DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 14637

Geen ontbinding licentieovereenkomst alleenrecht octrooi

Vzr. Rechtbank Limburg 23 oktober 2014, IEF 14637; ECLI:NL:RBLIM:2014:9038 (eiser tegen Prostelko)
Contractenrecht. X heeft een stelkozijn ontwikkeld waarvoor een octrooi is aangevraagd. Met Prostelko is een exclusieve productielicentieovereenkomst aangegaan voor 10 jaar. In eerder kort geding heeft de voorzieningenrechter beslist dat eiser het alleenrecht van Prostelko op productie, verkoop moet respecteren en exploitatie van het product niet nadelig mag beïnvloeden. Eiser ontbindt de licentieovereenkomst nadien buitengerechtelijk vanwege onrechtmatig merkgebruik van andere producten onder de naam Prostelko, het niet nakomen van verplichtingen uit licentieovereenkomst en ontbreken van zinvolle exploitatiemogelijkheden (verkoop in 2014 is 0). De staking van executie wordt afgewezen, want de website is niet door eiser vrijgegeven. De buitengerechtelijke ontbinding is evenmin succesvol.



4.1.3.
De voorzieningenrechter heeft echter, zoals gezegd, in voornoemd vonnis ook geoordeeld dat [eiser] zich dient te onthouden van handelingen die in strijd zijn met het alleenrecht van Prostelko op productie en verkoop van het Prostelko-stelkozijn, alsmede dat hij zich dient te onthouden van activiteiten die een profijtelijke exploitatie van het product door Prostelko nadelig beïnvloeden.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het alleenrecht van Prostelko ingevolge de licentieovereenkomst ziet op het doen fabriceren en verkopen van het Prostelko-stelkozijn en juist vanwege dat alleenrecht zal reeds snel sprake zijn van zulke activiteiten. Met Prostelko is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat [eiser] activiteiten die een profijtelijke exploitatie van het product door Prostelko nadelig beïnvloeden, heeft verricht. Zo heeft [eiser] ter zitting erkend dat hij de website ‘www.prostelko.nl’ vier jaar geleden aan Prostelko heeft overgedragen, maar ook dat hij inmiddels een eigen website ‘www.prostelko.nl’ heeft (naar eigen zeggen enkel voor reclamedoeleinden). Voorts heeft [eiser] erkend dat op zijn website zijn eigen naam en adresgegevens staan vermeld, alsmede dat op zijn website wordt doorverwezen naar een website van de heer [naam voormalig mede-eigenaar Prostelko] (voormalig mede-eigenaar van Prostelko Productie B.V. en Prostelko Nederland B.V.) en niet naar de website van Prostelko.
4.1.4.
Gelet hierop is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter door [eiser] in strijd gehandeld met de veroordeling onder rechtsoverweging 6.2. van het vonnis van 11 maart 2014. Derhalve kan geen sprake zijn van een verbod om het tussen partijen gewezen vonnis met betrekking tot de verbeurte van dwangsommen ten uitvoer te leggen, een veroordeling van Prostelko tot het opheffen van de ten laste van [eiser] gelegde beslagen, alsmede een veroordeling van Prostelko tot betaling aan [eiser] van de bedragen, die zij ingevolge reeds gelegde executoriale beslagen heeft en nog zal ontvangen.


Licentieovereenkomst geëindigd door buitengerechtelijke ontbinding
4.2.1.
Volgens [eiser] levert het niet verstrekken van een nadere onderbouwing door middel van een accountantsverklaring een ernstige toerekenbare tekortkoming op. (...) Dat betekent dat [eiser] op dit punt niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de vereisten voor een geslaagd beroep op de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst op de b-grond is voldaan.

4.2.2.
Verder stelt [eiser] dat Prostelko in strijd handelt met artikel 10 van de overeen-komst, hetgeen volgens hem ook een ernstige toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst oplevert.
(...)
[eiser] heeft in het kader van deze [red. kort geding]procedure onvoldoende aannemelijk kunnen maken dat aan de vereisten voor een geslaagd beroep op de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst op de b-grond is voldaan.

4.2.3.
Tevens heeft [eiser] de buitengerechtelijke ontbinding gegrond op het ontbreken van verdere zinvolle exploitatiemogelijkheden. Ter onderbouwing van deze stelling voert hij aan dat de situatie na het vonnis van 11 maart 2014 aanmerkelijk is veranderd, in die zin dat daadwerkelijke zinvolle exploitatiemogelijkheden gewoonweg niet meer bestaan, zodat de licentieovereenkomst volstrekt inhoudsloos is geworden.(...) Dat de verkoop van het Prostelko-stelkozijn in de afgelopen jaren is achtergebleven bij de bij aanvang van de licentieovereenkomst opgegeven prognose van 50.000 stuks, alsmede dat er op dit moment onduidelijkheid bestaat over wie - na het faillissement van Prostelko Productie B.V. - de productie voor zijn rekening zal nemen, kan in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen nog niet het standpunt rechtvaardigen dat van verdere zinvolle exploitatiemogelijkheden geen sprake meer is.
Geoordeeld wordt dat, nu [eiser] in het bestek van dit kort geding niet voldoende aanneme-lijk heeft gemaakt dat er geen verdere zinvolle exploitatiemogelijkheden van het Prostelko-stelkozijn meer bestaan, hij zich daarom ook niet met succes op de c-grond van artikel 14 kan beroepen.

4.2.4
De conclusie van dit alles is dat niet aannemelijk is geworden dat er gegronde redenen bestonden om op 17 juli 2014 over te gaan tot een buitengerechtelijke ontbinding van de licentieovereenkomst. De vorderingen van [eiser] onder punten 4. tot en met 9. komen derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.

IEF 14621

Geen inbreuk op daknivelleringssysteem

Rechtbank Den Haag 28 januari 2015, IEF 14621; ECLI:NL:RBDHA:2015:1886 (Zoontjes Beton tegen Livingroof)
Octrooirecht. Geen inbreuk. Fixed constructions, bouw. Zoontjens Beton brengt onder het merk DNS een daknivelleringssysteem voor parkeerdaken, dakterrassen, balkons op de markt, zij is houdster van NL1022568 voor een steun voor een tegelvloer. Livingroof brengt ook een systeem op de markt onder het merk ONS (ophoog- en nivelleer-systeem). De gemiddelde vakman zal conclusie 1 begrijpen dat de oplegschijf zelf voldoende stijf is om de daarop geplaatste tegel te ondersteunen. Er staat niet vast dat er sprake is van inbreuk, de vorderingen worden afgewezen.

5.2.1. Conclusie 1 definieert de steun in samengestelde toestand en schrijft geenszins voor dat uitsluitend de oplegschijf de tegel draagt. De conclusie sluit niet uit dat de oplegschijf de tegel in samenwerking met het steundeel draagt. De oplegschijf moet zo stijf zijn dat deze bij normaal gebruik een tegel kan dragen. Bij normaal gebruik bevinden de hoekpunten van de tegels zich op of nabij het midden van het steundeel. Conclusie 1 vereist niet dat de oplegschijf zo stijf moet zijn dat het een tegel kan ondersteunen, ook als een hoekpunt van de tegel zich niet boven het steundeel bevindt.

5.3. Het standpunt van Zoontjens Beton overtuigt de rechtbank niet. De gemiddelde vakman zal conclusie 1 aldus begrijpen dat de oplegschijf zelf voldoende stijf is om de daarop geplaatste tegel te ondersteunen2. Die functie blijkt uitdrukkelijk uit de bewoordingen van conclusie 1 inhoudende een stijve oplegschijf voor het dragend ondersteunen. In de beschrijving en de tekeningen vindt de gemiddelde vakman voorts geen enkele aanwijzing voor een uitleg zoals die door Zoontjens Beton wordt bepleit en die er op neerkomt dat voldoende is dat de oplegschijf het gewicht van de tegel kan overbrengen op het steundeel. Integendeel, de beschrijving weerspreekt die uitleg. (...)

5.5. Het beroep van Zoontjens Beton op equivalentie ziet op de stelling van Livingroof dat het product ONS gebruik maakt van twee identieke flexibele platen. Nu geen inbreuk kan worden aangenomen al omdat het product ONS niet het onder 5.1.1 bedoelde kenmerk heeft, kan het beroep op maatregelen die equivalent zouden zijn aan het onder 5.1.2 genoemde kenmerk onbesproken blijven.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14610

Advies: Geen nietigheidsbezwaren tegen blokkeerinrichting achterdeur

Octrooicentrum NL 30 december 2014, IEF 14610 (Bick Tegen Matador)
Octrooirecht. Advies ex artikel 84 Rijksoctrooiwet 1995 inzake de nieuwheid en inventiviteit van octrooi NL2004134 voor een 'blokkeerinrichting voor het blokkeren van ten minste één aan een achterzijde van een voertuig, zoals een bus of auto, gelegen deur.' Tot algemene vakkennis behoort niet het inzicht, hoe een specifieke constructie van een blokkeerinrichting zodanig gemodificeerd moet worden dat een slot op borgmiddelen gemakkelijk uitwisselbaar is zonder de borgmiddelen te vervangen. Het advies luidt dat geen van de aangevoerde nietigheidsbezwaren van toepassing is op het octrooi.

p. 11. Voor de volledigheid merkt Octrooicentrum Nederland op, dat het tot de algemene kennis van de vakman op het gebied van blokkeerinrichtingen behoort, dat er sloten bestaan die gemakkelijk uitwisselbaar zijn, bijvoorbeeld hangsloten. Zo wordt bijvoorbeeld bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 10 van D3 een gemakkelijk uitwisselbaar hangslot bij een blokkeerinrichting toegepast om borgmiddelen in de vorm van een moer (‘nut 430’) op een draadstang (‘threaded shaft 428’) te vergrendelen. Tot zijn algemene kennis behoort ook, dat een hangslot vaak samenwerkt met een of meerdere ogen. Tot zijn algemene kennis behoort echter niet het inzicht, hoe een specifieke constructie van een blokkeerinrichting zodanig gemodificeerd moet worden dat een slot op borgmiddelen gemakkelijk uitwisselbaar is zonder de borgmiddelen te vervangen. Indien hij daarvoor, zoals in het onderhavige geval, geen aanwijzingen krijgt uit de stand van de techniek, is naar het oordeel van Octrooicentrum Nederland inventieve arbeid nodig om te komen tot een blokkeerinrichting met een behuizing die een oog omvat voor samenwerking met het slot.
(...) p.12.  Octrooicentrum Nederland komt tot de slotsom dat, uitgaande van de 5 blokkeerinrichting volgens figuur 9 van D3 en het daarbij geconstateerde probleem, de vakman op basis van de in het geding gebrachte documenten, al dan niet in combinatie met zijn algemene kennis, niet zal komen tot een oplossingin de vorm van een inrichting met de kenmerken volgens conclusie 1 van het octrooi. Het bezwaar van gebrek aan inventiviteit tegen conclusie 1 wordt daarom ongegrond geacht.
IEF 14599

Indirecte inbreuk op de tweede medische indicatie van werkzame stof

Hof Den Haag 27 januari 2015, IEF 14599; ECLI:NL:GHDHA:2015:1769 (Novartis tegen Sun Pharmaceutical)
Uitspraak ingezonden door Rutger Kleemans en Arvid van Oorschot, Freshfields Bruckhaus Deringer. Octrooirecht. Preferentiebeleid zorgverzekeraars. Novartis is houdster van EP1296689 voor een 'method of administering bisphosphonates'. De werkzame stof zoledroninezuur is niet langer beschermd in verband met de ziekte van Paget (de eerste indicatie). Sun is marktvergunninghouder voor een generiek geneesmiddel met goedkeuring voor behandeling van de ziekte van Paget. Middels een carve-out is bij het CtBG verzocht om in de SmPC en bijsluiter osteoporose te laten verwijderen. De voorzieningenrechter [IEF 13841] wees de vorderingen van Novartis af, omdat in de conclusie de geclaimde uitvinding niet direct en ondubbelzinnig is geopenbaard in het prioriteitsdocument US 689. De geclaimde uitvinding moet het probleem oplossen en het hof oordeelt dat Novartis wel een beroep op prioriteit van US 689 toekomt. De inventiviteitsaanval van Sun faalt. Het indirecte inbreukverbod wordt toegewezen.

Sun had in het kader van de tender van VGZ duidelijk moeten maken dat het Generieke Product slechts voor de behandeling van de ziekte van Paget bestemd is, en niet voorgeschreven of geleverd mocht worden voor de behandeling van osteoporose (tweede medische indicatie).

Aan alle verzekeringsmaatschappen en ziekenhuizen die een tender hebben uitgeschreven of met wie een overeenkomst is gesloten voor de levering van het Generiek Product, moet een brief gezonden worden.

Beroep op prioriteit van US 689 - nieuwheid
4.1 De maatstaf voor de beoordeling of Novartis een beroep toekomt op de prioriteit van VS 689 is, of in dat document, in zijn geheel beschouwd, de in conclusie 7 van het octrooi geclaimde uitvinding direct en ondubbelzinnig aan de gemiddelde vakman, gebruikmakend van zijn algemene vakkennis, wordt geopenbaard2. De geclaimde uitvinding dient in het prioriteitsdocument nawerkbaar te zijn geopenbaard, in die zin dat aannemelijk dient te zijn dat de geclaimde uitvinding werkt, of in andere woorden: het probleem oplost.

4.21 Het hof is voorshands van oordeel dat niet valt aan te nemen dat de gemiddelde vakman op de prioriteitsdatum door een van deze publicaties, niettegenstaande zijn kennis van voornoemd werkingsmechanisme van bisfosfonaten, ertoe zou worden aangezet een interval van een jaar te hanteren bij de behandeling van osteoporose. Ze bevestigen veeleer de heersende opvatting dat bisfosfonaten ten minste eenmaal per botremodelleringscyclus (die 3-4 maanden duurt) moeten worden toegediend. De enkele omstandigheid dat er wellicht een sterke behoefte bestond om de doseringsfrequentie terug te brengen is onvoldoende.

4.27 De slotsom is dat de inventiviteitsaanval van Sun, net als overigens in de Engelse procedure, niet slaagt.

4.36 Sun heeft ook onvoldoende gemotiveerd gesteld dat zij er moeite voor heeft gedaan om VGZ ervan te overtuigen dat zij haar tender anders diende in te richten om inschrijving door Sun mogelijk te maken met respectering van de octrooirechten van Novartis, bijvoorbeeld door de tender voor zoledroninezuur voor de toepassing van osteoporose enerzijds en voor de toepassing voor Paget anderzijds te scheiden. Indien VGZ voor dat argument ongevoelig zou zijn (geweest) en de wijze van inrichting van de tender het Sun onmogelijk zou maken daarop in te schrijven, dan is dat een omstandigheid die Sun aan VGZ moet tegenwerpen. Het levert Sun evenwel niet een vrij brief op om inbreuk te maken op octrooirechten van Novartis.

4.37 De slotsom is dat het hof voorshands van oordeel is dat 5cm indirect inbreuk maakt op het Octrooi in de zin van art. 73 jo.70 ROW.

4.3$ Het door Novartis gevorderde indirecte inbreukverbod komt voor toewijzing in aanmerking. Het standpunt van Sun dat een dergelijk verbod in strijd zou zijn met het Nederlandse of Europese mededingingsrecht wordt verworpen. Vooropgesteld moet worden dat de vrijheid van Sun om haar Generieke Product aan te bieden en te leveren voor de behandeling van de ziekte van Paget door het door Novartis verzochte verbod om indirecte inbreuk te maken op haar octrooi niet wordt aangetast. Dat een dergelijk verbod er in de praktijk toe zou kunnen leiden dat de levering van het Generieke Product voor de behandeling van de ziekte van Paget wordt bemoeilijkt is een gevolg van de door VGZ gehanteerde wijze van vergoeding van geneesmiddelen aan haar verzekerden — zolang VGZ er voor zou kiezen het thans door haar gehanteerde preferentiebeleid onverkort toe te passen — en beperkt tot de verzekerden van VGZ. Het is niet een omstandigheid waarop Novartis enige invloed heeft of die aan haar valt toe te rekenen. Het opleggen van een algemeen verbod om indirecte inbreuk te maken is daarenboven niet te kwalificeren als een mededingingsrechtelijk ontoelaatbare afspraak, maar als de handhaving van een wettelijk monopolie door Novartis op grond van de aan haar toegekende octrooirechten. Dat Novartis misbruik maakt van een machtspositie door haar octrooirechten jegens Stin te handhaven is door Sun niet voldoende gemotiveerd gesteld.

4.43 Het gevorderde gebod een brief te zenden aan alle verzekeringsmaatschappen en ziekenhuizen die een tender hebben uitgeschreven of met wie een overeenkomst is gesloten voor de levering van Generiek Product, zal worden toegewezen in de vorm zoals hierna geformuleerd. (...)

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
BirdBuzz

IEF 14567

Conclusie AG: Aandacht voor (geringe) reversibiliteit

Conclusie AG HR 16 januari 2015, IEF 14567 (Xingraphics c.s. tegen AGFA)
Conclusie ingezonden door Otto Swens en Remco de Ranitz, Vondst. Octrooirecht. Afga en Pakon zijn gezamenlijk houdster van EP 0823327B1 voor een methode van het maken van fotogevoelige lithografische drukplaten. Het hof verbood de indirecte octrooiinbreuk door Xingraphics c.s., gezamenlijk of ieder afzonderlijk. Zie tevens [IEF 12291].

In deze octrooizaak is in cassatie aan de orde de maatstaf die de rechter moet hanteren bij het verbinden van rechtsgevolgen aan het niet-overleggen van (bewijs)stukken door de octrooihouder waarop hij een beroep heeft gedaan (art. 21, 22 en 58 Rv) [klacht slaagt ten dele], de toepassing van de criteria van het inventiviteitsvereiste bij de beoordeling van de geldigheid van het octrooi [onderdeel faalt], en de motivering omtrent de indirecte octrooi-inbreuk [onderdeel slaagt]. Er is slechts een geringe reversibiliteit van maximaal 10% en dat is geen voldoende substantiële mate. De conclusie strekt tot vernietiging en verwijzing.

Het hof achtte bewezen dat de FIT-platen voldoen aan kenmerk 8 inzake de oplosbaarheid zodat van (indirect) octrooiinbreuk sprake is. Het hof heeft onvoldoende kenbaar aandacht besteed aan het feit dat in beide testen slechts een geringe reversibiliteit is geconstateerd, wat erop duidt dat de FIT-platen niet voldoen aan kenmerk 8 van de conclusie. Het zou niet moeten gaan om reversibiliteit, maar of er sprake is van een substantiële mate van reversibiliteit, namelijk van gemiddeld 67% (tussen 37% en 87%). De tests, zowel van Agfa als Xingraphics c.s., spreken over een maximale 10% film remaining ratio, hetgeen niet substantieel is.

Partijen zijn proceskosten in cassatie overeengekomen.

IEF 14558

HvJ EU: ABC voor covalent gebonden werkzame stof

HvJ EU 15 januari 2015, IEF 14558; zaak C-631/13 (Forsgren)
Octrooirecht. ABC. Begrip ‚werkzame stof’ – Pneumokokkenconjugaatvaccin – Pediatrisch gebruik – Dragerproteïne – Covalente binding. Het Hof beantwoordt de gestelde vragen [IEF 13458] en verklaart voor recht:
1) De artikelen 1, onder b), en 3, onder a), van [ABC-verordening] moeten aldus worden uitgelegd dat zij in beginsel niet eraan in de weg staan dat voor een werkzame stof een aanvullend beschermingscertificaat wordt afgegeven wanneer deze werkzame stof covalent is gebonden aan andere werkzame stoffen in de samenstelling van een geneesmiddel.

2)      Artikel 3, onder b), van verordening nr. 469/2009 moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een aanvullend beschermingscertificaat wordt afgegeven voor een werkzame stof waarvan het effect niet valt onder de therapeutische indicaties waarop de vergunning voor het in de handel brengen betrekking heeft.

Artikel 1, onder b), van verordening nr. 469/2009 moet aldus worden uitgelegd dat een dragerproteïne die door middel van een covalente binding is geconjugeerd aan een polysaccharide-antigeen slechts als „werkzame stof” in de zin van deze bepaling kan worden aangemerkt indien is aangetoond dat zij een eigen farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect heeft dat valt onder de therapeutische indicaties van de vergunning voor het in de handel brengen, wat door de verwijzende rechter moet worden nagegaan aan de hand van alle feitelijke omstandigheden van het hoofdgeding.

Gestelde vragen:

Kan overeenkomstig de artikelen 1, sub b, en 3, sub a en b, van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen1 , wanneer is voldaan aan de overige voorwaarden, een beschermingscertificaat voor een door een basisoctrooi beschermde werkzame stof (in casu: proteïne D) worden afgegeven wanneer deze werkzame stof in covalente (moleculaire) binding met andere werkzame stoffen in het geneesmiddel (in casu: Synflorix) is opgenomen, maar toch haar eigen werking behoudt?
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
2.1.    Kan overeenkomstig artikel 3, sub a en b, van verordening (EG) nr. 469/2009 een beschermingscertificaat voor de door het basisoctrooi beschermde stof (in casu: proteïne D) worden afgegeven wanneer deze stof een eigen therapeutische werking heeft (in casu als vaccin tegen Haemophilus influenzae-bacteriën), maar de vergunning voor het geneesmiddel geen betrekking heeft op deze werking?
2.2.    Kan overeenkomstig artikel 3, sub a en b, van verordening (EG) nr. 469/2009 een beschermingscertificaat voor de door het basisoctrooi beschermde stof (in casu: proteïne D) worden afgegeven wanneer deze stof in de vergunning als „drager” voor de eigenlijke werkzame stof (in casu: pneumokokkenpolysaccharide) wordt aangeduid, zij als „adjuvans” de werking van deze stof versterkt, maar deze werking in de vergunning voor het geneesmiddel niet uitdrukkelijk wordt vermeld?
IEF 14538

Engelstalige website met .nl-toplevel maakt inbreuk op Nederlands octrooi

Vzr Rechtbank Den Haag 9 januari 2015, IEF 14538; ECLI:NL:RBDHA:2015:755 (Ventraco Chemie tegen VWS)
Octrooirecht. Ventraco (eiser) is bij eerder vonnis [IEF 14178] bevolen om inbreuk op octrooi NL-C2002442 te staken. Ventraco bestrijdt de verbeurde dwangsommen, omdat er geen sprake zou zijn van het aanbieden of leveren van het product gericht op het Nederlandse publiek. Op de website staan echter een Nederlands adres en telefoonnummer (met internationale kengetallen). Nederlandse afnemers komen via Nederlandstalige Google zoekresultaten bovendien gemakkelijk op de betreffende website terecht. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van Ventraco af en veroordeelt haar in de proceskosten.

5.10. Zoals hiervoor overwogen, dient bij de uitleg van het verbod te worden gekeken naar de vraag of deze handelwijze naar Nederlands octrooirecht een inbreuk op het octrooi vormt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan daaraan in redelijkheid niet worden getwijfeld. Het aanbod is gedaan door het in Nederland gevestigde Ventraco, via haar website onder het toplevel domain ‘.nl’. In het Engelstalige deel van de website heeft Ventraco Nederlandse contactgegevens vermeld: een adres en telefoonnummer in Nederland. Dit alles duidt er op dat de website mede op het Nederlandse publiek is gericht. In Nederland gevestigde afnemers zullen de Engelse taal voldoende machtig zijn om de Engelstalige webpagina’s van Ventraco te begrijpen. Het feit dat de betreffende pagina’s in het Engels zijn opgesteld, brengt dan ook niet mee dat die pagina’s zich niet mede richten op Nederland. Ook het feit dat er internationale kengetallen bij het telefoon- en faxnummer zijn genoemd en er buitenlandse referentieprojecten zijn vermeld, zullen de bezoeker niet duidelijk maken dat het aanbod van RheoFalt HP-EM niet (mede) gericht is op toepassing in Nederland. Uit de door VWS overgelegde zoekresultaten van Google blijkt bovendien dat Nederlandse afnemers via die zoekmachine gemakkelijk op de Engelstalige pagina’s van de website van Ventraco terecht kunnen komen. Het feit dat er ook een Nederlandstalig deel van de website van Ventraco bestaat, staat daar niet aan in de weg.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14527

Octrooiinbreuk op wegdekfunderingsconstructie

Rechtbank Den Haag 7 januari 2015, IEF 14527 (Permavoid tegen HTW Infiltratietechniek)
Uitspraak ingezonden door Jaap Bremer en Eline Schiebroek, BarentsKrans. Octrooirecht. Inbreuk. VRO-procedure. Permavoid heeft een door voertuigen te berijden wegdekfunderingsconstructie met funderingslaag ontwikkeld en heeft daarvoor octrooi EP 1 311 727 B1. HTW biedt 'Varioboxen' aan in samenwerking met aannemers. In deze VRO-procedure, met afwijkende termijnen voor indienen van producties, is geen ruimte om producties alsnog toe te laten. HTW bestrijdt zonder succes de gestelde octrooi-inbreuk.

Ze voert aan dat de Varioboxen ongeschikt zijn omdat de verbindingen zwakker zijn en zullen bezwijken onder constante druk van verkeer, terwijl in correspondentie werd verzekerd dat een laag Varioboxen (zonder geogrid of gewapend geotextiel) minstens dezelfde drukverdelende sterkte heeft. Vorderingen worden toegewezen en HTW wordt in de proceskosten (in conventie en reconventie) veroordeeld.

In reconventie: Het octrooi is nawerkbaar. De toevoeging 'and the like' impliceert dat de vinding onder andere kan worden toegepast bij een door voertuige te berijden wegdek en is geen toegevoegde materie. De ingeroepen nieuwsheidsschadelijke octrooien zijn gericht op drainage, zij openbaren echter niet het kenmerk van een funderingslaag. Er is geen ander inventiviteitsschadelijk materiaal overlegd.

IEF 14521

Gebruik van babyolie voor verwijderen van latexlijm is bekend

Hof Den Haag 30 december 2014, IEF 14521 (X tegen SES Nederland)
Uitspraak ingezonden door Richella Soetens en Marc van Wijngaarden, Bird & Bird. X is houdster van NL1017056 en EP1221289 voor een werkwijze voor het vastmaken van een streng haar met latexlijm én het verwijderen van die lijm met natuurlijke olie. Door de rechtbank [IEF 9439] en eerder in kort geding [IEF 1314] werd geoordeeld dat de conclusies van het octrooi vernietigbaar zijn vanwege gebrek aan inventiviteit. Van nadere omstandigheden voor een beroep op de 'tenzij-clausule' uit 1019h Rv inzake proceskostenveroordeling is niet gebleken. Het Hof bekrachtigt het vonnis.

13. Uit de hiervoor geciteerde passages van de blz. 133 en 134 van Jayne, in samenhang beschouwd met het onder 10 overwogene, volgt dat het op de prioriteitsaanvraagdatum van EP 289 binnen het bereik van de gemiddelde vakman lag om minerale olie of babyolie te gebruiken voor het verwijderen tan de latexlijm. (...)

11. Nu noch het toepassen van latexlijm noch het gebruik van natuurlijke, huidvriendelijke olie om deze lijm te verwijderen noch de combinatie daarvan als inventief is aan te merken. is - gezien het in rov. 8 geformuleerde uitgangspunt - conclusie 1 van EP 289 nietig wegens gebrek aan uitvindershoogte zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld. Grief III van X faalt derhalve.
IEF 14496

In reconventie vernietigt Netflix deels octrooi toegangssysteem voor mediadiensten

Rechtbank Den Haag 17 december 2014, IEF 14496; ECLI:NL:RBDHA:2014:16691 (Opentv tegen Netflix)
Octrooirecht. OpenTV richt zich op het verwerven, beschermen en handhaven van IE voor de Kudelski Groep en is houdster van EP 0 879 534 B1 voor toegangsysteem en -werkwijze voor gekoppelde mediadiensten. Netflix houdt zich bezig met onder meer het aanbieden van zogeheten on demand internet streaming media. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Netflix terecht aangevoerd dat conclusie 9 van EP 534 niet nieuw is in het licht van de PCT-aanvrage WO 699 die tevens is gepubliceerd als EP584. De hulpverzoeken die OpenTV naar voren heeft gebracht, kunnen het octrooi geen nieuwheid verschaffen. De reconventioneel gevorderde vernietiging van de conclusies 1-3 en 6-16 is toewijsbaar.

4.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Netflix terecht aangevoerd dat conclusie 9 van EP 534 niet nieuw is in het licht van de PCT-aanvrage WO 97/02699 (hierna: WO 699) die tevens is gepubliceerd als EP 0 835 584. In dit verband kan onbesproken blijven of het beroep op voorrang dat in EP 534 wordt gedaan, gegrond is. Ook als dat zo zou zijn (wat Netflix bestrijdt), ligt de prioriteitsdatum van WO 699 vóór de prioriteitsdatum van EP 534 en behoort WO 699 dus tot de voor de beoordeling van de nieuwheid van EP 534 relevante stand van de techniek in de zin van artikel 54 lid 3 van het Europees Octrooiverdrag (hierna: EOV).

4.3. (...) De rechtbank is met Netflix van oordeel dat de gemiddelde vakman de hierin beschreven decoder zal aanmerken als ‘electronic detecting means for electronically extracting the address’ in de zin van conclusie 9 van EP 534 aangezien de decoder de adressen elektronisch uit het vertical blanking interval ‘stript’. OpenTV heeft ook niet toegelicht waarom zij dat anders ziet.

4.4. Het betoog van OpenTV dat WO 699 geen ‘means for indicating to the user that an address has been extracted which permits communication with an online service provider’ openbaart, is gebaseerd op de veronderstelling dat de weergave van een geëxtraheerd adres op het scherm, zoals WO 699 openbaart in de hiervoor geciteerde passage, niet kan worden aangemerkt als een middel voor het aanduiden dat een adres is afgeleid in de zin van conclusie 9 van EP 534. De rechtbank is met Netflix van oordeel dat die veronderstelling ongegrond is. Het weergeven van het adres op het scherm is juist een voor de hand liggende manier om de gebruiker aan te duiden dat een adres is afgeleid. OpenTV heeft ook geen reden gegeven voor haar stelling dat de gemiddelde vakman zou menen dat de weergave van het adres op het scherm niet kan worden aangemerkt als een middel voor het aanduiden dat een adres is afgeleid in de zin van conclusie 9 van EP 534.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blog:
Lawfox