Gepubliceerd op donderdag 23 mei 2013
IEF 12679
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Nota: geld besteden aan ontwikkeling jong talent

Nota naar aanleiding van het verslag Wijziging van de Wet op de naburige rechten in verband met de omzetting van Richtlijn 2011/77/EU, Kamerstukken II, 2012/13, 33 329, nr. 5 en 33 329, nr. 6
1. Inleiding
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de opmerkingen en vragen van de leden van de fracties van VVD, PvdA, PVV, SP, CDA en D66. De vragen die deze leden hebben gesteld, beantwoord ik hieronder.

Het wetsvoorstel strekt tot implementatie van Richtlijn 2011/77/EU van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2011 tot wijziging van de Richtlijn 2006/116/EG betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en bepaalde naburige rechten (hierna: wijzigingsrichtlijn). De wijzigingsrichtlijn moet op 1 november 2013 in Nederlands recht zijn omgezet. Zij verlengt de beschermingstermijn van de naburige rechten van uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen van 50 naar 70 jaar. Artikel 1 onderdeel c Wet op de naburige rechten bepaalt dat een fonogram is: iedere opname van uitsluitend geluiden van een uitvoering of andere geluiden. Uit artikel 1, onderdeel b van de Wet op de naburige rechten volgt dat opnemen is: geluiden voor de eerste maal vastleggen. Daaronder moeten mastertapes worden verstaan, maar ook vastleggingen in de zin van opnamen die een klankbewerking hebben ondergaan. Het laatste is bijvoorbeeld aan de orde in het geval van remastering. Voor de aanvang van de beschermingstermijn is telkens beslissend het moment waarop het eerste, originele fonogram werd gemaakt.

Voor de verlenging van de beschermingstermijn zijn door de Europese Commissie in elk geval twee redenen aangevoerd. De eerste is dat uitvoerende kunstenaars worden geconfronteerd met wat in de wijzigingsrichtlijn een inkomensgat wordt genoemd. Gedoeld wordt op de omstandigheid dat de uitvoerende kunstenaars bij de bestaande beschermingstermijn niet gedurende hun hele leven kunnen (mee)profiteren van de opbrengst die met hun uitvoering kan worden gegenereerd. Uitvoerende kunstenaars beginnen hun carrière gewoonlijk op jonge leeftijd terwijl mensen steeds ouder worden. Daardoor neemt het aantal gevallen toe waarin bij het verstrijken van de bestaande beschermingstermijn van 50 jaar de uitvoerende kunstenaar nog in leven is. Doordat deze termijn verlengd wordt naar 70 jaar kan de uitvoerende kunstenaar gedurende een groter deel van zijn leven over een inkomstenbron beschikken, zo wordt in de richtlijn aangegeven. De tweede reden is dat het geld dat de fonogrammenproducenten in de verlengde termijn ontvangen kan worden besteed aan de ontwikkeling van nieuw talent.

(...)

2. Verlenging van de beschermingsduur en reikwijdte van de richtlijn

De leden van de VVD-fractie vragen hoe vaak het gebeurt dat een kunstenaar op jonge leeftijd iets heeft geproduceerd en na 50 jaar wordt geconfronteerd met het door de makers van de richtlijn gevreesde inkomensgat. Zij willen weten of de verwachting is dat deze ontwikkeling nog zal toenemen nu de leeftijd waarop met succes elektronische muziek ten gehore kan worden gebracht steeds verder lijkt te dalen.

Een antwoord op de vraag hoeveel uitvoerende kunstenaars thans (potentieel) onder de reikwijdte van de richtlijn vallen is niet in algemene zin te geven. Ook het impact assessment van de Europese Commissie geeft hierover geen duidelijkheid. Opnamen van uitvoerende kunstenaars die niet meer populair zijn, zullen in de regel niet meer worden geëxploiteerd. In dat geval wordt met die opnamen ook geen opbrengst gegenereerd. De uitvoerende kunstenaar loopt dan ook geen inkomen mis. Van de wijzigingsrichtlijn zullen vooral uitvoerende kunstenaars profiteren van wie de opnamen na 50 jaar nog populair zijn. Voor uitvoerende kunstenaars die hebben meegewerkt aan repertoire waarvoor de 50-jaar termijn nu reeds is verstreken, geldt dat dit repertoire dateert van voor 1963.

Ten aanzien van de vraag betreffende de relatie tussen de steeds jongere leeftijd waarop met succes elektronische muziek ten gehore kan worden gebracht en het moment waarop de beschermingstermijn eindigt, geldt het volgende. De beschermingstermijn gaat in met ingang van 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin de opname op rechtmatige wijze in het verkeer wordt gebracht of is openbaar gemaakt (vgl. het voorgestelde artikel 12 lid 3 Wet op de naburige rechten). De bestaande beschermingstermijn loopt gedurende 50 jaar. De gewijzigde beschermingstermijn zal gedurende 70 jaar lopen. De gewijzigde termijn verandert niets aan de wetmatigheid dat hoe jonger de uitvoerende kunstenaar is wanneer de beschermingstermijn een aanvang neemt, hoe jonger hij is wanneer de beschermingstermijn afloopt. Met de gewijzigde beschermingstermijn van 70 jaar zal het in de meeste gevallen echter zo zijn dat de uitvoerende kunstenaar gedurende het grootste deel van zijn leven kan profiteren van zijn naburige rechten.

(...)

De verlengde beschermingstermijn geldt slechts voor fonogrammen en op fonogram vastgelegde uitvoeringen. Daarmee geldt zij alleen voor geluidsopnamen zonder beelden en niet voor andere door naburige rechten beschermde werken, zoals vastleggingen waarbij sprake is van beelden. De beschermingstermijn voor naburige rechten op vastleggingen waarbij sprake is van beelden blijft 50 jaar en de beschermingstermijn voor naburige rechten op vastleggingen waarbij geen sprake is van beelden wordt 70 jaar.

Het onderscheid tussen vastleggingen met en zonder beelden wordt door sommigen als enigszins arbitrair beschouwd (zie bijvoorbeeld S.J. van Gompel, AMI 2008–6, p. 169–180) en is tijdens de onderhandelingen over de richtlijn aan de orde gesteld. De Europese Commissie heeft daarbij aangegeven dat zij had vastgesteld dat de positie van producenten van fonogrammen en artiesten van op fonogrammen vastgelegde uitvoeringen in economisch, juridisch en sociaal opzicht afwijkt van de positie van omroepen, filmproducenten en overige uitvoerende kunstenaars. Het verschil is met name daarin gelegen dat juist de muziekindustrie voor de richtlijn tot stand kwam verlies had geleden als gevolg van peer-to-peer gebruik en zich daardoor geconfronteerd had gezien met een beperking van de mogelijkheden om in nieuw talent te investeren. De richtlijn beoogt op dit punt een compensatie te bieden. Tijdens de verdere loop van de onderhandelingen is door omroepen, filmproducenten en overige uitvoerende kunstenaars niet (meer) kenbaar gemaakt dat zij desondanks onder de reikwijdte van de wijzigingsrichtlijn wilden vallen.

3. Aanvullende maatregelen

De wijzigingsrichtlijn voorziet in de instelling van een fonds waaruit uitvoerende kunstenaars een jaarlijkse vergoeding kunnen krijgen indien zij bij de opname van hun uitvoering voor een éénmalig bedrag afstand van hun rechten hebben gedaan. De leden van de VVD-fractie merken op dat het volgens het voorgestelde artikel 9b gaat om uitvoerende kunstenaars die aan het betreffende fonogram hebben meegewerkt. Deze leden merken op dat pas ten minste 50 jaar na dato door een artiest aanspraak op het fonds kan worden gemaakt. In veel gevallen zou het dan gaan om erfgenamen omdat de betreffende artiest al is overleden. Deze leden vragen of het zo is dat het voorgestelde artikel 9b strikt dient te worden geïnterpreteerd dan wel of sessiemuzikanten meer in het algemeen aanspraak kunnen maken op het fonds. Ook de leden van de PvdA-fractie vragen of sessiemuzikanten die zijn afgekocht pas na 50 jaar aanspraak kunnen maken op het fonds. Zij willen weten of dit een beoogd effect van de wijzigingsrichtlijn was en vragen naar de reden daarvoor.

Deze leden verwijs ik graag naar hetgeen hierboven in het algemene deel is uiteengezet met betrekking tot de vormgeving van het fonds. Daaruit volgt dat het inderdaad zo is dat uitvoerende kunstenaars pas 50 jaar na dato aanspraak op het fonds kunnen maken. In het geval de uitvoerende kunstenaar op dat moment is overleden, kunnen zijn erfgenamen op de vergoeding aanspraak maken. Dat vloeit voort uit de omstandigheid dat de aanspraak op de aanvullende vergoeding moet worden beschouwd als een vorderingsrecht. Erfopvolging leidt tot verkrijging onder algemene titel (artikel 3:80 lid 2 BW). Daardoor treden de erfgenamen in de rechten van de erflater. Aldus treden de erfgenamen van een uitvoerende kunstenaar met aanspraak op een aanvullende vergoeding in diens rechten en kunnen zij de aanspraak op de aanvullende vergoeding doen gelden.