Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
20.059 artikelen gevonden
IEF 3892

Bouwdrogers

bdrgrs.gifRechtbank Arnhem, 7 april 2006 KG ZA 05-776. Calorex Heat Pumps Ltd. Tegen  Jako Bouwmachines B.V. en Airned B.V. (met dank aan Françoise Alsters, Poelmann van den Broek).

Geen auteursrechtinbreuk op en geen slaafse nabootsing van een bouwdroger. De belangrijkste overeenkomsten tussen de bouwdrogers van technische aard en het relevante publiek let niet primair op de vormgeving.

Calorex vervaardigt diverse klimaatbeheersingsproducten die temperatuur en vocht reguleren in gebouwen en industriële processen. Zij heeft een bouwdroger ontwikkeld, die in de bouw onder andere wordt gebruikt om het drogen van betonnen muren en vloeren te versnellen en om huizen en andere gebouwen te drogen als er waterschade is opgetreden. Airned is actief op het gebied van de luchtbehandeling en koudetechniek en heeft recentelijk ook een bouwdroger ontwikkeld (de BT800S). Jako is exclusief distributeur in Nederland.

Calorex vordert een verbod met nevenvorderingen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het belangrijkste onderdeel van de bouwdroger van Calorex - zoals zij zelf ook heeft betoogd - de gekantelde toestand betreft, welke toestand mogelijk wordt gemaakt door aan de achterzijde van de bouwdroger een beugelstandaard aan te brengen. De voorzieningenrechter oordeelt dat deze standaard onmiskenbaar een constructie is die is gericht op het bereiken van een functioneel resultaat:

“De vormgeving wordt in dit opzicht dus bepaald door technische eisen. De keuze voor een beugelstandaard, die maakt dat de bouwdroger in een diagonale stand kan worden geplaatst, is derhalve niet een uiting van datgene wat de maker, Calorex in dit geval, tot zijn arbeid heeft bewogen.’ Ook de beugel aan de voorzijde is niet beschermd, omdat deze ‘het immers mogelijk maakt dat de bouwdroger rechtop kan worden gezet en dat deze makkelijk kan worden getransporteerd.”

Het glooiende oppervlak van de beugel is sterker en beschermd beter tegen aantasting door de omgeving waarop deze is geplaatst. Ook de ronding van de bouwdroger en de beugel aan de voorzijde komt dus niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking.

De voorzieningenrechter oordeelt vervolgens dat de voorgaande kenmerken echter in combinatie met de overige kenmerken van de bouwdroger van Calorex toch een eigen oorspronkelijk karakter geven aan de bouwdroger, ‘zij het dat de reikwijdte van de auteursrechtelijke bescherming zeer gering wordt geacht en zich slechts uitstrekt tot identieke of nagenoeg identieke werken, waarbij de totaalindruk overeenstemmend is.’ De voorzieningenrechter oordeelt echter dat de BT800S verschilt van de bouwdroger van Calorex en dat Calorex daarmee geen bescherming aan haar bouwdroger kan ontlenen.

Slaafse nabootsing wordt ook niet aangenomen, omdat onvoldoende duidelijk is wanneer Calorex haar bouwdroger op de markt heeft gebracht en vooralsnog niet kan worden gezegd dat de verschijningsvorm van de bouwdroger van Calorex zich in zijn verschijningsvorm duidelijk onderscheidt van soortgelijke producten. Bovendien zijn de belangrijkste overeenkomsten tussen de bouwdrogers van technische aard en hebben zij met de vormgeving van de bouwdrogers als zodanig niets van doen. Tenslotte gaat het volgens de voorzieningenrechter bij het publiek op de relevante markt (de bouwvakkers) primair om de kwaliteit en functionaliteit van de bouwdroger en niet om de uiterlijke verschijningsvorm.

Calorex wordt veroordeeld in de forfaitaire proceskosten van Jako en Airned.

Lees het vonnis hier.

IEF 3891

Conform de standaard

Rechtbank ’S-Gravenhage, 25 april 2007, HA ZA 06-955. Koninklijke Philips Electronics N.V. tegen LG Electronics European Holding B.V. c.s.

Octrooirecht. Partiële nietigverklaring, volgconclusies en Spiro-Flamco. Codering volgens de JPEG-standaard maakt inbreuk, maar mogelijk is er sprake van  rechtsverwerking.

Philips is rechthebbende op een Europees octrooi betreffende een werkwijze en schakeling voor bitrate-reductie. (techniek voor compressie van gedigitaliseerde signalen, in het bijzonder een gedigitaliseerd videosignaal).

Onder meer Nederland, Oostenrijk, Italië en Zweden mobiele telefoons aangeboden die afkomstig zijn van een aan gedaagden gelieerde vennootschap in Korea. Deze telefoons zijn voorzien van een digitale camera. Compressie van de camerabeelden vindt plaats conform de JPEG-standaard, in het bijzonder de zogenaamde Baselinemethode. Philips stelt zich op het standpunt dat de Baselinemethode voldoet aan alle kenmerken van de geoctrooieerde werkwijzen.

Volgens Philips is het aanbieden en leveren van de mobiele telefoons aan afnemers in Nederland, Oostenrijk, Italië en Zweden voor toepassing van de geoctrooieerde uitvinding is aan te merken als indirecte inbreuk op de het octrooi. Ook wordt er volgens Philips direct inbreuk gemaakt op het octrooi door het verkopen, leveren, aanbieden, importeren en in voorraad houden van mobiele telefoons die van die schakeling zijn voorzien.

LG haalt een aantal documenten aan, waaruit zou moeten blijken dat het octrooi niet nieuw dan wel niet inventief is. De rechtbank volgt LG slechts op één punt. Op basis van de prior art vernietigt de rechtbank conclusie 1 en de van conclusie 1 afhankelijke conclusies. De overige ingeroepen conclusies blijven overeind. De partiële nietigverklaring in ogenschouw genomen behandelt de rechtbank vervolgens de vraag of het octrooi gewijzigd in stand kan blijven.

Met een interessante overweging beantwoordt de rechtbank deze vraag als volgt. Volgens de rechtbank is het voor de gemiddelde vakman zonder meer duidelijk dat de beschermingsomvang van het octrooi zich in elk geval uitstrekte tot conclusie 4 (en de daarop voortbouwende conclusies) nu artikel 4 een volgconclusie is.

“Het opstellen van afhankelijke volgconclusies kent immers als voornaamste, zoniet enige, doel te anticiperen op een mogelijke nietigheid van de hoofdconclusie en zo te voorkomen dat de octrooihouder zijn gehele monopolie verliest indien zijn conclusie – bijvoorbeeld als gevolg van nadien getroffen voorpublicaties – te ruim zou zijn. Dit is de gemiddelde vakman zonder meer bekend en hij zal dan ook weten dat instandhouding volgens een afhankelijke volgconclusie, mits deze voldoet aan de wettelijke vereisten en bij ongeldigheid van de daaraan voorafgaande conclusies, aangewezen is. Onder die omstandigheden valt niet in te zien dat de rechtszekerheid of enig ander gerechtvaardigd belang van derden eraan in de weg zouden kunnen staan dat het octrooi beperkt tot een volgconclusie in stand zou worden gelaten.”

Volgens de rechtbank zou “een ander oordeel (…) bovendien tot een onevenredige benadeling van de octrooihouder leiden, die zijn positie ernstig bemoeilijkt ziet gelet voorts op het Bogaard-arrest en daarbij juist rechtsonzekerheid scheppen. Derden zullen volgens het hiervoor geschetste systeem aan de hand van de afhankelijke volgconclusies relatief eenvoudig de eventuele nieuwe omvang van het octrooi kunnen voorspellen, indachtig dat de octrooihouder weet dat door terugtrekking op zo een volgconclusie de discussie over de vraag of zijn voorstel voldoet aan de (in het vonnis genoemde - IEF) Spiro/Flamco-criteria verregaand worden vereenvoudigd. Die zekerheid is verdwenen indien zou worden aangenomen dat ook van volgconclusies die niettemin voldoen aan de wettelijke criteria, onzeker zou zijn of zij aan de Spiro/Flamco-criteria voldoen.”

De rechtbank houdt het octrooi dan ook gewijzigd in stand.

Ten aanzien van gedaagden 1 tot en met 4 heeft Philips niet kunnen bewijzen dat zij betrekken zijn (of zullen worden) bij inbreukmakende activiteiten. Philips wordt dan ook door de rechtbank als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Aan de zijde van gedaagden 1 tot en met 4 worden deze gesteld op het 4/5 deel van de in totaal door gedaagden tot heden gemaakte, niet richtlijnconforme, proceskosten.

In conventie oordeelt de rechtbank dat er sprake is van inbreuk op het octrooi door LG.

LG doet voorts een beroep op rechtsverwerking dan wel misbruik van recht door Philips. Philips zou in de periode 1986-1994 actief deelgenomen hebben aan de ontwikkeling en aanvaarding van de JPEG-standaard in studiegroepen van de International Telegraph en Telephone Consultive Committee (CCITT), the International Standards Organization (ISO) en de British Standards Institution. Op alle deelnemers aan deze studiegroepen rustte de verplichting om voor de JPEG-standaard relevante octrooien aan te melden.

De deelnemer moet daarbij de bereidheid uitspreken om een redelijke, niet-discriminerende licentie te verlenen aan degenen die de standaard willen toepassen. Als die bereidheid niet bestaat kan de werkgroep besluiten voor een andere standaard te kiezen. Philips was zich volgens LG van deze verplichting bewust, maar heeft nagelaten het octrooi aan te melden. LG stelt dat zij in het vertrouwen dat de JPEG-standaard geen inbreuk maakt op enig octrooi van Philips de standaard op grote schaal toepast. Onder die omstandigheden zou Philips het octrooi thans niet meer aan LG tegenwerpen. Zij zou hoogstens aanspraak kunnen maken op een eenmalige redelijke licentievergoeding. Philips bestrijdt dat zij actief betrokken is geweest bij de ontwikkeling van de JPEG-standaard. Philips meent verder dat zij niet verplicht was om het octrooi te melden.

De rechtbank is met LG van oordeel dat Philips in beginsel het recht heeft verwerkt zich thans nog op het octrooi te beroepen indien komt vast te staan dat Philips als deelnemer bij de werkgroepen voor ontwikkeling van de JPEG-standaard betrokken is geweest. Tot op heden is daarvoor door LG geen overtuigend bewijs overgelegd. Zoals LG uitdrukkelijk heeft aangeboden, zal zij indien nodig in een later stadium van de procedure tot nadere bewijslevering worden toegelaten.

Alvorens echter aan nadere bewijslevering toe te komen, wil de rechtbank inlichtingen ontvangen over of LG überhaupt wel bereid zou zijn om een redelijke, niet-discriminerende licentieovereenkomst met Philips te sluiten. 

De rechtbank heeft vastgesteld dat de codering volgens de JPEG-standaard inbreuk maakt op het octrooi van Philips. Aan het door Philips gevorderde verbod op inbreuk staat nog slechts het beroep op rechtsverwerking in de weg. Aangezien de deelname van Philips aan de werkgroepen van de CCITT en ISO niet is af te leiden uit het overgelegde bewijs wijst de rechtbank het door Philips gevorderde verbod voor de duur van de procedure toe.

Lees het vonnis hier.

IEF 3890

Ompakkingsrichtlijnen

Hof van Justitie EG, 26 april 2007, zaak C-348/04. Prejudiciële vragen in procedures Boehringer Ingelheim KG & diverse farmaceuten.

Het HvJ spreekt zich zeer uitgebreid uit over het ompakken van geneesmiddelen onder het regime van de merkenrichtlijn. De antwoorden vormen zo een (nieuwe) handleiding voor ompakkers en omgepakten. Nu even kort de uitgebreide vragen en uitgebreide antwoorden, maar eigenlijk verdient het arrest ook nog een uitgebreide annotatie. 

De aan de orde zijnde geneesmiddelen werden door Boehringer Ingelheim e.a. onder verschillende merken op de markt gebracht in de Gemeenschap, waar zij door Swingward en Dowelhurst werden gekocht en ingevoerd in het Verenigd Koninkrijk. Om ze op het grondgebied van deze lidstaat te verhandelen werden de verpakking van die geneesmiddelen en de bijsluiters enigszins gewijzigd.

De aangebrachte wijzigingen verschillen per geval. Boehringer Ingelheim c.s. hebben zich verzet tegen deze wijzigingen en hebben daarom beroep ingesteld bij de High Court of Justice of England and Wales, Chancery Division, wegens inbreuk op het merk. Deze heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof een aantal prejudiciële vragen gesteld, welke het Hof heeft beantwoord. De High Court of Justice heeft deze vervolgens toegepast en heeft verzoeksters in het hoofdgeding in het gelijk gesteld. Echter, tegen de beslissingen werd hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, die bepaalde vaststellingen heeft gedaan die afwijken van die welke door de High Court of Justice waren gedaan. Daarop heeft de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

Ompakken

1. Wanneer een parallelimporteur in een lidstaat een uit een andere lidstaat ingevoerd farmaceutisch product op de markt brengt in zijn oorspronkelijke binnenverpakking, maar met een nieuwe kartonnen buitenverpakking bedrukt in de taal van de lidstaat van invoer (een ‘omgepakt’ product):

a) Rust de last om te bewijzen dat de nieuwe verpakking voldoet aan elk van de voorwaarden vervat in het arrest van het Hof van 11 juli 1996, Bristol-Myers Squibb [e.a.] (C-427/93, C-429/93 en C-436/93), dan op de importeur, of rust de last om te bewijzen dat niet aan deze voorwaarden is voldaan dan op de merkhouder, of varieert de bewijslast van voorwaarde tot voorwaarde en, zo ja, hoe?

b) Is de eerste voorwaarde in het Bristol-Myers Squibb-arrest, namelijk dat moet worden aangetoond dat het ompakken van het product noodzakelijk is opdat effectieve toegang tot de markt niet wordt belemmerd, alleen van toepassing op het ompakken of heeft deze voorwaarde ook betrekking op de specifieke wijze en stijl van het ompakken door de parallelimporteur en, zo ja, hoe?

c) Is de vierde voorwaarde in het Bristol-Myers Squibb-arrest, namelijk dat de presentatie van het omgepakte product de reputatie van het merk en van de merkhouder niet kan schaden, alleen geschonden wanneer de verpakking defect, van slechte kwaliteit of slordig is, of strekt deze zich uit tot alles wat de goede naam van het merk aantast?

d) Indien het antwoord op de eerste vraag, sub c, luidt dat de vierde voorwaarde geschonden wordt door al datgene dat de goede naam van het merk aantast en als i) het merk niet is aangebracht op de nieuwe kartonnen buitenverpakking (“debranding” of ontmerken) ofwel ii) de parallelimporteur op de nieuwe kartonnen buitenverpakking zijn eigen logo aanbrengt, of een huisstijl of opmaak, dan wel een opmaak die gebruikt wordt voor een aantal verschillende producten (“cobranding” of gezamenlijk vermerken), moeten deze vormen van doosontwerp dan worden beschouwd als schadelijk voor de goede naam van het merk, of betreft dit een feitelijke vraag waarvoor de nationale rechter bevoegd is?

e) Indien uit het antwoord op de eerste vraag, sub d, volgt dat dit een feitelijke vraag is, op wie rust dan de bewijslast?

Producten met nieuwe etiketten

2) Wanneer een parallelimporteur in een lidstaat een uit een andere lidstaat ingevoerd farmaceutisch product op de markt brengt in zijn oorspronkelijke binnen- en buitenverpakking, waarop hij aan de buitenkant een extra etiket heeft aangebracht, bedrukt in de taal van de lidstaat van invoer (een ‘product met nieuwe etiketten’):

a) Zijn dan de vijf voorwaarden zoals vastgesteld in het reeds aangehaalde Bristol-Myers Squibb-arrest van toepassing?

b) Indien het antwoord op de tweede vraag, sub a, bevestigend luidt, is het dan aan de importeur om te bewijzen dat de verpakking met nieuw etiket voldoet aan elk van de voorwaarden in het Bristol-Myers Squibb-arrest, of moet de merkhouder bewijzen dat niet aan deze voorwaarden is voldaan, of varieert de bewijslast van voorwaarde tot voorwaarde?

c) Indien het antwoord op de tweede vraag, sub a, bevestigend luidt, is de eerste voorwaarde in het Bristol-Myers Squibb-arrest, namelijk dat moet worden aangetoond dat het ompakken van het product noodzakelijk is opdat effectieve toegang tot de markt niet wordt belemmerd, alleen van toepassing op het aanbrengen van een nieuw etiket, of heeft deze voorwaarde ook betrekking op de specifieke wijze en stijl van het aanbrengen van nieuwe etiketten door de parallelimporteur?

d) Indien het antwoord op de tweede vraag, sub a, bevestigend luidt, is de vierde voorwaarde in het Bristol-Myers Squibb-arrest, namelijk dat de presentatie van het omgepakte product de reputatie van het merk en van de merkhouder niet kan schaden, alleen geschonden wanneer de verpakking defect, van slechte kwaliteit of slordig is, of strekt deze zich uit tot alles wat de goede naam van het merk kan schaden?

e) Indien het antwoord op de tweede vraag, sub a, bevestigend luidt, en het antwoord op de tweede vraag, sub d, luidt dat de vierde voorwaarde geschonden is door alles wat de goede naam van het merk schaadt, is het dan schadelijk voor de goede naam van een merk wanneer

i) het extra etiket op een dusdanige wijze is aangebracht dat een van de merken van de merkhouder geheel of gedeeltelijk aan het oog wordt onttrokken, of

ii) het extra etiket niet vermeldt dat het betrokken merk toebehoort aan de merkhouder, of

iii) de naam van de parallelimporteur in hoofdletters is gedrukt?

Voorafgaande kennisgeving

3) Wanneer een parallelimporteur geen kennis heeft gegeven van de ompakking van een product, zoals vereist door de vijfde voorwaarde van het Bristol-Myers Squibb-arrest, en hij als gevolg daarvan het merk (de merken) van de merkhouder alleen om deze reden heeft geschonden:

a) Is dan elke volgende handeling van invoer van dit product een inbreuk of maakt de importeur zich alleen schuldig aan een inbreuk tussen het tijdstip waarop de merkhouder kennis krijgt van het product en het tijdstip waarop de periode van kennisgeving is verstreken?

b) Heeft de merkhouder recht om financiële vergoeding te vorderen (d.w.z. schadevergoeding wegens de inbreuk of overhandigen van alle door de inbreuk behaalde winsten) wegens de onrechtmatige daad van de importeur, op dezelfde grondslag als wanneer deze producten waren nagemaakt?

c) Geldt voor een financiële vergoeding aan de merkhouder uit hoofde van dergelijke onrechtmatige daden van de importeur het evenredigheidsbeginsel?

d) Zo neen, op welke gronden moet een dergelijke vergoeding worden vastgesteld, gelet op het feit dat de betrokken producten door de merkhouder of met diens toestemming binnen de EER op de markt zijn gebracht?

Voor wat betreft het antwoord op de hierboven geformuleerde prejudiciële vragen, verklaart het Hof van Justitie (Tweede kamer) voor recht:

1) Artikel 7 lid 2 Richtlijn 89/104 EEG dient aldus te worden uitgelegd dat de merkhouder zich rechtmatig kan verzetten tegen de verdere verhandeling van een farmaceutisch product dat uit een andere lidstaat is ingevoerd in zijn oorspronkelijke binnen- en buitenverpakking, waarop de importeur aan de buitenkant een extra etiket heeft aangebracht, tenzij

– komt vast te staan, dat het gebruik van het merkrecht door de merkhouder om zich tegen de verhandeling van het opnieuw geëtiketteerde product onder zijn merk te verzetten, tot kunstmatige afscherming van de markten van de lidstaten zal bijdragen;

– wordt aangetoond, dat de heretikettering de oorspronkelijke toestand van het zich in de verpakking bevindende product niet kan aantasten;

– op de verpakking duidelijk wordt vermeld wie het product opnieuw heeft geëtiketteerd, alsook de naam van de fabrikant;

– de presentatie van het opnieuw geëtiketteerde product de reputatie van het merk en van de merkhouder niet kan schaden; zo mag het etiket niet defect, van slechte kwaliteit of slordig zijn, en

– de importeur de merkhouder tevoren ervan in kennis stelt, dat het opnieuw geëtiketteerde product op de markt wordt gebracht, en hem desgevraagd een exemplaar van dit product levert.

2) De voorwaarde dat de ompakking van het farmaceutische product, waarbij het wordt voorzien van een nieuwe verpakking waarop het merk opnieuw wordt aangebracht of waarbij er een etiket wordt aangebracht op de verpakking van dit product, noodzakelijk is voor de verdere verhandeling van dit product in de lidstaat van invoer – als één van de voorwaarden die, wanneer zij zijn vervuld, de merkhouder verhinderen om zich krachtens artikel 7 lid 2 Rl. te verzetten tegen de genoemde verhandeling – heeft uitsluitend betrekking op het feit dat het product wordt omgepakt, en niet op de wijze of de stijl van deze ompakking.

3) De voorwaarde dat de presentatie van het omgepakte product de reputatie van het merk en van de merkhouder niet kan schaden, als voorwaarde die moet worden vervuld opdat laatstgenoemde zich niet krachtens artikel 7 lid 2 Rl. rechtmatig zou kunnen verzetten tegen de verdere verhandeling van een farmaceutisch product, wanneer de parallelimporteur hetzij het product heeft voorzien van een nieuwe verpakking waarop hij het merk opnieuw heeft aangebracht, hetzij op de verpakking van het product een etiket heeft aangebracht, is niet beperkt tot de gevallen waarin de ompakking defect, van slechte kwaliteit of slordig is.

4) De vraag of het feit dat de parallelimporteur:

– het merk niet aanbrengt op de nieuwe buitenverpakking van het product (debranding), of

– op deze verpakking zijn eigen logo of stijl aanbrengt, of een "huis-opmaak", dan wel een opmaak die gebruikt wordt voor een aantal verschillende producten (cobranding), of

– op die verpakking op dusdanige wijze een extra etiket aanbrengt dat het merk van de merkhouder geheel of gedeeltelijk aan het oog wordt onttrokken, of

– op het extra etiket niet vermeldt dat het betrokken merk toebehoort aan de merkhouder, of

– zijn eigen naam als parallelimporteur in hoofdletters drukt, de goede naam van het merk kan aantasten, is een feitelijke vraag die de nationale rechter tegen de achtergrond van de omstandigheden van elk concreet geval moet beantwoorden.

5) In situaties zoals die in de hoofdgedingen, rust de bewijslast ter zake van het vervuld zijn van de volgende voorwaarden op de parallelimporteurs:

– het gebruik van het merkrecht door de merkhouder om zich tegen de verhandeling van de omgepakte producten onder zijn merk te verzetten zou tot kunstmatige afscherming van de markten van de lidstaten bijdragen;

– de ompakking kan de oorspronkelijke toestand van het zich in de verpakking bevindende product niet aantasten;

– op de nieuwe verpakking wordt duidelijk vermeld wie het product heeft omgepakt, alsook de naam van de fabrikant;

– de presentatie van het omgepakte product kan de reputatie van het merk en van de merkhouder niet schaden; zo mag de verpakking niet defect, van slechte kwaliteit of slordig zijn;

– de importeur dient de merkhouder tevoren ervan in kennis te stellen dat het omgepakte product op de markt wordt gebracht, en dient hem desgevraagd een exemplaar van het omgepakte product te leveren.

Indien deze voorwaarden zijn vervuld, beletten zij de merkhouder om zich rechtmatig te verzetten tegen de verdere verhandeling van een omgepakt farmaceutisch product.

Aangaande de voorwaarde dat moet worden aangetoond dat de ompakking de oorspronkelijke toestand van het zich in de verpakking bevindende product niet kan aantasten, volstaat het evenwel dat de parallelimporteur bewijsmateriaal aandraagt waaruit redelijkerwijs kan worden opgemaakt dat deze voorwaarde is vervuld. Dit geldt a fotiori voor de voorwaarde dat de presentatie van het omgepakte product de reputatie van het merk en van de merkhouder niet kan schaden. Wanneer de importeur een dergelijk begin van bewijs met betrekking tot deze voorwaarde aandraagt, staat het in voorkomend geval aan de merkhouder – die het best in staat is om te beoordelen of de ompakking zijn reputatie of die van het merk kan schaden – om te bewijzen dat deze reputaties werden geschaad.

6) Wanneer een parallelimporteur aan de merkhouder geen voorafgaande kennisgeving inzake een omgepakt farmaceutisch product heeft gedaan, maakt hij inbreuk op de rechten van deze merkhouder bij iedere volgende invoer van genoemd product, zolang hij hem niet een dergelijke kennisgeving heeft gedaan. De sanctie op deze inbreuk dient niet alleen evenredig te zijn, maar eveneens voldoende effectief en afschrikkend om ervoor te zorgen dat Richtlijn 89/104 volle uitwerking krijgt. Een nationale maatregel krachtens welke, in geval van een dergelijke inbreuk, de merkhouder recht heeft op een financiële vergoeding onder dezelfde voorwaarden als wanneer deze producten zouden zijn nagemaakt, lijkt als zodanig ook niet strijdig met het evenredigheidsbeginsel. Het staat evenwel aan de nationale rechter om in elk concreet geval, met name gelet op de omvang van de schade die door de inbreuk van de parallelimporteur aan de merkhouder werd toegebracht, en met eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel, het bedrag van de financiële vergoeding vast te stellen.

Lees het arrest hier.

IEF 3887

Eerst even voor jezelf lezen

- HvJ EG, 26 april 2007, in zaak C-348/04. Prejudiciële vragen in procedures Boehringer Ingelheim KG & diverse farmaceuten.

Het HvJ spreekt zich uitgebreid uit over het ompakken van geneesmiddelen.

Lees het arrest hier.

- HvJ EG, 26 april 2007, In zaak C-412/05 P. Alcon Inc tegen OHIM/ Biofarma SA.

Oppositieprocedure. Gemeenschapsmerkaanvrage voor het woordmerk TRAVATAN, oppositie door houder van ouder nationaal woordmerk TRIVASTAN.

Lees het arrest hier.

-Rechtbank Amsterdam, 26 april 2007, KG ZA 07-480 OdC/SK. Jensen tegn Google (met dank aan Madeleine de Cock Buning, De Brauw Blackstone Westbroek).

Het is de eigenaar van de website die de inhoud van de website bepaalt en ook invloed kan uitoefenen op het resultaat van de zoekopdracht. Dat wellicht de eigenaar van de websites onrechtmatig handelt jegens Jensen  door haar naam ten onrechte aan de sekswebsites te verbinden, brengt niet mee dat Google een daarvan afgeleide onrechtmatige daad jegens Jensen pleegt en daarom de plicht jegens Jensen zou hebben om tot verwijdering van de zoekresultaten over te gaan.

Lees het vonnis hier.

-Rechtbank Arnhem, 7 april 2006 KG ZA 05-776. 7 april 2006 is gewezen tussen Calorex Heat Pumps Ltd. Tegen  Jako Bouwmachines B.V. en Airned B.V. ( met dank aan Françoise Alsters, Poelmann van den Broek).

Bouwdroger. Geen auteursrecht en slaafse nabootsing.

Lees het vonnis hier.

-Rechtbank Amsterdam, 25 april 2007, HA ZA 06-3272. Stichting Brein en 123 anderen tegen gedaagde (met dank aan Hanneke Holthuis, Höcker).

Markthandelaar is al drie keer betrapt op het handelen in illegale cd's en dvd's met muziek, films en videogames en heeft  daardoor een fors bedrag aan boetes verbeurd. Krijgt nu een verbod opgelegd op straffe van lijfsdwang of dwangsom, naar keuze van BREIN

Lees het vonnis hier. Persbericht Brein hier.

- Rechtbank Utrecht, 27 april 2007, KG ZA 07-254. Heering Kunststof Profielen B.V. tegen Milin B.V.(met dank aan Evert van Gelderen en Michael Gerrits, De Gier & Stam).

Vonnis over slaafse nabootsing. Verkoop valt niet onder “slaafse nabootsing”, maar verkoop van onrechtmatig nagebootst product kan toch onrechtmatig zijn tegenover degene van wie het product is nagebootst. Geen volledige proceskostenveroordeling.

Lees het vonnis hier.

-Rechtbank ’s-Gravenhage, 27 april 2007, KG ZA 07-0382. ID/FARMA B.V. tegen KNMP.

ID/farma stelt o.a.  dat dreigt dat KNMP met haar nieuwe product de KNMP Kennisbank inbreuk zal maken op het auteursrecht dat ID/farma toekomt.

Lees het vonnis hier.

IEF 3886

Na de borrel

W-IE-Dag-Borrel40.gif

De boel is weer aan kant en de conclusie is dat de IEForum.nl Wereld IE DAG Borrel 2007 een groot succes was. Met zo’n 200 gasten was het aardig vol in en rond het prachtige kantoor van Klos Morel Vos & Schaap, de gastheren en –vrouwen van dit jaar. De band was geweldig,  er is, onder voorbehoud van rechten, geen onvertogen woord gevallen en de ie-drankjes en de ie-hapjes zijn vrijwel schoon opgegaan, net als de buttons (verzamel ze allemaal!) en de portretrechtboeken. Naast Klos Morel Vos & Schaap en uitgeverij deLex gaat onze bijzondere dank uit naar iedereen (en met name Anita, Claudia, Maria, Eldert & Annelies) die zich heeft ingezet en zonder wie het allemaal niet mogelijk en nooit zo gezellig zou zijn  geweest. Tot volgend jaar!

IEF 3885

Wereld IE Dag!

evv.gifEn er zal best allemaal belangwekkend IE nieuws zijn, maar daar is helaas vandaag geen tijd voor vandaag, op Wereld IE Dag 2007.

De laatste voorbereidingen voor de IEForum.nl Wereld IE Dag Borrel zijn in volle gang, de IE-gerelateerde hapjes en drankjes zijn gearriveerd, de IE-band heeft de instrumenten klaargezet (er mag meegejamd worden!), de lucht is strakblauw, de merchandise ligt klaar en al 150 bezoekers hebben zich aangemeld om den ten kantore van Klos Morel Vos & Schaap in het lommerrijke Amsterdam Oud-Zuid Wereld IE Dag te komen vieren.

De borrel heeft plaats van 5 tot ongeveer 8 uur. Geen speeches, geen lezingen, geen powerpoint-presentaties en geen dress-code, aanmelden (kan nog net, per email), een stapeltje visistekaartje bij u te steken en een beetje gezellig te doen. Voor napleiten is alle ruimte, dus vergeet die sterke verhalen ook vooral niet. 

IEF 3884

Eerst even voor jezelf lezen

- Rechtbank ’S-Gravenhage, 25 april 2007, HA ZA 06-955. Koninklijke Philips Electronics N.V. tegen
Lg Electronics European Holding B.V. c.s.

Het aanbieden en leveren van de mobiele telefoons aan afnemers in Nederland, Oostenrijk, Italië en Zweden voor toepassing van de geoctrooieerde uitvinding is, zo stelt Philips, aan te merken als indirecte inbreuk op de conclusies 1, 3, 4 en 9 van Vogel. Voorts wordt direct inbreuk gemaakt op de conclusies 10, 12 en 15 van Vogel door het verkopen, leveren, aanbieden, importeren en in voorraad houden van mobiele telefoons die van die schakeling zijn voorzien.

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 april 2007, HA ZA 05-3435, 3M Company tegen Avery Dennison Materials Nederland B.V. (Met dank aan Vita Zwaan, Solv).

3M is houdster van een Europees octrooi voor weefsels  met meervoudig reliëf. 3M stelt dat de Easy Apply producten van Avery onder de beschermingsomvang van het octrooi vallen.

Lees het vonnis hier

IEF 3883

een volkomen nieuw terrein

NRC Handelsblad, zaterdag 21 april, Hollands Dagboek, Konrad Boehmer, componist, muziekcriticus en muziekfilosoof verbleef een week in Noord-Korea voor het bijwonen van een muziekfestival.

Woensdag 18 april: ”De telefoon rinkelt mij letterlijk het bed uit. Een hoge ambtenaar van het Noord-Koreaanse ministerie voor Cultuur wil mij spreken. Het hand is recentelijk toegetreden tot de Berner Conventie, de grondwet  van wereldwijde bescherming van auteursrechten. Ze hebben in hun ministerie een afdeling opgericht om  het project verder te ontwikkelen. Terwijl bij mijn vorige bezoek ministers of hoge ambtenaren langdradig de lof op de Grote Leider zongen omdat in de KVDR alles beter is, hoor ik nu volledig andere taal. Ze weten totaal niet hoe ze de zaak moeten aanpakken en vragen om hulp. 

Ik geef een geïmproviseerd college over de beginselen en de praktische inrichting van het auteursrecht, vertel uitvoerig over hoe wij liet bij BUMA doen en hoe het internationaal geregeld is. De ambtenaar stelt sommige vragen zelfs drie keer: hij betreedt een volkomen nieuw terrein.  Het is het allereerste gesprek dat Noord-Korea in deze materie met een buitenlander voert. Ik beloof ze alle hulp, geef de nodige adressen en druk ze nog eens op hun hart dat liet auteursrecht het  recht van de individuele auteur is. Ook tijdens deze lange ontmoetingen geen woord propaganda. Alweer heb ik het goede gevoel dat het land bezig is om zich in kleine stappen van binnenuit te openen.”

IEF 3882

Het object van bescherming

vva.bmpProgramma Ledenvergadering Vereniging voor Auteursrecht , 11 mei 2007. 

- Wetenschappelijk gedeelte: Het object van bescherming (voorzitter: Prof. mr. A.A. Quaedvlieg).

Professor Jaap Spoor signaleerde in 1990 een gestage groei van het intellectuele eigendomsrecht. Terwijl bepaalde zaken principieel buiten het domein van het auteursrecht worden gehouden (vertolkingen en sportprestaties), dijt het werkbegrip op andere fronten steeds verder uit. De enige eis die lijkt te worden gesteld is de oorspronkelijkheideis, in de rechtspraak hier en daar gereduceerd tot de eis dat er gebruik moet zijn gemaakt van een keuze (J.H. Spoor, De gestage groei van merk, werk en uitvinding, Rede VU 1990).

Nu, zeventien jaar later, kunnen we vaststellen dat de grenzen van het auteursrecht nog steeds niet zijn bereikt. Het werkbegrip blijkt nog steeds onderdak te kunnen bieden aan nieuwe, soms triviale en soms wonderlijke, objecten van bescherming. Valt er een lijn in deze ontwikkeling te ontdekken? Is er een grens?

Naast het auteursrecht, kennen we sinds de jaren negentig ook naburige rechten op uitvoeringen, fonogrammen, omroepprogramma’s en eerste vastleggingen van films. De eerste twee naburige rechten zijn succesvol gebleken, de laatste twee leiden een slapend bestaan. De laatste spruit in de aan het auteursrecht verwante rechten, het sui generis databankenrecht, dreigt na een onstuimig begin ook in de marge te verdwijnen. Hebben we hier een grens bereikt? Of biedt het auteursrecht wellicht reeds voldoende bescherming?

Tijd om de balans op te maken.

14.00 - 14.30  Antoon Quaedvlieg (RU Nijmegen)

Subjectieve werken van kunst, keuze en creatie: een verkenning van het ongrijpbare werkbegrip anno 2007

14.30 - 15.00  Jacqueline Seignette (Vogel en Ruitenberg advocaten)

Het object van het naburig recht en het sui generis databankenrecht

15.00 - 15.30  Discussie o.l.v. Antoon Quaedvlieg

15.30 - 16.00  Theepauze

16.00 - 16.30   Annemarie Beunen (Universiteit Leiden)

Auteursrecht op databanken: marginaal of niet?

16.30 - 17.00   Discussie o.l.v. Antoon Quaedvlieg

17.00 - 18.00   Borrel