DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 14699

Geen einde langdurige licentie WC EEND

Hof Amsterdam 24 februari 2015, IEF 14698;  ECLI:NL:GHAMS:2015:548 (Duck Global tegen Bolton)
Contractenrecht. Merkenrecht. Domeinnaamrecht. Duck Global is houder van een woord- en een 3D-vormmerk WC Eend. Bolton is ruim 30 jaar licentienemer van dat merk voor Nederland. De merkinschrijving WIJ VAN WC EEND ADVISEREN WC EEND van Bolton, hoeft Duck niet te dulden [IEF 11664]. De merkregistraties zijn overgedragen. Aan Bolton is de Brand Equity Standards (BES) kenbaar gemaakt; er wordt 'compliance' verwacht. Drie van de vijf gestelde tekortkomingen zijn voldoende komen vast te staan, terwijl deze slechts gedeeltelijke en/of tijdelijke tekortkoming waren. De wanprestatie is onvoldoende ernstig in de zin van de overeenkomst voor beëindiging van de langdurige licentie.

3.6 Centraal in de positie van Duck Global staat haar stelling dat Bolton de overeenkomsten niet naar behoren (niet loyaal) is nagekomen. Het gaat dan, kort samengevat, om vijf (groepen van) volgens haar ernstige en toerekenbare tekortkomingen, te weten:
i productie en verkoop van nieuwe producten die niet onder de licentie vielen;
ii gebruik van eigen (sub)merken, met inbegrip van WC Net beeldelementen;
iii weigering informatie over de producenten van de licentie-producten te verschaffen;
iv merkinbreuk door registratie van nieuwe merken (en een domeinnaam) die WC Eend bevatten;
v sabotage van de invoering van het BES.

3.10. Dat Bolton geen submerken mocht gebruiken (Fabrikmarke dan wel eigene Marke) als deze werden vermeld in een groter en opvallender lettertype dan het WC Eend merk (ii) vloeit uit de licentie-overeenkomst van 1983 rechtstreeks voort. Op dat punt is van een nadere, andere duiding in de 2001-brieven of elders kennelijk ook volgens Bolton geen sprake. De discussie spitst zich daar toe op de vraag of de gewraakte aanduidingen - Energy, Intense, Anti Odour system, Deo Power
en Deo Clip- wel merken zijn. Bij de laatste drie vermeldde Bolton een trademark-teken ™. Voor de Deo Clip heeft Bolton een octrooi aangevraagd en gekregen. Duck Global meent, en Bolton bestrijdt, dat dit merken in de zin van de overeenkomst van 1983 zijn.

3.13. De registratie van merken waarvan het merk deel uitmaakt (iv), is, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, wanprestatie onder de overeenkomst. Inmiddels zijn, naar tussen partijen vast staat, echter deze rechten overgedragen aan Duck Global. Het registreren van de domeinnaam past binnen een normale exploitatie, maar het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het gebruiken van de domeinnaam waarin het merk voorkomt door Bolton in beginsel wanprestatie op kan leveren. Uit de verklaring van [X] blijkt echter, dat hij dit niet als zodanig beschouwt, mits Bolton bereid was op eerste vordering de domeinnaam over te dragen; die bereidheid heeft Bolton getoond, doch niet onmiddellijk in de praktijk gebracht, omdat zij voorwaarden stelde (voortgezet gebruik) waaraan Duck Global, naar haar vrij stond, niet wilde voldoen.
3.14. Wat betreft de invoering van het BES (v) kan Duck Global worden toegegeven dat uit de correspondentie valt op te maken dat Bolton zich aanvankelijk op het standpunt stelde dat op haar, als licentienemer, geen verplichting tot medewerking rustte, een standpunt dat in de relatie licentiegever-licentienemer niet houdbaar is. Uit de latere correspondentie blijkt echter dat Bolton zich wel degelijk heeft gecommitteerd aan het BES; inmiddels is, naar vast staat, het door Bolton op de markt gezette productscala in overeenstemming met het BES. Dat de implementatie niet erg snel is gegaan is, naar uit de contacten tussen partijen blijkt, weliswaar ten dele te wijten aan die oorspronkelijke houding en het daaruit voortvloeiende met de voeten slepen van Bolton, maar voor een ander deel ook aan onvoldoende (tijdige) informatievoorziening en compensatie van de transitiekosten door Duck Global. Daarbij komt dat uit het afwijkende beleid in onder meer de BRD en Oostenrijk, wat daarvan ook de achtergrond is, valt af te leiden dat spoedige en volledige uniforme uitvoering van het BES voor Duck Global ten tijde van de beëindiging in 2011 geen essentieel vereiste was (en is).
3.15. Van de vijf gestelde tekortkomingen zijn er aldus drie (ii, iv en v) voldoende komen vast te staan, terwijl daarbij sprake is van een gedeeltelijke en/of tijdelijke tekortkoming.

Van een behoorlijke ingebrekestelling vóór de beëindigingsbrief van 29 maart 2011 is niet gebleken, terwijl geen sprake is van de situatie dat Duck Global uit mededelingen van Bolton kon opmaken dat zij toch niet zou nakomen. De houding van Bolton ten opzichte van het BES was toen al gewijzigd in die zin dat Bolton medewerking (zij het, in haar visie, onverplicht) had toegezegd. De huidige situatie, waarin alle tekortkomingen tot het verleden behoren, wijst (achteraf) ook niet in die richting. In de brief van 13 oktober 2011, na het kort geding vonnis, heeft Duck Global Bolton wel in gebreke gesteld en een termijn van drie maanden gegeven om alsnog aan haar voorwaarden te voldoen, doch toen waren de procedures die tot het bestreden vonnis hebben geleid al begonnen.
Zelfs als er echter vanuit gegaan zou worden dat Bolton in verzuim verkeerde is - in afwijking van de wet - ingevolge de tussen partijen gemaakte afspraken voor de beëindiging van de overeenkomst een ernstige wanprestatie noodzakelijk. De overeenkomst uit 1983 vergt immers een grove (“grobe”) schending van de overeenkomst. Gelet op hetgeen hiervoor werd overwogen kunnen de bedoelde tekortkomingen, zowel elk voor zich als ook tezamen bezien, niet als ernstige wanprestatie die de opzegging dan wel ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt worden betiteld, een en ander in het licht van de concrete licentieverhouding. Het ging vooral om een tijdelijke situatie waarin de grenzen van de verhouding werden afgetast (na de wijziging in de zeggenschap), die door [X] niet als ernstig werd gezien en waarin Bolton verandering heeft gebracht toen Duck Global daarop aandrong. Van schade is niet gebleken.
Dat betekent, dat Duck Global niet op die grond de overeenkomst mocht opzeggen en dat evenmin grond bestond of bestaat voor ontbinding op die grond.
IEF 14668

Staking De Vegetarische Slager vanwege verkoop vleesvervangers van anderen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 16 februari 2015, IEF 14668; ECLI:NL:RBAMS:2015:975 (De Korte Weg tegen De Vegetarische Slager Amsterdam)
Uitspraak ingezonden door Nils Winthagen en Bertil van Kaam, Van Kaam. Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Domeinnaamrecht. De Korte Weg, handelend onder de naam De Vegetarische Slager (DVS) in Den Haag, is houdster van beeldmerken. Tussen De Korte Weg en DVS Amsterdam is een samenwerkingsovereenkomst. Afspraken worden niet nageleefd (geen consumentenverpakking van DVS, maaltijden van derden en versproducten met DVS-logo zonder goedkeuring). De tekst van de samenwerkingsovereenkomst geeft voldoende duidelijk weer dat het niet is toegestaan om zonder toestemming van De Korte Weg niet van DVS afkomstige vleesvervangende producten te verkopen. De voorzieningenrechter beveelt staking inbreuk op handelsnaamrechten, fysiek en online, waaronder de domeinnaam en gebruik op social media en beeldmerkgebruik. Domeinnaam moet worden overgedragen.

 

5.3. De tekst van de samenwerkingsovereenkomst biedt steun aan de opvatting van de Korte Weg dat het DVSA niet is toegestaan om zonder toestemming van de Korte Weg andere, niet van DVS afkomstige vleesvervangende producten te verkopen. Zo is in artikel 1.1 onder k een maatregel getroffen voor het geval de Korte Weg niet in staat is voldoende producten aan DVSA te leveren. In dat geval heeft DVSA de mogelijkheid om, na schriftelijke melding daarvan aan de Korte Weg, elders producten af te nemen. Deze mogelijkheid, zo volgt uit voornoemd artikel, moet worden gezien als een noodmaatregel die geldt zolang de Korte Weg niet in staat is voldoende producten aan DVSA te leveren. Aan de klanten van DVSA zal in dat geval ook duidelijk moeten worden gemaakt dat de alternatieve producten niet van DVS afkomstig zijn. Deze bepaling duidt erop dat partijen voor ogen heeft gestaan dat in beginsel alleen vleesvervangende producten van DVS in de winkel van DVSA zouden worden verkocht. Overigens schrijft [gedaagde sub 2] dit ook in een door de Korte Weg als productie 7 overgelegde brief van 20 februari 2013: “Ik vind het prima om vast te leggen dat jullie de enige leverancier zijn voor vegetarische vleesvervangers dat in de winkels wordt verkocht.” In artikel 1.1 onder o is verder een voorziening opgenomen ingeval de exploitatie tegenvalt. Uitbreiding van het productassortiment is dan, zo volgt uit dit artikel, een uitdrukkelijke optie en ingeval deze uitbreiding niet de instemming van de Korte Weg heeft, vervalt de exclusiviteit en het recht op het gebruik van de naam en het logo. DVSA c.s. heeft voorts niet weersproken dat de samenwerking tussen partijen ten doel had het openen van een vegetarische slagerij in Amsterdam onder de vlag van DVS, waar vleesvervangende producten van DVS zouden worden verkocht. Dit volgt ook met zoveel woorden uit artikel 1.1 onder a van de samenwerkingsovereenkomst, waarin onder meer staat: “Ik (althans een vennootschap waarover ik controle heb) start een vegetarische slager in Amsterdam (…). Daarbij gebruik ik jullie logo en naam. Naar buiten toe moet het zo lijken dat De Vegetarische Slagerij deze winkel heeft.” In het licht van de tekst en doel en strekking van de samenwerking tussen partijen – het openen van een vegetarische slagerij in Amsterdam onder de vlag van DVS – is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands voldoende aannemelijk dat het DVSA op grond van de samenwerkingsovereenkomst niet is toegestaan om zonder toestemming van de Korte Weg andere, niet van DVS afkomstige vleesvervangende producten, waaronder tevens wordt begrepen veganistische producten, in haar winkel te verkopen. Dit geldt eveneens voor het gebruik van deze producten voor de traiteuractiviteiten van DVSA. DVSA c.s. heeft nagelaten te stellen op grond van welke feiten en omstandigheden zij in weerwil van de tekst en doel en strekking van de samenwerking van een andere opvatting heeft mogen uitgaan. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat het niet goed denkbaar is dat de Korte Weg, behoudens in noodgevallen, met de verkoop van andere, niet van haar afkomstige vleesvervangende producten akkoord zou zijn gegaan, aangezien zij daarmee zou toestaan dat in ‘haar’ winkel concurrerende producten zouden worden verkocht en/of gebruikt. Dit alles maakt dat de stelling van DVSA c.s. dat het DVSA contractueel vrij staat om ook andere vleesvervangende producten in haar winkel te verkopen vooralsnog niet aannemelijk is.

5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat DVSA ook andere, niet van DVS afkomstige vleesvervangende producten verkoopt. De stelling van DVSA c.s. dat de Korte Weg van meet af aan wist dat DVSA deze producten verkocht en dat zij hiervoor ook impliciet toestemming heeft gegeven, is, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de Korte Weg, voorshands onvoldoende aannemelijk. De voorzieningenrechter gaat er in dit kort geding dan ook vanuit dat de Korte Weg DVSA geen toestemming heeft gegeven voor de verkoop van deze producten. Evenmin is tussen partijen in geschil dat DVSA, ondanks meerdere verzoeken daartoe van de zijde van de Korte Weg, de verkoop van deze producten niet heeft gestaakt. DVSA c.s. heeft dan ook, gelet op hetgeen hiervoor onder 5.3. is overwogen, in strijd gehandeld met de samenwerkingsovereenkomst. Door zonder toestemming van de Korte Weg tot verkoop van andere, niet van DVS afkomstige vleesvervangende producten over te gaan, is aan de zijde van DVSA sprake van blijvende onmogelijkheid tot deugdelijke nakoming van de samenwerkingsovereenkomst. Deze tekortkoming uit het verleden kan immers niet meer ongedaan worden gemaakt, nog daargelaten dat DVSA c.s. heeft verklaard niet bereid te zijn (omdat zij naar eigen zeggen dan geen rendabele onderneming kan exploiteren) haar productassortiment te beperken tot de producten van DVS. Overigens geldt dat de Korte Weg ook op grond van de houding van DVSA c.s. kon aannemen dat aanmaning nutteloos zou zijn, zodat zij met de onder 2.10 aangehaalde aansprakelijkstelling kon volstaan. Het verweer van DVSA c.s. dat de Korte Weg haar ten onrechte niet, althans niet op de juiste wijze, in gebreke heeft gesteld wordt dan ook gepasseerd. Ook het verweer van DVSA c.s. dat de tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt wordt verworpen, nu de (voortdurende) tekortkoming, anders dan DVSA c.s. stelt, een kernbeding van de samenwerkingsovereenkomst betreft.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
DomJur

IEF 14660

ICT'er was fanatiek in vastleggen domeinnamen van conc-collegae

Vzr. Rechtbank Den Haag 12 februari 2015, IEF 14660; ECLI:NL:RBDHA:2015:2053 (Henry Schein tegen Daxtrio)

Domeinnaam. Merkenrecht. Henry Schein Inc. is distributeur van medische, tandheelkundige en veterinaire producten en diensten. Zij levert haar producten en diensten onder meer aan medische klinieken, laboratoria, zelfstandig werkende artsen en zorginstellingen. Daxtrio is eveneens distributeur en heeft de domeinnamen henry-schein.nl en henryscheinmedical.nl geregistreerd en doorgelinkt naar daxtrio.nl. Een voormalig ICT’er is erg fanatiek geweest in het vastleggen van een domeinnaam die in de buurt van conc-collegae liggen. De domeinen worden overgedragen. Echter een onthoudingsverklaring versterkt met een boetebeding ontbreekt, en daarom is er nog steeds sprake van dreigende inbreuk. Staking van inbreuk op EU woordmerk HENRY SCHEIN, waaronder elk gebruik van voornoemd merk in een domeinnaam.
2.7. (...) “Na enig speurwerk (…) is een voormalig ICT’er binnen mijn organisatie erg fanatiek geweest in het vastleggen van een domeinnaam die in de buurt van onze conc-collegae liggen waar op zich niet veel mis mee is. Op zich kan ik zijn creativiteit en ondernemerschap waarderen en vind het erg vermakelijk te zien dat jullie hier nu pas achterkomen. Natuurlijk is niet helemaal de correcte manier van internet ondernemen. Gezien het prettige contact wat ik met 2 van uw collega’s van medical heb zal ik de domeinnamen gratis overdragen.
[…]”

4.7. Ter zitting is gebleken dat de Domeinnamen na het uitbrengen van de dagvaarding in dit kort geding alsnog door Daxtrio zijn overgedragen aan Henry Schein c.s. In zoverre heeft Henry Schein c.s. op dit moment geen belang meer bij toewijzing van haar vordering tot overdracht van de Domeinnamen, zodat deze vordering zal worden afgewezen.

4.8. Voorshands oordelend heeft Henry Schein c.s. bij de (hoofd)vordering tot het opleggen van een merkinbreukverbod spoedeisend belang. Nu een onthoudingsverklaring versterkt met een boetebeding ontbreekt, is er nog steeds sprake van dreigende inbreuk. De kans op herhaling is voorshands oordelend ook reëel. Daxtrio heeft recent niet alleen de Domeinnamen geregistreerd maar heeft ook het merk van een andere concurrent als domeinnaam geregistreerd. Verder heeft Daxtrio pas na het uitbrengen van de dagvaarding de Domeinnamen overgedragen maar voor het overige heeft zij niet aan de sommatie voldaan. Thans ontbreekt voor Daxtrio dan ook een prikkel om zich te onthouden van inbreuk. Om die reden zal ook de gevorderde dwangsom worden toegewezen, zij het met een maximum.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
DomJur

IEF 14616

Gekocht autobedrijf moet domeinnamen en e-mailadressen overdragen

Vzr. Rechtbank Gelderland 8 december 2014, IEF 14616; ECLI:NL:RBGEL:2014:8163 (Del Sole tegen garagebedrijf)
Contractenrecht. Domeinnaamrecht. In de koopovereenkomst is expliciet vermeld dat de intellectuele eigendomsrechten verbonden aan Autobedrijf X, voor zover deze bij hem berustten, worden verkocht aan Del Sole. Autobedrijf X heeft daarbij geen voorbehoud gemaakt en evenmin laten opnemen dat zijn naam door Del Sole niet gebruikt mag worden. Onvoldoende aannemelijk is dan ook geworden dat domeinnamen, hier niet onder vallen. Die moeten daarom worden overgedragen.

4.6. Niet weersproken is dat voornoemde websites en e-mailadressen bij Sienn als beheerder staan vermeld als lopende actieve abonnementen van Autobedrijf [gedaagde]. De stelling van [gedaagde] dat duidelijk is dat partijen zijn overeengekomen dat in ieder geval de domeinnaam[mailadres] zou worden verkocht, maar dat ten aanzien van de overige domeinnamen nog geen overeenstemming is bereikt, kan niet gevolgd worden. In de koopovereenkomst is expliciet vermeld dat de intellectuele eigendomsrechten verbonden aan Autobedrijf [gedaagde], voor zover deze bij [gedaagde] berustten, worden verkocht aan [eiser]. [gedaagde] heeft daarbij geen voorbehoud gemaakt en evenmin laten opnemen dat zijn naam[gedaagde] door [eiser] niet gebruikt mag worden. Onvoldoende aannemelijk is dan ook geworden dat de overige, hiervoor onder 4.5. genoemde domeinnamen, hier niet onder vallen. Bovendien heeft [eiser] het garagebedrijf in zijn geheel overgenomen van [gedaagde] en is voldoende aannemelijk dat indien [eiser] niet kan beschikken over de domeinnamen en de bijbehorende e-mailadressen hierdoor de bedrijfsvoering wordt belemmerd. De vordering onder I. ligt dan ook voor toewijzing gereed.

De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt[gedaagde] om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis het door [eiser] als productie 6 overgelegde stuk van Sienn mede te ondertekenen en ter hand te stellen aan de advocaat van [eiser], en veroordeelt [gedaagde] om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan overdracht van alle gespecificeerde domeinnamen en mailaccounts van Autobedrijf[gedaagde] (te weten:
[mailadres], [mailadres], [mailadres], [mailadres], [mailadres],[mailadres], [mailadres],[mailadres] en [mailadres] en de e-mailaccounts [mailadres],[mailadres] en [mailadres], aan [eiser], ook indien deze zijn ondergebracht bij een nieuwe provider,
  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 31 - 34 van 34