IEF 22012
26 april 2024
Uitspraak

Schending geheimhoudingsovereenkomst leidt ongeldige octrooirechten

 
IEF 22013
26 april 2024
Uitspraak

Hof: octrooi van Galenicum nietig wegens gebrek aan inventiviteit

 
IEF 22014
25 april 2024
Uitspraak

Modeontwerpster kan merkgebruik verbieden op grond van niet-ingeschreven pseudoniem

 
IEF 14552

Hardware-AMvB's strijdig met verbod op willekeur

Rechtbank Den Haag 14 januari 2015, IEF 14552; ECLI:NL:RBDHA:2015:798 (Acer/Staat, Nokia/Staat)
Uitspraak ingezonden door Arnout Groen, Hofhuis Alkema Groen. Thuiskopie. Onverbindende AMvB's. Schadeplicht. Stichting Thuiskopie niet aansprakelijk. Uit het dictum: De rechtbank verklaart voor recht dat de Staat door het vaststellen en effectueren van de AMvB's in strijd heeft gehandeld met het verbod op willekeur, dat daardoor de AMvB's partieel onverbindend zijn, voor zover de onderbouwing van de bij de AMvB's vastgestelde vergoedingen is gebaseerd op schade ten gevolge van kopieën uit ongeoorloofde bron. De Staat heeft door het (doen) effectueren van de AMvB's onrechtmatig gehandeld en schadeplichtig is jegens Aces c.s. en Nokia. De rechtbank is van oordeel dat Stichting De Thuiskopie niet naast de Staat aansprakelijk is voor de mogelijk door Acer c.s. en Nokia geleden schade. SDT kan namelijk niet worden verweten dat zij uitvoering heeft gegeven aan de AMvB’s. De vorderingen tegen Stichting de Thuiskopie worden afgewezen.

Consequenties
4.41. Uit het voorgaande volgt dat de Staat in redelijkheid niet tot de bij de AMvB’s vastgestelde vergoedingen heeft kunnen komen in verband met het verbod op willekeur (vgl. 4.5). Nu uit het SONY-advies en het tot aan het pleidooi door de Staat zelf gehuldigde standpunt moet worden geconcludeerd dat de bedragen in de AMvB’s deels een billijke vergoeding inhouden voor kopieën uit legale bron, is de rechtbank van oordeel dat de AMvB’s niet geheel, maar partieel onverbindend zijn jegens Acer c.s. en Nokia.

4.42. Bij het oordeel dat de schending van het verbod op willekeur in dit geval niet leidt tot gehele onverbindendheid van de AMvB’s weegt zwaar dat rekening moet worden gehouden met de voorschriften van het Unierecht. De Staat heeft er terecht op gewezen dat het Unierecht de rechtbank verplicht om binnen haar bevoegdheden al het mogelijke te doen om de volle werking van de richtlijn en de daarmee nagestreefde doelstelling te verzekeren. Die richtlijn houdt voor de Staat de resultaatsverplichting in om, binnen het kader van zijn bevoegdheden, te verzekeren dat de billijke compensatie daadwerkelijk wordt geïncasseerd (vgl. HvJEU 16juni 2011, nr. C-462/09, ECLI:NL:XX:2011:BQ9325, Opus (hierna: het Optis-arrest), punt 24, 25, 33 en 34). Indien de AMvB’s jegens Acer c.s. en Nokia geheel onverbindend zouden moeten worden geacht, zou terugkijkend vanaf 1 januari 2013 geen geldige regeling bestaan op grond waarvan de rechthebbenden bij eiseressen een billijke compensatie kunnen incasseren voor het kopiëren voor privégebruik, terwijl in artikel 16c lid 1 Aw wet een restrictie op het in artikel 2 van de richtlijn bedoelde reproductierecht blijft bestaan. Alsdan is het vereiste rechtvaardig evenwicht van rechten en belangen zoek.

Aansprakelijkheid SDT
4.49. De rechtbank is van oordeel dat SDT niet naast de Staat aansprakelijk is voor de mogelijk door Acer c.s. en Nokia geleden schade. SDT kan namelijk niet worden verweten dat zij uitvoering heeft gegeven aan de AMvB’s, alleen al omdat van volledige onverbindendheid van deze AMvB’s geen sprake is en - voor zover al te voorzien was dat aan de AMvB’s een gebrek kleefde - het niet aan SDT was om te bepalen tot welk bedrag geheven diende te worden ten behoeve van de thuiskopieën afkomstig van legale bronnen.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
Solv

IEF 14551

Belettering op Eneco-windmolens in Houten is ‘aanprijzing’

Rechtbank Midden-Nederland 30 december 2014, IEF 14551; ECLI:NL:RBMNE:2014:7276 (St. Gigawiek en B&W Houten)
Bestuursrecht. Reclame. Beroep tegen weigering om handhavend op te treden tegen aangebrachte belettering op gondels van windmolens. In tegenstelling tot wat de gemeente heeft gesteld, voegt de belettering wel degelijk extra informatie toe aan de windmolens, zodat sprake is van algemene aanprijzing van waren en diensten in de zin van de APV. De rechter verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen in stand.

16. De rechtbank is, anders dan verweerder en derde-partijen, van oordeel dat de namen “UWind” en “Eneco” wel als handelsreclame zijn aan te merken. De belettering voegt extra informatie toe aan de windmolens en bewerkstelligt daarmee aandacht voor (het opwekken van) groene stroom zoals UWind voorstaat en voor de leverancier van deze groene stroom Eneco in het bijzonder. Dit heeft het karakter van een openbare aanprijzing van een goed met een kennelijk commercieel doel, zoals omschreven in artikel 1:1 van de APV.

Het aanbrengen van dergelijke handelsreclame is ingevolge artikel 4:15 van de APV slechts verboden als sprake is van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving. Dat doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank niet voor. De namen “UWind” en “Eneco” op de gondels van de windturbines vormen geen gevaar voor het verkeer en veroorzaken evenmin ernstige hinder voor de omgeving; het zijn uitsluitend letters, het zijn geen afbeeldingen of bewegende beelden. Verder is niet bestreden dat de gondels van de windturbines zich op een hoogte van 105 meter boven het maaiveld bevinden. Hierdoor is de invloed op het verkeer en de omgeving naar objectieve maatstaven bezien relatief gering. De rechtbank vindt ook steun voor dit oordeel in bovengenoemd advies van de welstandscommissie. Het verbod uit artikel 4:15, eerste lid, van de APV is dan ook niet op deze situatie van toepassing, zodat de aanwezigheid van de belettering geen overtreding van dit artikel inhoudt en de bevoegdheid voor verweerder om hiertegen uit hoofde van dit artikel handhavend op te treden ontbreekt. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Lees ook het artikel op dichtbij.nl

IEF 14550

Je Suis Charlie ® geclaimd

Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. Je kon er natuurlijk op wachten: de zin ‘Je suis Charlie’ is als merk gedeponeerd in de Benelux. Op 8 januari, de dag na de gruwelijke aanslag in Parijs, diende een Belg uit Steenokkerzeel de aanvraag tot merkregistratie in voor onder andere cosmetica, kleding, spelletjes en bier.

Bekend verschijnsel
Het is een bekend verschijnsel: commercieel gedreven figuren die meteen na een spraakmakende gebeurtenis naar het merkenbureau snellen om de naam die er aan verbonden is als merk te claimen. Het maakt ze eigenlijk niet uit of het nu om een dramatisch incident gaat of een vrolijke gebeurtenis: als ze er handel in zien slaan ze toe. Zo werden in het verleden ook de namen van de nieuwe Nederlandse prinsesjes ‘gekaapt’ en meer recentelijk de naam MH17.

Niet in strijd met openbare orde
De dubieuze aanvraag van de Belg is inmiddels getoetst door het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE). Het BBIE kan het merk weigeren als het ‘in strijd met de openbare orde’ is. Echter, dat heeft het bureau in dit geval niet gedaan. Het BBIE treedt niet graag als zedenmeester op en is niet scheutig met dit soort weigeringen. De Vlaming zal zijn recht dus wel krijgen.

Dit artikel verscheen eerder in NRC Handelsblad

IEF 14549

Brinkhof benoemt twee nieuwe partners

Uit het persbericht: Brinkhof NV, het internationaal opererende advocatenkantoor gespecialiseerd in techniek & recht, heeft zich per 1 januari versterkt met twee nieuwe partners: Daan de Lange en Wieke van Angeren.

Daan de Lange (1977)
Daan begon als advocaat bij Stibbe in 2003 en is sinds 2007 bij Brinkhof werkzaam. Daan is een expert op het gebied van Europees octrooirecht en gidst tal van internationale bedrijven door dit zeer specialistische vakgebied, met name in de farmaceutische en biotechnologische industrie. Hij is een scherp en succesvol ‘litigator’.

Wieke van Angeren (1975)
Wieke is advocaat sinds 1998. Tot 2015 werkte zij als counsel bij Freshfields Bruckhaus Deringer in Amsterdam, waar zij de IT- en sourcingpraktijk heeft opgezet en geleid. Wieke is een all-rounder op het gebied van IT & sourcing: niet alleen adviseert en procedeert zij over strategische positionering, maar ook stelt zij de daarvoor benodigde commerciële contracten op en onderhandelt zij die scherp uit. Wieke is daarnaast expert op het gebied van licentie-, distributie- en franchiseovereenkomsten, en wordt vanwege haar ‘negotiation & drafting skills’ regelmatig gevraagd in het kader van M&A transacties.

IEF 14548

Petitieaanbieding: Mensen die Maken wil je niet Breken - De Auteurswet moet beter.

Gisterenmiddag werd de petitie “Mensen die Maken wil je niet Breken”, een petitie van auteurs en artiesten voor een beter en eerlijker auteursrecht, aangeboden aan de Vaste Kamercommissie voor Veiligheid & Justitie. De petitie, ondertekend door ruim 11.244 professionele auteurs en artiesten, onder wie Waldemar Torenstra, Jan Boerstoel, Frans Bauer, Saskia Noort en vele anderen (https://auteurswetmoetbeter.petities.nl/) werd aangeboden door Hanco Kolk (striptekenaar), Bob Fosko (zanger en acteur) en het dagelijks bestuur van het Platform Makers.

Achtergrond
Auteurs en artiesten staan onder grote druk om zonder redelijke vergoeding hun auteursrechten aan opdrachtgevers en exploitanten af te staan. Daardoor is het bijna onmogelijk om met creativiteit een redelijk inkomen te verdienen. Het auteursrecht, ooit bedoeld als bescherming van de auteur, komt nog zelden daadwerkelijk en in voldoende mate ten goede aan de auteur zelf. In navolging van de landen om ons heen is een sterk Auteurscontractenrecht, een wettelijke bescherming van auteurs en artiesten tegen wurgcontracten, broodnodig.

Erwin Angad-Gaur (voorzitter Platform Makers):

“De auteursrechtensector is volgens onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken verantwoordelijk voor 6 procent van ons Bruto Binnenlands Product en 7,4 procent van onze werkgelegenheid. Het kan het niet zo zijn dat degenen die aan de basis van diezelfde industrie staan met een fooi worden afgescheept. Niet alleen om morele redenen, maar ook uit welbegrepen eigenbelang: om de legitimatie van het auteursrecht, maar ook voor het voortbestaan van een belangrijke industrie. De Nederlandse economie is mede van auteurs en artiesten afhankelijk. Zij willen niet ‘hun hand ophouden’, maar vragen wel het recht om eerlijk mee te delen in het succes van hun werk; om een bescherming van hun markpositie als culturele zelfstandigen in een vitale industrie. Een sterk auteurscontractenrecht kan en moet daaraan een belangrijke bijdrage leveren. We roepen de Tweede Kamer op hier spoedig werk van te maken.”

Een grote groep makers sprak zich onlangs uit over de huidige marktsituatie van makers in de uitgave Makers aan het Woord: https://www.platformmakers.nl/data/file/4/106.pdf

Platform Makers
Het Platform Makers (www.platformmakers.nl) is het samenwerkingsverband van de beroepsorganisaties en vakbonden van auteurs en uitvoerend kunstenaars. Het platform heeft als doel het versterken van het auteursrecht en het verbeteren van de onderhandelingspositie van makers ten opzichte van producenten en opdrachtgevers. Platform Makers treedt op als woordvoerder en aanspreekpunt namens de aangesloten belangenorganisaties.

IEF 14547

Oostenrijkse merken Stolichnaya en Moskovskaya en het Russisch verjaringsrecht

Oberlandesgericht Linz 15december2014, IEF 14547 (FKP Sojuzplodoimport tegen Spirits International BV) - NL Vertaling
Bijdrage ingezonden door Jan Brölmann en Radboud Ribbert, Greenberg Traurig LLP. Advocaten treden op namens Spirits International B.V.. De onderhavige zaak betreft een parallelle procedure in Oostenrijk die is gevoerd tussen FKP Sojuzplodoimport (“FKP”) en Spirits International B.V. (“Spirits”) met betrekking tot de vraag aan welke partij de Oostenrijkse merken “Stolichnaya” en “Moskovskaya” toekomen. Bij arrest van 15 december 2014 heeft het Oberlandesgericht Linz in hoger beroep geoordeeld ten faveure van Spirits op grond van het Russische verjaringsrecht.

Het geschil
In 1990/91 is de Russische staatsonderneming VVO Sojuzplodoimport (“VVO”) geprivatiseerd in VAO Sojuzplodoimport (“VAO”). In 1994 zijn de Oostenrijkse merken op naam gezet van VAO. VAO heeft deze merken in 1998 overgedragen aan ZAO, die de Oostenrijkse merken op haar beurt in 2001 heeft overgedragen aan Spirits. FKP heeft aangevoerd dat gebreken kleefden aan de privatiseringsprocedure van de onderneming VVO in VAO in 1990/91, waardoor VAO de Oostenrijkse merken niet rechtsgeldig heeft kunnen verkrijgen en overdragen. Spirits heeft gesteld dat de privatiseringsprocedure op een juiste wijze is doorlopen en dat zij de Oostenrijkse merken derhalve rechtsgeldig heeft verkregen. Daarbij heeft Spirits aangevoerd dat FKP zich niet meer kan beroepen op rechtsgevolgen die voortvloeien uit gebreken aan de privatiseringsprocedure, aangezien een beroep daarop verjaard is. Het beroep op verjaring is gehonoreerd door het Oberlandesgericht Linz.

Verjaring
Het Oberlandesgericht Linz heeft geoordeeld dat Russisch recht een verjaringstermijn van tien jaar voorschrijft die van toepassing is op aanspraken op rechtsgevolgen van ongeldigheid respectievelijk nietigheid van de privatiseringsprocedure. De verjaringstermijn is volgens het Oberlandesgericht Linz op zijn laatst in 1992 begonnen te lopen toen de VAO haar ondernemingsactiviteiten op basis van een algehele rechtsopvolging startte. Daarbij overweegt het Oberlandesgericht Linz tevens dat de aanspraak van FKP verjaard zou zijn als de datum wordt genomen waarop het verzoek werd ingediend bij het Oostenrijkse Octrooibureau, zijnde 19 april 1994, om de Oostenrijkse merken op naam van VAO te stellen. In beider gevallen is meer dan tien jaar verstreken voordat de procedure op 16 juni 2004 in Oostenrijk aanhangig werd gemaakt door FKP.

In dit verband wordt verwezen naar de volgende rechtsoverweging uit het arrest van het Oberlandesgericht Linz:

“Het Russische verjaringsrecht bevatte met het op 1 januari 1995 van kracht geworden art. 181, pt. 1, BW RF, dat met terugwerkende kracht van toepassing was op nog niet verjaarde aanspraken, een speciale regel ten aanzien van de vraag hoe lang de rechtsgevolgen van ongeldigheid resp. nietigheid van rechtshandelingen (met inbegrip van de privatiseringsprocedure) naar voren gebracht kunnen worden. Volgens deze regel (de voor de eiseres gunstigste, omdat zij de langste termijn van alle in aanmerking komende wettelijke bepalingen biedt) kon de klacht inzake de toepassing van deze rechtsgevolgen alleen binnen tien jaar vanaf de dag worden ingediend waarop de uitvoering van de (ongeldige resp. nietige) rechtshandeling begonnen was, en wel onafhankelijk van het feit of de schuldeiser op de hoogte was of zijn moest van de schending van het recht. De „uitvoering van de rechtshandeling" is in het onderhavige geval (een omzetting met een algehele rechtsopvolging) in ieder geval op het tijdstip begonnen waarop de VAO Sojuzplodoimport als algehele rechtsopvolgster van de VVO Sojuzplodoimport is opgetreden, dus toen zij de vermogensbestanddelen en rechten ervan overnam. De gerechtelijk deskundige prof. dr. Burkhard Breig huldigde daarover (op de bladzijden 40 ev. in ON 155) de opvatting dat als „uitvoering" al beschouwd dienen te worden het (van 25 december 1991 daterende en op 13 januari 1992 bij de bevoegde Moskouse autoriteiten binnengekomen) verzoek om registratie van de omzettingsprocedure alsmede alle verdere handelingen die passend of erop gericht waren, de omzettingsprocedure daadwerkelijk ten uitvoer te brengen. Daarmee is de termijn om de rechtsgevolgen die resulteren uit ongeldigheid resp. nietigheid van de omzetting van de VVO Sojuzplodoimport, in een klacht naar voren te brengen, op zijn laatst in 1992 begonnen te lopen toen de VAO Sojuzplodoimport haar ondernemingsactiviteiten op basis van een algehele rechtsopvolging startte. Maar ook de eerste schriftelijk gedocumenteerde beschikking van de VAO Sojuzplodoimport ten aanzien van de beide litigieuze Oostenrijkse merken, namelijk het op 19 april 1994 bij het Oostenrijkse Octrooibureau ingediende verzoek om haar (via een naams- resp. firmanaamswijziging) in plaats van de V/O Sojuzplodoimport als eigenaresse van de merken in te schrijven (bijlage ./AA), wat door een besluit van deze autoriteit van 13 mei 1994 (bijlage ./BB) werd geëffectueerd, lag nog meer dan tien jaar vóór de op 16 juni 2004 verrichte indiening van de in dezen te beoordelen klacht. De in deze klacht naar voren gebrachte aanspraken dienen daarom als verjaard beschouwd te worden, omdat zij uitsluitend gebaseerd zijn op de argumentatie in het proces dat de merkenrechten als gevolg van ongeldigheid resp. nietigheid van de omzetting niet op de VAO Sojuzplodoimport zijn overgegaan, maar in handen van de (voortbestaande) VVO Sojuzplodoimport (als rechtsopvolgster van de voorheen geregistreerde eigenaresse van de merken V/O Sojuzplodoimport) gebleven. Na het verstrijken van de termijn van tien jaar van art. 181, pt. 1, NW RF is het niet meer mogelijk in een klacht rechtsgevolgen (in dit geval ten opzichte van het merkenrecht) uit een eventuele gebrekkigheid van de omzettingsprocedure af te leiden, wanneer de beklaagde zich - zoals in dit geval is gebeurd - op de ingetreden verjaring beroept. De vraag of de concreet naar voren gebrachte aanspraken inzake het merkenrecht (ook) naar Oostenrijks (merken)recht verjaard zijn, is daarbij niet meer relevant. Zelfs wanneer men namelijk ontkennend op deze vraag zou antwoorden, zou daarmee niet de uit het schuldstatuut volgende verjaring van het (aan de klacht ten grondslag liggende en voor het slagen ervan noodzakelijke) recht geneutraliseerd of opgeheven worden, om een ongeldigheid of nietigheid van de omzettingsprocedure, waarvan de omzetting („uitvoering") al meer dan tien jaar vóór het inbrengen van de klacht is begonnen, in de vorm van een klacht naar voren te brengen.”
IEF 14546

Personalia: Krieno Fikkert Of Counsel bij CMS

Per 1 januari 2015 is Krieno A. Fikkert (67) als Of Counsel aangesteld bij CMS. Krieno is gespecialiseerd in kwekersrecht (nationaal en internationaal). Na zijn rechtenstudie (Universiteit Leiden) is hij als jurist gestart bij het toenmalige Ministerie van Landbouw (1976-1986).

Vervolgens is hij werkzaam geweest als secretaris van de Raad voor plantenrassen (2000-2013). In die hoedanigheden is hij direct betrokken geweest bij de regelgeving op dat gebied. Vanuit zijn rol heeft hij daarbij onder andere zijn expertise ingezet om andere landen te helpen bij de invoering van het kwekersrecht.

IEF 14544

Vliegende start nieuw kantoor Le Poole Bekema

Bas Le Poole, Anne Bekema en Laura Broers zijn in Haarlem een nieuw advocatenkantoor gestart, gespecialiseerd in intellectuele eigendom, media- en reclamerecht en commercial litigation: Le Poole Bekema.

Zij zijn alle drie jarenlang werkzaam geweest bij Houthoff Buruma, waar zij in goede harmonie zijn vertrokken. Zij zetten hun bestaande praktijk voort. Le Poole Bekema maakt een vliegende start en is op zoek naar versterking. Zie voor meer informatie de website www.lepoolebekema.nl.

IEF 14543

Prejudiciële vraag: Nietigverklaring jonger merk nodig om ouder merkrecht in te roepen?

Prejudiciële vraag gesteld aan HvJ EU 5 november 2014, IEF 14543, zaak C-491/14 (UHostels - Rossa del Vents)
Merkenrecht. Dubbele identiteit. Verwijzende rechter: Juzgado de lo Mercantil de Madrid, Spanje: Moet artikel 5, lid 1, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten aldus worden uitgelegd dat het uitsluitende recht van de houder van een merk om iedere derde het gebruik in het economische verkeer te verbieden van tekens die gelijk zijn aan of overeenstemmen met zijn merk, zich uitstrekt tot de derde die houder is van een jonger merk, zonder dat laatstbedoeld merk vooraf nietig hoeft te worden verklaard?
Lees verder

IEF 14542

Advocatenwet kan vrijheid van meningsuiting van advocaat beperken

Hof Den Haag 6 januari 2015, IEF 14542; ECLI:NL:GHDHA:2015:2 (mr. S tegen Orde van Advocaten bij de HR)
Mediarecht. Uit het persbericht: Het Gerechtshof Den Haag heeft op 6 januari 2015 in hoger beroep een advocaat in het ongelijk gesteld in een kort geding, dat hij aanspande tegen de Haagse orde van Advocaten. In dat kort geding eiste de advocaat dat de deken stopt met het maken van inbreuk op zijn vrijheid van meningsuiting. Het hof heeft echter geoordeeld dat de maatregelen die de deken op grond van de advocatenwet kan nemen tegen advocaten niet in strijd zijn met de vrijheid van meningsuiting.

Deze advocaat zet zich in tegen het gebruik van kernwapens. Als advocaat staat hij vredesactivisten bij. In een strafzaak van een vredesactivist bij de Rechtbank Oost-Brabant heeft hij de rechters gewraakt. Zijn wrakingsverzoek is toen afgewezen. Vervolgens heeft de advocaat zich schriftelijk over de wrakingsrechters beklaagd bij de president van de rechtbank. Daarbij heeft hij te kennen gegeven dat het Kernwapenarrest van de Hoge Raad juridisch en moreel misdadig is en dat rechters die daarmee instemmen, een keuze maken die uitsluitend door totaal verdorven lieden kan worden gemaakt. De wrakingsrechters zouden verdorven en schaamteloze lieden zijn, onpeilbaar leugenachtig zijn, integriteit missen, moreel en intellectueel corrupt zijn, ongeschikt zijn en malicieus hebben gehandeld. De president van de rechtbank heeft bij de deken melding gemaakt van deze handelwijze .

De deken heeft de advocaat een aantal malen uitgenodigd voor een gesprek in verband met deze uitlatingen, nu hij deze als advocaat had gedaan. De advocaat heeft geweigerd op de uitnodiging in te gaan en is deze procedure in kort geding begonnen. Hij vordert dat de deken wordt verboden om nadere stappen tegen hem te nemen in het kader van het advocatentuchtrecht. De advocaat is van mening dat de deken onrechtmatig handelt, doordat hij hem zonder enige wettelijke grondslag beperkingen oplegt in zijn meningsuitingen. Volgens hem handelt de deken daarmee in strijd met artikel 7 van de Grondwet en met artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Het hof heeft geoordeeld dat de vrijheid van meningsuiting volgens artikel 7 van de Grondwet kan worden beperkt door een wet in formele zin. De advocatenwet is zo’n formele wet. De deken ontleent zijn bevoegdheid aan artikel 46 Advocatenwet. Dat artikel bevat een open norm, te weten dat de advocaat aan tuchtrechtspraak is onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Deze open norm is verduidelijkt in de eed, de gedragsregels en de jurisprudentie van de (centrale) raad van toezicht en daarmee voldoende kenbaar en duidelijk omschreven. Het hof mag op grond van artikel 120 van de Grondwet de Advocatenwet niet aan de Grondwet toetsen. Ook artikel 10 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) staat beperkingen op de vrijheid van meningsuiting toe, mits de beperking voldoende kenbaar is en de norm met voldoende precisie is geformuleerd. En dit laatste is naar het oordeel van het hof het geval.

De conclusie van hof is dat het standpunt van de advocaat dat de deken geen bevoegdheid aan artikel 46 van de Advocatenwet kan ontlenen om de advocaat zo nodig te beperken in zijn vrijheid van meningsuiting niet juist is. De vordering van de advocaat wordt daarom afgewezen.

Op andere blogs:
Advocatie