Rechtspraak  

IEF 12084

Prejudiciële vragen: Openbaarmaking van een model in een folder buiten de EU

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 25 oktober 2012, zaak C-479/12 (Gautzsch Großhandel tegen Münchener Boulevard Möbel Joseph Duna GmbH) - dossier

In navolging van de eerdere signalering in IEF 12012, nu uitgebreid. Niet-ingeschreven gemeenschapsmodel. Toepassing van welk nationaal recht bij verschillende vorderingen.

Verzoekster brengt tuinmeubelen op de Duitse markt waaronder een tuinpaviljoen ‘Schmiedeeisen/Elégance’, waarvan een afbeelding (baldakijn) in de verwijzingsbeschikking is opgenomen. Verweerster brengt sinds 2006 een in China vervaardigde baldakijn, genaamd ‘Athen’ op de markt. Verzoekster meent aanspraak te kunnen maken op bescherming als niet-ingeschreven gemeenschapsmodel omdat het model in 2004 door haar zaakvoerder is ontworpen en in april/mei 2005 in een branche catalogus is opgenomen. Zij stelt dat verweerster het paviljoen ‘Athen’ aan de hand van verzoeksters ontwerp heeft nagemaakt en dient vorderingen in om een eind te maken aan deze inbreuk. Verweerster stelt dat het ontwerp in China tot stand is gekomen zonder kennis van verzoeksters werk. In 2005 is het model al te zien geweest op een tentoonstelling van de fabrikant in China om aan Europese afnemers voor te stellen. Ook verzoekster zou langs die weg van het model op de hoogte zijn. Haar vordering is dan ook verjaard en er heeft rechtsverwerking plaatsgevonden. Nadat verweerster in eerste instantie en in beroep in het ongelijk is gesteld krijgt zij toestemming voor de herzieningsprocedure.

De verwijzende Duitse rechter (Bundesgerichtshof) heeft alvorens uitspraak te kunnen doen uitleg nodig over Vo. 6/2002 om verweersters claim te beoordelen, en stelt het HvJ EU zes vragen:

1. Moet artikel 11, lid 2, van verordening nr. 6/2002 aldus worden uitgelegd dat een model bij een normale gang van zaken redelijkerwijs ter kennis kan zijn gekomen van ingewijden in de betrokken sector die in de Unie werkzaam zijn, wanneer afbeeldingen ervan aan handelaars zijn gedistribueerd?

2. Moet artikel 7, lid 1, eerste zin, van verordening nr. 6/2002 aldus worden uitgelegd dat een model, hoewel het zonder een uitdrukkelijke of stilzwijgende voorwaarde van geheimhouding aan derden is bekendgemaakt, bij een normale gang van zaken niet redelijkerwijs ter kennis kan zijn gekomen van ingewijden in de betrokken sector die in de Unie werkzaam zijn, wanneer

    a) het enkel voor bepaalde ondernemingen van de betrokken sector beschikbaar is gesteld, of
    b) het is tentoongesteld in een tentoonstellingsruimte van een onderneming in China die buiten het gebruikelijke waarnemingsveld van de analisten van de betrokken markt is gelegen?

3. a) Moet artikel 19, lid 2, van verordening 6/2002 aldus worden uitgelegd dat de houder van een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel het bewijs moet leveren dat het aangevochten gebruik voortvloeit uit het namaken van het beschermde model?
    b) Indien de derde vraag, sub a, bevestigend wordt beantwoord:

Wordt de bewijslast omgekeerd of kan de houder van een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel aanspraak maken op een lichtere bewijslast, wanneer het model en het aangevochten gebruik ervan in grote mate overeenstemmen?

4. a) Kan het recht om volgens artikel 19, lid 2, juncto artikel 89, lid 1, sub a, van verordening 6/2002 een verbodsvordering in te stellen op grond dat inbreuk op een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel is gemaakt, verjaren?
    b) Indien de vierde vraag, sub a, bevestigend wordt beantwoord: Wordt deze verjaring geregeld door het Unierecht, en zo ja, door welke bepaling?

5. a) Kan met betrekking tot het recht om volgens artikel 19, lid 2, juncto artikel 89, lid 1, sub a, van verordening 6/2002 een verbodsvordering in te stellen op grond dat inbreuk op een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel is gemaakt, sprake zijn van rechtsverwerking?
    b) Indien de vijfde vraag, sub a, bevestigend wordt beantwoord: Wordt deze rechtsverwerking geregeld door het Unierecht, en zo ja, door welke bepaling?

6. Moet artikel 89, lid 1, sub d, van verordening 6/2002 aldus worden uitgelegd dat op vorderingen tot vernietiging [van nagemaakte goederen], informatieverstrekking en schadevergoeding die wegens inbreuk op een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel voor de volledige Unie worden ingesteld, het recht dient te worden toegepast van de lidstaat waar de inbreukmakende handelingen zijn verricht?

Op andere blogs:
Class 99 (Gautzsch Großhandel reference for CJEU)
Class 99 (Gautzsch Grosshandel)

IEF 12048

Geen sprake van slaafse nabootsing Blackstone-schoenen

Vzr. Rechtbank Arnhem 23 november 2012, LJN BY6496 (Blackstone tegen Brainwave & Aqa)
 Uitspraak ingezonden Gregor Vos en Jasper Klopper, Klos Morel Vos & Schaap.

Inhoudsindicatie. Auteursrecht, Gemeenschapsmodelrecht, slaafse nabootsing.

Blackstone houdt het merk BLACKSTONE voor verschillende modellen schoenen. Blackstone beroept zich de auteursrechtbescherming van zijn schoenmodellen en stelt dat er sprake van slaafse nabootsing van de schoenen van Blackstone door de inbreukmakende modellen van Brainwave & Aqa. Blackstone eist staking van de inbreukmakende modellen. Brainwave& Aqa verweren zich en stellen onder meer dat de Blackstone-schoenmodellen niet origineel zijn voor auteursrechtelijke bescherming, er is ontlening van het al eerder bestaande model Andre1. De schoenen van Blackstone hebben geen eigen onderscheidende plaats op de markt en van slaafse nabootsing is dus geen sprake.

De Rechtbank oordeelt dat  de elementen van de schoenen als zodanig niet een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen en zodoende niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen, waardoor er geen sprake is van een onderscheidend vermogen van de Blacksone-schoenen en aldus verwarring tussen de schoenen van partijen niet te duchten is. De vorderingen op grond van inbreuk op het auteursrecht en slaafse nabootsing moeten worden afgewezen.

4.19. Het ligt op de weg van Blackstone, die een beroep doet op slaafse nabootsing, om aannemelijk te maken dat de Blackstone-schoenen een eigen plaats op de markt hebben. (...)4.20. Uit voorgaande volgt dat vooralsnog ervan moet worden uitgegaan dat de specifieke Blackstone-schoenen (de AM32 en CK01 modellen) geen eigen onderscheidende plaats op de markt hebben gehad ten tijde van het op de markt komen van de Brainwace en Aqa-schoenen, waardoor er geen sprake is van een onderscheidenvermogen van de Blackstone-schoenen en aldus verwarring tussen de schoenen van partijen niet te duchten is. Dit staat een geslaagd beroep op slaafse nabooting in de weg met als gevolg dat ook de vorderingen op grond van slaagse nabootsing moeten worden afgewezen.

De beslissing
De voorzieningenrechter

5.1. verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het geschil ten aanzien van de Gemeenschapsmodelrechtelijke grondslag en verwijst de zaak in zoverre en in staat waarin deze zich bevindt naar de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage,

5.2. wijst de vorderingen voor het overige af,

Lees een afschrift KG ZA 12-563, LJN BY6496.

Op andere blogs:
Mode-recht (Rechter: geen auteursrecht op schoenen van Blackstone)

IEF 12012

Openbaarmaking van een model in folder buiten de EU

BGH 16 augustus 2012, I ZR 74/10 (Gartenpavillon)

Door een tip van Bartosz Sujecki.

Niet-ingeschreven gemeenschapsmodel. Toepassing van welk nationaal recht bij verschillende vorderingen. In dit arrest gaat het over een tuintent (Gartenpavilion) die door een medewerker van de eiser is ontworpen en in een reclamefolder wordt verspreid. Daarnaast is de tuintent aan twee bedrijven (in Belgie en China) voorgesteld. Het BGH heeft zes vragen ter uitleg aan het Hof van Justitie EU gesteld:

1. Het BGH wil weten of voor een openbaarmaking van een model voldoende is dat het model in een folder is opgenomen en deze folder naar verkooppunten is verspreid.
2. Verder wil het BGH weten of van een openbaarmaking geen sprake is, indien het model slechts aan een onderneming is geopenbaard of een onderneming buiten de EU (hier China).

3. Met vraag 3 wil het BGH weten hoe de bewijslastverdeling is voor de inbreuk op het niet ingeschreven gemeenschapsmodel.
4. De vierde vraag heeft betrekking op een de verjaring van een verbodvordering wegens inbreuk op een ingeschreven gemeenschapsmodel. Is een verjaring van toepassing en zo ja welk recht is hierop van toepassing?
5. Voorts wil het BGH weten of en zo ja onder welke voorwaarden de mogelijkheid bestaat dat de rechthebbende zijn recht niet meer kan uitoefenen en geen verbod wegens inbreuk op het niet ingeschreven gemeenschapsmodel mag vragen. Met andere woorden: Kan dit recht vervallen?
6. Tot slot wil het BGH weten welk nationaal recht van toepassing is op de vordering tot vernietiging, schadevergoeding en verkrijging van informatie. Is hier de Rome II-Vo van toepassing of is hier art. 89 lid 1 van de GemeenschapsmodellenVo van toepassing?

IEF 12005

Bepalingen die niet van toepassing zijn op de nietigheidsprocedure

HvJ EU 15 november 2012, zaak C-180/11 (Bericap tegen Plastinnova)

Prejudiciële vragen gesteld door Fovárosi Bíróság (rechtbank Budapest; Hongarije)

Procesrecht en beoordeling van bewijs in een geding voor de nationale rechter ter zake van een vordering tot nietigverklaring van een gebruiksmodel. Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Bericap en Plastinnova over het gestelde ontbreken van nieuwheid en onderliggende uitvinderswerkzaamheid van een gebruiksmodel. Bij beslissing nr. U9200215/58 heeft het Hongaarse octrooibureau deze vordering tot nietigverklaring afgewezen onder verwijzing naar artikel 42, lid 3, van de octrooiwet. Uitleg van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele-eigendomsrechten, opgenomen in bijlage 1 C bij de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele-eigendomsrechten, van het Unieverdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom van 20 maart 1883, en van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

Aangezien de bepalingen van de artikelen 2, lid 1, en 3, lid 2, van richtlijn 2004/48/EG (...), uitgelegd tegen de achtergrond van artikel 2, lid 1, van het Verdrag van Parijs (...) en artikel 41, leden 1 en 2, van de [TRIPs-Overeenkomst] niet van toepassing zijn op een nietigheidsprocedure als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, kunnen deze bepalingen niet worden geacht zich ertegen te verzetten dat de rechter in een dergelijke gerechtelijke procedure:
– niet gebonden is aan de vorderingen en andere verklaringen van partijen en ambtshalve de overlegging van de noodzakelijk geachte bewijzen kan gelasten;
– niet gebonden is aan een administratieve beslissing die op een vordering tot nietigverklaring is gegeven, noch aan de daarin vastgestelde feiten, en
– bewijzen die reeds in het kader van een eerdere vordering tot nietigverklaring werden overgelegd, niet opnieuw kan onderzoeken.

Gestelde vragen:

1) Is het verenigbaar met het Unierecht dat in een wijzigingsprocedure met betrekking tot een vordering tot nietigverklaring van een gebruiksmodel de maatregelen, procedures en rechtsmiddelen zo zijn gestructureerd dat de nationale rechter niet gebonden is aan de door de partijen geformuleerde vorderingen en overige verklaringen met rechtsgevolgen en, met name dat de rechter ambtshalve de noodzakelijk geachte bewijsmaatregelen kan gelasten?

2) Is het verenigbaar met het Unierecht dat in een wijzigingsprocedure met betrekking tot een vordering tot nietigverklaring van een gebruiksmodel de maatregelen, procedures en rechtsmiddelen zo zijn gestructureerd dat de nationale rechter bij zijn beoordeling niet gebonden is aan de administratieve beslissing die op de vordering tot nietigverklaring is gegeven, noch aan de daarin vastgestelde feiten evenmin als aan met name de nietigheidsgronden die tijdens de administratieve procedure zijn aangevoerd, of aan de verklaringen, beoordelingen en bewijzen die tijdens de administratieve procedure zijn overgelegd?

3) Is het verenigbaar met het Unierecht dat in een wijzigingsprocedure met betrekking tot een nieuwe vordering tot nietigverklaring van een gebruiksmodel de maatregelen, procedures en rechtsmiddelen zo zijn gestructureerd dat de nationale rechter van de documenten die de nieuwe vordering betreffen – met inbegrip van het bewijs omtrent de stand van de techniek – die documenten uitsluit die reeds ter ondersteuning van de vorige vordering tot nietigverklaring van het gebruiksmodel zijn aangevoerd?”

Op andere blogs:
IPKat (Is Hungarian IP litigation bad for your health? Or, the Battle of Bericap)
IE-Forum (Kort commentaar bij Bericap tegen Plastinnova)
IE-Forum (Update met Apple/Samsung kort commentaar bij HvJ EU Bericap tegen Plastinnova)
NautaDutilh (Claims for legal fees in IP cases: are they restricted as a result of the ECJ decision in Bericap?)

IEF 11996

Verzadiging van de stand van de techniek, algemene tendens en de vrijheid van de ontwerper

Gerecht EU 13 november 2012, gevoegde zaken T-83/11 en T-84/11 (Antrax It / OHMI - THC (Radiateurs de chauffage))

Gemeenschapsmodel. Beroep ingesteld door de houder van gemeenschapsmodel nr. 000593959- 0001 (radiatoren voor verwarming), strekkende tot vernietiging van beslissing R 1451/20093 van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM), waarbij de vordering tot nietigverklaring ingediend door The Heating Company BVBA is ingewilligd. De beslissingen van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) worden vernietigd voor zover daarbij modellen nrs. 000593959‑0001 en 000593959‑0002 nietig werden verklaard.

De verzadiging van de stand van de techniek kon van dien aard zijn dat de geïnformeerde gebruiker gevoeliger was geworden voor de verschillen op het vlak van de interne verhoudingen van deze verschillende modellen. Het Gerecht heeft enkel niet aanvaard dat een algemene tendens inzake vormgeving kan worden beschouwd als een factor die de vrijheid van de ontwerper beperkt, aangezien juist die vrijheid de ontwerper in staat stelt nieuwe vormen en nieuwe tendensen te ontdekken of vernieuwend te zijn in het kader van een bestaande tendens.

Het Gerecht heeft in het arrest Communicatie-apparatuur T-153/08 daarentegen niet willen verklaren dat een situatie van verzadiging van de stand van de techniek irrelevant moet worden geacht voor de beoordeling van het eigen karakter van een model. Het Gerecht heeft hooguit elke overweging over de esthetiek van het onderzochte model of over het commerciële succes van het voortbrengsel waarin het model is verwerkt, uitgesloten van de beoordeling van het eigen karakter.

97 Uit deze overwegingen volgt dat, hoewel de bestreden beslissingen verzoeksters argument inzake een verzadiging van de stand van de techniek uitdrukkelijk vermelden en dit argument relevant was voor de beoordeling van het eigen karakter van de litigieuze modellen, deze beslissingen geen enkele motivering met betrekking tot dit betoog bevatten.

81 De vaststelling dat de vrijheid van de ontwerper niet door technische of reglementaire vereisten was beperkt, antwoordde immers geenszins op de vraag of de facto sprake was van een „verzadiging van de stand van de techniek” door het bestaan van andere modellen van thermosifons of van radiatoren met dezelfde globale kenmerken als de betrokken modellen, waarbij de verzadiging van de stand van de techniek van dien aard kon zijn dat de geïnformeerde gebruiker gevoeliger was geworden voor de verschillen op het vlak van de interne verhoudingen van deze verschillende modellen.

84 Subsidiair betoogt het BHIM, daarin gesteund door interveniënte, dat verzoekster hoe dan ook de verzadiging van de stand van de techniek niet heeft aangetoond en dat het BHIM niet hoeft te antwoorden op argumenten die van geen belang of irrelevant zijn. Het BHIM verwijst ook naar het arrest Communicatie-apparatuur (punt 37 supra, punt 58) en stelt dat het Gerecht in dat arrest een verzadiging van de stand van de techniek die enkel verband houdt met een tendens inzake vormgeving, als niet-relevant heeft afgewezen, of nog het beginsel heeft bevestigd dat het bestaan van een dergelijke tendens irrelevant is in het kader van de beoordeling van het eigen karakter.

Op andere blogs:
Class 99 (OHIM scalded in radiator appeal)

IEF 11991

Onvolmaakte bolvormige vormgeving is oorspronkelijk

Rechtbank van Koophandel Antwerpen 25 september 2012, A/11/10734 (JOHNSTONE Finnbar en BVBA XL tegen BVBA Alterego)

Uitspraak ingezonden door Dieter Delarue, Allen & Overy.

Auteursrecht op meubel. Vervalst Chinese modelregistratie. Publicatievordering.

Johnstone ontwerp meubelen en andere objecten in glasvezel en polyethyleen, waaronder de BALL CHAIR. Alterego verkoopt meubelen waaronder het model BUDA dat een slaafse kopie is, aldus eiser, van de Ball Chair. Daarop heeft Alterego de zeteltjes niet meer te koop aangeboden, de eerdere catalogus niet meer verdeeld, uit de toonzalen gehaald en voorraad teruggezonden.

De onvolmaakte bolvormige vormgeving met afgeplatte onderkant en de uitsnijding van het kenmerkende zitvlak met vloeiende lijnen maken de BALL CHAIR oorspronkelijk en deze elementen zijn overgenomen in het BUDA-model. Alterego legt een document voor waaruit zou blijken dat er reeds een certificaat van een modelregistratie in het Chinees octrooiregister is van vóór 1995 (waarbij eisende partijen wijzen op de vermeend vervalste foto aan een onbestaand modelnummer).

De inbreuk wordt aanvaard en de stakingsvordering wordt gegrond beschouwd. De vordering tot publicatie of bekendmaking, met als doel beëindiging van de inbreuk dan wel de uitwerking ervan, wordt niet nuttig geacht in het licht van het wettelijk doel.

Op andere blogs:
Meubelrecht (Als je als verkoper niet weet dat een product nagemaakt is, maak jij dan toch auteursrechtinbreuk?)

IEF 11989

De onthoudingsverklaring is in feite een vaststellingsovereenkomst

Rechtbank Breda 24 oktober 2012, zaaknr. 232134 / HA ZA 11-450 (Stas B.V. tegen Jan van Boxtel Artitec B.V.)

Stas exploiteert een groothandel in ophang- en presentatiesystemen die zich tevens heeft toegelegd op de vervaardiging van hang- en sluitwerk, een ophanghaakje genaamd Cobra heeft zij als Benelux model 32367-02 geregistreerd. Artitec exploiteert een onderneming die handelt in accessoires voor posterlijsten, fotolijsten en schilderijlijsten en vanwege kwaliteits- c.q. leveringsproblemen heeft zij een andere producent gezocht en gevonden. Stas sommeert Artitec om een onthoudingsverklaring te tekenen.

Omdat partijen gevolgen van de inbreuk op het modelrecht hebben geregeld in de onthoudingsverklaring is dit in feite een vaststellingsovereenkomst. Een vordering vanwege inbreuk op een modelrecht of onrechtmatige daad treft zodoende geen doel (meer). De vorderingen worden afgewezen en Stas wordt veroordeeld in de proceskosten.

2.23 Partijen hebben de gevolgen van de inbreuk door Artitec op het modelrecht van Stas geregeld in de onthoudingsverklaring. De onthoudingsverklaring is in feite een vaststellingsovereenkomst, waarvan Stas in de onderhavige procedure nakoming vordert. Zij vordert immers nakoming van de afspraak iedere inbreuk op haar modelrecht te staken en gestaakt te houden, alsmede nakoming van het boetebeding. Nu Stas ervoor heeft gekozen de gevolgen van de inbreuk op haar intellectuele eigendomsrecht bij overeenkomst te regelen heeft zij daarmee haar rechten ten aanzien van de vraag of, en zo ja welke, inbreuk er op haar intellectuele eigendomsrechten zijn gemaakt beperkt. Zij kan dan ook naast schending van deze overeenkomst niet tevens inbreuk op haar intellectuele eigendomsrechten dan wel onrechtmatige daad aan haar vordering ten grondslag leggen.

2.24 Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat de vorderingen van Stas worden afgewezen. Stas zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Artitec vordert in dit verband op grond van art. 1019h Rv een veroordeling van Stas in de volledige proceskosten, waaronder begrepen de kosten van haar advocaat en het accountantskantoor dat de accountantsverklaring heeft opgesteld. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft Artitec als productie 17 een specificatie in het geding gebracht van de door haar advocaat gemaakte uren en kosten. Deze kosten bedragen € 75.441,00 incl. griffierecht en nog te maken uren. Als productie 18 heeft Artitec nog een specificatie in het geding gebracht van de kosten gemaakt in verband met het advies van de deken. Deze kosten bedragen € 5.664,00. Daarnaast vordert Artitec aan accountantskosten een bedrag van € 1.778,75 excl. btw (productie 10). 

2.25 Op grond van art. 1019h Rv komen de door de in het gelijk gestelde partij gemaakte redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten voor vergoeding in aanmerking, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. Het door Artitec gevorderde bedrag aan proceskosten is hoger dan op grond van de indicatietarieven in IE-zaken toewijsbaar zou zijn. In hetgeen Stas heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om van deze tarieven af te wijken, maar wel om van het hogere tarief van € 25.000,00 uit te gaan. Stas wordt dan ook in de proceskosten (inclusief kosten deskundige) veroordeeld als na te melden. De daarover gevorderde wettelijke vertragingsrente ex art. 6:119 BW wordt eveneens toegewezen.

IEF 11946

OHIM: documenten die bestaan bewijzen tezamen

OHIM Board of Appeal 27 september 2012, R 991/2011-3 (BS Studio A/S tegen Naturkram Giot aps) (vloerkleed)

Modellenrecht. Bewijs. BS Studio is houder van het Gemeenschapsmodellenrecht 819 313-0008 voor 'vloerkleden gemaakt van vilten bolletjes'. Naturkram Giot aps heeft met succes de nietigheid van het model verzocht op basis van artt. 4 - 9 CDR. Het bewijs zou onvoldoende zijn om van nieuwheidsschadelijke openbaarmaking te kunnen spreken, omdat de foto's ongedateerd zijn en het niet mogelijk is gelijkenis aan te tonen met het modellenrecht.

Artikel 28(1)(b)(v) CDIR vraagt slechts om bewijs bestaande uit 'documents proving the existence of those earlier designs'.

14. Likewise, there are no provisions as to any compulsory form of evidence that must be furnished the Office, but it is clear from its wording that this list is not exhaustive (‘shall include the following’).

Onder verwijzing naar Heinz flacon T-450/08, worden de afbeelding uit de Sharda-folder, foto's van een expositie en een rekening gedateerd vóór de registratie van het model tezamen als voldoende bewijs aangenomen voor nieuwsheidsschadelijke prior design.

De verschillen in de specifieke rangschikking van de vilten balletjes geeft weinig betekenis aan de overall impression. De geïnformeerde gebruiker zal zich ervan bewust zijn dat de rangschikking het resultaat is van de verschillen in vormen van het uiteindelijke kleed. De beslissing wordt niet vernietigd.

21 Considered in their entirety, D1, D2 and D4 together prove that a rectangular rug made of multicoloured felt balls was disclosed within the meaning of Article 7(1) CDR prior to the filing date of the RCD.

26 The contested RCD is registered for rugs. Therefore, the informed user to be taken into account is he whoever habitually purchases rugs, puts them to their intended use and informs himself about the rugs available on the market by visiting furniture stores and browsing the Internet and the relevant catalogues.

Overall impression produced on the informed user30 The contested RCD and the prior design both show a rug made from a multitude of small, coloured felt balls with a random distribution of the different colours. They differ in that in the RCD the balls are arranged concentrically and in the prior design they are arranged in rows.

31 Both designs coincide in that they show a vividly coloured rug made of hundreds of small coloured felt balls. Taking into account the almost unlimited freedom of the designer in relation to rugs, the difference in the specific arrangement of the balls has only a minor impact on the overall impression produced by the designs. Moreover, the informed user will be aware that the different arrangements are the result of the differences in shape; a rectangular shape can only be obtained by arranging the balls in rows whereas a concentric arrangement will always result in a circular shape. As rightly held by the contested decision, the contested design therefore lacks individual character within the meaning of Article 6 CDR.

Op andere blogs:
Meubelrecht.nl (Wanneer moet je een product als model registreren? En wat zijn de vereisten voor modelbescherming?)

IEF 11945

OHIM: nieuwheidsschadelijke exposure op de Keulenmesse

OHIM Board of Appeal 7 september 2012, R 335/2011-3 (Neves & Filhos tegen PAL Decoração) (deurklink)

Om u volledig te berichten (hoewel slechts in het Spaans beschikbaar): Gemeenschapsmodellenrecht 001008676-0001 van houdster wordt vernietigd vanwege nieuwheidsschadelijke exposure door het model dat is getoond tijdens de Keulenmesse.

Eigen vertaling (r.o. 16): Er is geen bewijs dat de openbaarmaking door de auteur of een opvolger op de Keulenmesse te ondersteunen. Evenmin kan met zekerheid worden geconcludeerd dat de aanvrager de tekening in Keulen heeft getoond nadat hij "informatie door de contractant" heeft ontvangen of na deze actie.
Er staat niets vast om contact aan te tonen tussen de partijen voorafgaand aan de datum van Koelnmesse. Bovendien is de houder is niet gerechtvaardigd geen prioriteit voor de inschrijving van het model, en heeft niet aangetoond dat de oprichting of het bestaan ​​van het ontwerp voor de data van de Keulenmesse.

IEF 11944

OHIM: binnenkant van koekjes is niet beschermd

OHIM Board of Appeal 2 augustus 2012, R 914/2011-3 (Banketbakkerij Merba BV tegen Biscuits Poult Sas) (koekjes)

Modellenrecht. Biscuits Poult SAS is houder van het Gemeenschapsmodellenrecht No 001114292-0001 voor ‘koekjes'.

Banketbakkerij Merba heeft om nietigheid van het model verzocht, maar niet gekregen, omdat het model niet nieuw zou zijn, het ontbreekt het individuele karakter en het gaat om een technische functie wanneer een koekje doorgesneden wordt gepresenteerd. Hiertoe worden prior design aangeboden. Het ontbreekt inderdaad aan een individueel karakter als de eerdere producten worden bekeken, de binnenkant van de koek moet zichtbaar zijn, maar in dit geval is dat slechts wanneer het product gebroken/opengemaakt wordt. De ruwe textuur, de kleur en de ronde vorm wijken niet af van de bekende oudere producten. Het model wordt vernietigd.

14 La titulaire a affirmé dans ses écrits que « la caractéristique principale du modèle [est] la couche de pâte à tartiner fondante étalée sur toute la longueur de l’intérieur du biscuit » et que le modèle de biscuit a été déposé brisé à moitié afin que ladite caractéristique soit « visible » (voir, notamment, la page 8 des observations annexées à la lettre du 28 avril 2010).

15 Ce faisant, la titulaire admet que la caractéristique principale de son modèle de biscuit n’est pas visible lors de l’usage normal puisque le produit doit être cassé pour que l’intérieur en soit révélé à la vue.

28 Si cet utilisateur est « averti », comme l’exige l’article 6 du RDC, c’est parce qu’il connaît ce type de produit pour en offrir ou en manger régulièrement. Il a donc acquis une certaine familiarité avec les produits et en connaît les caractéristiques.

29 Il ne fait guère de doute que le biscuit selon le modèle attaqué produit, sur un tel utilisateur, une impression générale qui ne diffère pas de celle que produirait chacune des antériorités envisagées. En effet, cette impression est largement dictée par la texture rugueuse du biscuit, sa couleur, les pépites et sa forme ronde. Ce sont des caractéristiques qui, on l’a vu précédemment, sont présentes aussi bien dans le modèle de biscuit attaqué que dans les antériorités.