DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 13515

Vergunning AFM maakt dat activiteiten wezenlijk verschillen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 januari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:179 (Fact Financial Services B.V. tegen Fact Accountants Adviseurs B.V.)

Handelsnaamrecht. Geen verwarring. Fact Financial Services vordert Fact Accountants & Adviseurs te veroordelen iedere handelsnaaminbreuk te staken. Beide partijen zijn actief binnen de financiële dienstverlening. Hun activiteiten verschillen echter op wezenlijke onderdelen van elkaar. Fact Accountants Adviseurs B.V. beschikt voor haar werkzaamheden over een noodzakelijke vergunning van de AFM. Een dergelijke vergunning heeft Fact Financial Services niet tot haar beschikking. Dit maakt dat zij niet dezelfde werkzaamheden kan uitvoeren. Daarnaast zijn de werkzaamheden van Fact Financial Services algemener van aard. Mede door de plaats van vestiging van beide ondernemingen, welke meer dan 100 km van elkaar is, is er bij het publiek geen verwarring te duchten. Het beroep op artikel 5 Handelsnaamwet gaat dan ook niet op.
4.3. Beide partijen zijn actief binnen de financiële dienstverlening. Fact Accountants & Adviseurs heeft echter voldoende aannemelijk gemaakt dat haar activiteiten op wezenlijke onderdelen afwijken van en beperkter zijn dan die van Fact Financial Services. In dit kader heeft Fact Accountants & Adviseurs onbetwist aangevoerd dat het grootste deel van haar werkzaamheden bestaat uit accountantswerkzaamheden, te weten het controleren van jaarrekeningen en het afgeven van accountantsverklaringen en dat haar cliëntenbestand met name bestaat uit kleine en middelgrote vermogensbeheerders die onder toezicht staan van DNB en AFM. Voor deze werkzaamheden beschikt Fact Accountants & Adviseurs over een noodzakelijke vergunning van AFM. Fact Financial Services beschikt niet over een dergelijke vergunning en kan dus niet die werkzaamheden uitvoeren die Fact Accountants & Adviseurs ten behoeve van haar cliëntenbestand uitvoert. Fact Financial Services is werkzaam als een algemeen administratiekantoor; zij verricht werkzaamheden op een breder terrein dan Fact Financial Services ten behoeve van een breder cliëntenbestand (MKB-bedrijven in zijn algemeenheid, niet specifiek vermogensbeheerders). Zoals onder 3.2 van dit vonnis weergegeven verleent Fact Financial Services naar eigen zeggen financiële, administratieve en fiscale diensten, waaronder accounting en advisering. Daarnaast verzorgt zij salarisadministraties en adviseert zij op het gebied van salarissen, loonbelasting en sociale verzekeringen. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal de aard van beide ondernemingen er dan ook niet toe leiden dat bij het publiek verwarring is te duchten.

4.4. Ook de plaats waar beide ondernemingen zijn gevestigd (meer dan 100 kilometer van elkaar) zal er voorshands niet toe leiden dat bij het publiek verwarring is te duchten. Beide partijen hebben ter zitting kenbaar gemaakt dat hun cliëntenbestand vooral is gevestigd in de eigen regio. Dat beide partijen beschikken over een website op het internet, en dat een dergelijke website in geheel Nederland kan worden geraadpleegd, brengt niet automatisch met zich mee dat ook hun ‘werkgebied’ over heel Nederland is verspreid. Weliswaar is het met een website op het internet gemakkelijker dan vroeger om in geheel Nederland cliënten te werven, maar het had op de weg van Fact Financial Services als eisende partij gelegen om in dit kort geding aannemelijk te maken (bijvoorbeeld aan de hand van een overzicht van haar eigen cliënten) dat haar werkgebied zich daadwerkelijk uitstrekt over geheel Nederland. Zij is hierin niet geslaagd. Dat Fact Accountants & Adviseurs in haar brief van 18 september 2013 (zie 2.4) heeft opgenomen twee cliënten te hebben in Goes en Breda, maakt het voorgaande niet anders. Ter zitting heeft Fact Accountants & Adviseurs hierover immers verklaard dat dit twee cliënten betreft die Fact Financial Services, vanwege het ontbreken van de vereiste vergunning, niet zou kunnen bedienen.

Op andere blogs:
DomJur

IEF 13510

De herinnering aan Haaglanden-handelsnaam is na jaren onvolmaakter

Vzr. Rechtbank Den Haag 29 januari 2014, KG ZA 13-1383 (Assurantiekantoor De Haaglanden tegen h.o.d.n. Haaglanden Financieel Advies)
Handelsnaamrecht. Assurantiekantoor De Haaglanden is opgericht in februari 1982 en drijft een onderneming op het gebied van makelaardij in schadeverzekeringen en levensverzekeringen. Haaglanden Financieel Advies is in 2009 een onderneming gestart op het gebied van financieel advies aan particulieren, waaronder met name advies over hypotheken en verzekeringen.

In beide handelsnamen is het woord “Haaglanden” het meest kenmerkende bestanddeel; de overige woorden zijn beschrijvend voor de aard van de onderneming. Dat er meer dan 800 handelsnamen zijn geregistreerd waar "Haaglanden" onderdeel van uitmaakt, neemt deze vaststelling echter niet weg. Dat de handelsnaam al bijna dertig jaar wordt gevoerd, is van belang omdat zij inmiddels een zekere mate van bekendheid zal hebben verkregen. Voor de klantenkring uit de beginjaren zal de herinnering inmiddels onvolmaakter zijn geworden, daardoor zal een afwijking ten opzichte van de handelsnaam Assurantiekantoor De Haaglanden minder snel worden opgemerkt door die potentiële klanten die in het verleden met haar in aanraking zijn gekomen. Door Haaglanden Financieel Advies wordt inbreuk op de oudere handelsnaam aangenomen vanwege het gevaar voor verwarring ex 5 Hnw en gebiedt uitschrijving uit het KvK-register.

4.6. Voorts is van belang dat Assurantiekantoor De Haaglanden c.s. haar handelsnaam al bijna dertig jaar voert. Dat betekent niet alleen dat zij inmiddels een zekere mate van bekendheid bij het publiek in Rijswijk onder die handelsnaam zal hebben verkregen, maar ook dat de klantenkring die zij in de beginjaren van haar onderneming heeft bediend een herinnering aan de handelsnaam van Assurantiekantoor De Haaglanden zal hebben die door tijdsverloop inmiddels onvolmaakter zal zijn geworden dan die van haar huidige klantenkring. Daardoor zal een afwijking ten opzichte van de handelsnaam Assurantiekantoor De Haaglanden c.s. minder snel worden opgemerkt door die potentiële klanten die in een verder verleden met Assurantiekantoor De Haaglanden in aanraking zijn gekomen.
IEF 13481

Handelsnaam wordt feitelijk nog gevoerd door gebruik van e-mailadressen

Rechtbank Midden-Nederland 29 januari 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:206 (Spruit ICT tegen Yows c.s.)
Uitspraak mede ingezonden door Arnout Groen, Hofhuis Alkema Groen.

Handelsnaamrecht, verwarringsgevaar, domeinnaam, e-mailadres. Spruit ICT is een trainingsbureau dat is opgericht in 1981. Zij voert vanaf haar oprichting de handelsnamen “Spruit in Company (trainingen)”. Yows c.s., opgericht in 2011, richt zich op training en ontwikkeling van trainers hebben het woordmerk “Spruitt” gedeponeerd.

Voor zover Yowsa en Yowsim hun ondernemingen feitelijk hebben gedreven onder de naam “Spruitt”, en zij gebruik hebben gemaakt en maken van de domeinnaam www.spruitt.nl en e-mailadressen eindigend op @spruitt.nl, is sprake van inbreukmakend gebruik, in de zin van artikel 5 van de Hnw. Yowsa en Yowsim hebben weliswaar hun handelsnaam gewijzigd in “Splintt”, maar de domeinnaam “www.spruitt.nl” en de e-mailadressen eindigend op “@spruitt.nl” zijn nog steeds actief. De rechtbank is van oordeel dat Yowsa en Yowsim het gebruik van die domeinnaam en de e-mailadressen moeten staken en deze gestaakt te houden.

4.14. Yowsa en Yowsim hebben weliswaar hun handelsnaam gewijzigd in “Splintt”, maar de domeinnaam “www.spruitt.nl” en de e-mailadressen eindigend op “@spruitt.nl” zijn nog steeds actief. De rechtbank is van oordeel dat Yowsa en Yowsim het gebruik van die domeinnaam en de e-mailadressen moeten staken en deze gestaakt te houden. Het gebruik van deze domeinnaam en e-mailadressen vloeit voort uit de periode dat Yowsa en Yowsim de naam “Spruitt” als handelsnaam gebruikten. Het publiek dat op dit moment immers de domeinnaam “www.spruitt.nl” intypt of het e-mailadres eindigend op “Spruitt” gebruikt, is bekend met deze adressen door een eerdere kennismaking met Yowsa en/of Yowsim in de periode dat zij de handelsnaam “Spruitt” voerden. Dit publiek maakt derhalve gebruik van deze adressen met het doel om de in haar ogen onder de handelsnaam “Spruitt” gedreven onderneming, welke zij wellicht daardoor ten onrechte associeert met Spruit ICT te benaderen. Er is daarom sprake van een voortdurende inbreuk op de handelsnaam van Spruit ICT zolang het via deze adressen benaderen van Yowsim en Yowsa mogelijk blijft. Aan het voormelde doet niet af dat het publiek bij gebruik van de oude e-mailadressen het verzoek krijgt in het vervolg gebruik te maken van nieuwe e-mailadressen waarin de naam “Spruitt” niet meer voorkomt.

4.15. Voor zover Yowsa en Yowsim hun ondernemingen feitelijk hebben gedreven onder de naam “Spruitt”, en zij gebruik hebben gemaakt en maken van de domeinnaam www.spruitt.nl en e-mailadressen eindigend op @spruitt.nl, is sprake van inbreukmakend gebruik, in de zin van artikel 5 van de Hnw. Zij hadden behoren te voorkomen dat zij een dergelijke inbreuk zouden maken door geen soortgelijke handelsnaam te voeren als Spruit ICT.

Verbod nietigheid merk
4.19. In de stellingen van Spruit ICT heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten gevonden om de gevraagde nietigverklaring en doorhaling van het ingeschreven Beneluxmerk “Spruitt” te kunnen uitspreken. Het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom dat betrekking heeft op merken en tekeningen of modellen, biedt hiertoe in dit geval geen mogelijkheid. De nietigverklaring en doorhaling zoals gevorderd in vordering 2 zal daarom worden afgewezen.

Op andere blogs:
DomJur
IEF 13477

Tenuitvoerlegging verbod op naam Nederlands Symfonieorkest geschorst

Vzr. Rechtbank Amsterdam 29 januari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:302 (Stichting Nederlands Symfonieorkest tegen Stichting Nederlands Philharmonisch Orkest)
Uitspraak ingezonden door Marc de Boer, Boekx.
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Contractrecht. Schorsing tenuitvoerlegging. In kort geding [IEF 11168] is NedSym bevolen de inbreuk op de merkrechten van NedPho met betrekking tot het gebruik van het teken NedSo te staken en gestaakt te houden. Bij arrest [IEF 12802] is de vordering van NedPho toegewezen, omdat er afspraken uit 1996/97 bestaan op grond waarvan NedPho ervan uit mocht gaan dat NedSym nimmer de naam Nederlands Symfonieorkest zou gaan gebruiken. Na dit arrest heeft NedSym de nietigheid dan wel vernietigbaarheid ingeroepen van de tussen partijen in 1996/1997 gemaakte afspraken. Tevens heeft NedSym deze afspraken bij opzeggingsbrief beëindigd per 1 januari 2014. Bij dagvaarding heeft NedSym een bodemprocedure aanhangig gemaakt, waarin onder meer een verklaring voor recht wordt gevorderd dat geen sprake is van bindende contractuele afspraken. NedSym heeft NedPho verzocht of zij bereid is om het arrest van het gerechtshof, voor zover het een verbod op voorbereidingshandelingen betreft, niet ten uitvoer te leggen. NedPho heeft hier afwijzend op gereageerd.

Nedsym vordert NedPho te verbieden het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 25 juni 2013 ten uitvoer te leggen, primair totdat in de tussen partijen aanhangige bodemprocedure een beslissing is genomen en subsidiair voor zover dat arrest betrekking heeft op een verbod op het gebruik van de naam Nederlands Symfonieorkest bij voorbereidingshandelingen voor het seizoen 2014/2015. De voorzieningenrechter schorst de tenuitvoerlegging van het arrest.

De rechtbank oordeelt als volgt:

4.1. Vooropgesteld wordt dat het arrest van het gerechtshof van 25 juni 2013 is gewezen in kort geding en daarom geen gezag van gewijsde heeft (HR 16 december 1994, NJ 1995, 213). Partijen zijn dus aan de voorlopige oordelen en beslissingen van het gerechtshof niet gebonden. Dat neemt niet weg dat voor zover een verbod wordt gevraagd om de executie van een bij genoemd arrest uitgesproken veroordeling te verbieden, daarvoor in beginsel het criterium voor een executiegeschil moet worden toegepast. Dat betekent dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde arrest slechts plaats is, indien NedPho geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van de bodemprocedure tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn, indien het arrest klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag, of indien de executie op grond van na het arrest voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van NedSym een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (HR 22 april 1983, NJ 1984, 145).

4.3. In het kader van voornoemde beoordeling is uitgangspunt dat het gerechtshof in het arrest van 25 juni 2013 heeft vastgesteld dat tussen partijen in 1996/1997 een rechtens bindende overeenkomst is tot stand gekomen. De voorzieningenrechter sluit zich aan bij dit oordeel. Tussen partijen is in geschil of deze overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een vaststellingsovereenkomst. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat dit niet het geval is. Het enkele feit dat er onzekerheid was over de rechtstoestand (te weten het al dan niet toelaatbaar zijn van de naam The Netherlands Symphony Orchestra) is onvoldoende om een vaststellingsovereenkomst aan te nemen. Voor een vaststellingsovereenkomst is immers volgens artikel 7:900 BW vereist dat partijen daarmee beogen tussen hen een rechtstoestand vast te stellen. De strekking van de overeenkomst zoals deze uit de gedingstukken kan worden afgeleid (weergegeven onder 2.6) was echter niet dat tussen partijen een rechtstoestand werd vastgesteld, maar dat de ene partij de ander ‘met rust zou laten’ en ‘het er bij zou laten zitten’, gezien de toezegging van de andere partij de naam The Netherlands Symphony Orchestra alleen in het buitenland te gebruiken. De aard van een vaststellingsovereenkomst verzet zich er tegen dat deze kan worden opgezegd. Een overeenkomst als de onderhavige, te weten om iets niet te doen (waarvan niet is vastgesteld of het al dan niet onrechtmatig is) met als tegenprestatie dan ‘met rust gelaten te worden’, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen afspraak waarvan ‘voor altijd’ de nakoming kan worden gevorderd. Een dergelijke overeenkomst kan dus worden opgezegd. Er is dan ook een reële kans dat in de bodemprocedure geoordeeld zal worden dat gezien de onder 2.7 vermelde opzegging de overeenkomst van 1996/1997 NedSym niet langer bindt.

4.4. NedPho heeft zich in dit geding ook beroepen op haar merkenrechten en handelsnaamrechten. De voorzieningenrechter heeft in het onder 2.4 vermelde vonnis daarover een oordeel gegeven, te weten dat de afkorting NedSo niet gebruikt mocht worden, maar dat NedPho overigens genoemde rechten onvoldoende waren om de vorderingen van NedPho toe te wijzen. NedPho heeft geen omstandigheden gesteld die thans tot een andere beoordeling zouden moeten leiden. De voorzieningenrechter sluit zich dan ook aan bij het eerder door zijn ambtgenoot gegeven oordeel op dit punt.

4.5. Er vanuit gaande dat gezien de gewijzigde omstandigheden een andere beoordeling in de bodemprocedure een reële mogelijkheid is, dienen de wederzijdse belangen van partijen te worden meegewogen. Het belang van NedSym is erin gelegen dat zij niet gedwongen wordt om in de mogelijk korte periode tot de uitkomst in de bodemprocedure een andere naam aan te nemen met alle kosten van dien, indien zij in de bodemprocedure in het gelijk wordt gesteld en haar huidige naam weer mag aannemen. Het belang van NedPho is dat in het nieuwe seizoen geen verwarring tussen de twee orkesten meer kan bestaan. Het gebruik van Nederlands Symfonie Orkest in de voorbereidingshandelingen van het nieuwe seizoen zal betekenen dat NedPho in het nieuwe seizoen geconfronteerd blijft met deze naam, aldus NedPho.

4.6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gezien de nog voor de aanvang van het seizoen 2014/2015 te verwachten uitspraak in de bodemprocedure en gezien voornoemde opzegging van de overeenkomst van 1996/1997, het eerder gegeven verbod om in alle voorbereidingshandelingen met betrekking tot het seizoen 2014/2015 nog de naam Nederlands Symfonieorkest te gebruiken, zodat NedSym gedwongen is tot een naamswijziging, te ver gaat. Daarbij is tevens van belang dat de voorbereidingen voor het nieuwe seizoen reeds nu, en dus vóór een oordeel van de bodemrechter, aanvangen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zal onder deze omstandigheden aan de zijde van NedSym een noodtoestand ontstaan indien de executie van het arrest van 25 juni 2013 wordt voortgezet, nu NedSym aannemelijk heeft gemaakt dat een tijdelijke wijziging van haar naam en het vervolgens weer terugwijzigen in haar ‘oude’ naam aanzienlijke kosten met zich zal brengen. De voorzieningenrechter zal thans, rekening houdende met de wederzijdse belangen van partijen, voorzieningen geven die zullen gelden tot de uitspraak in de bodemprocedure en die enerzijds aan het belang van NedPho om niet met NedSym verward te worden zo veel mogelijk tegemoet komt en anderzijds NedSym niet noodzaakt, mogelijk voor een korte periode, een geheel andere naam te kiezen.

4.7. Deze voorzieningen houden in dat NedSym, totdat uitspraak in de bodemprocedure is gedaan, alleen brochures mag verspreiden met daarop de naam (alles in even grote letters) ‘Nederlands Symfonie Orkest/HET orkest van het oosten’. In de communicatie met zaalverhuurders en bij alle andere afspraken met betrekking tot het seizoen 2014/2015 moet door NedSym steeds bedongen worden dat de naam van het orkest in communicatie met het publiek met ingang van het seizoen 2014/2015 als volgt wordt aangeduid: ‘Nederlands Symfonie Orkest/HET orkest van het oosten’ of als daarvoor geen plaats is: ‘NedSym/orkest v.h. Oosten’. Ook dit geldt totdat de bodemrechter uitspraak heeft gedaan. Als vóór aanvang van het nieuwe seizoen op 1 september 2014 geen uitspraak door de bodemrechter is gedaan, gelden de bovenstaande aanwijzingen tot de bodemrechter uitspraak doet voor alle communicatie die van NedSym uitgaat.

IEF 13460

Artikel 6 Handelsnaamwetprocedure is een bodemprocedure en hoofdzaak ineen

Hof Arnhem-Leeuwarden 17 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9705 (appellanten tegen ITW Eibergen c.s.)
Zie eerder IEF 12064. De in artikel 6 van de Handelsnaamwet voorziene procedure is een bodemprocedure ten opzichte van het kort geding en een hoofdzaak in de zin van artikel 1019i Rv. Na het kort geding vonnis heeft de kantonrechter te Enschede op de voet van artikel 6 van de Handelsnaamwet tussen partijen een beschikking d.d. 26 april 2013 gegeven.

3.5. (...) Als regel zullen handelsnaamprocedures gewone rolzaken zijn, die in eerste aanleg door de rechtbanken worden behandeld. Een uitzondering daarop vormt de in artikel 6 van de Handelsnaamwet voorziene bijzondere procedure voor de kantonrechter, die overigens inmiddels deel uitmaakt van de rechtbank.
Dat het om een verzoekschriftprocedure gaat, neemt niet weg dat de rechter daarbij de rechtsverhouding tussen partijen bindend vaststelt in een definitieve uitspraak op basis van een aan de bodemprocedure eigen onderzoek met (overeenkomstige) toepassing van de gewone regels van bewijsrecht. Op de te geven beschikking is artikel 236 Rv dan ook analoog toepasbaar. Aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] moet worden toegegeven dat artikel 6 is beperkt tot het verzoek om degene die de verboden handelsnaam voert, te veroordelen, daarin zodanige door de rechter te bepalen wijziging aan te brengen, dat de gestelde onrechtmatigheid wordt opgeheven. Deze beperking neemt echter niet weg dat de kantonrechter dan ten gronde oordeelt over de in artikel 6 lid 1 bedoelde vraag of een handelsnaam wordt gevoerd in strijd met de Handelsnaamwet, waartoe dus geschillen behoren over kwesties in onder meer de artikelen 3, 4, 5, 5a en 5b van die wet. Dit wordt niet anders doordat de artikelen 5 en 5a voorzien in verbodsprocedures, terwijl artikel 6 voorziet in een veroordeling tot wijziging van de verboden handelsnaam. Artikel 6 voorziet weliswaar in een, als eenvoudig bedoelde en qua doelstelling en mogelijkheden beperkte, procedure, voor materiële geschillen dat een handelsnaam wordt gevoerd in strijd met de artikelen 3, 4, 5, 5a en 5b van de Handelsnaamwet, maar met een zodanige veroordeling kan in de praktijk hetzelfde effect worden bereikt als met een verbod.
Volgens artikel 1019 Rv is Titel 15 (van Boek 3) Rv van toepassing op de handhaving van de rechten van intellectuele eigendom ingevolge onder meer procedures krachtens de artikelen 5 en 5a van de Handelsnaamwet. De omstandigheid dat de wetgever hier artikel 6 niet expliciet heeft vermeld, rechtvaardigt niet de conclusie dat is beoogd de procedure van artikel 6 van de Handelsnaamwet te diskwalificeren als een hoofdzaak zoals bedoeld in artikel 1019i Rv. Overigens wordt in de wetsgeschiedenis uitdrukkelijk afgezien van toepasselijkheid op procedures krachtens de artikelen 3, 4 en 5b van de Handelsnaamwet. Artikel 6 wordt daarbij niet genoemd.
Op grond van een en ander moet de in artikel 6 van de Handelsnaamwet voorziene procedure worden aangemerkt als een bodemprocedure ten opzichte van het kort geding en een hoofdzaak in de zin van artikel 1019i Rv en kunnen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet worden gevolgd in hun standpunt dat de in eerste aanleg toegewezen voorzieningen hun werking hebben verloren.
IEF 13446

Slechts eenmaal een meubel op maat is voldoende

Rechtbank Amsterdam 15 januari 2014, HA ZA 13-173 (Van Til Interieur tegen Mobi Homestyling)
Uitspraak ingezonden door Anouschka van de Graaf en Ruby Nefkens, Van der Steenhoven advocaten. Zie eerder IEF 11644. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Sinds 1994 voert Van Til de handelsnaam Mobi (Meubelen|Design|Budget) voor vloerkleden, woningartikelen en meubelen en heeft ook het woordmerk MOBI DESIGN geregistreerd. Sinds 2005 voert gedaagde de eenmanszaak onder de naam Mobi Vloeren en later Mobi Homestyling, voor complete interieuren. De rechtbank is van oordeel dat Mobi weliswaar kan worden geassocieerd met de term meubelen, maar niet is te beschouwen als een algemeen gangbare beschrijvende term voor dat woord. Er is verwarringsgevaar te duchten. Dat Mobi Homestyling in werkelijk slechts eenmaal een meubel op maat zou hebben gemaakt, doet aan het oordeel niet af dat beide ondernemingen zich richten op de verkoop van meubels (op maat). Op basis van de totaalindruk van beide logo's is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een visuele gelijkenis. Ex 2.20 lid 1 sub b BVIE wordt de vordering toegewezen.

De rechtbank is van oordeel dat de schadevordering zeer summier is onderbouwd, maar dat de gronden van de schadevergoedingseis wel is vermeld, namelijk reputatieschade en inkomstenderving. Mobi Homestyling wordt veroordeeld in de schade (op te maken bij staat).

Lees verder

IEF 13414

Geen toestemming op basis van voorlopig ondernemingsplan

Vzr. Rechtbank Overijssel 20 december 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:3543 (Regge Wood Group tegen Rego Buitentrends)
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Regge is en in Goor gevestigde houthandel en houdster van Benelux beeld- en woordmerk, handelsnamen en een domeinnaam. Reggo Buitentrends is eveneens in Goor gevestigd en houdster van domeinnaam www.rego-tuinhout.nl. Het logo komt verwarringwekkend overeen met het merk van Regge als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE.

Gedaagde sub 2 voeren aan dat zij al voor de opsplitsing van de [B] toestemming hebben gekregen van bestuur en commissarissen van de [B] om een bedrijf te voeren onder de naam [gedaagde sub 2]. Deze toestemming zou zijn gegeven op basis van een voorlopig ondernemingsplan. Al zou de betreffende toestemming gegeven zijn zoals door gedaagden gesteld en door Regge betwist, dit geen toestemming zou zijn voor gebruik van het logo, maar toestemming voor gebruik van het lichtgroene logo.

Ook handelen gedaagden voorzover zij gebruik maken van de handelsnaam in strijd met artikel 5 Hnw. De gevorderde rectificatie wordt afgewezen, omdat deze verder gaat dan in dit vonnis zal worden toegewezen.

Merkenrecht
4.9 Voor de vaststelling van soortgelijkheid tussen waren of diensten moet rekening worden gehouden met alle relevante factoren die de verhouding tussen de waren en diensten kenmerken. Artikel 2.20, lid 3 BVIE bepaalt dat geen rekening wordt gehouden met de toegepaste rangschikking in klassen. Aangenomen moet echter worden dat een indeling in dezelfde klasse wel een aanwijzing vormt voor soortgelijkheid.
4.10. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat Rego Buitentrends zich beperkt (zoals door gedaagden wordt gesteld en door Regge is bestreden) tot de verkoop van tuinhuisjes, schuttingen en dergelijke aan particulieren, concludeert de voorzieningenrechter dat voorshands kan worden aangenomen dat de activiteiten van Regge en Rego buitentrends soortgelijk zijn in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE. Daarbij is van belang dat beide bedrijven actief zijn in de houthandel en beide bedrijven zijn gevestigd in Goor. Bovendien volgt uit de site van Regge dat zij zich ook richt tot particulieren. Daarbij vormt ook een aanwijzing voor soortgelijkheid dat klassen en beschrijvingen van de depots van het beeldmerk van [A] en [RH] in grote mate overeen komen.
4.11 Gelet op hetgeen onder 4.5 en 4.7 is overwogen is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van verwarringsgevaar. Dit brengt met zich dat Rego Buitentrends in strijd handelt met artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE. De vraag of een geslaagd beroep kan worden gedaan op de c- of d-grond behoeft geen bespreking meer.
Handelsnaamrecht
4.33. Gelet op de geringe mate waarin de handelsnaam [A] afwijkt van de handelsnaam [RH], en voorts gelet op de aard van de verschillende ondernemingen en de plaats waar zij zijn gevestigd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in voldoende mate aannemelijk dat bij het relevante publiek verwarring is te duchten tussen [RH] en [A]. Een en ander leidt tot de conclusie dat ook [gedaagde sub 2] de handelsnaam [A] voert in strijd met het bepaalde in artikel 5 Hnw.

4.38. De tekst die door Regge gegeven is om als rectificatie geplaatst te worden gaat verder dan hetgeen in dit vonnis door de voorzieningenrechter toegewezen zal worden. Zo zal ten aanzien van de handelsnaam “[R]” en/of daarop gelijkende namen de vordering van Regge in dit kort geding niet toegewezen worden. Toewijzen van plaatsing van een tekst tot rectificatie als gevorderd is dan ook niet op zijn plaats. De voorzieningenrechter zal deze vordering daarom afwijzen.

De voorzieningenrechter:
veroordeelt gedaagden om het gebruik van het (beeld)merk en de (handels)namen “[A]” binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden, onder meer op de navolgende wijzen:
- verwerkt in een domeinnaam, daaronder begrepen maar niet beperkt tot de domeinnaam [xxxx.nl];
- verwerkt in stukken voor zakelijk gebruik daaronder (mede) begrepen briefpapier, facturen, logo’s en overig drukwerk, alsmede verwerkt in advertenties/reclame daaronder (mede) begrepen reclame op websites, bedrijfskleding, wagenpark en op overige reclame-uitingen;
veroordeelt gedaagden hoofdelijk tot betaling van een dwangsom ad € 25.000,-- (zegge: vijfentwintigduizend euro), voor iedere dag of gedeelte van de dag dat gedaagden nadat na betekening 14 dagen zijn verstreken niet voldoen aan de onder I. genoemde veroordeling, waarbij iedere vorm van inbreukmakend gebruik geldt als een afzonderlijke overtreding, met een maximum van € 500.000,-- (zegge: vijhonderdduizend euro)
IEF 13409

Koppeling met dichterspseudoniem Kopland is doorbroken door de toevoeging van het lidwoord HET

Vzr. Rechtbank Noord-Nederland 10 januari 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:211 (Weduwe Kopland tegen Stichting Het Kopland)
Uitspraak ingezonden door Arnout Groen, Hofhuis Alkema Groen.
Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Van den Hoofdakker (hoogleraar psychiatrie aan de RUG) genoot onder het pseudoniem Rutger Kopland landelijke bekendheid met zijn gedichten met de P.C. Hooft-prijs ter onderscheiding van zijn gehele oeuvre. Gedaagde heeft na een fusie de nieuwe naam "stichting Kopland" gekozen, heeft het woordmerk KOPLAND ingeschreven en heeft de domeinnaam kopland.nl geregistreerd. Na correspondentie met eiseres (weduwe van Van den Hoofdakker) is de statutaire naam gewijzigd in "het Kopland". Eiseres vordert, als erfgename en rechtsopvolger onder algemene titel, staking van het gebruik van de handelsnamen en merk.

De voorzieningenrechter gaat uit van de wijziging van de gevoerde naam en het depot bij het BBIE en weigert de voorzieningen. In citaten:

3.5. (...) Zo er al sprake was van mogelijke koppeling tussen de aanvankelijke door gedaagde gebruikte naam Kopland en het pseudoniem Rutger Kopland, heeft gedaagde die mogelijke koppeling naar het oordeel van de voorzieningenrechter op afdoende wijze doorbroken door toevoeging van het lidwoord "het". Daarmee is (...) het zelfstandig naamwoord (...) in voldoende mate afgescheiden van de persoonsnaamvorm Kopland en hebben de woorden Het Kopland een voldoende eigen betekenis gekregen, passend bij de intenties die gedaagde naar eigen zeggen heeft gehad bij het ontwikkelen van een nieuwe naam: een stevige, heldere, "noordelijke" klank, met ook een basis in het Drentse dialect, en aldus passend bij de doelstelling, het werkgebied en de wijze van opereren van gedaagde.

Naar gevoelen van de voorzieningenrechter was die eigen betekenis van de naam van gedaagde overigens nog beter tot uitdrukking gebracht wanneer zij ervoor had gekozen haar naam als "Het kopland" te schrijven in plaats van "Het Kopland" en de voorzieningenrechter kan zich voorstellen dat gedaagde die aanpassing (ook) nog laat plaatsvinden.
Lees de uitspraak:
Rechtspraak.nl (link)
KG ZA 13-343 (afschrift)
IEF 13395

Regelmatig beschrijvende woorden toevoegen aan handelsnaam De Smaak Van...

Vzr. Rechtbank Overijssel 18 december 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:3541 (La Dolce Vita Services tegen De Smaak Van Twente)
Uitspraak mede ingezonden door Paul Nij Bijvank, Marquant advocaten.
Handelsnaamrecht. Eisers hebben de handelsnaam "De Smaak Van ..." ingeschreven in het handelsregister in 2007 en gebruiken de domeinnaam desmaakvan.com. In 2011 hebben gedaagde de handelsnaam "De smaak van Twente" ingeschreven en gebruikt. Uit stukken blijkt dat regelmatig de woorden "creatieve catering" aan de handelsnaam wordt toegevoegd en daarmee de gebruikte handelsnaam anders is. Die toevoeging wordt door de voorzieningenrechter gezien als een beschrijvende aanduiding.

Er is verwarring te duchten gezien de plaats waar de ondernemingen gevestigd zijn (veelal klanten in Almelo/Enschede, aldus Twente) en de aard van de ondernemingen (culinaire evenementen/ kerstpakketten). Het gebruik van de handelsnaam “De smaak van Twente” is in strijd met het bepaalde in artikel 5 Hnw en staking wordt bevolen.

4.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Uit verschillende in het geding gebrachte stukken zoals de uitdraaien van de website van eisers (www.desmaakvan.com), de reclametekst op de bestelbus van eisers (Heeft u De Smaak Van al te pakken) en verschillende offertes van eisers volgt dat eisers als constante naam voor hun onderneming “de Smaak Van …” gebruiken. Aan de naam “De Smaak Van …” wordt regelmatig de woorden “creatieve catering” toegevoegd. Anders dan gedaagden stellen volgt hieruit echter niet dat als handelsnaam “De Smaak Van … creatieve catering” gevoerd wordt. De woorden “creatieve catering”, die telkens in een ander lettertype onder de woorden “De Smaak Van” worden weergegeven, moeten eerder als een beschrijvende aanduiding worden gezien. Op de website wordt bovendien op verschillende plekken de handelsnaam “De Smaak Van …” zonder enige toevoeging gebruikt. Zo wordt er op verschillende plekken gesproken van het team van De Smaak Van. De voorzieningenrechter oordeelt dan ook dat eisers hun onderneming onder de handelsnaam “De Smaak Van …” drijven.

4.8. Partijen verschillen van mening over de mate waarin de aard van de ondernemingen overeen komt. De voorzieningenrechter oordeelt hierover als volgt. Gedaagden hebben zich weliswaar op het standpunt gesteld dat zij zich anders dan eisers in het geheel niet bezig houden met activiteiten die betrekking hebben op catering, maar uit de uitdraaien van de website van gedaagden volgt dat ook gedaagden zich bezig houden met onder andere catering voor bedrijven én particulieren. Ook volgt uit de website van “De Smaak Van …” en uit de website van “De Smaak van Twente” dat beide ondernemingen actief zijn op culinaire evenementen en dat beide ondernemingen relatiegeschenken en kerstpakketten aanbieden. Verder wordt er op de website van “De Smaak van Twente” aangekondigd dat er voor het eind van het jaar een winkel geopend wordt in het centrum van Enschede. “De Smaak Van …” exploiteert een culinaire shop in Almelo. Naar aanleiding van het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter dat aannemelijk is geworden dat de activiteiten van beide ondernemingen in grote mate overeenkomen.

4.9. Ten aanzien van de plaats waar de ondernemingen gevestigd zijn hebben gedaagden aangevoerd dat eisers hun klanten veelal in Almelo hebben en eisers zich richten op klanten op het platteland rondom Enschede, maar ook op klanten in Enschede. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat beide partijen actief zijn in Twente. De voorzieningenrechter oordeelt dat aannemelijk is geworden dat de activiteiten van eisers zich niet beperken tot een klantenkring in Almelo maar dat deze zich uitstrekt over heel Twente. De voorzieningenrechter komt dus tot het oordeel dat beide partijen actief zijn in Twente.

4.10. Gelet op het vorenstaande is er dan ook gevaar voor verwarring te duchten. Het relevante publiek kan gemakkelijk in de veronderstelling komen dat er een bedrijfsmatige band bestaat tussen de ondernemingen van eisers en gedaagden. Dit leidt tot de conclusie dat het gebruik van de handelsnaam “De smaak van Twente” in strijd is met het bepaalde in artikel 5 Hnw. Overigens is het gebruik van de woorden “de smaak van” niet in strijd met artikel 5 Hnw als deze gebruikt worden voor de beschrijving van een product. Slechts gebruik als handelsnaam wordt in strijd geacht met artikel 5 Hnw. De vorderingen onder 1. en 2. zullen worden toegewezen.

Op andere blogs:
DomJur
SOLV (De Smaak van Twente maakt inbreuk op de handelsnaamrechten van De Smaak Van...)

IEF 13389

Verwarringsgevaar tussen de fantasienamen Altrex en Alex

Hof Amsterdam 24 december 2013, zaaknr. 200.120.819/01 KG (Altrex tegen Alex)
Uitspraak ingezonden door Lars Bakers en Annelot Sitsen , Bingh advocaten.
Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Toegewezen. Altrex exploiteert klimmaterialen en is houdster van Benelux en Europese merkinschrijvingen voor het woordmerk Altrex. Alex heeft een groothandel in bouwmaterialen en is houder van woordmerk "Alex klimmaterialen". Op zijn website waren afbeeldingen van klimmaterialen geplaatst die zijn overgenomen van de website van Altrex. Het Hof verwerpt het verweer dat er geen oppositie is gevoerd tegen de merkinschrijving van Alex Klimmaterialen.

De voorzieningenrechter acht de tekens niet verwarringwekkend [zie hier]. Het Hof komt tot een ander oordeel. Altrex is dan wel een fantasienaam, omdat het niet, althans niet op het eerste gezicht, (gedeeltelijk) beschrijvend van aard is aan te merken en komt derhalve een relatief sterk onderscheidend vermogen toe. Dit wordt versterkt doordat "Altrex" een bekend merk is in de klimmaterialenbranche. Met de naam en de tekens Alex (Klimmaterialen), ook een fantasienaam, is te weinig afstand gehouden.

Het kenmerkende bestanddeel Alex heeft niet alleen vier letters gemeen doch deze zijn ook in dezelfde volgorde geplaatst. Er is een verwarringsgevaar met betrekking tot de herkomst van de waren. De vorderingen worden op zowel handelsnaamrechtelijke als op merkenrechtelijke grondslag toegewezen.

Leestips Kort geding: 4.11- 4.14
Leestips Hof Amsterdam: 3.5