indien het knowhow omvat, mag de toegang ertoe niet worden geweigerd op een wijze die op misbruik neerkomt.”

Maar in hoger beroep heeft Peugeot Nederland ter nadere toelichting van haar verweer een stuk overgelegd – in de Nederlandse vertaling - “Technische argumentatie voor de nieuwe Europese verordening”. Daarin wordt onder meer uiteengezet dat het in de bestaande electronische structuur niet mogelijk is om de gevoelige gegevens (veiligheid, diefstalbeveiliging) te scheiden van de overige gegevens. Onder het kopje “Veiligheidsrisico” wordt uiteengezet dat door een onjuiste programmering de werking verstoord kan worden, waardoor de auto minder veilig wordt.

Het hof stelt dat op grond van de in dit stadium van het geding voorhanden gegevens, in het bijzonder de genoemde productie, rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat het zonder enige beperking ter beschikking stellen van ‘PPS’ aan reparateurs die ter zake daarvan niet of onvoldoende getraind en deskundig zijn tot een onaanvaardbaar veiligheidsrisico zal leiden en dat geoordeeld zal worden dat bescherming daartegen vooralsnog niet met minder beperkende maatregelen kan worden bewerkstelligd.

Het belang van Peugeot Nederland om het door haar in hoger beroep nader toegelichte veiligheidsrisico ter beoordeling aan de (appèl)rechter te kunnen voorleggen alvorens gedwongen te kunnen worden om ‘PPS’ aan de PCA-dealers ter beschikking te stellen, is zwaarwegend. Daartegenover staat het aanmerkelijk geringere belang van de PCA-dealers om de beslissing in hoger beroep – die bij voortvarend procederen redelijkerwijs binnen drie maanden kan worden verwacht – niet te hoeven afwachten en reeds thans de beschikking te krijgen over ‘PPS’.

Het hof acht voormeld belang van Peugeot Nederland van zo veel meer gewicht dan dat van de vereniging PCA en de PCA-dealers, dat het belang van de vereniging PCA en de PCA-dealers in redelijkheid thans voor dat van Peugeot Nederland moet wijken.

De vordering van Peugeot Nederland in het incident moet worden toegewezen. Het hof zal de beslissing omtrent de proceskosten aanhouden tot de einduitspraak in het hoger beroep. Lees het arrest hier. Vonnis in kort geding hier.