DOSSIERS
Alle dossiers

Overig  

IEF 13171

Het idee voor een serie is niet zonder meer een auteursrechtelijk beschermd format

Rechtbank Amsterdam 31 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:6970 (Hollandse Meesters)
Geen auteursrecht op format. Inzage winstgegevens bij Stichting. Eisers hebben in opdracht van de Stichting Interact en de Stichting Hollandse Meesters twee series gefilmde portretten gemaakt van hedendaagse Nederlandse beeldende kunstenaars. De Letter of Intent en de overeenkomst tussen Interakt en de Stichting bevatten wel degelijk verplichtingen jegens eiser 1 in persoon, hier zijn namelijk mondelinge afspraken over gemaakt. Dit geldt niet voor eiser 2. Eiser 1 stelt dat zij beschikt over de formatrechten op Hollandse Meesters.

Dit is niet het geval, het idee is niet voldoende geconcretiseerd en vormgegeven om als format te kunnen worden beschermd. Het is niet origineel, de serie is gebaseerd op een basisidee voor een reeks gefilmde portretten van kunstenaars. De afleveringen worden door verschillende regisseurs naar eigen inzichten en opvattingen vervaardigd. Het zijn op zichzelf staande filmwerken, er is geen sprake van terugkerende elementen. Eiser 1 vordert ook ontwikkelingskosten voor de tweede serie. Volgens de rechtbank kan uit de overeenkomst niet worden afgeleid dat de ontwikkelingskosten per serie betaald moeten worden. De ontwikkelingskosten van de tweede serie zijn waarschijnlijk verwerkt in het bedrag van een nadere overeenkomst. De rechtbank draagt Interakt op bewijs te leveren en verwijst de zaak naar de rol. Eiser wil verder inzage in de gegevens met betrekking tot winst. De rechtbank vindt dit onbegrijpelijk aangezien een stichting geen winstuitkeringen mag doen.

Beoordeling
Formatrechten (vordering III en VII – eerste deel)
4.19. [eiser 1] legt aan haar vorderingen onder III en VII ten grondslag dat zij (samen met [naam 1]) over de formatrechten op Hollandse Meesters beschikt. [eiser 1] stelt daartoe dat zij het oorspronkelijke idee voor de serie samen met [naam 1] heeft ontwikkeld en uitgewerkt. Het format heeft volgens [eiser 1] een eigen, oorspronkelijk karakter en bevat het persoonlijk stempel van de maker(s). Een en ander is niet alleen vervat in een aantal details en onderdelen, die zelfstandig voor bescherming in aanmerking komen, maar ook in de totaalindruk van het geheel van al die details en onderdelen. Een derde zou nimmer een identiek uitgewerkt project bedenken en tot stand brengen, aldus [eiser 1]. Ter comparitie heeft [eiser 1] desgevraagd toegelicht dat het format omschreven kan worden als “het filmen van de hartslag van de kunstenaar in zijn atelier en hoe hij zijn werk uitvoert”. [eiser 1] stelt de titel en het filmplan te hebben bedacht en voert aan dat zij heeft uitgewerkt hoe het programma eruit moest gaan zien, dat er bekende filmmakers moesten worden ingeschakeld, dat er in het atelier zou worden gefilmd, dat er een tijdsbeeld zou worden gegeven en dat zou worden getoond hoe de kunstenaars werken.

4.20. Interakt c.s. betwist dat [eiser 1] als maker van het format kan worden aangemerkt, zodat eventuele formatrechten niet aan haar toekomen. [naam 1] is volgens Interakt c.s. de initiatiefnemer en bedenker van Hollandse Meesters. Bovendien is er naar het oordeel van Interakt c.s. geen sprake van een auteursrechtelijk beschermd format. Voor auteursrechtelijke bescherming van een format is volgens Interakt c.s. vereist dat het format origineel en voldoende geconcretiseerd is. Hollandse Meesters voldoet volgens Interakt c.s. niet aan het orginaliteitsvereiste. De serie is gebaseerd op een basisidee voor een reeks gefilmde portretten van kunstenaars. De afleveringen worden door verschillende regisseurs naar eigen inzichten en opvattingen vervaardigd, zodat de afleveringen onderling verschillen vertonen in (onder meer) stijl, opbouw, tempo, sfeer, decor en situering. Het zijn op zichzelf staande filmwerken die niet in samenhang bekeken hoeven te worden. Behoudens de overkoepelende titel vertonen de afleveringen geen samenhang. Van telkens terugkerende (vernieuwende) elementen is geen sprake. Hollandse Meesters vertoont dan ook geen oorspronkelijke kenmerken die het programma duidelijk onderscheiden van vergelijkbare programma’s, aldus Interakt c.s. Interakt c.s. wijst er voorts op dat [eiser 1] geen concrete elementen heeft aangevoerd die maken dat sprake is van een auteursrechtelijk beschermd format.

4.21. De rechtbank is van oordeel dat [eiser 1], gelet op de gemotiveerde betwisting door Interakt c.s., onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de serie Hollandse Meesters een auteursrechtelijk beschermd format heeft. Het idee om een serie gefilmde portretten te maken van hedendaagse Nederlandse beeldende kunstenaars komt niet voor bescherming in aanmerking. Een idee moet voldoende zijn geconcretiseerd en vormgegeven om als format te kunnen worden beschermd. [eiser 1] heeft naar het oordeel van de rechtbank – mede gelet op het verweer van Interakt c.s. dat alle afleveringen door verschillende regisseurs zijn gemaakt, zodat ze onderling verschillen – onvoldoende onderbouwd welke originele, concrete elementen en vormaspecten er volgens haar toe leiden dat Hollandse Meesters een auteursrechtelijk beschermd format heeft. Dat alle afleveringen zijn gefilmd in het atelier en dat getoond wordt hoe de kunstenaars werken, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. De rechtbank concludeert derhalve dat geen sprake is van een auteursrechtelijk beschermd format. Daarmee komt de grondslag aan de vorderingen onder III en VII (met uitzondering van de vordering betreffende de inkomstenderving, waar hierna op zal worden teruggekomen) te ontvallen, zodat die vorderingen zullen worden afgewezen.

Lees de uitspraak:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBAMS:2013:6970 (pdf)

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak Een format is nog niet zo makkelijk beschermd
IE-Forum (Het auteursrecht biedt in de praktijk geen bescherming aan formats)
NJD (Uitspraak over auteursrecht serie Hollandse Meesters in de 21e eeuw: een niet beschermd format)

IEF 13166

Geformuleerde "spelformat" teveel geabstraheerd van concrete spellen

Vzr. Rechtbank Den Haag 21 oktober 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:14000 (Jumbo tegen Ravensburger)
Uitspraak mede ingezonden door Berber Brouwer en Gert-Jan van den Bergh, Bergh Stoop & Sanders.
Auteursrecht. Spelformat. Legpuzzels. Jumbo heeft het wereldwijde recht spellen naar het concept van WASGIJ te ontwikkelen en te verhandelen en zelfstandig tegen inbreuken op te treden. Ravensburger heeft een licentie van Jumbo voor WASGIJ. Nu verhandelt Ravensburger een soortgelijk spel onder de naam "What if". Jumbo stelt dat Ravensburger inbreuk maakt op haar auteursrecht en vordert een verbod. In plaats van een auteursrecht op een van haar legpuzzels, claimt Jumbo in deze procedure een auteursrecht op een “spelformat”. Dit spelformat als zodanig is niet aan het publiek ter beschikking gesteld. De WASGIJ-puzzels worden gekenmerkt dat de speler een legpuzzel moet leggen van een afbeelding die niet identiek is aan de afbeelding die staat afgebeeld op de doos waarin de legpuzzel is verpakt, maar daarmee wel een relatie heeft.

De voorzieningenrechter begrijpt dat Jumbo zich op het standpunt stelt dat Ravensburger het bedoelde spelformat wel heeft kunnen afleiden uit de serie WASGIJ-puzzels die Jumbo op de markt heeft gebracht. Naar voorlopig oordeel is het door Jumbo geformuleerde spelformat echter teveel geabstraheerd van die concrete spellen om in aanmerking te komen voor auteursrechtelijke bescherming. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af.

4.6. Het door Jumbo geclaimde spelformat is te abstract omdat de meeste elementen daarvan een aspect zijn van één en hetzelfde abstracte spelidee, te weten: een legpuzzel waarbij de puzzelaar niet weet wat er op de legpuzzel is afbeeld, maar alleen een hint krijgt via een gerelateerde afbeelding op de doos.
4.7. De enige twee elementen waarmee Jumbo het abstracte spelidee heeft uitgewerkt in het geclaimde spelformat betreffen (i) de aard van de relatie tussen het doosbeeld en het jigsawbeeld, en (ii) de stijl van die afbeeldingen. Die uitwerking is echter nog steeds vrij abstract. Binnen het geclaimde spelformat mag de aard van de relatie ruimtelijk of temporeel zijn. Daarbij moet volgens Jumbo onder een temporele relatie ook worden begrepen: een jigsaw-beeld dat een werkelijke situatie weergeeft (bijvoorbeeld: hoe ziet het leven van Jim eruit nu hij zijn winnend lot heeft verloren) en een doos-beeld dat een door de hoofdpersoon gewenste situatie weergeeft (bijvoorbeeld: hoe zou het leven van Jim eruit zien als hij zijn winnende lot niet zou hebben verloren) zoals bij de Ravensburgerlegpuzzel. Ook de omschrijving van de stijl van de afbeelding is vrij abstract. Het moet gaan om afbeelding van diverse personages en gebeurtenissen in een
cartoonstijl.
4.8. De door Jumbo aangehaalde Nederlandse rechtspraak waarin een spelconcept los van de spelmaterialen is aangemerkt als auteursrechtelijk beschermd werk, kan in dit geval niet worden gevolgd. Bij de WASGIJ-puzzels van Jumbo is het spelconcept namelijk niet goed te scheiden van de vormgeving van de spelmaterialen. Dat blijkt wel uit het feit dat Jumbo in de omschrijving van haar geclaimde spelformat ook elementen heeft opgenomen van de vormgeving van de spelmaterialen, te weten de cartoonstijl van de afbeeldingen op de doos en de legpuzzel.
4.9. Ten slotte heeft Jumbo erop gewezen dat Jumbo en Ravensburger USA een licentieovereenkomst hebben gesloten ter zake van WASGIJ. Voor zover Jumbo daarmee heeft bedoeld te betogen dat daaruit volgt dat de ondernemingen van het Ravensburger-concern hebben erkend dat het geclaimde spelformat auteursrechtelijk is beschermd, moet dat betoog om de volgende redenen worden gepasseerd. Ten eerste blijkt uit de tekst van bedoelde licentieovereenkomst duidelijk dat de licentie juist ziet op reproductie van het gehele spel, inclusief het WASGIJ-merk en het door Jumbo aangeleverde artwork voor de gebruikte afbeeldingen. Ten tweede is het antwoord op de vraag of een spelformat auteursrechtelijk kan worden beschermd niet afhankelijk van de opvatting van partijen daarover. Ten derde heeft de licentie betrekking op Amerikaans auteursrecht, terwijl in deze procedure Europees auteursrecht aan de orde is.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBDHA:2013:14000 (pdf)
Afschrift (pdf)

Op andere blogs:
AOMB (Spelenderwijs leert men)
Hoogenraad & Haak Een format is nog niet zo makkelijk beschermd
IE-Forum (Het auteursrecht biedt in de praktijk geen bescherming aan formats)

IEF 13101

HvJ EU: Plaats waar schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen

HvJ EU 3 oktober 2013, zaak C-170/12 (Pinckney tegen KDG Mediatech) - dossier
Verzoek om een prejudiciële beslissing, Cour de cassation.
Materiële drager waarop beschermd werk wordt gekopieerd. Terbeschikkingstelling via internet. Bepaling van plaats waar schade is ingetreden.

Uitlegging van artikel 5, punt 3 EEX. Bevoegdheid van de nationale rechter ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad. Criteria om „plaats waar schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen” te bepalen. Inbreuk op vermogensrechten van auteur veroorzaakt door feit dat content in gedematerialiseerde vorm of materiële drager waarop deze content is gekopieerd op internet werd geplaatst. Voor publiek bestemde content. Het Hof verklaart voor recht:

Artikel 5, punt 3 [EEX-Verordening] moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een inbreuk wordt aangevoerd op aan het auteursrecht verbonden vermogensrechten die worden gewaarborgd door de lidstaat van de aangezochte rechter, deze bevoegd is kennis te nemen van een door de auteur van een werk ingeleide aansprakelijkheidsvordering tegen een in een andere lidstaat gevestigde onderneming die daar dat werk heeft gekopieerd op een materiële drager die vervolgens is verkocht door in een derde lidstaat gevestigde ondernemingen via een website die ook toegankelijk is in het rechtsgebied van de aangezochte rechter. Die rechter mag slechts uitspraak doen over de schade die is veroorzaakt op het grondgebied van zijn lidstaat.

Gestelde vraag:

1)      Moet artikel 5, punt 3, van [de] verordening [...] aldus worden uitgelegd dat in geval van een beweerde schending van de aan het auteursrecht verbonden vermogensrechten door op internet geplaatste content,
– de persoon die zich gelaedeerd acht, bij de gerechten van elke lidstaat op het grondgebied waarvan een op internet geplaatste content toegankelijk is of is geweest, een vordering kan instellen tot vergoeding van de schade die is veroorzaakt op het grondgebied van de lidstaat van het aangezochte gerecht,
of
– moet deze content bovendien bestemd zijn of zijn geweest voor het op het grondgebied van die lidstaat gevestigde publiek, of moet er sprake zijn van een ander aanknopingspunt?
2) Moet de eerste vraag op dezelfde wijze worden beantwoord wanneer de beweerde schending van de aan het auteursrecht verbonden vermogensrechten niet voortvloeit uit het feit dat content in gedematerialiseerde vorm op internet werd geplaatst, maar, zoals in casu, uit het feit dat een materiële drager waarop deze content is gekopieerd, op internet wordt aangeboden?

Op andere blogs:
KluwerCopyrightBlog (Jurisdiction in EU copyright cases: accessibility of a website is a criterion)
MediaReport (Pinckney-arrest HvJ EU: welke rechter bevoegd bij online auteursrechtinbreuk?)
Out-law (Copyright holders have qualified right to bring claims of 'internet sale' infringements before any court within the EU)

IEF 13057

Uitzending en herhaling op een digitaal themakanaal niet voorzien in 1991

Ktr. Rechtbank Amsterdam 18 september 2013, HA EXPL 12-289 (Holierhoek tegen Stichting NTR)
Uitspraak ingezonden door Dylan Griffiths, Griffiths advocaten.
Auteursrecht op filmwerk. Scenario. Licentieovereenkomsten. Herhalingen op digitaal themakanaal. Holierhoek is scenarioschrijver en heeft in 1991 een overeenkomst gesloten met VdR B.V. voor het meewerken aan de aflevering 'Suite voor het personeel' van de televisieserie 'Kamer/Suite 215'. Tussen VdR B.V. en (rechtsvoorganger van) NTR is een coproductieovereenkomst gesloten. VdR B.V. wordt insolvent en daarmee is (aldus Holierhoek) de coproductieovereenkomst opgehouden te bestaan. In maart 2010 is tussen NTR en Van de Rest een licentieovereenkomst gesloten voor uitzending op een digitaal themakanaal.

De kantonrechter is van oordeel dat de licentieovereenkomst voorziet in exploitatie van herhalingen, maar die licentie is beperkt tot de ten tijde van het aangaan van de overeenkomst bekende exploitatievormen (vgl. IEF 12769). Uitzending op een digitaal themakanaal was niet voorzien in 1991, dus kan deze exploitatievorm niet zijn gesublicentieerd. Of de overeenkomst door ontbinding van de VdR B.V. teniet is gegaan kan onbeantwoord blijven.

 

De (7) uitzendingen op Best24 kunnen aan NTR worden toegerekend, het vermoeden van overdracht ex artikel 43d Aw kan haar niet baten. Van een professionele partij als (rechtsvoorganger van) NTR mag worden verwacht dat zij zich informeert of dat degene van wie zij rechten overgedragen krijgt ook tot die overdracht bevoegd is, daarvan is niet gebleken. Partijen worden in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het begrip herhalingen uit de licentieovereenkomst of hieronder ook herhalingen op een digitaal themakanaal moet worden begrepen.

5.7. Op grond van hetgeen in rechtsoverweging 5.5. is overwogen is de kantonrechter voorshands van oordeel dat licentieovereenkomst I weliswaar voorziet in een licentie aan de B.V. voor het exploiteren van "Suite voor het personeel" in de vorm van herhalingen, maar dat die licentie is beperkt tot de ten tijde van het aangaan van de overeenkomst bekende exploitatievormen. Van uitzending op een digitaal themakanaal kan niet zonder meer gezegd worden dat het een vorm van exploitatie is die in 1991 reeds was voorzien.
Indien de licentieovereenkomst I niet voorziet in de exploitatie via een digitaal themakanaal dan kan de B.V. die vorm van exploitatie ook niet aan NTR hebben gesub-licentieerd en kan NTR zich reeds daarom niet op de coproductieovereenkomst beroepen. De vraag of licentieovereenkomst I door de ontbinding van de B.V. teniet is gegaan kan dan onbeantwoord blijven.

5.8. Partijen hebben de vraag of onder het begrip herhalingen in licentieovereenkomst ook herhalingen op een digitaal themakanaal moet worden begrepen slechts behandeld in het licht van de vaststelling van een eventuele schadevergoeding, maar niet in het licht van de vraag of de licentieovereenkomst I wel voorziet in een licentie voor die vorm van exploitatie.
Teneinde een verrassingsbeslissing te voorkomen zal de kantonrechter partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte over dat punt uit te laten.

5.9. (...) Anders dan NTR stelt kan in dat geval de onrechtmatigheid ook aan NTR worden toegerekend. Dat artikel 43d Aw een vermoeden schept van overdracht kan haar niet baten. In dat artikel is immers ook uitdrukkelijk de mogelijkheid van een afwijkende regeling opgenomen. Van een professionele partij als (de rechtsvoorganger van) NTR mag worden verwacht dat zij zich ervan vergewist dat degene van wie zij rechten of licenties overgedragen krijgt ook tot die overdracht bevoegd is. Gesteld noch gebleken is dat (de rechtsvoorganger van) NTR enig onderzoek naar de bevoegdheid van de B.V. heeft gedaan. In die omstandigheden is sprake van een oorzaak die krachtens de in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen voor rekening van NTR komt.

Op andere blogs:
Kracht-blog (Er zijn meer wegen die naar Rome leiden)

IEF 13010

Belang van Stichting de Thuiskopie verzet zich tegen beslaglegging

Vzr. Rechtbank Amsterdam 4 september 2013, KG RK 13-1773 (Imation Europe tegen Stichting De Thuiskopie)
Uitspraak ingezonden door Jochem Donker, CEDAR B.V..
Afgewezen verzoek conservatoir beslag. Belang stichting de Thuiskopie.
Imation voert in een aanhangige procedure dat zij geen afdracht verschuldigd is voor blanco data-cd's en dvd's die voor professioneel gebruik zijn bestemd (IEF 12356). Imation heeft een verzoek ingediend tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van Stichting de Thuiskopie ter zekerheid van een vordering wegens onverschuldigde betaling.

De gestelde vordering van Imation kan echter niet als summierlijk deugdelijk worden beschouwd, nu daarin onder meer geen rekening is gehouden met het oordeel van de rechtbank ter zake de verjaring en er is geen berekening overlegd waarin het in het tussenvonnis gegeven oordeel wel is verdisconteerd. Voor zover de vordering wel (deels) summierlijk deugdelijk moet worden geacht, geldt dat het belang van Stichting de Thuiskopie zich verzet tegen het leggen van beslag, omdat zij daardoor wordt belemmerd in het uitvoeren van haar doelstelling, namelijk het doorbetalen van ontvangen bedragen aan auteursrechthebbenden. De voorzieningenrechter weigert het gevraagde verlof.

Dat er door een wijziging van de wettelijke regeling (omtrent de vaststaande ontvangsten van de Stichting) of door andere oorzaak binnen afzienbare tijd een zodanig gebrek aan liquide middelen bij Stichting de Thuiskopie zal ontstaan, is door Imation onvoldoende aannemelijk gemaakt. Daar komt bij dat Imation reeds (gedeeltelijk) zekerheid heeft voor haar vordering doordat zij maandelijks een beroep kan doen op verrekening.

3.6. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Door de bodemrechter is reeds een tussenvonnis ter zake onderhavig geschil gewezen. Beide partijen zijn hiertegen in beroep gegaan en hebben toegelicht waarom zij van mening zijn dat in appel een voor hen gunstiger vonnis dient te worden verwacht. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van partijen summier gewogen; dit leidt niet tot een inschatting dat het tussenvonnis in hoger beroep niet in stand zal blijven. Ten aanzien van alle onderdelen van het geschil waarover de rechtbank heeft geoordeeld acht de voorzieningenrechter het mogelijk dat het gerechtshof tot hetzelfde oordeel komt, maar ook dat het gerechtshof op één of meer onderdelen anders zal beslissen. Voorshands sluit de voorzieningenrechter zich daarom bij het tussenvonnis van de rechtbank aan.

3.7 Uitgaande van het tussenvonnis heeft Stichting de Thuiskopie een vordering op Imation en heeft Imation een daarmee verrekenbare tegenvordering op Stichting de Thuiskopie. De omvang van beide vorderingen zal nog onderwerp zijn van nader debat. De gestelde vordering van Imation op Stichting de Thuiskopie ter grootte van het bedrag waarvoor thans beslagverlof wordt gevraagd kan echter, gezien het tussenvonnis, niet als summierlijk deugdelijk worden beschouwd, nu daarin onder meer geen rekening is gehouden met het oordeel van de rechtbank ter zake de verjaring. Imation heeft nagelaten een berekening over te leggen waarin het door de rechtbank Den Haag in het tussenvonnis gegeven oordeel wel is verdisconteerd.

3.8 Voor zover de vordering van Imation wel (deels) summierlijk deugdelijk moet worden geacht geldt het volgende. Het belang van Stichting de Thuiskopie verzet zich tegen het leggen van beslag, omdat zij daardoor wordt belemmerd in het uitvoeren van haar doelstelling, namelijk het doorbetalen van ontvangen bedragen aan auteursrechthebbenden. De ontvangsten van Stichting de Thuiskopie staan tot op zekere hoogte vast omdat deze zijn gebaseerd op een wettelijke regeling. Dat er door een wijziging van de wettelijke regeling of door andere oorzaak binnen afzienbare tijd een zodanig gebrek aan liquide middelen bij Stichting de Thuiskopie zal ontstaan dat voor de (eventuele) vordering van Imation geen verhaal meer mogelijk zal zijn, is door Imation onvoldoende aannemelijk gemaakt. Daar komt bij dat in het belang dat Imation heeft bij zekerheid voor haar vordering reeds (gedeeltelijk) wordt voorzien doordat zij maandelijks een beroep kan doen op verrekening. De hiervoor genoemde omstandigheden, gevoegd bij de onduidelijkheid over het bestaan en de omvang van de vordering, leiden ertoe dat de voorzieningenrechter op grond van de afweging van de wederzijdse belangen het gevraagde verlof zal weigeren.
IEF 12982

IE-bescherming van sjaals

S. van Duijn, IE-bescherming van sjaals, IE-Forum.nl, IEF 12982

Een bijdrage van Suzanne van Duijn, LinkedIn-profiel

Op grond van het bekendste arrest (BenGH 16-12-1991) over een sjaal moet aan strenge voorwaarden zijn voldaan om bescherming aan het uiterlijk van een sjaal te doen toekomen. In dit arrest is bepaald dat op de beroemde sjaal van Burberry een merkrecht rust. Maar er zijn meer wegen die naar Rome leiden.

In bovenstaand arrest werd geoordeeld "dat de omstandigheid dat (een relevant deel van) het in aanmerking komende publiek de waar op grond van zijn uiterlijk als afkomstig van de ondernemer herkent, geen andere conclusie toelaat dan dat voldaan is aan het vereiste dat het teken zich ertoe leent als herkomstteken te dienen". Kortom: de bekende geruite sjaal van Burberry komt een ruitmerk toe, nu het relevante publiek de sjaal aan zijn uiterlijk als afkomstig van Burberry herkent. 

Eind vorig jaar is op grond van een modelrecht (wederom van Burberry) bescherming ingeroepen tegen het uiterlijk van een jongere sjaal (OHIM 7-12-2012 IEF 10865). Hoewel de modellen niet identiek waren, waren zij visueel en conceptueel wel erg gelijkend. De verschillen zaten slechts in het gebruik van de kleuren roodbruin, beige en bruin, en de jongere sjaal vertoonde meer verticale en horizontale lijnen dan de ouder sjaal van Burberry. De modelregistraties overlapten ten minste met één van de klassen. Het jongere model is dan ook nietig verklaard. 
 
Ook op grond van het auteursrecht kan het uiterlijk van een sjaal worden beschermd. Vorige maand wees de Rechtbank Gelderland een vonnis over de bescherming van een sjaal tegen een vermeende inbreuk. De betreffende sjaal kon auteursrechtelijke bescherming toekomen op grond van ontwerpkeuzes, aldus de rechtbank. Door deze ontwerpkeuzes stemde de totaalindruk van de beide sjaals zodanig overeen dat zelfs wanneer beide sjaals naast elkaar werden gelegd en grondig werden geïnspecteerd, de totaalindruk nog steeds hetzelfde was. De sjaal van verweerder maakte dan ook inbreuk op het auteursrecht op de sjaal van de eiser.
 
Suzanne van Duijn

IEF 12957

Geen staking verstekvonnis over het volgrecht

Vzr. Rechtbank Amsterdam 2 augustus 2013, KG ZA 13-820 (Kunsthandel tegen Stichting Pictoright)
Battersea Arts FairUitspraak ingezonden door Marike Ringers, Pictoright.
Zie eerder het verstekvonnis, HA ZA 13-306. Kunsthandel. Volgrecht. Staking executie verstekvonnis. Pictoright heeft medegedeeld dat er afspraken te maken zijn over de eenvoudige afdracht van het volgrecht. Bij brieven heeft Pictoright verzocht opgave te doen van volgrechtplichtige verkopen. Bij verstekvonnis van 24 april 2013 heeft de rechtbank Kunsthandel bevolen opgave te doen onder last van een dwangsom van €1.500 per dag met een maximum van €50.000. Kunsthandel vordert de schorsing van de executie, totdat in verzetprocedure eindvonnis is gewezen. Dit wordt afgewezen.

De voorzieningenrechter ziet geen ruimte om vooruit te lopen op de uitkomst van de verzetprocedure en is voorts van oordeel dat van een kennelijke feitelijke of juridische misslag geen sprake is. Dat Kunsthandel niet in staat is aan het verstekvonnis te voldoen is onvoldoende aannemelijk. Kunsthandel heeft geen begin van uitvoering gegeven en ook niet aan een registeraccountant gevraagd of een verklaring zou kunnen worden gegeven.

4.2 (...) Ter zitting heeft Kunsthandel echter niet duidelijk kunnen maken dat het feit dat zij op 27 maart 2013 verstek heeft laten gaan niet aan haar kan worden toegerekend. Ook al zou dit berusten op een misverstand met haar advocaat, zoals Kunsthandel ter zitting heeft gesteld, komt dit voor haar eigen rekening. Overigens acht de voorzieningenrechter het gestelde misverstand ook niet aannemelijk, waar Kunsthandel ter zitting heeft erkend dat hij bewust niet heeft gereageerd op alle brieven die Pictoright voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding aan Kunsthandel heeft verstuurd.
IEF 12948

Prejudiciële vragen: browsen gaat verder dan de tijdelijke kopie-exceptie toestaat

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 24 juni 2013, zaak C-360/13 (Public Relations Consultants Association tegen The Newspaper Licensing Agency)
Prejudiciële vragen gesteld door Supreme Court, Verenigd Koninkrijk.
Zie eerder IEF 12571, nu met de vertaalde vragen.
Wanneer een computergebruiker pagina’s op internet bekijkt vereist het technisch procedé dat tijdelijk een kopie van de pagina op het scherm van gebruiker wordt geplaatst. Zo’n kopie blijft na raadpleging achter in het geheugen van de computer en doorgaans op den duur (automatisch) overschreven. Een gebruiker zal alleen de pagina’s printen die hij daadwerkelijk nodig heeft. Verzoekster (PRCA) stelt dat deze ‘ongewilde’ kopieën voldoen aan de beschrijving in artikel 5, lid 1, van RL 2001/29 (tijdelijk, van voorbijgaande of incidentele aard en als onderdeel van een technisch procedé) en dat daarvoor dus geen toestemming van de auteursrechthebbende is vereist. De richtlijn rept in pt 33 considerans RL 2001/29 al van ‘handelingen die ‘browsing’ mogelijk maken’.

Het HvJ EU heeft eerder bepaald dat het bekijken van beelden op een televisiescherm aan artikel 5 lid 1 van de RL voldoet. Verweersters (The Newspaper Licensing Agency Limited e.a.) stellen echter dat de kopieën op computerscherm helemaal niet zo tijdelijk zijn als verzoekster beweert. Het is geen deel van het procedé maar vormt het eindresultaat = de doorgifte van gegevens vanaf de server waarop de betreffende webpagina is opgeslagen naar de computer van gebruiker. Zij wijzen ook op de doelstelling van RL 2001/29 de auteursrechthebbenden „een hoog beschermingsniveau” te verzekeren. Uitzonderingen moeten dan ook strikt worden uitgelegd.

In omstandigheden waarin:
(i) een eindgebruiker een webpagina bekijkt zonder deze pagina te downloaden, te printen of op enige ander wijze een kopie ervan te maken;
(ii) kopieën van deze webpagina automatisch op het scherm verschijnen en in het cache-internetgeheugen van de harde schijf van de computer van de eindgebruiker worden opgeslagen;
(iii) het maken van deze kopieën noodzakelijk is voor het technische procedé dat correct en doeltreffend surfen op het internet mogelijk maakt;
(iv) de op het scherm weergegeven kopie aldaar blijft staan tot de eindgebruiker de betrokken pagina verlaat, en zij dan ingevolge de normale werking van de computer automatisch wordt gewist;
(v) de in het cachegeheugen opgenomen kopie aldaar blijft opgeslagen tot zij door andere gegevens wordt verdrongen doordat de eindgebruiker andere webpagina’s bekijkt, en zij dan ingevolge de normale werking van de computer automatisch wordt gewist;
(vi) de kopieën slechts worden bewaard voor de duur van de gewone procedés die met het sub (iv) en (v) hierboven beschreven internetgebruik gepaard gaan;
zijn dergelijke kopieën dan (i) tijdelijk, (ii) van voorbijgaande of incidentele aard, en (iii) vormen zij een integraal en essentieel onderdeel van het technische procedé in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij]?
IEF 12937

Betaling licentievergoeding theatervoorstelling mocht worden opgeschort

Rechtbank Rotterdam 31 juli 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:8001 (Stichting Bredero tegen Stichting Drijfzand)

Uitspraak ingezonden door Janouk Kloosterboer en Rutger van Rompaey, QuestIE Advocatuur
Auteursrechtinbreuk. Schadevergoeding. Nodeloos veroorzaakte proceskosten. Drijfzand is een amateurtheatergezelschap en heeft 2011 het toneelstuk 'Prettige Feestdagen' en in 2012 'Kattenmoeras' opgevoerd. Voor beide toneelvoorstellingen heeft Bredero aan Drijfzand een factuur betreffende de opvoeringrechten gestuurd. Drijfzand heeft Bredero meermalen verzocht inzichtelijk te maken dat zij incassobevoegd is. Nadat Bredero (pas bij dagvaarding) aantoont incassobevoegd te zijn, heeft Drijfzand de gevraagde licentievergoedingen betaald (onder protest), .

De rechtbank verklaart voor recht dat Drijfzand auteursrechtinbreuk heeft gepleegd op het auteursrecht van de rechthebbenden van de toneelstukken en dient de schade te vergoeden. De rechtbank oordeelt dat Drijfzand op redelijke gronden twijfelde aan wie betaling moest geschieden. Drijfzand mocht in de gegeven omstandigheden de nakoming van de verplichting tot betaling van een licentievergoeding opschorten. De rechtbank meent hiermee dat Drijfzand jegens Bredero geen tekortkoming heeft gepleegd. Wegens het door Bredero nodeloos veroorzaken van proceskosten worden deze, ondanks door Bredero aangevoerde procesbelang, gecompenseerd.

4.3. Door Drijfzand is (ter comparitie) erkend dat zij inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van de rechthebbenden van de toneelstukken 'Prettige Feestdagen' en 'Kattenmoeras', omdat zij niet voorafgaand aan de opvoeringen van deze toneelstukken heeft geïnformeerd of een opvoeringslicentie voor de betreffende toneelstukken was vereist en geen opvoeringslicentie heeft aangevraagd, maar desondanks de beide toneelstukken heeft opgevoerd. Drijfzand betwist echter dat Bredero zich kan beroepen op het auteursrecht van de verschillende rechthebbenden.

4.4. Dit verweer faalt. (...) Uit het vorenstaande volgt dat Bredero vertegenwoordigingsbevoegd is ten aanzien van de auteursrechten van Marina Carr en Alan Ayckbourn en dat Bredero derhalve Drijfzand vanwege inbreuk op de hen toekomende auteursrechten in rechte kan en mag betrekken. Nu Bredero bevoegd is de rechthebbende te vertegenwoordigen en door Drijfzand is erkend dat sprake is van inbreuk op het auteursrecht van de rechthebbende, ligt de primaire vordering van Bredero voor toewijzing gereed.

4.5. Drijfzand heeft voorts de door Bredeo - die anders dan bijvoorbeeld BUMA/STEMRA geen wettelijke grondslag heeft - aan haar vordering ten grondslag gelegde bevoegdheid om de vorderingen te incasseren betwist.
Uit de zich in het dossier bevindende correspondentie blijkt dat Drijfzand Bredero meermalen heeft verzocht inzichtelijk te maken dat zij incassobevoegd is. Vastgesteld wordt dat Drijfzand de gevraagde licentievergoedingen aan Bredero (onder protest) heeft betaald, nadat Bredero had aangetoond - weliswaar pas bij dagvaarding en na het toesturen van voormelde verklaringen - incassobevoegd te zijn.

4.7. Drijfzand stelt voorts dat haar onduidelijk was aan wie betaling moest geschieden en geeft aan dat zij er belang bij heeft deugdelijk bewijs te kunnen verlangen, zodat zij aan de juiste partij kan betalen. (...) In het licht van deze feiten en omstandigheden komt aan Drijfzand de bevoegdheid tot opschorting van de nakoming van de verplichting tot betaling van de licentievergoedingen toe, nu Drijfzand op redelijke gronden twijfelde aan wie betaling moest geschieden. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat Drijfzand jegens Bredero geen tekortkomingen heeft gepleegd. Wel kan uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien dat Drijfzand, voor wat betreft de periode dat zij betaling heeft opgeschort, over het bedrag van de vergoeding rente is verschuldigd. Hierop zal bij de verdere beoordeling worden teruggekomen.

4.19. (...) Vastgesteld wordt dat Drijfzand terecht de betaling van de facturen van Bredero heeft opgeschort wegens onduidelijkheid over de positie van Bredero, die Bredero eerder kon ophelderen, en dat Drijfzand vervolgens direct heeft betaald nadat Bredero duidelijkheid had verschaft. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de proceskosten nodeloos door Bredero veroorzaakt. Bredero heeft ter comparitie nog aangegeven dat haar procesbelang mede is gelegen in de door haar gevorderde verklaring voor recht dat door Drijfzand inbreuk is gemaakt op het auteursrecht van de rechthebbenden. De rechtbank gaat hieraan voorbij, nu deze procedure overbodig is gevoerd in die zin dat de uitkomst daarvan bij voorbaar vaststond gelet op de erkenning van Drijfzand. Het vorenstaande betekent dat de proceskosten aan de zijde van Drijfzand in conventie in beginsel voor rekening van Bredero dienen te komen.

5. De beslissing
De rechtbank in conventie en in reconventie
5.1. verklaart voor recht dat Drijfzand inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van de rechthebbenden van de toneelstukken 'Prettige Feestdagen' en 'Kattenmoeras';
5.2. bepaalt dat Drijfzand aan de rechthebbende schade heeft veroorzaakt en dat Drijfzand deze schade aan de rechthebbenden dient te vergoeden;
5.3. veroordeelt Bredero tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Drijfzand te betalen een bedrag van 91,05 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4. compenseert de proceskosten in conventie en in reconventie, in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6. wijst af het meer of anders gevorderde.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBROT:2013:8001 (pdf)
HA ZA 12-1096 (afschrift)

IEF 12888

Filmscript Janey, Kind van de Rekening maakt geen inbreuk

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 17 juli 2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:5419 (Weg van Lila tegen Janey, Kind van de Rekening)
Bodemprocedure na kort geding. IEF 11118. Auteursrecht. Treatment. Genre en thema's in boeken. Filmscript. Afwijzing. In de zomer van 2010 heeft gedaagde het boek “Weg van Lila” van eiser gelezen en heeft bij eiser geïnformeerd of de filmrechten van zijn boeken nog beschikbaar zijn. Ze zijn niet tot overeenstemming gekomen en gedaagde mailt daarop dat hij dan liever zijn eigen verhaal verfilmt. Het gaat hier om twee romans, ten dele autobiografisch, ten dele fictie, van eiser "Weg van Lila" en "Vaderstad" tegenover een filmscript "Janey, Kind van de Rekening" van gedaagde.

De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft gemotiveerd waarom aan zijn treatment (een in scènes samengevatte verhaallijn) auteursrechtelijke bescherming toekomt en ook niet waar de inbreuk van gedaagde op auteursrecht op het treatment uit bestaat. De rechtbank zal de verdere beoordeling dan ook toespitsen op de vraag of en in hoeverre aan de boeken auteursrechtelijke bescherming toekomt en of sprake is van inbreuk op die rechten door gedaagde. De rechtbank wijst de vorderingen af.

De rechtbank concludeert dat voor zover eiser elementen heeft uitgewerkt en van detaillering heeft voorzien, aan die teksten auteursrechtelijke bescherming toekomt. Waar in het filmscript die tekstuele uitwerking niet is overgenomen, is geen sprake van inbreuk op auteursrecht. Voor zover vele genoemde elementen uit de boeken (overwegingen 3.5.5. t/m 3.5.7) gelijkenis vertonen met het filmscript leidt dat wel tot een vermoeden van ontlening door gedaagde, maar niet tot een inbreuk op auteursrecht.

3.5.3. Afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval kan het overnemen van stijl, schrijftrant en genre, in combinatie met de opbouw van het verhaal, intrige, plot, in combinatie met de (hoofd)personen en hun karakteristieken, in combinatie met de situering van het verhaal in bijvoorbeeld tijd, plaats en milieu tot het oordeel leiden dat sprake is van het overnemen van auteursrechtelijk beschermde elementen van de Boeken. Aan voormelde elementen komt evenwel niet snel auteursrechtelijke bescherming toe omdat aan dergelijke elementen vaak het eigen oorspronkelijke karakter moet worden ontzegd. Immers in de reeds gedurende vele eeuwen gepubliceerde boeken en andere geschriften, waarin romans, novelles of gedichten zijn opgenomen, of in films, is een zeer groot aantal verhaallijnen, karakters en locaties/milieus al gebruikt en beschreven. Voorts geldt dat niet ieder overnemen ervan geldt als inbreuk. Het komt aan op de weging en waardering van de concrete omstandigheden van het geval.

3.5.4. Het genre van de Boeken, ten dele autobiografisch, ten dele fictie, is al veelvuldig gebruikt in boeken en andere geschriften. Voor de stijl, die op zichzelf al niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt, geldt het zelfde. Een wat rauwere explicietere wijze van uitwerken van gebeurtenissen en gedachten is al in veel boeken en geschriften en ook films gebruikt.

3.6. Uit de overwegingen 3.5.5. t/m 3.5.7. komt naar voren dat er een enkele overeenkomst is tussen de karakters van de vader in de Boeken en de vader in het filmscript. Verder komt daaruit - in het bijzonder uit 3.5.5. - naar voren dat in de Boeken en het filmscript vele dezelfde elementen voorkomen. Naar het de rechtbank voorkomt zal de uitgever van [eiser] en in navolging daarvan [eiser] en zijn advocaat door die gelijkenissen zijn getriggerd en op grond daarvan de stelling hebben ingenomen dat van schending van auteursrecht sprake is. De rechtbank herhaalt hier echter dat het vertonen van gelijkenis tussen de Boeken en het filmscript nog niet betekent dat van inbreuk op auteursrecht sprake is. Wel geven de gesprekken tussen [eiser] en [eigenaar gedaagde] in samenhang met de bekendheid van [eigenaar gedaagde] met de Boeken en het treatment van [eiser] en de vervolgens voorkomende gelijkenissen als voormeld de rechtbank grond voor het voorshandse oordeel dat [eigenaar gedaagde] bij het maken van zijn filmscript aan de Boeken heeft ontleend. Zoals hierboven al is aangegeven is ontlening pas auteursrechtelijk relevant indien hetgeen waaraan is ontleend als auteursrechtelijke beschermde elementen is aan te merken. Daarvoor is vereist dat die elementen als eigen en oorspronkelijk kunnen worden aangemerkt en dat ze het persoonlijk stempel van de maker dragen.

3.7. De conclusie luidt dan dat voor zover [eiser] elementen heeft uitgewerkt en van detaillering heeft voorzien aan die teksten auteursrechtelijke bescherming toekomt. Waar in het filmscript die tekstuele uitwerking niet is overgenomen, is geen sprake van inbreuk op auteursrecht. Voor zover vele elementen uit de Boeken als genoemd in de overwegingen 3.5.5. t/m 3.5.7. gelijkenis vertonen met het filmscript leidt dat wel tot een vermoeden van ontlening door [eigenaar gedaagde], maar niet tot een inbreuk op auteursrecht. Daarvoor missen die elementen hetzij op zichzelf, hetzij in de uitwerking ervan, oorspronkelijkheid.

3.8. Waar geen sprake is van inbreuk door gedaagde op een werk van [eiser] in de zin van artikel 10 Aw, is van schending van zijn persoonlijkheidsrecht als maker van een werk in de zin van artikel 10 Aw geen sprake.

3.9. Waar van inbreuk op auteursrecht geen sprake is, is het op de markt willen brengen en promoten van de film “Janey” door gedaagde niet onrechtmatig. De in de dagvaarding weergegeven uitlatingen van [eigenaar gedaagde] - en nagenoeg niet van gedaagde - betreffen het uiten van een mening. [eiser] heeft niet gemotiveerd op welke gronden gedaagde de grenzen van het recht op vrije meningsuiting heeft overschreden.

3.10. Uit het vorenstaande volgt dat de vorderingen van [eiser] in deze bodemzaak worden afgewezen.

Lees de uitspraak:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBZWB:2013:5419 (pdf)