Gepubliceerd op woensdag 6 oktober 2010
IEF 9133
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Het verval is niet geheeld

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 28 september 2010, zaaknr. 105.003.741/01, Prodalimento tegen Khalaf Stores en 105.003.742/01, Betinjaneh tegen Khalaf Stores / Koninkrijk Jordanië (met dank aan Pim Jansen en Gertjan Kuipers, De Brauw Blackstone Westbroek)

Merkenrecht. Auteursrecht. Gecombineerde en  gecompliceerde zaken over (export)merken voor en zakken met poedermelk. Eindarrest na Gerechtshof Den Haag, 6 oktober 2009, IEF 8297

Heel kort, voor zover mogelijk, de feiten: Jordanië voert melkpoeder in, dat op de markt wordt gebracht onder het merk Halibna (“onze melk”), Khalaf heeft een niet exclusief contract tot levering, Prodalimenta deponeert het (woord)beeldmerk Halibna in de Benelux en Betinjaneh deponeert het teken Nohib Halibna als merk in Syrië en Libanon, Jordanië draagt haar rechten op het merk over aan Khalaf, Khalaf deponeert het in de Benelux, Prodalimenta draagt haar Beneluxmerk over aan Betinajeh, Khalaf vordert de vervallenverklaring van het door Prodalimenta gedeponeerde merk en  Betinjaneh vordert nietigverklaring van de merken van Khalaf.

In het onderhavige eindarrest oordeelt het hof dat Betinjaneh er niet in is geslaagd bewijs te leveren dat hij het merk met toestemming van Prodalimento in de Benelux in de relevante periode heeft gebruikt. Het verval is derhalve niet geheeld en de merken vervallen wegens non-usus. Het beroep op auteursrechten op de verpakking/het Arabische logo worden eveneens afgewezen: “Zij [Khalaf] heeft niet aangegeven dat van het aangevallen teken gebruik dreigt te worden gemaakt of zou kunnen worden gemaakt, dat wel onder een verbod tot auteursrecht inbreuk, maar niet onder een verbod tot merkinbreuk zou vallen.”

18. (…) Het hof heeft overwogen dat de Nederlandse rechter in casu weliswaar grensoverschrijdende bevoegdheid heeft om over de inbreukvordering te oordelen (nu het beroep op onbevoegdheid te laat is gedaan), maar dat, gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval, de aard van de verplichting - namelijk de verplichting van een Syriër om zich buiten Nederland te onthouden van een inbreuk op de auteursrechten van een Jordaniër - meebrengt dat op basis van artikel 3:296 BW niet een veroordeling tot naleving van die verplichting buiten Nederland kan worden uitgesproken. Dit alles leidt ertoe dat de op auteursrecht gebaseerde vordering van Khalaf slechts voor zover het gaat om een inbreuk in Nederland voor toewijzing in aanmerking zou kunnen komen.

19. Betinjaneh heeft tijdens het pleidooi in hoger beroep onbetwist gesteld dat hij thans geen gebruik meer maakt van de verpakking, maar nog wel van het Arabisch logo in combinatie met het woord HALIBNA. Het hof heeft in zijn tussenarrest beslist dat het woord HALIBNA in Latijns schrift niet voor auteurrechtelijke bescherming in aanmerking komt. Niet gesteld of gebleken is Betinjaneh het Arabisch logo anders heeft (gebruikt) of dreigt te gebruiken dan voor de handel in melkpoeder, derhalve in het economische verkeer voor dezelfde of soortgelijke waren als die waarvoor de merken van Khalaf zijn ingeschreven (Melk en melkprodukten; melkpoeder). Nu het door Khalaf in reconventie gevorderde merkinbreukverbod in zaak B voor de Benelux is toegewezen, is het litigieuze gebruik van het Arabisch logo in de Benelux reeds verboden op grond van de merkrechten van Khalaf. Van het gedeponeerde beeldmerk (de verpakking) is immers het Arabisch logo het dominerende en onderscheidende bestanddeel. In zijn tussenarrest heeft het hof reeds overwogen van oordeel te zijn dat Khalaf onder die omstandigheden geen belang meer heeft bij het gevorderde verbod om inbreuk te maken op zijn vermeende auteursrechten. In hun antwoordmemorie na enquête tevens akte houdende producties hebben Khalaf c.s (in punt 109) gesteld dat Khalaf belang houdt bij haar auteursrechtelijke vordering, omdat: "het voorwerp daarvan niet identiek is aan de ingeroepen merken. Niet uit te sluiten valt immers dat Betinjaneh de merkrechten van Khalaf zou weten te omzeilen, maar desalniettemin nog immer inbreuk zal maken op de auteursrechten". Strikt genomen is het juist dat het voorwerp van het auteursrecht niet identiek is aan dat van het merkrecht, maar dat doet er niet aan af dat het hof in dit geval geen concreet belang ziet. Nu het hof reeds in zijn tussenarrest had aangegeven van oordeel te zijn dat Khalaf in de onderhavige situatie geen belang meer had bij toewijzing van het door haar gevorderde verbod om inbreuk op haar auteursrechten te maken, had het op de weg van Khalaf gelegen dit concreet aan te geven. Dat heeft zij nagelaten. Zij heeft niet aangegeven dat van het aangevallen teken gebruik dreigt te worden gemaakt of zou kunnen worden gemaakt, dat wel onder een verbod tot auteursrecht inbreuk, maar niet onder een verbod tot merkinbreuk zou vallen. Het hof gaat dan ook aan de stelling van Khalaf dat zij nog wel belang heeft bij toewijzing als onvoldoende onderbouwd voorbij.

20. Het hof is derhalve van oordeel dat de op auteursrecht gebaseerde vorderingen (sub iv), voor zover het hof tot kennisneming daarvan bevoegd is, dienen (zij het op andere gronden dan door de rechtbank) te worden afgewezen. Ook in zoverre zal het hof het bestreden vonnis (in zaak B), voor zover in reconventie gewezen bekrachtigen.

Lees het arrest hier.