DOSSIERS
Alle dossiers

Overig  

IEF 15137

Merken- en databankinbreuk op tickersymbolen AEX-merken

Rechtbank Den Haag 22 juli 2015, IEF 15137; ECLI:NL:RBDHA:2015:8312 (Euronext tegen Tom en Binckbank)
Merkenrecht. Geen auteursrecht. Databankenrecht. Misleidende mededeling. TOM heeft de op haar platform verhandelde opties aangeduid met tickersymbolen die gelijk zijn aan die van Euronext, met als toevoeging een ‘T’. De voorzieningenrechter verbied de merkinbreuk op de AEX-merken [IEF 12841]. Het gebruik van de tickersymbolen met de toevoeging T is inbreuk op de AEX-merken; er is sprake van aantasting van de herkomstfunctie; en oneerlijk gebruik. De afzonderlijke tickersymbolen zijn niet auteursrechtelijk beschermd, het geheel is wel databankenrechtelijk beschermd vanwege de substantiële investering in systemen voor de opslag en verwerking van gegevens. De rechtbank beveelt TOM en BinckBank de staking van inbreuk op de databankrechten van Euronext met betrekking tot de optieseries en misleidende uitingen betreft Smart Execution 'beste prijs', 'beurs met de beste prijs' en de beschreven prijsvoordelen die behaald kunnen worden.

merkinbreuk
aantasting herkomstfunctie door BinckBank
4.9. Op basis van deze feiten en omstandigheden, in samenhang beschouwd, moet worden aangenomen dat het relevante publiek een verband zal leggen tussen de index-ticker symbolen van BinckBank en de beurs van Euronext en dat het gebruik van die symbolen de indruk kan wekken dat er een economische band bestaat tussen Euronext en BinckBank.

beschrijvend gebruik
4.11. Dat de index-ticker symbolen van TOM en BinckBank worden opgevat als aanduiding van de onderliggende waarde, is – anders dan TOM en BinckBank hebben aangevoerd – niet strijdig met de hiervoor door de rechtbank als onvoldoende bestreden aangenomen stelling van Euronext dat het gebruik van die symbolen door BinckBank de herkomstfunctie van de AEX-merken kan aantasten. Het relevante publiek kan een teken namelijk tegelijkertijd opvatten als aanduiding van een kenmerk van de waren of diensten en als herkomstaanduider. Om dezelfde reden sluit het oordeel dat de index-ticker symbolen van BinckBank kunnen worden opgevat als herkomstaanduider, een beroep op de artikelen 12 sub b GMVo en 2.23 lid 1 sub b BVIE niet uit. Die artikelen zijn een uitzondering op de rechten van de merkhouder in de zin van de artikelen 9 GMVo en 2.20 BVIE en zijn dus juist geschreven voor de situatie dat het relevante publiek een teken tegelijkertijd opvat als aanduiding van een kenmerk van de waren of diensten en als herkomstaanduider.

geen eerlijk gebruik door BinckBank
4.15.
Een weging van de hiervoor genoemde omstandigheden brengt in dit geval mee dat het gebruik van ticker symbolen die identiek zijn aan de merken van Euronext, zoals de door BinckBank gebruikte index-ticker symbolen, niet kan worden aangemerkt als ‘eerlijk’ in de zin van de artikelen 12 GMVo en 2.23 BVIE. Het gebruik van identieke tekens getuigt niet van de vereiste loyaliteit ten opzichte van de belangen van de merkhouder en is niet nodig om de belegger te laten zien dat het gaat om financiële producten die vergelijkbaar zijn met de index-opties op de NYSE Liffe Amsterdam van Euronext. BinckBank heeft ook niet laten zien dat het gebruik van volledige identieke ticker symbolen een gebruik is in de sector. Integendeel, nota bene het aan BinckBank gelieerde platform TOM MTF gebruikt niet-identieke symbolen. Daarnaast laat het door TOM overgelegde overzicht zien dat andere handelsplatformen, zelfs voor een financieel product dat niet platformgebonden is, zoals een bepaald aandeel, niet altijd volledig identieke ticker symbolen gebruiken. Zo wordt het aandeel Aegon door Euronext aangeduid met het ticker symbool ‘AGN’. Andere platformen, zoals Chi-X Europe, BATS Europe, Turquoise en Quote, gebruiken voor hetzelfde aandeel het ticker symbool ‘AGNa’.

eerlijk gebruik door TOM
4.17. TOM trekt zich de gerechtvaardigde belangen van merkhouder Euronext wel voldoende aan, door toevoeging van een ‘T’ aan de index-ticker symbolen. In het midden kan blijven of door die toevoeging de indruk van een verband tussen het TOM MTF en Euronext volledig wegneemt, en daarmee uitsluit dat de functies van de merken van Euronext worden aangetast. Voor zover dat niet het geval is, brengt die toevoeging mee dat er sprake is van een eerlijk gebruik in de zin van de artikelen 12 GMVo en 2.23 BVIE. Daarbij weegt mee dat ticker symbolen naar hun aard maar een beperkt aantal letters kunnen omvatten. Daardoor zijn de mogelijkheden om met een ticker symbool tegelijkertijd duidelijk te maken i) wat de onderliggende waarde van een product is, ii) dat het product op een bepaalde beurs wordt verhandeld en iii) dat het product vergelijkbaar is met een product op een andere beurs, beperkt.

4.18. Daar komt bij dat uit het door TOM overgelegde overzicht van door diverse partijen gebruikte ticker symbolen voor aandelen (productie 15a van TOM) blijkt dat het gebruikelijk is om het handelsplatform waarop het aandeel als eerste is genoteerd, aan te geven door toevoeging van één letter aan een ticker symbool dat verder bestaat uit een min of meer gestandaardiseerde verkorte aanduiding van de onderliggende waarde. Zo wordt het aandeel Aegon, dat als eerste op Euronext Amsterdam is genoteerd, door Chi-X Europe, BATS Europe, Turqoise en Quote MTF aangeduid als ‘AGNa’. De praktijk van TOM met betrekking tot de aanduiding van opties sluit daarbij aan. TOM hanteert dezelfde verkorte aanduiding van de onderliggende waarde als Euronext en voegt daar een letter aan toe om duidelijk te maken dat de optie op TOM MTF wordt verhandeld.

misleidende reclame, oneerlijke handelspraktijk en oneerlijke mededinging
aandelenopties
4.23. De bijkomende omstandigheden die Euronext heeft aangevoerd, kunnen niet leiden tot een ander oordeel. Euronext doelt op het feit de BinckBank enige tijd op haar website informatie heeft gepubliceerd die samenhangt met opties die op NYSE Liffe Amsterdam worden uitgevoerd, zoals de expiratieprijs en de expiratiekalender van die opties en documenten uit de ‘beleggersbibliotheek’ van Euronext. Dat BinckBank die informatie publiceerde, hangt samen met het feit dat zij aanvankelijk optieorders van haar particuliere klanten ook uitvoerde op NYSE Liffe Amsterdam en geleidelijk is overgegaan naar TOM MTF als handelsplatform. Gelet op het feit dat BinckBank heeft laten zien dat zij haar klanten duidelijk heeft geïnformeerd over die overgang en op de hiervoor bedoelde informatie die zij haar klanten verstrekt over het platform waarop een order wordt uitgevoerd, kunnen de ticker symbolen ook in samenhang met deze informatie naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als misleidend, oneerlijk of anderszins onrechtmatig.

indexopties
4.26. Het gebruik van ticker symbolen met een extra ‘T’ voor indexopties door TOM moet om de in rechtsoverwegingen 4.17 en 4.18 genoemde redenen in overeenstemming worden geacht met de eerlijke handelspraktijken. Om diezelfde redenen kan dat gebruik niet worden aangemerkt als misleidende reclame, oneerlijke concurrentie of anderszins onrechtmatig handelen.

auteursrecht
4.29. De afzonderlijke ticker symbolen kunnen niet worden aangemerkt als intellectuele schepping van Euronext. Vast staat dat het gebruikelijk is om opties een naam te geven die bestaat uit een korte aanduiding van de naam van de onderliggende waarde. De benaming van de opties die Euronext heeft gekozen, is een toepassing van dat gebruik en dus geen creatieve keuze van Euronext. Dat het door Euronext gekozen symbool niet altijd identiek is aan de naam van de onderliggende waarde doet daar niet aan af. Het brengt wel mee dat Euronext keuzes heeft gemaakt bij de wijze van afkorting, maar die keuzes zijn triviaal en getuigen dus evenmin van creativiteit.

4.30. De verzameling van de ticker symbolen kan ook niet worden aangemerkt als een intellectuele schepping. Euronext heeft aangevoerd dat bij de selectie en rangschikking vele keuzes zijn gemaakt, te weten de keuze om een optie te creëren voor een aandeel, de keuze voor een bepaald soort optie (dag, week of maand) en de keuze voor de benaming van de opties. Het enkele feit dat er keuzes mogelijk zijn, maakt de verzameling echter nog niet tot een intellectuele schepping, want keuzes zijn niet altijd creatief. Zo zijn de keuzes om al dan niet (een bepaald) soort optie te creëren te zeer bepaald door commerciële overwegingen om als creatief te worden aangemerkt. De keuze voor de benaming van de opties is, zoals hiervoor al is vastgesteld voor de afzonderlijke ticker symbolen, gebruikelijk of triviaal. Gesteld noch gebleken is dat de verzameling van die symbolen in dit opzicht meer is dan de som der delen. Dat de alfabetische rangschikking van de symbolen van creativiteit getuigt, is evenmin gesteld.

databankenrecht
4.35. Het verweer van TOM en BinckBank dat alle door Euronext genoemde investeringen zijn gedaan in het kader van het creëren van de optieseries, kan evenmin slagen. Euronext heeft laten zien dat de optieseries worden gecreëerd door haar Local Market Services team (hierna: LMS-team) in Amsterdam, dat op basis van marktcondities en verzoeken van klanten bepaalt welke series er wanneer moeten worden geïntroduceerd. Een ander team, het Market Services Operations team in Londen (hierna: MOS-team), verzamelt de optieseries bij de diverse LMS-teams, controleert of die data voldoen aan bepaalde voorwaarden en voert die in in het zogeheten Liffe Database System (LDS), van waaruit de optieseries via XDP en XML worden gepubliceerd. De door Euronext genoemde investeringen hebben betrekking op die laatstgenoemde gegevensverwerkingen. Daaronder vallen dus niet de werkzaamheden van het LMS-team, maar wel de hardware en software die nodig is voor het opslaan en verwerken van gegevens in het LDS en de presentatie daarvan via XDP, de werkzaamheden van het MOS-team met betrekking tot het LDS en XDP, en de ondersteunde diensten van de afdeling IT Services Operations. Die investeringen merkt Euronext terecht aan als databankrechtelijk relevant. Het doel van het databankrecht is immers het bevorderen en beschermen van investeringen in ‘systemen voor de opslag en verwerking van gegevens’ (overweging 12 van richtlijn 96/9/EG en HvJ EG 9 november 2004, C-203/02, ECLI:EU:C:2004:695, William Hill, r.o. 30) en het LDS is onmiskenbaar een systeem voor opslag en verwerking van gegevens.

inbreuk door BinckBank
4.41. Ook BinckBank heeft inbreuk gemaakt op het databankenrecht. BinckBank bestrijdt niet dat een collectie optieseries die nagenoeg volledig overeenstemt met de databank van Euronext op haar server heeft gestaan en online ter beschikking is gesteld aan het publiek. Daarmee staat vast dat BinckBank een substantieel deel van de databank van Euronext heeft opgevraagd en hergebruikt.

misleidende reclame over Smart Execution
4.45.
Niet in geschil is dat BinckBank en TOM, althans TOM Holding en TOM Broker de volgende drie reclame-uitingen hebben gepubliceerd:

Smart Execution leidt altijd tot de beste prijs;
Smart Execution zendt de order naar de beurs met de beste prijs;
Smart Execution levert prijsvoordelen op.
Zoals hierna per uiting zal worden toegelicht moeten deze reclame-uitingen worden aangemerkt als misleidend in de zin van artikel 6:194 BW.

beste prijs
4.49. Dat TOM en BinckBank niet claimen de snelste te zijn, is niet relevant. Zij claimen een bepaald resultaat, te weten uitvoering tegen de beste prijs. Dat zij dat resultaat niet altijd kunnen waarmaken omdat zij niet altijd de snelste zijn, bevestigt de onhoudbaar van die claim.

4.50. Hetzelfde geldt voor het verweer dat het systeem wel heeft gepoogd de transactie tegen de beste prijs te sluiten. De reclame-uiting claimt een resultaat. Goede intenties en inspanningen zijn daarom niet voldoende.

beurs met de beste prijs
4.51. Euronext heeft terecht aangevoerd dat het relevante publiek de uiting dat Smart Execution ertoe leidt dat een order altijd gaat naar de beurs met de beste prijs zo kan opvatten dat het systeem de order van de klant uitvoert op NYSE Liffe Amsterdam als daar de beste prijs beschikbaar is. Vast staat dat die claim onjuist is. Tussen partijen staat vast dat bij Smart Execution de order van de klant op dit moment altijd wordt uitgevoerd op TOM MTF, ook als op NYSE Liffe Amsterdam een betere prijs beschikbaar is. In dat laatste geval laat het systeem een market maker een spiegelorder plaatsen op NYSE Liffe Amsterdam, waarna die market maker op TOM MTF voor dezelfde prijs de order van de klant aanvaardt. Dit verschil is ook relevant voor de klant omdat, zoals hiervoor is vastgesteld, deze werking van het systeem ertoe leidt dat de klant niet altijd de beste prijs krijgt.

prijsvoordeel
4.52. Als onvoldoende bestreden staat vast dat de zinsnede ‘gemiddelde besparing per order: EUR 12,35’ in een uiting van Tom Broker op Facebook bij het publiek de indruk kan wekken dat het genoemde bedrag het gemiddelde prijsverschil tussen alle orders op TOM MTF en NYSE Liffe Amsterdam betreft, in plaats van het gemiddelde prijsverschil van alleen het deel van de orders die een betere prijs kregen op TOM MTF. TOM heeft zelf uitdrukkelijk verklaard dat zij niet uitsluit dat het publiek de uiting zo opvat (paragraaf 43 van de pleitnota). Niet in geschil is dat de uiting in die uitleg onjuist en daarmee misleidend is.

IEF 15104

Vragen aan HvJ EU: Is het begrip kabel technologieneutraal?

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 2 juni 2015, IEF 15104; zaak C-275/15 (ITV Broadcasting tegen TV Catchup)
Mediarecht. Telecom. Auteursrecht. Verzoeksters zijn commerciële omroepen. Verweerster TVCatchup levert diensten voor live streaming op internet van uitzendingen van zowel verzoeksters als van de BBC-zenders. Verzoeksters hebben beroep ingesteld tegen verweersters activiteiten wegens inbreuk op hun auteursrechten. Dit leidde tot zaak [IEF 12409] waarin het HvJEU besliste over de vraag naar betekenis van de term “mededeling aan het publiek” dat inbreuk was gemaakt op verzoeksters’ auteursrecht voor zover er sprake was van mededeling aan het publiek. De verwijzende rechter (High Court, oktober 2013) oordeelde echter tevens dat verweersters zich konden beroepen op de Copyright Designs and Patents Act 1998 (CDPA) waarin is bepaald (zoals gewijzigd ter uitvoering van RL 2001/29/EG) dat „indien een uitzending via de ether vanuit een plek in het VK wordt ontvangen en onmiddellijk wordt wederdoorgegeven via kabel [...], geen inbreuk wordt gemaakt op het auteursrecht, indien en voor zover die uitzending is bedoeld voor ontvangst in het gebied waarin zij per kabel wordt doorgegeven en deel uitmaakt van een ‘in aanmerking komende dienst’ (qualifying service)” en “het auteursrecht op enig in de uitzending opgenomen werk wordt niet geschonden indien en voor zover de uitzending bedoeld is voor ontvangst in het gebied waarin zij per kabel wordt wederdoorgegeven”. ‘In aanmerking komende dienst’ omvat uitzending via zendmasten van de omroepen ITV, Channel 4 en Channel 5.

Verzoeksters hebben hoger beroep tegen deze uitspraak ingesteld omdat zij menen dat het verweer in de CDPA geen internetuitzendingen omvat (wel kabel). Zij stellen dat het begrip ‘kabel’ in de EUregelgeving (RL 2001/29) nauwkeuring is omschreven. Het zinsdeel ‘toegang tot de kabel van omroepdiensten’ ziet op het verschaffen van toegang door omroepdiensten tot kabelnetwerken (de ‘doorgifteverplichting’ uit RL 2002/22) en ziet niet op de uitzondering voor het ontvangstgebied. Verweerster stelt dat het zinsdeel verwijst naar bepalingen van nationaal recht die op het tijdstip van de RL reeds bestonden en toelaat dat die bepalingen ook na de RL in stand kunnen blijven. De zaak is bij uitspraak van 26-03-2015 geschorst in afwachting van het oordeel van het HvJEU.

De verwijzende VK rechter (Court of Appeal of England and Wales) legt het HvJEU de volgende vragen voor met betrekking tot de uitleg van artikel 9 van richtlijn 2001/29/EG, en in het bijzonder van de zin “Deze richtlijn doet geen afbreuk aan bepalingen betreffende met name [...] toegang tot de kabel van omroepdiensten”:

Vraag 1: Laat de geciteerde zin toe dat een nationale bepaling verder wordt toegepast met een werkingssfeer van het begrip “kabel” als omschreven in het nationale recht of wordt de werkingssfeer van dat deel van artikel 9 bepaald door de betekenis van “kabel” als omschreven in het Unierecht?
Vraag 2: Indien “kabel” in artikel 9 wordt bepaald door het Unierecht, wat betekent dit begrip dan? In het bijzonder:
(a) Heeft het een technologisch specifieke betekenis die is beperkt tot traditionele kabelnetwerken die worden beheerd door gewone kabeldienstaanbieders?
(b) Zo niet, heeft het dan een technologisch neutrale betekenis die functioneel vergelijkbare via internet doorgegeven diensten omvat?
(c) Omvat het hoe dan ook straalverbindingen tussen vaste zendmasten?
Vraag 3: Is de geciteerde zin van toepassing (1) op bepalingen die van kabelnetwerken vereisen dat zij bepaalde uitzendingen wederdoorgeven of (2) op bepalingen die de wederdoorgifte van uitzendingen via de kabel toelaten (a) indien de wederdoorgifte simultaan gebeurt en beperkt is tot de gebieden waarvoor de uitzendingen bestemd waren en/of (b) indien de wederdoorgifte uitzendingen betreft op zenders waarop bepaalde openbaredienstverplichtingen rusten?
Vraag 4: Indien de werkingssfeer van “kabel” in artikel 9 wordt bepaald door het nationale recht, gelden dan voor de bepaling van nationaal recht de Unierechtelijke beginselen van evenredigheid en van een billijk evenwicht tussen de rechten van houders van auteursrechten, de rechten van kabeleigenaars en het algemeen belang?
Vraag 5: Is artikel 9 beperkt tot de bepalingen van nationaal recht die golden op de datum waarop tot de richtlijn was besloten, de datum waarop die in werking trad of de uiterste datum voor omzetting ervan, of is dat artikel ook van toepassing op latere bepalingen van nationaal recht die betrekking hebben op toegang tot de kabel van omroepdiensten?
IEF 15079

Ontbinding auteurscontract vanwege aanpassen en herdruk

Rechtbank Gelderland 1 april 2015, IEF 15079; ECLI:NL:RBGEL:2015:4386 (4-daagse thriller)
Auteursrecht. Merkenrecht. Rechtbank wijst de door de auteur gevorderde ontbinding van de auteurscontracten toe vanwege ernstige tekortkomingen in de nakoming ervan door de uitgever bestaande uit (onder meer) zonder nader overleg waartoe de uitgever wel gehouden was over te gaan tot herdrukken en het zonder toestemming van de auteur zelfstandig aanpassen van een manuscript auteursrecht geschonden. Geen inbreuk door auteur op woord-/beeldmerkrecht '4-daagse thriller' van de uitgever.

 

5.9.
De rechtbank volgt [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] hierin niet. Uit artikel 3.3. van de overeenkomst volgt dat indien de uitgever de kopij van de auteur niet accepteert, hij kan besluiten niet tot uitgave over te gaan. Indien de uitgever de kopij wel accepteert, behoort het tot zijn taak om zonodig, op kosten van de uitgever, de kopij in overleg te redigeren. Deze zin kan, bij gebreke van andere feiten die tot een andere uitleg leiden, niet anders worden begrepen dan dat, indien redactie van een kopij nodig is, een dergelijke redactie in overleg met auteur moet plaatsvinden. In dit geval heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] die redactie nodig geacht en was hij dan ook verplicht om dit in overleg met [eiser in conventie/verweerder in reconventie] te doen. Op andere aanpassingen dan redactionele ziet dit artikel niet en dergelijke aanpassingen zijn uit hoofde van het auteursrecht van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] zonder toestemming van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] niet toegestaan.
Tijdens de comparitie van partijen heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] erkend dat de aangebrachte wijzigingen die hij zonder ruggespraak met [eiser in conventie/verweerder in reconventie] doorvoerde meer dan alleen de correctie van spel- en taalfouten omvatten en uit de door [eiser in conventie/verweerder in reconventie] overgelegde correspondentie en de voorbeelden die ter comparitie ter sprake zijn gekomen volgt dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] ook inhoudelijke wijzigingen zonder ruggespraak heeft doorgevoerd. Hiermee is [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] ernstig tekortgeschoten in zijn contractuele verplichtingen. Vervolgens zijn nog diverse sommaties en herhaaldelijk aandringen van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] nodig geweest, voordat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] wilde bevestigen dat hij de gedrukte exemplaren niet zou uitgegeven en duidelijkheid wilde verschaffen over de vraag of de gedrukte exemplaren zijn vernietigd. Door aangifte te doen van smaad jegens [eiser in conventie/verweerder in reconventie], heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] het door zijn tekortkoming ontstane conflict nog verder laten oplopen. Het is daarmee aan de handelwijze van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] te wijten dat een onherstelbare vertrouwensbreuk bij [eiser in conventie/verweerder in reconventie] is veroorzaakt.

5.18.
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie] is merkhouder van een merk waar de term 4-daagse thriller deel van uitmaakt. Hij is geen merkhouder van een merk waar de term Vierdaagse thriller respectievelijk Vierdaagse-thriller deel van uitmaakt. Dat betreft immers slechts een aanvraag. Bovendien is het woordelement 4-daagse thriller, welke schrijfwijze dan ook wordt gehanteerd, beschrijvend voor het genre waarvoor het wordt gebruikt, te weten een thriller rond de Vierdaagse. Dit geldt eveneens voor andere combinaties van het woordelement ‘4-daagse’ en ‘thriller’. Nu onvoldoende gemotiveerd is gesteld dat het beeldmerk is ingeburgerd, moet ervan worden uitgegaan dat het op zichzelf geen onderscheidend vermogen heeft. Er kan niet van worden uitgegaan dat het relevante publiek dat wordt geconfronteerd met de term Vierdaagse thriller respectievelijk Vierdaagse-thriller zal menen met diensten van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] te maken te hebben of dat sprake is van economische verbonden ondernemingen tussen die van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] en [gedaagde in conventie/eiser in reconventie]. Dit klemt temeer nu [eiser in conventie/verweerder in reconventie], onbestreden, heeft gesteld dat het publiek de term Vierdaagse thriller met zijn persoon associeert en niet zozeer met [gedaagde in conventie/eiser in reconventie].
De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat bij het publiek verwarring, inhoudende associatiegevaar met het beeldmerk van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie], zal ontstaan indien [eiser in conventie/verweerder in reconventie] gebruik maakt van het woordelement Vierdaagse-thriller respectievelijk Vierdaagsethriller ter affichering van de uitgave van één of meer van zijn boeken. Van strijd met artikel 20 lid 1 sub b BVIE is geen sprake.
IEF 15030

Afwijzing vorderingen tegen voormalige werknemers

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 12 juni 2015, IEF 15028; ECLI:NL:RBMNE:2015:4693 (Houttuin tegen HLPG)
Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, Van Benthem & Keulen. Know-how. Houttuin verzoekt ex 843a Rv afschrift van en inzage in gespecificeerde bescheiden en doorzoeking en als voorlopige voorziening onthouding van activiteiten op de precisiepomp(product)en, waaronder de twin-screw pumps vanwege vermeend onrechtmatig know how gebruik. Deze worden afgewezen. Houttuin heeft een reorganisatie aangekondigd en werknemers, in de vorm van HLPG, hebben geprobeerd om met het managementteam Houttuin te redden en zo veel mogelijk de productie en de werkgelegenheid te waarborgen. De ondernomen concurrerende activiteiten zijn niet onrechtmatig of maken inbreuk op merkenrecht of auteursrecht. Dat werknemers ontslagen waren van het concurrentiebeding vanwege valse voorwendselen, is niet aannemelijk gemaakt.

HLPG heeft de kostenspecificatie ex 1019h Rv één dag voor de mondelinge behandeling doet toekomen, dat is op een laat tijdstip en de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een bedrag hoger dan een forfaitaire vergoeding.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 15015

Conclusie AG: Inning voor gebruik multifunctionele printers toegestaan

Conclusie AG HvJ EU 6 juni 2015, IEF 15015; ECLI:EU:C:2015:389; zaak C-572/13 (Hewlett-Packard Belgium tegen Reprobel)
Prejudiciële vragen gesteld door Hof van Beroep Brussel [IEF 13420]. Auteursrecht. Privékopie. Inning van een vergoeding als billijke compensatie op multifunctionele printers – Cumulatie van de forfaitaire en van de evenredige vergoeding. Inclusief bladmuziek. De Advocaat-Generaal concludeert:

1)      Artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet verplicht, maar wel toestaat om een stelsel van inning van een heffing ter financiering van de billijke compensatie uit hoofde van de in deze bepaling vervatte beperking voor reprografie in te voeren op multifunctionele printers en/of het gebruik ervan, dat is gedifferentieerd naargelang van de hoedanigheid van de persoon die ze gebruikt en/of het doel waarmee zij worden gebruikt, op voorwaarde dat deze compensatie in verhouding blijft tot het nadeel dat de rechthebbenden door de invoering van deze beperking hebben geleden en een dergelijke differentiatie bovendien is gebaseerd op objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria.

2)      Artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het, in beginsel, niet in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling als in het hoofdgeding, die ter financiering van de billijke compensatie, welke krachtens deze bepaling verschuldigd is uit hoofde van de beperking voor reprografie, voorziet in:

–      hetzij de inning van een forfaitaire vergoeding op het in de handel brengen van reprografie-apparatuur of -apparaten bij de fabrikanten, importeurs of kopers ervan, mits, ten eerste, deze vergoeding op samenhangende en niet-discriminerende wijze wordt geïnd, ten tweede, deze personen het door hen verschuldigde bedrag kunnen doorberekenen aan de gebruikers van deze apparatuur en apparaten en, ten derde, het bedrag ervan in een redelijke verhouding staat tot de omvang van het potentiële nadeel dat door het in de handel brengen van deze apparatuur of apparaten voor de rechthebbenden wordt veroorzaakt, hetgeen door de verwijzende rechter moet worden nagegaan.

–      hetzij de inning bij natuurlijke of rechtspersonen die deze reprografie-apparatuur en -apparaten gebruiken voor de vervaardiging van reproducties van beschermde werken of met decharge voor eerstgenoemden bij hen die dergelijke apparatuur en apparaten ter beschikking stellen van anderen, van een evenredige vergoeding die wordt vastgesteld door het aantal gemaakte reproducties te vermenigvuldigen met een of meerdere tarieven, mits, ten eerste, deze vergoeding op samenhangende en niet-discriminerende wijze wordt geïnd en, ten tweede, de toegepaste tariefdifferentiatie berust op objectieve, redelijke en evenredige criteria, hetgeen door de verwijzende rechter moet worden nagegaan.

Artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2001/29 moet daarentegen aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling als in het hoofdgeding, die ter financiering van de billijke compensatie, welke krachtens deze bepaling verschuldigd is uit hoofde van de beperking voor reprografie, voorziet in de opeenvolgende en cumulatieve inning bij een en dezelfde persoon van een forfaitaire vergoeding op de aankoop van reprografie-apparatuur of een reprografie-apparaat, en vervolgens van een evenredige vergoeding op het gebruik ervan voor de vervaardiging van reproducties van beschermde werken, zonder bij de vaststelling van de evenredige vergoeding daadwerkelijk rekening te houden met het als forfaitaire vergoeding betaalde bedrag of zonder voor deze persoon in de mogelijkheid te voorzien om terugbetaling te krijgen van de betaalde forfaitaire vergoeding of deze vergoeding in mindering te brengen.

3)       Artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de lidstaten een deel van de in deze bepaling bedoelde billijke compensatie toekennen aan de uitgevers van de door de auteurs gecreëerde werken, zonder verplichting voor de uitgevers om de auteurs, zelfs indirect, aanspraak te laten maken op dat deel.

Niettemin moet richtlijn 2001/29 aldus worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staat dat de lidstaten een specifieke vergoeding ten behoeve van de uitgevers instellen die bedoeld is ter compensatie van het nadeel dat de uitgevers ondervinden wegens het in de handel brengen en het gebruik van reprografie-apparatuur en -apparaten, op voorwaarde dat de vergoeding voor de uitgevers niet wordt geïnd en gestort ten koste van de billijke compensatie die krachtens de punten a) en b) van artikel 5, lid 2, van richtlijn 2001/29 aan de auteurs is verschuldigd. Het staat aan de verwijzende rechter om dienaangaande de nodige vaststellingen te verrichten.

4)      Artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2001/29 moet aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de lidstaten een stelsel van inning van de billijke compensatie instellen waaronder de kopie van bladmuziek en van inbreukmakende reproducties kan vallen.

Gestelde vragen:

1) Moeten de termen ‚billijke compensatie’ als bedoeld in artikel 5, lid 2, onder a), en in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 anders worden uitgelegd naargelang de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, wordt gemaakt door om het even welke gebruiker dan wel door een natuurlijke persoon voor privégebruik, zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk? Zo ja, op welke criteria moet die verschillende uitlegging worden gebaseerd?

2) Moet artikel 5, lid 2, onder a) en b), van richtlijn 2001/29 aldus worden uitgelegd dat de lidstaten de billijke compensatie die toekomt aan de rechthebbenden, kunnen vaststellen in de vorm van:

- een forfaitaire vergoeding die wordt betaald door de fabrikant, de invoerder of de intracommunautaire koper van apparaten waarmee beschermde werken kunnen worden gekopieerd, op de datum waarop die apparaten op het nationale grondgebied in de handel worden gebracht, en waarvan het bedrag uitsluitend wordt berekend op basis van het aantal kopieën dat het kopieerapparaat per minuut kan maken, zonder enige band met de mogelijke schade voor de rechthebbenden, en,

- een evenredige vergoeding, die uitsluitend wordt vastgesteld op basis van de vermenigvuldiging van een eenheidsprijs met het aantal vervaardigde kopieën, die verschilt naargelang de vergoedingsplichtige al dan niet heeft meegewerkt aan de inning van deze vergoeding, en die verschuldigd is door de natuurlijke personen of rechtspersonen die kopieën van werken vervaardigen, of, desgevallend, met decharge van eerstgenoemden, door hen die onder bezwarende titel of gratis een reproductieapparaat ter beschikking stellen van anderen.

Wanneer deze vraag ontkennend wordt beantwoord: welke relevante en coherente criteria dienen de lidstaten te hanteren opdat, in overeenstemming met het Unierecht, de compensatie als billijk kan worden beschouwd en een rechtvaardig evenwicht tussen de betrokken personen wordt bereikt?

3) Moet artikel 5, lid 2, onder a) en b), van richtlijn 2001/29 aldus worden uitgelegd dat de lidstaten de helft van de billijke compensatie die toekomt aan de rechthebbenden, mogen toekennen aan de uitgevers van de door de auteurs gecreëerde werken, zonder enige verplichting voor de uitgevers om de auteurs, zelfs indirect, aanspraak te laten maken op een deel van de compensatie die hun is ontzegd?

4) Moet artikel 5, lid 2, onder a) en b), van richtlijn 2001/29 aldus worden uitgelegd dat de lidstaten een ongedifferentieerd systeem van inning van de aan de rechthebbenden toekomende billijke compensatie mogen opzetten in de vorm van een forfait en een bedrag per gemaakte kopie, waarbij deze impliciet maar zeker ten dele betrekking heeft op kopieën van bladmuziek en inbreukmakende reproducties?

IEF 15013

Auteursrecht smaak Heksenkaas niet beschreven

Rechtbank Gelderland 10 juni 2015, IEF 15013; ECLI:NL:RBGEL:2015:4674 (Levola tegen Smilde Foods)
Uitspraak ingezonden door Robbert Sjoerdsma en Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek. Auteursrecht op smaak. Vgl. IEF 14767. Levola produceert en verkoopt sinds Heksenkaas; er is een werkwijzeoctrooi verleend voor de vervaardiging. Smilde introduceert Witte Wievenkaas in 2014. Zelfs als smaak voor auteursrechtelijke bescherming vatbaar zou zijn, dan leidt dat er niet automatisch toe dat de smaak van het product Heksenkaas auteursrechtelijk beschermd wordt/kan worden. Nu Levola (noch haar deskundige) heeft nagelaten feitelijk te beschrijven of aanschouwelijk te maken wat de voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komende vereiste elementen van de smaak van het product Heksenkaas zijn, worden de vorderingen afgewezen. Het is niet aan de rechtbank, zoals Levola heeft gesteld, om het product te proeven en de smaak ervan te beschrijven.

4.4. Kernvraag in deze zaak is dus of smaak auteursrechtelijk kan worden beschermd. De rechtbank zal om proceseconomische redenen (de beantwoording van) deze vraag in het midden laten. Zelfs als smaak in algemene zin beschouwd voor auteursrechtelijke bescherming vatbaar zou zijn - hetgeen thans geenszins zonder meer kan worden aangenomen - dan leidt dat er niet automatisch toe dat de smaak van het product Heksenkaas auteursrechtelijk beschermd wordt/kan worden, nu Levola (alsook de door haar ingeschakelde deskundige) heeft nagelaten feitelijk te beschrijven of aanschouwelijk te maken wat de voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komende vereiste elementen van de smaak van het product Heksenkaas zijn.

4.5. Levola heeft nog aangevoerd dat de textuur en het waarnemen van de smaak van het product Heksenkaas niet te beschrijven zijn en dat de rechtbank de smaak zelf dient te ervaren door het product Heksenkaas te proeven. De rechtbank kan Levola hierin niet volgen. Om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen, dient de partij die zich op de bescherming van het auteursrecht op een bepaald werk beroept te stellen waarom, althans wat maakt dat haar werk beschermd dient te worden. Alleen op deze manier kan bij een eventuele inbreukprocedure worden beoordeeld of de beweerdelijke inbreukmaker zijn werk aan een eerder bestaande werk heeft ontleend. Daarnaast schept een (voorafgaande) omschrijving of afbeelding van het werk (in dit geval de smaak van het product Heksenkaas) duidelijkheid voor derden (potentiële concurrenten), die daar rekening mee kunnen houden bij het produceren van een/hun werk. Het is niet aan de rechtbank, zoals Levola heeft gesteld, om het product te proeven en de smaak ervan te beschrijven. Nog daargelaten dat - los van het voorgaande - het beoordelen of aan smaak (van een product als Heksenkaas) al dan niet auteursrechtelijke bescherming kan worden toegekend, alsook of smaken overeenkomen of aan elkaar ontleend zijn, ook praktische problemen oplevert. Smilde heeft daartoe aangevoerd dat de smaak van een product (als Heksenkaas en Witte Wievenkaas) varieert onder meer naar gelang hoe oud het product is, hoe lang het is blootgesteld aan de lucht, op welke termperatuur het product wordt genuttigd, wanneer het product tijdens het houdbaarheidstraject wordt genuttigd en dat de smaakbeleving per persoon (bijvoorbeeld een deskundige of een gemiddelde consument) door wie het product wordt geproefd, verschilt.

Op andere blogs:
De Clercq

IEF 15010

Rechtszaak schadevergoeding programmagegevens Telegraaf verjaard

Rechtbank Den Haag 10 juni 2015, IEF 15010; ECLI:NL:RBDHA:2015:6617 (TMG tegen Staat der Nederlanden)
Programmagegevens. Geen geschriftenbescherming. De Telegraaf Media Groep (TMG) krijgt geen schadevergoeding van de Staat voor het jarenlang niet mogen publiceren van programmagegevens in haar krant. Volgens de rechtbank heeft TMG te lang gewacht met de rechtszaak om deze schadevergoeding af te kunnen dwingen.

Waarom schadevergoeding? TMG begon eerder een aantal rechtszaken tegen de omroepen over publicatie van de programmagegevens. Het bedrijf verloor deze rechtszaken op basis van een bepaling in de Nederlandse Auteurswet. Uiteindelijk bevestigde een arrest van het Europese Hof van Justitie dat de Nederlandse regels over het gebruik van de gegevens in strijd waren met hogere regelgeving, namelijk de zogenoemde Europese databankrichtlijn. Volgens TMG heeft de Staat deze richtlijn dus niet goed ingevoerd en is de Staat daarvoor aansprakelijk. TMG wilde daarom een schadevergoeding afdwingen van de Staat.

Waarom verjaring? De rechtbank verwierp de eisen van TMG omdat de Staat zich kan beroepen op verjaring. In de wet staat dat de termijn van verjaring voor dit soort rechtszaken vijf jaar is. Het mediabedrijf heeft bepleit dat een beroep van de Staat op die verjaringstermijn niet redelijk is. TMG zegt dat ze er jarenlang van uitging dat het gezien de eerdere rechtszaken zinloos was een rechtszaak te beginnen over de mogelijk onjuiste invoering van Europese regels in Nederland.

Volgens de rechtbank heeft TMG ten onrechte de conclusie getrokken dat het zinloos was een rechtszaak tegen de Staat te beginnen over de vraag of Nederland de Europese regels over databanken goed had ingevoerd. Het bedrijf had dit wel degelijk bij de rechter ter discussie kunnen stellen. In deze situatie is het volgens de rechtbank niet onredelijk dat TMG aan de verjaringstermijn van vijf jaar wordt gehouden.

Over welke programmagegevens ging het? TMG publiceert in De Telegraaf een dagelijks overzicht van televisieprogramma’s op de zenders van de NPO (Nederland 1, 2 en 3), RTL (RTL 4, 5, 7 en 8) en SBS (SBS6, Net5 en Veronica). TMG wil echter al een lange tijd een weekoverzicht van de programma's en de dag en het tijdstip van uitzending kunnen publiceren. De omroeporganisaties hebben zich hiertegen in het verleden altijd verzet.
IEF 14911

Publicatie programmagegevens geen contractuele schending

Hof Amsterdam 28 april 2015, IEF 14911; ECLI:NL:GHAMS:2015:1567 (Telegraaf Media Groep tegen Stichting NPO)
Geschriftenbescherming. Contractuele plicht. In het tussenarrest [IEF 13859] is geoordeeld dat de publicatie van programmagegevens van omroepen niet beperkt is door auteursrecht. In de bodemprocedure [IEF 13904] werden de vorderingen afgewezen, ook voor zover die gebaseerd zijn op een beweerdelijk door De Telegraaf gepleegde onrechtmatige daad en/of de door NPO aangevoerde contractuele grondslag. De grondslag van ongerechtvaardigde verrijking is tardief in dit stadium. De grieven van NPO leiden niet tot een voor haar gunstigere uitkomst van het geding.

De NPO worden veroordeeld in de kosten ad ruim 34.000 voor salaris in eerste aanleg en ruim 80.000 voor salaris in hoger beroep.

2.3. De Telegraaf heeft er terecht op gewezen dat een voorziening in kort geding een voorlopig karakter heeft en dat, indien de bodemrechter over het geschil van partijen heeft geoordeeld, de kort gedingrechter zijn beslissing in beginsel op dat oordeel moet afstemmen. Van omstandigheden die een uitzondering op voormeld beginsel rechtvaardigen is niet gebleken, deze zijn in de akte die NPO ruim een maand na de uitspraak van genoemd eindvonnis heeft ingediend ook niet aangevoerd.
Wel heeft NPO in bedoelde akte als nadere grondslag van haar vorderingen ongerechtvaardigde verrijking aangevoerd, doch het hof acht het beroep op deze nadere grondslag in dit stadium van het geding tardief en zal daaraan mitsdien voorbij gaan.

2.4. Dit leidt tot de slotsom dat de door De Telegraaf tegen het vonnis van de voorzieningenrechter aangevoerde grieven in zoverre doel treffen dat de door NPO gevorderde voorzieningen alsnog (geheel) dienen te worden afgewezen. Voor zover deze in het tussenarrest en in het voorgaande niet zijn besproken, bestaat bij het thans alsnog bespreken van bedoelde grieven onvoldoende belang. De grieven van NPO leiden niet tot een voor haar gunstigere uitkomst van het geding en falen mitsdien. NPO zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.
De salariskosten van het geding in eerste aanleg en van het hoger beroep tot aan het tussenarrest worden - gelet op het in deze instanties gevoerde debat - voor twee derde deel toegerekend aan de door NPO aangevoerde IE-grondslagen en zullen worden begroot op basis van de werkelijke kosten zoals door De Telegraaf opgegeven (en door NPO niet bestreden) en voor een derde deel aan de overige grondslagen. De gedingkosten met betrekking tot dit derde deel alsmede de kosten van de door De Telegraaf naar aanleiding van het tussenarrest genomen akte zullen worden begroot op basis van het liquidatietarief. Dit betekent dat voor salaris wordt toegewezen (2/3 x € 50.692,- plus 1/3 x € 816 is) € 34.066,67 in eerste aanleg en (2/3 x 119.473,50 plus 1/3 x € 2.682,- plus € 447,- is) € 80.990,- in hoger beroep.
IEF 14904

Prejudiciële vragen over thuiskopieheffing voor niet-privé gebruik

HvJ EU 2 maart 2015, IEF 14904; C-110/15 (Nokia Italia en SIAE)
Prejudiciële vragen gesteld door Consiglio di Stato, Italië. Over het betalen van een thuiskopieheffing voor media en apparaten die niet voor thuiskopie bestemd zijn (bijvoorbeeld professioneel gebruik).

1) „Staat het gemeenschapsrecht, meer bepaald overweging 31 en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29/EG, in de weg aan een nationale regeling (inzonderheid artikel 71 sexies van de Legge sul diritto d’autore juncto artikel 4 van [de Technische bijlage bij het decreet van] 30 december 2009), volgens welke de vaststelling van de criteria voor de vrijstelling vooraf van de heffing in geval van dragers en inrichtingen die zijn aangeschaft voor duidelijk andere doelen dan het kopiëren voor privégebruik – namelijk uitsluitend voor beroepsmatig gebruik – wordt overgelaten aan particuliere overeenkomsten of ‚vrije onderhandelingen’ (met name wat de in artikel 4 bedoelde ‚toepassingsprotocollen’ betreft) tussen de SIAE en de tot betaling van de compensatie verplichte rechtssubjecten of hun brancheorganisaties, zonder algemene bepalingen en enige garantie van gelijke behandeling?

2) Staat het gemeenschapsrecht, meer bepaald overweging 31 en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29/EG, in de weg aan een nationale regeling (inzonderheid artikel 71 sexies van de Legge sul diritto d'autore juncto [het decreet van] 30 december 2009 en de voorschriften van de SIAE inzake terugbetaling) volgens welke in geval van dragers en inrichtingen die zijn aangeschaft voor duidelijk andere doelen dan het kopiëren voor privégebruik – namelijk uitsluitend voor beroepsmatig gebruik – uitsluitend om terugbetaling kan worden verzocht door de eindgebruiker en niet door de producent van deze dragers en inrichtingen?

2.    Does Community law, and in particular recital 31 in the preamble to, and Article 5(2)(b) of, Directive 2001/29/EC, preclude national rules (in particular Article 71 sexies of the Italian Law on copyright, in conjunction with the [Decree of] 30 December 2009, and the instructions on reimbursement given by the SIAE, that provide that, in the case of media and devices acquired for purposes clearly unrelated to private copying (that is to say, for professional use only), reimbursement may be requested only by the final user rather than the producer of the media and devices?

IEF 14891

Aard van dienstverlening relevant voor beoordeling verzochte bevelen

Vzr. Rechtbank Den Haag 28 april 2015, IEF 14891 (Ecatel tegen Premier League)
Uitspraak ingezonden door Christiaan Alberdingk Thijm en Caroline de Vries, Bureau Brandeis. Herziening ex parte bevelen. Ex parte bevelen na verzoekschrift van Premier League jegens Ecatel ten aanzien van voetbal streams worden herzien. De aard van de dienstverlening is relevant voor de beoordeling van de verzochte bevelen. Ecatel, anders dan het verzoekschrift stelt, verleent geen hosting dienst ten aanzien van de voetbal streams. Het betoog van Premier League dat haar stellingen in het verzoekschrift niet zijn beperkt  tot hosting diensten, kan niet slagen. Premier League kan, anders dan Ecatel wil, echter niet worden verboden om in een nieuwe (ex parte) procedure op nieuwe gronden een bevel tegen Ecatel te verzoeken. Het geven van een ex parte bevel tegen een ander dan de inbreukmaker is, anders dan Ecatel betoogt, ook niet uitgesloten. De vernietiging van de bevelen heeft terugwerkende kracht en doet dwangsommen die eventueel tussentijds zijn verbeurd teniet.

De beoordeling:

4.2. Aan de spoedeisendheid van de herziening of de termijn waarbinnen die is gevorderd, hoeven, anders dan Premier League betoogt, niet dezelfde stringente eisen te worden gesteld als aan de spoedeisendheid van het ex parte bevel. Aan de spoedeisendheid van een ex parte bevel moeten strenge eisen worden gesteld vanwege de afwijking van het beginsel van hoor en wederhoor. Die afwijking geldt niet in de herzieningsprocedure, waarin beide partijen worden gehoord.

4.3. Mede gelet op het voorgaande brengt het enkele feit dat Ecatel iets meer dan zes maanden heeft stilgezeten, anders dan Premier League meent, niet mee dat Ecatel geen spoedeisend belang meer heeft bij de herziening of dat een redelijke termijn is overschreden. Dat stilzitten is namelijk vooral nadelig voor Ecatel zelf, omdat gedurende die tijd de bevelen zijn blijven liggen, en laat onverlet dat Ecatel er belang bij houdt dat de - in haar ogen ongegronde - bevelen niet nog langer blijven liggen.

4.5. Premier League heeft in haar verzoekschriften gesteld dat Ecatel hosting diensten verricht, meer concreet dat Ecatel als hosting provider  voor derden voetbal streams opslaat op haar servers. [...]

4.7. Ten eerste heeft Ecatel erop gewezen dat bij hosting de dienstverlener de server beheert en dus kan verifiëren of er daadwerkelijk voetbal streams ter beschikking worden gesteld op of via zijn servers. Die controlemogelijkheid heeft Ecatal niet - althans niet zonder meer - als zij, zoals zij stelt, de server verhuurt zonder beheersdiensten. [...]

4.8. Ten tweede brengt het feit dat de server van Ecatel wordt gebruikt als proxy in plaats van host mee dat de voetbal streams online beschikbaar blijven als (de klant van) Ecatel de dient staakt. Dat gegeven kan gevolgen hebben voor de beoordeling van de subsidiariteit en effectiviteit van de bevelen. Ook in dat opzicht is de aard van de dienstverlening dus relevant voor de beoordeling van de verzochte bevelen.

4.9. Het betoog van Premier League dat haar stellingen in het verzoekschrift niet zijn beperkt  tot hosting diensten, kan niet slagen. [...]

4.11. Premier League kan, anders dan Ecatel wil, echter niet worden verboden om in een nieuwe (ex parte) procedure op nieuwe gronden een bevel tegen Ecatel te verzoeken. Het enkele feit dat Premier League eerder op onjuiste gronden een verbod tegen Ecatel heeft verzocht, is daarvoor, mede gelet op het fundamentele recht op toegang tot de rechter, onvoldoende.

4.12. Het geven van een ex parte bevel tegen een ander dan de inbreukmaker is, anders dan Ecatel betoogt, ook niet uitgesloten. Op zich wijst Ecatel er terecht op dat de tekst van artikel 1019e Rv alleen de mogelijkheid noemt van een bevel 'tegen de inbreukmaker'. Premier League stelt echter, naar voorlopig oordeel terecht, dat die bepaling moet worden uitgelegd overeenkomstig artikel 9 van de handhavingsrichtlijn. Het vierde lid van dat artikel schrijft uitdrukkelijk voor dat de in de leden 1 en 2 van dat artikel bedoelde maatregelen, waaronder bevelen tegen tussenpersonen [...] genomen moeten kunnen worden zonder de wederpartij te horen. [...]

4.16 Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de beschikkingen moeten worden herzien, in die zin dat de daarbij aan Ecatel opgelegde bevelen worden vernietigd.

4.17 De vernietiging van de bevelen heeft terugwerkende kracht en doet dwangsommen die eventueel tussentijds zijn verbeurd teniet [...].