Modellenrecht  

IEF 3936

Kledingvoorschrift

kleding.bmpRechtbank ‘s-Gravenhage 7 mei 2007, KG 07-280. Paletti Collections B.V. tegen Shoeby-Shop c.s.

Auteursrecht en niet-ingeschreven Gemeenschapsmodelrecht op kinderkleding. Ontlening is aannemelijk.

Het gaat in deze zaak om drie ontwerpen voor meisjeskledingstukken uit de zomercollectie 2006 van eiseres Paletti. Deze kledingstukken zijn in het voorjaar van 2005 ontworpen door Paletti en vanaf voorjaar/zomer 2005 aangeboden aan de detailhandel. Tot de zomercollectie 2007 van gedaagden Shoeby Shop c.s. behoren onder meer 3 meisjeskledingstukken uit de Jilly & Mitch lijn. Deze zijn op zijn vroegst in januari 2006 door Shoeby Shop ontworpen.

Paletti vordert – samengevat – een auteursrechtinbreukverbod, alsmede een verbod tot het maken van inbreuk op niet-ingeschreven Gemeenschapsmodellen, voorts een verbod tot onrechtmatig handelen door Shoeby Shop cs met diverse nevenvorderingen.

Volgens de Voorzieningenrechter moet er in dit kort geding vanuit worden gegaan dat bij alle drie ingeroepen ontwerpen van Paletti sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk en van een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel.

Shoeby Shop c.s. hebben volgens de rechter geen relevant overzicht verschaft van het vormgevingserfgoed van dit soort kinderkleding. Hetgeen zij in dit verband naar voren hebben gebracht bevat naar eigen zeggen uitsluitend materiaal dat stamt van ná het uitbrengen van de dagvaarding, te weten overzichten van diverse thans gevoerde (kinder)kledingcollecties die in brochures en op internet zijn te vinden in maart 2007: “Shoeby Shop c.s. verliezen daarmee evenwel de datering van de Paletti ontwerpen uit het oog, die voorshands auteursrechtelijk moet worden bepaald in het voorjaar van 2005 en niet-ingeschreven Gemeenschapsmodelrechtelijk in de zomer van 2005, althans in januari 2006.

Het verweer van Shoeby Shop c.s. dat geen sprake is van werken of modellen van Paletti, omdat beweerdelijk alle toegepaste kenmerkende vormgevingselementen zouden worden bepaald door de huidige mode, trend of stijl of door eisen van functionaliteit, kan volgens de rechter evenmin doel treffen vanwege het ontbreken van enige steekhoudende onderbouwing. Overigens komt volgens de rechter geen van de door Shoeby Shop c.s. overgelegde (maar ontijdige) afbeeldingen van ontwerpen naar voorlopig oordeel ook maar in de buurt van de ontwerpen van Paletti: “Zodoende dient er in dit kort geding van te worden uitgegaan dat de ontwerpen van Paletti origineel zijn. In die optiek is bovendien bij alle drie ontwerpen auteursrechtelijk sprake van een eigen oorspronkelijk karakter dat het persoonlijk stempel van de maker draagt. Ook moet zodoende worden aangenomen dat de Paletti ontwerpen modelrechtelijk nieuw zijn, dus dat er geen identieke modellen (waarmee is bedoeld: ontwerpen waarvan de kenmerken slechts in onbelangrijke details van die van de Paletti ontwerpen verschillen) voor het publiek ter beschikking waren voor de zomer van 2005, althans januari 2006. En tenslotte moet zodoende worden aangenomen dat deze ontwerpen Gemeenschapsmodelrechtelijk een eigen karakter hebben, dus bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk wekken, dan die van modellen voorafgaand aan de zomer van 2005, althans januari 2006.”

De totaalindruk van het ontwerpen van Paletti worden voorshands niet voldoende afwijkend geoordeeld van die van Shoeby Shop c.s.. Voorshands wordt dan ook geoordeeld dat Shoeby Shop c.s. ten aanzien van alle drie de ontwerpen inbreuk maken op de ontwerpen van Paletti: “Dat Shoeby Shop c.s. zelfstandig in alle drie gevallen onafhankelijk van de Paletti ontwerpen en zonder daaraan te ontlenen tot hun ontwerpen zouden zijn gekomen, zoals zij stellen, maar geenszins onderbouwen, is voorshands bij deze stand van zaken, alleen al gelet op het verschil in ontstaan in de tijd van de ontwerpen van Paletti en Shoeby Shop c.s. en de niet betwiste positie van (…) [Paletti’s] kleding op de markt, onaannemelijk en moet worden verworpen.” De vorderingen van Paletti worden dan ook grotendeels toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 3842

In de meubelbranche

Rechtbank Haarlem , 17 januari 2007, LJN: BA3451. HS Design B.V. tegen Voortman Kantoormeubelen B.V.

Auteursrecht eiser, maar geen modelrechten gedaagde op kantoormeubellijn. Geen recht op naamsvermelding. De rechtbank adviseert partijen om professionele hulp te zoeken. wijst daarbij op het bestaan van deskundigen op het gebied van het auteursrecht in de meubelbranche.

Door H. [naam] (hierna te noemen “[naam]”) zijn in opdracht van Voortman kantoormeubelen en bijbehorende accessoires ontworpen, i.c. aangeduid als de “On-Line producten”). In maart 1996 is HS Design opgericht. [Naam] is directeur en enig aandeelhouder van HS Design. Bij akten van 29 maart 1996 en 1 januari 2001 zijn alle industriële en intellectuele eigendomsrechten in verband met door [naam] in het verleden ontworpen (kantoor)meubelen aan HS Design overgedragen. Voortman en HS Design krijgen vervolgens een geschil over de afgesproken provisie en naamsvermelding. In september 2006 deponeert Voortman de ontwerpen voor de On-Line producten als model bij het BBIE.

Voor de rechtbank is het het oorspronkelijke karakter van de ontwerpen van [naam] voor de On-Line-producten gegeven. “De omstandigheid dat [naam] mogelijk bestaande en bekende, en dus niet slechts nieuwe elementen in zijn ontwerpen heeft verwerkt doet aan het vorengaande niet af, evenmin als de omstandigheid dat de vormgeving mede door technische en functionele elementen wordt bepaald.” (5.8)

“Voortman heeft voorts nog aangevoerd dat de door [naam] ontworpen On-Line producten door haar in de loop van de tijd ingrijpend zijn gewijzigd. (…) Het recht van verveelvoudiging behoort tot de exploitatierechten van de auteursrechthebbende. Op grond van het bepaalde in artikel 13 Aw moet onder de verveelvoudiging van een werk mede worden verstaan iedere gehele of gedeeltelijke bewerking in gewijzigde vorm, welke niet als een nieuw, oorspronkelijk werk moet worden aangemerkt. Dat bedoelde wijzigingen hebben geleid tot een nieuw oorspronkelijk werk is door Voortman niet gesteld en uit hetgeen zij over het gewijzigd zijn van de On-Line producten heeft gesteld, ook niet aannemelijk geworden.” (5.9).

Het verweer dat het auteursrecht op de modellen bij Voortman als opdrachtgever rust wordt verworpen. Correspondentie tussen partijenen kan “niet anders worden uitgelegd dan dat partijen zijn overeengekomen dat het auteursrecht op de On-line producten aan [naam] toekomt en dat Voortman provisie betaalt over de omzet van de producten voor de exploitatie van dit auteursrecht. (…)  Nu ingevolge artikel 3.6 sub c BVIE geen recht op een model wordt verkregen, indien in het model gebruik wordt gemaakt van een reeds bestaand auteursrechtelijk beschermd werk zonder toestemming van de houder van dit auteursrecht, kan Voortman ook om die reden geen rechten ontlenen aan haar inschrijving bij het Bureau d.d. 27 september 2006. Gesteld noch gebleken is immers dat [naam] of HS Design dergelijke toestemming heeft gegeven.” (5.13)

Over de licentieovereenkomst stelt de rechtbank: “Nu Voortman aldus uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt dat zij geen voortzetting verlangt van de overeenkomst, kan geen sprake zijn van een stilzwijgende verlenging daarvan. Het feit dat Voortman door is gegaan met het produceren en verkopen van On-Line producten doet hier niet aan af.” (5.14)

De vordering tot naamvermelding wordt afgewezen, omdat het de persoonlijkheidsrechten van H zelf betreft, niet het aan HS overgedragen auteursrecht: “Een contractuele bevoegdheid is gesteld noch gebleken, terwijl ingevolge artikel 25 Aw alleen de maker van een werk een vordering als de onderhavige kan instellen. HS Design is niet de maker van het werk, terwijl [naam] geen partij is in de onderhavige procedure.” (5.15)

De rechtbank raadt partijen wel aan om professionele hulp te zoeken:  “Resumerend zal alleen hetgeen onder 3.1.1 is gevorderd worden toegewezen. De rechtbank realiseert zich dat daarmee het geschil tussen partijen niet is opgelost. Ter voorkoming van nieuwe gerechtelijke procedures geeft de rechtbank partijen in overweging om, eventueel onder begeleiding van een mediator, in onderhandeling te treden om gezamenlijk tot een redelijke auteursrechtelijke vergoeding te komen. De rechtbank wijst daarbij op het bestaan van deskundigen op het gebied van het auteursrecht in de meubelbranche.” (5.17) Mediators kunnen zich dus melden.

Omdat partijen over en weer ten dele in het gelijk en ongelijk worden gesteld, heeft elk van partijen de eigen proceskosten te dragen.

Lees het vonnis hier.

IEF 3807

Klepaandrijving

rtrkatrk.gifRechtbank ‘s-Gravenhage, 11 april 2007, HA ZA 05-942. Rotork Plc. tegen Shanghai Autork Digital Apparatus Co. Ltd. (met dank aan Gitta van der Meer, Lovells).

Klepaandrijvingen. Inbreuk op Gemeenschapsmodel, Gemeenschapsmerk en auteursrechten (folders) van Rotork. Vonnis waarin veel rechtsgebieden aan de orde komen en waaruit maar weer eens blijkt dat weinig afstand houden gevaarlijk is. De, in dit geval Chinese, bumperklever wordt (gedeeltelijk) cross-border veroordeeld voor inbreuk.

Beiden partijen in het geding zijn leverancier van klepaandrijvingen. Eiser, Rotork, is houdster van Gemeenschapsmodellen van klepaandrijvingen, alsmede van de Gemeenschapsmerken ROTORK en IQ. Autork biedt klepaandrijvingen aan van type IK en IKT en heeft in haar stand op de ‘Valve World 2004 Conference & Expo’ folders aanwezig gehad, waarvan de inhoud in grote mate zou overeenstemmen met de inhoud van folders van Rotork.

In de zomer van 2004 hebben partijen besprekingen gevoerd over een mogelijke overname van Autork door Rotork. Nadat de onderhandelingen zijn afgebroken heeft Rotork in China gevorderd Autork te verbieden inbreuk te maken op een haar toekomend (Chinees) modelrecht/octrooirecht. Rotork stelt dat Autork door het produceren en in de EU aanbieden van de modellen IK en IKT inbreuk maakt op haar modelrecht en auteursrecht op het ontwerp van haar modellen IQ en IQT. Zij stelt dat de modellen van Autork klakkeloze imitaties zijn van haar producten en dat tevens sprake is van slaafse nabootsing. Het gebruik van de tekens AUTORK, IK en IKT beschouwt Rotork als inbreuken op haar merkrechten. De inhoud van de folder van Autork zou inbreuk maken op het auteursrecht van Rotork.

Autork erkent dat haar klepaandrijvingen gelijkenis vertonen met die van Rotork, maar meent dat er duidelijke verschillen zijn aan te wijzen. De gelijkenissen zouden bovendien terug te voeren zijn op de technische eisen die aan dergelijke producten worden gesteld.

Modelrecht

De rechtbank oordeelt dat de modellen van Autork geen andere algemene indruk wekken dat die van Rotork; de verschillen zijn hiervoor te gering. Omdat er sprake is van modelinbreuk, hoeft de vordering op basis van slaafse nabootsing en inbreuk op auteursrecht op de modellen niet nader te worden onderzocht.

Auteursrecht

Vergelijking van de folders van Autork en Rotork leert dat de folders van gedaagde vrijwel geheel -inclusief afbeeldingen- overeenstemt. Het dient dan ook te gelden als een verveelvoudiging, waarmee Autork inbreuk maakt op het aan Rotork toekomende auteursrecht.

Merkinbreuk

De rechtbank stelt dat Autork de gewraakte tekens gebruik voor dezelfde waren als waarvoor de merken van Rotork zijn geregistreerd. De merken Autork en Rotork stemmen auditief en visueel overeen. Ook is er sprake van begripsmatige overeenstemming: ‘tork’ verwijst naar ‘torque’ en betekent moment (van kracht). Hierdoor wordt verwarringsgevaar aannemelijk geacht.

Omdat er naar het oordeel van de rechtbank geen auditieve, visuele en begripsmatige overeenstemming bestaat tussen het merk IQ enerzijds en de tekens IK en IKT anderzijds, wordt hier echter geen merkinbreuk aangenomen.

Autork dient met onmiddellijke ingang iedere inbreuk op het Auteursrecht van Rotork in Nederland en op het Gemeenschapsmerk en het Gemeenschapsmodel van Rotork in Nederland en op het grondgebied van de overige lid-staten te staken en gestaakt te houden. Opgemerkt wordt nog dat “De vordering de ge- en verboden uit te doen strekken tot de handelingen van Greatork of een andere met Autork gelieerde rechtspersoon zal worden afgewezen. De enkele omstandigheid dat een rechtspersoon met dezelfde bestuurders gelijkende klepaandrijvingen op de markt brengt is daarvoor ontoereikend."

Een pan-Europese handhavingsrichtlijnconforme veroordeling, waarbij het deze keer niet lijkt te gaan om de richtlijnconforme proceskostenveroordeling, zit er nog niet in.

Lees het vonnis hier. Afbeeldingen hier.

IEF 3805

Klepaandrijvingen

klepaandrijvingen.jpgRechtbank ‘s-Gravenhage, 11 april 2007, zaaknr./rolnr. 239273 / HA ZA 05-942. Rotork Plc. tegen Shanghai Autork Digital Apparatus Co. Ltd. (met dank aan Gitta van der Meer, Lovells Amsterdam).

Klepaandrijvingen. Inbreuk op Gemeenschapsmodel, Gemeenschapsmerk en auteursrechten (folders) van Rotork. Redelijk recht-door-zee-vonnis, waarbij wel veel rechtsgebieden aan de orde komen.

Beiden partijen in het geding zijn leverancier van klepaandrijvingen. Eiser, Rotork, is houdster van Gemeenschapsmodellen van klepaandrijvingen, alsmede van de Gemeenschapsmerken ROTORK en IQ. Autork biedt klepaandrijvingen aan van type IK en IKT en heeft in haar stand op de ‘Valve World 2004 Conference & Expo’ folders aanwezig gehad, waarvan de inhoud in grote mate zou overeenstemmen met de inhoud van folders van Rotork.

In de zomer van 2004 hebben partijen besprekingen gevoerd over een mogelijke overname van Autork door Rotork. Nadat de onderhandelingen zijn afgebroken heeft Rotork in China gevorderd Autork te verbieden inbreuk te maken op een haar toekomend (Chinees) modelrecht/octrooirecht. Rotork stelt dat Autork door het produceren en in de EU aanbieden van de modellen IK en IKT inbreuk maakt op haar modelrecht en auteursrecht op het ontwerp van haar modellen IQ en IQT. Zij stelt dat de modellen van Autork klakkeloze imitaties zijn van haar producten en dat tevens sprake is van slaafse nabootsing. Het gebruik van de tekens AUTORK, IK en IKT beschouwt Rotork als inbreuken op haar merkrechten. De inhoud van de folder van Autork zou inbreuk maken op het auteursrecht van Rotork.
Autork erkent dat haar klepaandrijvingen gelijkenis vertonen met die van Rotork, maar meent dat er duidelijke verschillen zijn aan te wijzen. De gelijkenissen zouden bovendien terug te voeren zijn op de technische eisen die aan dergelijke producten worden gesteld.
Modelrecht
De rechtbank oordeelt dat de modellen van Autork geen andere algemene indruk wekken dat die van Rotork; de verschillen zijn hiervoor te gering. Omdat er sprake is van modelinbreuk, hoeft de vordering op basis van slaafse nabootsing en inbreuk op auteursrecht op de modellen niet nader te worden onderzocht.
Auteursrecht
Vergelijking van de folders van Autork en Rotork leert dat de folders van gedaagde vrijwel geheel -inclusief afbeeldingen- overeenstemt. Het dient dan ook te gelden als een verveelvoudiging, waarmee Autork inbreuk maakt op het aan Rotork toekomende auteursrecht.
Merkinbreuk
De rechtbank stelt dat Autork de gewraakte tekens gebruik voor dezelfde waren als waarvoor de merken van Rotork zijn geregistreerd. De merken Autork en Rotork stemmen auditief en visueel overeen. Ook is er sprake van begripsmatige overeenstemming: ‘tork’ verwijst naar ‘torque’ en betekent moment (van kracht). Hierdoor wordt verwarringsgevaar aannemelijk geacht.

IEF 3804

Eerst even voor jezelf lezen

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 april 2007, HA ZA 05-942. Rotork Plc. tegen Shanghai Autork Digital Apparatus Co. Ltd. (met dank aan Gitta van der Meer, Lovells Amsterdam).

Klepaandrijvingen. Inbreuk op Gemeenschapsmodel, Gemeenschapsmerk en auteursrechten (folders) van Rotork. 

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 april 2007, HA ZA 05-583. Bakker Hydraulic B.V. tegen JKB Transporttechniek B.V. (met dank aan Leo Kooy, Vriesendorp & Gaade).

Europees octrooi voor een knijperbak. Geen bak voor knijpers, maar een grijper voor hijskranen. De rechtbank vernietigt het Nederlandse deel van het octrooi (niet nieuw) .

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 april 2007, HA ZA 06-544. Single Buoy Moorings Inc. c.s. tegen Bluewater Energy Services B.V.

Gestelde inbreuk op Europees octrooi met betrekking tot turret mooring system. Partijen zijn elkaar al eerder in Den Haag tegengekomen.  De P-37 van gedaagde Bluewater,  zelfs als deze in een schip is ingebouwd, valt niet onder de conclusies van het, amper vernieuwende, octrooi. De rechtbank verklaart zich, in de geest van Gat/LuK, onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen, voor zover deze is gebaseerd op onrechtmatig handelen door Bluewater c.s. waarbij uitsluitend inbreuk op het buitenlandse maar niet tevens het Nederlandse deel van het Europese octrooi wordt verweten.

Lees het arrest hier.

IEF 3738

Grijpers

grprs.gifRechtbank van Eerste aanleg van het Arrondissement Kortrijk, beschikking van 17 januari 2007, zaak nr. 06/1365/A(a4a). Demolition and Recycling Equipment B.V., tegen bvba CUB (met dank aan Wouter Pors  en Bruno Vandermeulen, Bird & Bird)

Belgische zaak over auteursrecht en modelrecht op grijper. De niet zichtbare technische bepaalde onderdelen leggen het af tegen de totaalindruk

Demolition vordert (onder meer) dat de rechter in kort geding vaststelt dat CUB inbreuk pleegt op de auteursrechten van Demolition met betrekking tot de “Grijper” waarvoor eveneens een internationaal model is geregistreerd.

Eiser Demolition produceert onder meer schroot-sorteergrijpers, waaronder de “Grijper”.CUB is actief in dezelfde branche en produceert een sloop- en sorteergrijper onder de naam “CUB Sloop-Sorteergrijper”. Demolition is van oordeel dat deze machines van CUB slaafse nabootsingen (zo te lezen in België eerder een overkoepelend begrip en niet een laatste vangnet zoals in Nederland)  betreffen van de Grijper.

De rechter is van oordeel dat de Grijper van Demolition een auteursrechtelijk beschermd werk is. Demolition heeft door middel van een oorspronkelijke combinatie van al dan niet originele elementen vorm gegeven aan de Grijper, die getuigt van een oorspronkelijkheid die het resultaat is van haar persoonlijke visie. Bovendien stelt de rechter vast dat het merendeel van de verschillen met de CUB-grijper niet zichtbaar zijn en enkel betrekking hebben op de technische werking, of louter technische details betreffen die nauwelijks waarneembaar zijn en geen invloed hebben op de algemene vormgeving van het werk.

Nu deze elementen zonder manipulaties van de grijper niet zichtbaar of moeilijk zichtbaar zijn, hebben ze volgens de rechter geen invloed op de algemene vormgeving en zijn derhalve niet relevant voor de inbreukvraag. De verschillen die wel zichtbaar zijn hebben ook geen invloed op de algemene indruk van de vormgeving.

De rechter is ten slotte van oordeel dat CUB duidelijk de bedoeling heeft gehad om de Grijper te imiteren en om de potentiële klant in verwarring te brengen. “Het algemene beeld dat de verweerster door middel van CUB-grijper gerealiseerd heeft, benadert dat van de Grijper op zeer gelijkende wijze, derwijze dat de verweerster inbreuk gepleegd heeft op de Auteurswet.”

Lees de beschikking hier.

IEF 3594

Nog even de BTMW

bengh.gifBenelux Gerechtshof, 19 december 2006, Conclusie A-G Dubrulle in zaak A 2006/3, Electrolux Home Products B.V. tegen Multimediamaatschappij van de Auteurs van de Visuele Kunsten, afgekort Sofam C.V.B.A.

Modellenrecht. Over het hoofd gezien in de kerstvakantie: Prejudiciële vragen aan BenGH met betrekking tot het auteursrecht op (het model van) een beursstand. De BTMW geldt niet voor niet-gedeponeerde modellen en een opdrachtgever is geen ontwerper in de zin van 6.2 BTMW (3.8 BVIE) als hij het model niet vervaardigt of verhandelt.

Artikel 6.2 BTMW, waarop de prejudiciële vragen betrekking hebben, bepaalt: “Indien een tekening of model op bestelling is ontworpen, wordt, behoudens andersluidend beding, degene die de bestelling heeft gedaan als ontwerper beschouwd, mits de bestelling is gedaan met het oog op een gebruik in handel of nijverheid van het voortbrengsel waarin de tekening of het model is belichaamd”

De eerste vraag van het Hof van Cassatie “peilt naar de mogelijkheid” om artikel 6.2 BTMW toch toepasselijk te achten op niet-gedeponeerde modellen.

De A-G stelt dat de BTMW haar bescherming biedt mits de voorwaarde voor het depot is nageleefd en dat dat dus ook geldt voor artikel 6.2. “De gehele toepassing van de BTMW op niet-gedeponeerde modellen zou dan ook merkwaardig zijn, nu een wet slechts toepasselijk kan zijn als zijn toepassingsvoorwaarden zijn vervuld.”

De tweede vraag (moet de opdrachtgever beschouwd worden als de ontwerper van het model
als hij het niet vervaardigt of verhandelt?) behoeft bij afwezigheid van depot eigenlijk geen beantwoording, maar voor het geval dat, concludeert de A-G toch dat  artikel 6.2 als uitdrukkelijke voorwaarde stelt dat de bestelling van de tekening of het model met het oogmerk op een gebruik in handel of nijverheid van het voortbrengsel waarin de tekening of het model is belichaamd wordt gedaan.

 “Ze sluit dus klaarblijkelijk uit dat de “besteller” die dat oogmerk niet nastreeft als de ontwerper kan worden beschouwd.” Eigenlijk enkel de opdrachtgever, die van plan is het model (op industriële schaal) (in verschillende exemplaren) te vervaardigen en te verhandelen, als ontwerper moet worden beschouwd. Een eenmalige verhuur van dit model beantwoordt niet aan deze voorwaarde, ook al werd het model “gebruikt” in de handel.

Lees de conclusie hier.

IEF 3522

Voortent met een andere algemene indruk

aronde.jpgVoorzieningenrechter ‘s-Gravenhage 20 februari 2007, rolnr. 279867 Joesphus Johannus Martinus Bax tegen Fortex Caravanvoortenten c.s.

Gemeenschapsmodellen voor een tent en een tent die een andere algemene indruk bij de geïnformeerde gebruiker achterlaat dan de modeldepots.

Bax is rechthebbende op twee Gemeenschapsmodellen voor tenten en hij roept deze in tegen Fortex c.s. die een voortent op de Nederlandse markt brengen onder de naam Aronde.

Bax vordert – samengevat – Fortex c.s. te bevelen iedere inbreuk op de modelrechten van Bax dan wel slaafse nabootsing van zijn modellen te staken en gestaakt te houden, met diverse nevenvorderingen, een en ander op straffe van een dwangsom, alsmede een voorschot op de schadevergoeding of winstafdracht van EUR 5.000,-, met kosten.

De Voorzieningenrechter laat het nietigheidsverweer van Fortex in het midden omdat naar zijn voorlopig oordeel van inbreuk geen sprake is. De Aronde wekt volgens de voorzieningenrechter een andere algemene indruk bij de geïnformeerde gebruiker dan het modeldepot van Bax. De voorzieningenrechter somt daartoe in zijn de vonnis de verschillen tussen de modeldepots en de Aronde op en neemt in aanmerking dat op zich een voortent met ellipsvormige voorboog reeds bekend was zodat de bescherming van het model zich niet tot toepassing van een dergelijke boog als zodanig kan uitstrekken.

De vorderingen gebaseerd op de modelrechten van Bax worden dan ook afgewezen. Hetzelfde geldt voor de vorderingen voor zover gebaseerd op slaafse nabootsing. Van een verwarringwekkende kopie is volgens de Voorzieningenrechter geen sprake.

Bax wordt veroordeeld in de proceskosten. Bax heeft de hoogte van de door de advocaat van Fortex c.s. ingediende declaratie met specificatie betwist. “Bij gebreke echter aan een werkelijk gemotiveerde betwisting en gelet op de omstandigheid dat het hier niet om een feitelijk of juridisch zeer ingewikkelde zaak gaat, in welk kader eerder reeds een bedrag van EUR 15.000,- als redelijke en evenredige advocaatkosten werden toegekend conform de Handhavingsrichtlijn (vgl. Vzr Den Haag 17 oktober 2006, Howe/Casala), zal het door Fortex c.s. opgevoerde bedrag van EUR 11.783,74 worden toegekend.” Lees het vonnis hier.

IEF 3335

Dameslaarzen

lrs.gifRechtbank Den Haag van 23 januari 2007, KG ZA 06-1461. Calzature Lamica Di Marco Lami & C.SNC en Boekhorn B.V. tegen SPM Shoetrade B.V.

Gestelde auteursrecht- en (ongeregistreerde) gemeenschapsmodelrechtinbreuk met betrekking tot dameslaarzen (afbeeldingen in het vonnis). Er kan echter niet worden vastgesteld welke laars als eerste is ontworpen of geopenbaard.

Lamica brengt een dameslaars op de markt genaamd WEZIA die wordt gekenmerkt door onder meer een spitse, puntige leest, donder “soft” leer, een rijgveter in de hiel, een zijrits en een bewerkte neus. SPM verkoopt een vergelijkbare laars. Boekhorst B.V. is een agent van SPM. Lamica spreekt SPM en haar agent onder meer aan op grond van auteursrecht- en (ongeregistreerde) gemeenschapsmodelrechtinbreuk alsmede op grond van onrechtmatig handelen in de vorm van slaafse nabootsing.

Ten aanzien van de agent Boekhorst B.V. oordeelt de rechter dat Lamica niet-ontvankelijk is in haar vorderingen. Boekhorst B.V. had immers betoogd dat zij niet als maker van de laars kan worden beschouwd, wat niet door Lamica is betwist.

De Rechtbank stelt dat voor het slagen van de vorderingen jegens SPM een noodzakelijke voorwaarde is dat van ontlening sprake is door SPM van het ontwerp van Lamica.

Lamica slaagt er echter niet in om te bewijzen dat de WEZIA laars eerder dan februari 2006 op de markt is gebracht. Wel brengt Lamica nog andere ontwerpen laarzen met vergelijkbare kenmerken in het geding, die mogelijk eerder op de markt zouden zijn gebracht. De rechtbank acht ook dit niet bewezen. Dit staat echter nog los van het feit dat enkel overnemen van stijlkenmerken als ingevolge een bepaald modebeeld zonder bijeenkomende omstandigheden niet met enig IE-recht beschermbaar is en evenmin onrechtmatig.

Op haar beurt stelt SPM dat zij haar ontwerp in het najaar 2005 heeft ontworpen. Maar SPM slaagt er evenmin in te bewijzen dat haar ontwerp voor februari 2006 openbaar gemaakt zou zijn.

Niet kan worden vastgesteld welke laars als eerste is ontworpen of geopenbaard. De “omkering”-rechtspraak – zie o.a. HR NJ 1993/164 (Barbie) en HR NJ 2003/17 (Una Voce Particulare – gaat dan ook niet op. Verder is het in dit kort geding niet aannemelijk geworden dat sprake is van ontlening, wat de mogelijkheid openlaat dat de laarzen onafhankelijk van elkaar zijn ontworpen. In het midden kan blijven of de WEZIA laars een auteursrechtelijk beschermd werk is of voor ongeregistreerde gemeenschapsmodelbescherming in aanmerking komt. Ook de vordering op grond van slaafse nabootsing wordt afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 3290

EEX + GmodV = bevoegdheid

Rechtbank ’s Gravenhage 17 januari 2007, HA ZA 06-2498. Garmin (Europe) Ltd c.s. tegen TomTom International B.V.

Vonnis in bevoegdheidsincident in bodemprocedure over Gemeenschapsmodelrechten. Toepassing EEX-bepalingen in combinatie met GmodV.

Garmin vordert een verklaring voor recht – met gelding in alle EU lidstaten - dat zij met haar producten (navigatiesystemen in auto’s) geen inbreuk maakt op de Gemeenschapsmodelrechten van TomTom. (Lees hier een eerder vonnis van de Voorzieningenrechter van dezelfde rechtbank waarin geoordeeld werd dat Garmin geen inbreuk maakt op deze modelrechten).

In reconventie vordert TomTom om Garmin c.s. (vier procespartijen in totaal) te gebieden om ieder gebruik van de Garmin navigatiesystemen, die volgens TomTom wel degelijk inbreuk maken op haar modelrechten, in de gehele EU te staken.


Garmin stelt in incident dat de rechtbank ’s Gravenhage voor wat betreft de vorderingen in reconventie slechts bevoegd is voor Nederland. Garmin (Europe) Ltd, is immers gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, zodat volgens Garmin op grond van artikel 82 lid 1 jo 83 lid 1 GmodV alleen de Engelse rechter paneuropees bevoegd is. Garmin voegt daaraan toe dat de overige drie Garmin vennootschappen weliswaar geen woonplaats hebben in Europa, maar wel geacht kunnen worden een vestiging te hebben in het Verenigd Koninkrijk bij Garmin (Europe) Ltd., zodat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ook voor deze partijen beperkt zou zijn tot Nederland. Garmin slaagt er echter niet in deze laatste stelling te bewijzen.


De rechtbank volgt ook overigens het betoog van Garmin niet. Zij constateert allereerst dat bevoegdheid in reconventie samenhangt met de bevoegdheid in conventie (op grond van artikel 5 en artikel 6 sub 3 EEX, omdat de tegeneis voortvloeit uit het rechtsfeit waarop de eis in conventie is gegrond). De rechtbank stelt vervolgens vast dat zij in conventie paneuropees bevoegd is op grond van 82 lid 1 jo 83 lid 1 GmodV, omdat verweerster TomTom in Nederland is gevestigd.


Volgens de rechtbank is zij in reconventie op grond van artikel 82 lid 2 jo 83 lid 1 GmodV paneuropees bevoegd ten aanzien van de niet in de EU gevestigde Garmin vennootschappen.  Wat betreft de in het Verenigd Koninkrijk gevestigde Garmin (Europe) Ltd. concludeert de rechtbank dat zij – gelet op het bepaalde in artikel 6 sub 3 EEX - ook ten aanzien van deze procespartij in reconventie paneuropees bevoegd is, omdat er sprake is van een vordering in reconventie die het ‘spiegelbeeld’ is van de vordering in conventie. De bevoegdheid in reconventie kan bij een dergelijke samenhang van vorderingen niet kleiner zijn dan de bevoegdheid in conventie, aldus de rechtbank.


Lees het vonnis hier.