DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 15578

Staat legt onaanvaardbare beperking op voor publicatie van in detentiecentra gemaakte foto's

Hof Den Haag 29 december 2015, IEF 15578; ECLI:NL:GHDHA:2015:3545 (Journalist tegen Staat der Nederlanden)
Mediarecht. Grondrechten. Journalist krijgt na dagvaarding en hoorzitting toestemming onder de voorwaarden niet zonder toestemming de Staat de foto's te mogen verspreiden [IEF 14743]. De beperkingen die aan journalist in de standaardovereenkomst met de Staat zijn gesteld aan het gebruik van de door hem met toestemming van de Staat gemaakte foto’s, zijn onverbindend omdat deze in strijd zijn met artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM. Het Hof gelast de Staat om te gedogen dat journalist de foto’s die hij met toestemming van de Staat in een aantal penitentiaire inrichtingen heeft gemaakt, gedurende het tijdvak dat de bodemprocedure in beslag zal nemen zonder voorafgaande toestemming en redactionele inbreng van de Staat ter beschikking stelt voor publicatie aan media en NGO’s.

2.2 De grieven, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, komen er op neer dat de beperkingen die aan [appellant] in de overeenkomst met de Staat zijn gesteld aan het gebruik van de door hem met toestemming van de Staat gemaakte foto’s, onverbindend zijn omdat deze in strijd zijn (onder meer) met artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM. De grieven slagen.
2.4. De Staat heeft nog aangevoerd dat de gestelde voorwaarden blijven binnen de in de journalistiek ontwikkelde professionele verplichting van hoor en wederhoor. Deze professionele verplichting kan reeds hierom niet afdoen aan het door art. 7 Grondwet gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting, nu de Staat er niet mee heeft volstaan te bedingen dat hij in de gelegenheid wordt gesteld gehoord te worden voordat de foto’s van [appellant] worden verspreid. Bedongen is immers dat [appellant] deze foto’s alleen na voorafgaande toestemming mag verspreiden, hetgeen aanmerkelijk verder gaat.
2.5. Ten slotte heeft de Staat verdedigd dat [appellant] een ‘louter commercieel’ belang heeft bij verdere openbaarmaking van de foto’s en dat dit niet een belang is dat door artikel 7 Grondwet wordt beschermd. Dit betoog is onjuist, want artikel 7 Grondwet kent op dit punt geen uitzondering. Een andere lezing zou bovendien tot het onaannemelijke en onaanvaardbare resultaat leiden dat de enkele omstandigheid dat een journalist voor zijn werkzaamheden wordt gehonoreerd betekent dat hij niet onder de bescherming van artikel 7 Grondwet zou vallen.
3.2. Daar komt nog bij dat de Staat niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aan [appellant] opgelegde beperkingen dienstbaar kunnen zijn aan één van de in artikel 10 lid 2 EVRM genoemde doelen én dat voor die beperking een “pressing social need” bestaat. De Staat beroept zich er op dat hij dient te waken voor de rust en veiligheid binnen detentiecentra, de privacy van bewoners en de feitelijke juistheid van de door de media over de detentiecentra te verschaffen informatie. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is echter niet duidelijk waarom door de verspreiding of publicatie van de door [appellant] gemaakte foto’s, waarop geen bewoners of medewerkers zijn afgebeeld, de privacy in het geding zou zijn of waarom daardoor de rust en de veiligheid binnen de detentiecentra zou kunnen worden verstoord. Het door de Staat bij pleidooi naar voren gebrachte voorbeeld, dat opruiende bijschriften bij de foto’s tot onrust bij de gedetineerden zouden kunnen leiden, leidt niet tot een andere conclusie. Uit niets blijkt dat het hierbij om iets anders dan een theoretische situatie gaat, waarvan op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat deze zich daadwerkelijk zal voordoen indien de foto’s van [appellant] verder worden verspreid. Een dergelijke theoretische mogelijkheid is onvoldoende om een inbreuk op artikel 10 lid 1 EVRM te kunnen rechtvaardigen.
3.3. De conclusie is dat de aan [appellant] opgelegde beperkingen eveneens in strijd zijn met artikel 10 EVRM.

Op andere blogs:
NVJ

IEF 15561

Geen beroep op verschoningsrecht anonieme bronnen

Vzr. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 18 december 2015, IEF 15561; ECLI:NL:RBZWB:2015:8085 ( Dahabshiil tegen Somalische journalist)
Mediarecht. Onrechtmatige publicaties. Dahabshiil vordert verwijdering van door Somalische journalist geplaatste publicaties op internet wegens laster [vgl. IEF 12109]. Gedaagde heeft een waakhondfunctie heeft en stelt dat het gebruik van anonieme bronnen begrijpelijk is gelet op de aard van de verwijten die worden gemaakt. Het beroep op zijn verschoningsrecht kan hem niet baten. Er worden meerdere rectificaties toegewezen, waaronder op twitter, het staken van een petitie op change.org met als titel 'Dahabshiil Money Transfer Dahabshiil: They are funding the Somali terror' en publicaties op YouTube-kanalen.

4.9. [gedaagde] voert overigens als verweer dat hij net als andere journalisten een waakhondfunctie heeft en stelt dat het gebruik van anonieme bronnen begrijpelijk is gelet op de aard van de verwijten die worden gemaakt. De onderwerpen van zijn publicaties betreffen kwestie van openbaar belang: terrorismebestrijding, veiligheid, opheldering van belangen posities, beëindiging van geweld in Somalie. Willen personen in Mogadishu in vrijheid kunnen speken, althans anoniem, dan is de boodschappersfunctie van [gedaagde] kennelijk letterlijk van levensbelang, aldus [gedaagde] . Het omschrijven van zijn bronnen is onder die omstandigheden een doodvonnis. [gedaagde] verwijst in dit verband naar drie journalisten die als toehoorder zitting aanwezig zijn die verklaren dat zij in Somalië zijn gemarteld en dat daarbij de naam van Dahabshiil is genoemd. Volgens [gedaagde] moet aan deze verklaringen veel meer waarde worden gehecht.
IEF 15560

Term 'corrupt' heeft in Aruba een bijzonder zware lading

Gemeenschappelijk HvJ Aruba e.a. 16 juni 2015, IEF 15560; ECLI:NL:OGHACMB:2015:48 (Solo di Pueblo)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Minister van Toerisme heeft een Request for Proposal (aanbesteding) uitgevaardigd voor het Hard Rock Hotel & Casino. Geïntimeerde vraagt openbaarmaking van documenten rondom de gunning, in de rubriek 'Ons toerisme' in het Arubaanse dagblad Solo di Pueblo is een serie artikelen verschenen waarin de minister van fraude wordt geticht. Minister van Toerisme is politicus en heeft daarom spoedeisend belang bij een positieve opinie over hem bij het (vooral kiesgerechtigde) publiek. De term "corrupt" heeft in Aruba een bijzonder zware lading. De wekelijkse rubriek geeft voor de gemiddelde lezer niet de indruk een column te zijn die het karakter heeft van een kunstuiting. De rubriek komt niet over als satirisch, humoristisch, ludiek of karikaturaal bedoeld. Rectificatie wordt bevolen.

 2.3. (...) [appellant] is immers politicus in een democratie en heeft uit hoofde van die hoedanigheid in beginsel steeds spoedeisend belang bij een positieve opinie over hem bij het publiek en vooral bij het kiesgerechtigde publiek. Voldoende aannemelijk is dat zowel de hiervoor in rov. 2.1.5 bedoelde publicaties als een eventueel door de rechter bevolen rectificatie daarvan invloed (kunnen) hebben op die publieke opinie.

2.5.3. De publicatie bevat niet alleen de hiervoor in rov. 2.5.1 omschreven beschuldiging, maar verbindt daaraan ook de conclusie dat [appellant] corrupt is. Zo staat het in de titel. Een beschuldiging dat iemand een handeling heeft gepleegd die als corrupt kan worden aangemerkt, levert een ernstigere aantasting van de eer en goede naam op, indien daarbij de conclusie wordt getrokken dat die persoon de eigenschap heeft corrupt te zijn (analoog aan het - onjuiste - gezegde: eens een dief, altijd een dief). De term "corrupt" heeft in Aruba een bijzonder zware lading.

2.5.4. De wekelijkse rubriek met de titel 'Ons toerisme' maakt voor de gemiddelde lezer niet de indruk een column te zijn die het karakter heeft van een kunstuiting. De rubriek komt niet over als satirisch, humoristisch, ludiek of karikaturaal bedoeld. De gemiddelde lezer zal uit de publicaties afleiden dat [geïntimeerde] [appellant] daadwerkelijk ervan verdenkt dat deze gedaan heeft wat hiervoor in rov. 2.5.1 staat omschreven, sterker nog, dat [geïntimeerde] dat zeker weet en kan bewijzen.

Ten voordele van het standpunt van [geïntimeerde] c.s.:
2.5.5 [appellant] is minister en heeft een voor de Arubaanse samenleving en welvaart zeer belangrijke portefeuille waarin veel geld omgaat. Hij moet als politicus meer kritiek accepteren dan andere personen, omdat zijn activiteiten als minister het algemeen belang betreffen, dat iedereen aangaat, en omdat openbaarheid van bestuur inherent is aan een democratische rechtsstaat.

2.5.6. De publicaties hebben betrekking op (gestelde malversaties met) publieke gelden. Een juiste besteding van die gelden is een belangrijk politiek onderwerp dat iedereen aangaat. Het betreft dus geen gestelde malversaties in de privésfeer.

2.5.7 [appellant] kan zich tegen uitlatingen als de onderhavige verdedigen door in het openbaar (nog meer) uitleg en/of openheid van zaken te geven over de gang van zaken bij de gunning van het project aan Southwest.

2.6 Bij afweging van alle terzake dienende omstandigheden van het geval wegen de omstandigheden die ten voordele van het standpunt van [appellant] strekken zwaarder dan de omstandigheden die ten voordele van het standpunt van [geïntimeerde] c.s. strekken. Daarom komt het Hof tot het voorshands oordeel dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door de publicaties.

IEF 15554

Duidelijk dat de review een persoonlijke mening over een negatieve ervaring deelt

Vzr. Rechtbank Rotterdam 17 december 2015, IEF 15554; ECLI:NL:RBROT:2015:9532 (Review op Google+)
Uitspraak ingezonden door Irene de Jonge en Lotte van Gorp, BRight Advocaten. Advocaat heeft een opdracht aanvaard en gefactureerd. Zijn cliënt is ontevreden over de afhandeling en uitblijven van deugdelijke verantwoording en plaatst een review via Google Plus en De Telefoongids. Bij een review, waarbij het voor de lezer voldoende duidelijk is dat de inhoud slechts een mening is, is het stevig aanzetten en het enigzins overdrijven, zij het niet ongelimiteerd, geoorloofd. Het beginsel van hoor en wederhoor is niet aan de orde. De uiting van frustratie is op zichzelf niet onrechtmatig. De laatste volzinnen van de maken dit niet anders, nu deze moeten worden gelezen in de context van het hele artikel. De vorderingen worden afgewezen; het staat met onvoldoende mate van zekerheid vast dat de vordering in de bodemprocedure zal worden toegewezen.

Review: (...) "WEES GEWAARSCHUWD: Wij hebben in volle vertrouwen ons dossier uit handen gegeven aan x van x. Deze advocaat heeft 7 maanden lang een spelletje gespeeld met ons, de raad van rechtsbijstand en de belastingdienst (door beiden bevestigd). Hij heeft het nagelaten om bezwaren te onderbouwen nog actie te ondernemen in ons dossier. Dit vinden wij onacceptabel! natuurlijk bleef hij tussentijds gewoon factureren. Het toezenden van een urenverantwoord was hij meerdere malen 'even vergeten' en/of 'is er iets mis gegaan. Uiteindelijk na lang aandringen toch gekregen. Meerdere malen heeft hij zelf en/of zijn secretaresse gebeld om naar informatie te vragen waarvan de bewijsstukken allemaal in het overhandigde dossier zaten. Eindresultaat: De zaak hebben wij ingetrokken bij x en het overhandigd aan een accountantskantoor. Dit accountantskantoor heeft de zaak in 4uren kunnen oplossen. Een advocaat behoort je op een professionele manier te begeleiden, bij te staan en zijn werk zo goed mogelijk te doen. Het gaat in deze niet om het resultaat, maar om het proces en hoe er met ons omgegaan is. 7 maanden een dossier in bezit, maar nog geen zinnig letter op papier gezet naar wie dan ook, maar ondertussen wel factureren! Een schande! Wee gewaarschuwd als u in zee wilt gaan met deze man! ***"(...)
4.7. (...) Of x inderdaad te veel in rekening heeft gebracht kan in deze kort geding procedure, mede gelet op de onder 2.6 geciteerde mail, niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mocht Y daarom de vraag opwerpen wat x nu precies heeft gedaan voor de declaraties, een vraag waarop x tot op heden - in de visie van y - nog geen inzichtelijk antwoord heeft gegeven. dat y haar frustratie over het uitblijven van een deugdelijk antwoord heeft geuit in de vorm van een - op onderdelen enigzins suggestief te noemen - review is op zichzelf niet onrechtmatig.
Voorts is door y c.s. aangevoerd dat het voor x op voorhand al duidelijk had moeten zijn dat de heer z [red. vader van y] niet voor een toevoeging in aanmerking zou komen, nu het hier een geschil betrof, waarvoor het inschakelen van een advocaat niet nodig was. Of x inderdaad van te voren had moeten inzien dat deze kwesties niet voor toevoeging in aanmerking kwamen, dan wel dat hij de door hem bij de Raad voor Rechtsbijstand gedane verzoeken beter had moeten motiveren, is in deze kort gedng procedure niet duidelijk geworden en dit staat daarmee thans niet vast. Dit maakt de review evenwel nog niet onrechtmatig jegens x.
De voorzieningenrechter weegt verder mee dat niet is gebleken dat de inhoud van de review - in zijn geheel bezien - feitelijk evident onjuist is. De bewoordingen zijn bovendien niet onnodig grievend. De eerste en laatste volzinnen van deze review maken dit niet anders, nu deze moeten worden gelezen in de context van het gehele artikel. Duidelijk is dat y een persoonlijke mening over een negatieve ervaring deelt.

Op andere blogs:
Bright advocaten
Advocatie

IEF 15552

Miskenning dat het hof EHRM-uitspraken als uitgangspunt heeft genomen

HR 18 december 2015, IEF 15552; ECLI:NL:HR:2015:3627 (Hearst tegen verweerder)
Mediarecht. In cassatie is alleen de aansprakelijkheid van eiser en Hearst Magazines voor genoemde publicaties aan de orde. Onderdeel klaagt dat het hof [IEF 14018] is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat 10 EVRM op onjuiste wijze heeft toegepast dan wel onvoldoende aansluiting heeft gezocht bij de criteria die zijn ontwikkeld door het EHRM. In elk van deze zaken is sprake van een publicatie over een persoon die werd verdacht van het plegen van een strafbaar feit, waarbij de volledige naam van deze persoon werd vermeld. Het EHRM heeft telkens geoordeeld dat het resultaat van de door de nationale rechter op de voet van 10 lid 2 EVRM verrichte noodzakelijkheidstoets een ontoelaatbare inperking van de (journalistieke) vrijheid van meningsuiting behelsde. Deze klacht faalt, want zij miskent dat het EHRM geen andere rechtsopvatting of criteria heeft ontwikkeld dan het hof als uitgangspunt heeft genomen.

3.4.2. Deze klacht faalt. Zij miskent in de eerste plaats dat het EHRM in de hiervoor in 3.4.1 genoemde uitspraken geen andere rechtsopvatting of criteria heeft ontwikkeld dan die welke het hof in rov. 3.6 tot uitgangspunt heeft genomen. Voorts miskent de klacht dat het EHRM in elk van deze drie zaken weliswaar tot het oordeel is gekomen dat sprake was van een schending van art. 10 EVRM, maar zijn oordeel in belangrijke mate heeft gebaseerd op een motiveringsgebrek in de beslissing van de nationale rechter – doordat niet duidelijk was welke betekenis daarin was toegekend aan bepaalde, op zichzelf relevante, omstandigheden (vgl. Eerikaïnen c.s./Finland rov. 69-70), of de appelrechter niet was ingegaan op een door de rechter in eerste aanleg in aanmerking genomen, relevante omstandigheid (vgl. Standard Verlags/Oostenrijk, rov. 45) – dan wel op het onevenredig zware karakter van de opgelegde sanctie (vgl. Lahtonen/Finland, rov. 78-81). Ook in zoverre volgt uit deze uitspraken van het EHRM niet dat het oordeel van het hof berust op een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot art. 10 EVRM.
IEF 15547

Onterecht om beschoten journalist toegang tot Passageproces te ontzeggen

Vzr. Rechtbank Den Haag 15 december 2015, IEF 15547; ECLI:NL:RBDHA:2015:14518 (Vrijepers.org tegen Staat)
Mediarecht. Persvrijheid. Rechtspraak.nl: Aan eiser is door het Hof Amsterdam toestemming verleent om in de perskamer met gebruikmaking van de persfaciliteiten het "Passageproces" te volgen. Medio november 2015 heeft het gerechtsbestuur van het gerechtshof Amsterdam deze toestemming ingetrokken vanwege veiligheidsredenen omdat eiser op grove wijze is bedreigd door beschietingen op zijn auto en woning. Het recht op vrije nieuwsgaring (10 lid 1 EVRM) kan enkel worden beperkt wanneer de wet in deze beperking voorziet en de beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving (art. 10 lid 2 EVRM). Het gerechtsbestuur is in beginsel gerechtigd om op basis van het Protocol Toegangsverlening Gerechtshof Amsterdam het recht op vrije nieuwsgaring te beperken. Of deze beperking noodzakelijk is, dient de voorzieningenrechter in dit geval terughoudend te toetsen, nu een overheidsorgaan een zekere mate van beleidsvrijheid toekomt. In het onderhavige geval kon het gerechtsbestuur echter in redelijkheid niet tot zijn beslissing komen de toestemming in te trekken.

4.5. De voorzieningenrechter is - met [eiser] - van oordeel dat het gerechtsbestuur de ordemaatregel, gebaseerd op voornoemde redenen, in redelijkheid niet kon nemen. Veronderstellenderwijs aannemende dat [eiser] door zijn publicaties op zijn website in combinatie met de grove bedreiging daadwerkelijk een veiligheidsrisico loopt, dan is door de Staat niet onderbouwd - en door [eiser] gemotiveerd betwist - dat dit veiligheidsrisico zich tijdens de zittingen van het Passageproces zou kunnen voordoen. Partijen zijn het erover eens dat het JCS het best beveiligde gerechtsgebouw van Nederland is. De Staat heeft voorbeelden gegeven van de strenge veiligheidsmaatregelen die worden getroffen, zoals dat de bezoekers van het Passageproces al hun bezittingen moeten inleveren voordat zij op de tribune mogen plaatsnemen. Alleen journalisten mogen hun laptop en telefoon mee naar binnen nemen. Dat in dit streng beveiligde complex de veiligheid van bezoekers, procesdeelnemers of medewerkers door de aanwezigheid van [eiser] in het geding zou zijn, valt niet te verwachten. Integendeel, aannemelijk is dat alle betrokkenen en belangstellenden in het JCS veiliger zullen zijn dan daarbuiten. Daarnaast heeft de Staat zelf al aangegeven dat het risico op aanslagen op verdachten (en mogelijk andere bezoekers) van het Passageproces reeds levensgroot aanwezig is. Dat is immers een reden om de zittingen in het JCS te houden. Niet aannemelijk is daarom dat de enkele aanwezigheid van [eiser] de reeds bestaande risico’s vergroot, althans de Staat heeft dit niet nader onderbouwd. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter in zijn overweging dat het recht op vrije nieuwsgaring een belangrijk democratisch goed is en naar de jurisprudentie van het EHRM niet te snel mag worden ingeperkt. In een democratische rechtsstaat zou het een ongewenst signaal opleveren wanneer bedreiging van (misdaad)journalisten tot gevolg zou hebben dat deze journalisten door de overheid uit een rechtszaal zouden worden geweerd.
Dat de ordemaatregel tevens genomen is om het risico te verkleinen dat [eiser] rondom het gerechtsgebouw slachtoffer wordt van een aanslag (en eventuele omstanders met hem), zoals de Staat betoogt, kan de voorzieningenrechter niet volgen. [eiser] is immers enkel de toegang tot het gerechtsgebouw zelf ontzegd. Het staat hem vrij zich rondom het gerechtsgebouw op te houden, zodat de ordemaatregel dit risico geenszins verkleind.
Ten slotte gaat de voorzieningenrechter voorbij aan de stelling van de Staat dat de ordemaatregel noodzakelijk is vanwege een mogelijke procesverstoring. De Staat heeft niets gesteld waaruit kan volgen dat de aanwezigheid van [eiser] (in het JCS en buiten de zittingzaal) op enigerlei wijze procesverstorend zou werken of heeft gewerkt.

4.6. Het voorgaande betekent dat het gerechtsbestuur in redelijkheid niet tot zijn beslissing kon komen om de aan [eiser] verleende toestemming om als journalist toegelaten te worden tot de perskamer in het JCS en om te mogen twitteren tijdens de zittingen van het Passageproces, in te trekken, zodat er sprake is van een ongeoorloofde inbreuk op artikel 10 EVRM.
IEF 15546

Ook access provider moet naw-gegevens afgeven, inbreuk nu niet aannemelijk gemaakt

Rechtbank Midden-Nederland 16 december 2015, IEF 15546; ECLI:NL:RBMNE:2015:8974 (Stichting Brein tegen Ziggo)
Uitspraak ingezonden door Joran Spauwen en Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan en Dirk Visser en Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger. Mediarecht. Brein vordert de naw-gegevens van een van de klanten van Ziggo. Deze klant zou een zogenaamde Spotweb applicatie op haar server hebben geïnstalleerd, welke gebruikt wordt voor illegale downloads. Er wordt getwist over de toepasselijkheid van het Lycos/Pessers-arrest: dit arrest is ook van toepassing is op access providers en niet alleen op hosting providers. Een doelbewust faciliteren en aanmoedigen van auteursrechtinbreuken is onvoldoende aannemelijk gemaakt door Brein. Er kan dan ook niet gesproken worden van onrechtmatig handelen door de klant en Ziggo. De vordering wordt afgewezen.

4.6 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maakt de omstandigheid dat in het arrest Lycos/Pesser sprake was van een hosting provider niet dat het daarin vermelde toetsingskader niet kan worden toegepast op een access provider als Ziggo. Artikel 6:196c BW gaat over aansprakelijkheid voor door de provider opgeslagen informatie, niet over de vraag of een provider zijn medewerking moet verlenen aan de opsporing door auteursrechthebbenden van (rechts-)personen die inbreuk maken op auteursrechten of die dergelijke inbreuken faciliteren en aanmoedigen. Zoals de Hoge Raad in ro. 5.1.4-5.1.6 van het arrest Lycos/Pessers reeds heeft overwogen:
- doet de Richtlijn waarop voormelde bepaling is gebaseerd (nr. 2000/31), geen afbreuk aan de mogelijkheid dat de nationale rechter maatregelen treft die van deze tussenpersonen redelijkerwijs kunnen worden verlangd in verband met op hen rustende zorgvuldigheidsverplichtingen om onwettige activiteiten op te sporen en te voorkomen,
- doet deze Richtlijn geen afbreuk aan de aansprakelijkheid van tussenpersonen in gevallen die buiten de in de Richtlijn omschreven beperkingen vallen, en
- heeft de Nederlandse wetgever in de parlementaire geschiedenis met betrekking tot de omzetting van de Richtlijn expliciet overwogen dat dienstverleners kunnen worden verplicht om informatie te verstrekken waarmee de afnemers van hun dienst kunnen worden geïdentificeerd, en de bron van de informatie bekend te maken.
Deze overwegingen van de Hoge Raad zien niet alleen op de specifieke situatie van die betreffende casus, maar in algemene zin op alle internetdienstverleners die onder die bepaling vallen, dus ook op access providers.

4.12 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Brein in het onderhavige geval onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het de bedoeling was van de klant van Ziggo om derden gebruik te laten maken van de Spotweb app die hij op zijn server had geïnstalleerd, en dat hij dat gebruik heeft aangemoedigd.

4.13 Er zijn een aantal omstandigheden die op een dergelijke bedoeling duiden:
- de klant heeft de Spotweb app bereikbaar gemaakt voor derden door de daarvoor benodigde poort (88) open te zetten voor internetverkeer van buiten zijn lokale omgeving, en de lokale omgeving niet te beveiligen met een wachtwoord,
-de klant heeft de doorzoekbaarheid van de Spotweb app door Google niet uitgeschakeld (productie 12 van Brein),
- rechthebbenden hebben aan Google meldingen gedaan met betrekking tot het lP-adres van de klant (productie 12 van Brein),
- de klant heeft geen onthoudingsverklaring getekend.

4.14 Maar daar staan de volgende omstandigheden tegenover die op het tegendeel duiden:
- de klant is niet de maker van de Spotweb app, maar een gebruiker daarvan die deze op zijn eigen server heeft geïnstalleerd,- op de server van de klant staan niet de auteursrechtelijk beschermde werken zelf of links daar naartoe, maar staat alleen een app die het mogelijk maakt om spots op Spotnet (Usenet) te vinden die verwijzen naar auteursrechtelijk beschermde werken die zich op Usenet bevinden,
- het openstellen van de betreffende poort (88) van zijn server voor internetverkeer van buiten de lokale omgeving kan een ongewild gevolg zijn van het openstellen van poorten voor gewoon internet- en mailverkeer (zoals Ziggo heeft uitgelegd), of bedoeld zijn voor eigen gebruik van de klant, indien hij elders verblijft,
- het niet uitschakelen van de doorzoekbaarheid op Google kan een omissie van de klant zijn geweest; bovendien kan uit productie 12 van Brein niet worden afgeleid dat een enkele zoekactie op een titel van een auteursrechtelijk werk reeds een zoekresultaat op het lP-adres van de klant oplevert: in die productie is immers louter gezocht op het lP-adres van de klant; in ieder geval kan niet geconcludeerd worden dat een auteursrechtelijk beschermd werk op die manier eenvoudiger kan worden gevonden,
- niet gesteld of gebleken is dat derden voordeel hebben bij het gebruik van de Spotweb app die op de server van de klant is geïnstalleerd: vaststaat immers dat iedere internetgebruiker die app kan downloaden van internet en op zijn eigen server kan installeren, dan wel op zijn computer een Spotnet Client kan installeren, en dan dezelfde functionaliteit verkrijgt als met de Spotweb app van de klant van Ziggo,
- niet gesteld of gebleken is dat de klant van Ziggo voordeel haalt uit het laten gebruiken van zijn Spotnet app door derden,
- niet gesteld of gebleken is dat de klant van Ziggo (bv. op intemetfora) reclame heeft gemaakt voor zijn Spotweb app en zo derden heeft aangemoedigd daarvan gebruik te maken, dan wel zelf actiefwas in het spotten van nieuw auteursrechtelijk beschermd materiaal op Usenet, dan wel zelf dergelijke content naar Usenet heeft geupload,
-de klant van Ziggo heeft de Spotweb app zelf offline gehaald. Dat is weliswaar pas gebeurd na sommatie daartoe van Brein (via Ziggo ), maar de reden voor het off line halen (en het niet tekenen van de onthoudingsverklaring) is niet bekend.

4.15 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de aanwijzingen die duiden op een doelbewust faciliteren en aanmoedigen van inbreuken op auteursrechten niet van voldoende gewicht om voldoende aannemelijk te achten dat de klant van Ziggo onrechtmatig heeft gehandeld jegens de bij Brein aangesloten auteursrechthebbenden. Nu dat een basisvoorwaarde is om tot onrechtmatigheid van de weigering van Ziggo (om de NAW-gegevens van de klant te verstrekken) te komen, kan de vordering van Brein niet op de primaire grondslag worden toegewezen.

Lees de uitspraak (pdf/html)
Op andere blogs:
MediaReport
BREIN heeft in principe recht op afgifte persoonsgegevens door internet access provider

IEF 15542

Retweeten van opruiende tweet is in beginsel niet strafbaar

Rechtbank Den Haag 10 december 2015, IEF 15542; ECLI:NL:RBDHA:2015:14365 (Context-zaak)
Mediarecht. Strafrecht. Artikel 131 en 132 Sr. In deze zaak staan negen personen terecht die verdacht worden van o.a. retweets met een jihadistisch en opruiend karakter. De rechtbank onderschrijft dat op Twitter het uitgangspunt geldt: retweet is not endorsement. Dat brengt mee dat het retweeten van een bericht dat op zich als opruiend wordt beoordeeld in beginsel niet strafbaar is ingevolge artikel 131 Sr. Wel valt deze gedraging onder de reikwijdte van artikel 132 Sr. Dat is anders indien uit het commentaar van verdachte bij de retweet blijkt dat hij de inhoud onderschrijft, of wanneer het geretweete bericht past binnen een reeks van berichten van verdachte van dezelfde aard en/of strekking, binnen een bepaalde periode. Hetzelfde geldt ook voor het delen van een hyperlink.

 

11.22 In een aantal gevallen is de ten laste gelegde uiting een retweet van een bericht van een ander, al dan niet voorzien van commentaar van verdachte. De rechtbank onderschrijft dat op Twitter het uitgangspunt geldt: retweet is not endorsement. Dat brengt mee dat het retweeten van een bericht dat op zich als opruiend wordt beoordeeld in beginsel niet strafbaar is ingevolge artikel 131 Sr. Wel valt deze gedraging onder de reikwijdte van artikel 132 Sr. Dat is anders indien uit het commentaar van verdachte bij de retweet blijkt dat hij de inhoud onderschrijft, of wanneer het geretweete bericht past binnen een reeks van berichten van verdachte van dezelfde aard en/of strekking, binnen een bepaalde periode. Hetzelfde geldt ook voor het delen van een hyperlink.

IEF 15540

Suggestie dat getuige anders betrokken was bij Arnhemse Villamoord, is onrechtmatig

Rechtbank Limburg 9 december 2015; IEF 15540; ECLI:NL:RBLIM:2015:10521 (Boek over Arnhemse Villamoord)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Gedaagde is projectleider 'rechterlijke dwaling' aan UMaastricht en heeft samen met vier studenten een boek geschreven met titel "De Arnhemse Villamoord - Valse Bekentenissen" [vgl. IEF 13920]. Gedaagde heeft onrechtmatig gehandeld door in het boek en tijdens tv-programma EenVandaag, beide gewijd aan de zogenaamde Arnhemse Villamoord, te suggereren dat iemand die door justitie is aangemerkt als getuige van een roofmoord wellicht in een andere rol (dan als getuige) bij die moord betrokken was. Het gaat om de ernst van de uitlating, een verdenking of een suggestie en de mate waarin deze steun vindt in het feitenmateriaal. Dit is getoetst aan de criteria van Hof Amsterdam in Deventer Moordzaak ECLI:NL:GHAMS:2009:BI0274. De uitgebreidere onderbouwing van de omstreden suggestie in de procedure kan niet (als het ware met terugwerkende kracht) dienen als onderbouwing van de tekortschietende onderbouwing in het boek. De rechtbank wijst immateriële schadevergoeding toe van € 17.500.

3.1. Inleidend merkt de rechtbank het volgende op. [gedaagde] geeft in de onderhavige procedure een aanzienlijk uitgebreidere onderbouwing van zijn stelling dat er twijfel mogelijk is over de rol van [eiseres] bij de gepleegde roofmoord dan in het boek is neergelegd. Hiervoor geeft [gedaagde] geen onderbouwing; hij stelt in de conclusie van antwoord slechts dat er meer “evidentie” is, die welbewust niet in het boek is opgenomen, maar die in de procedure wél wordt gepresenteerd om, naar [gedaagde] stelt, te laten zien hoe terughoudend de formuleringen zijn en hoe gerechtvaardigd de “tentatieve” beantwoording is van de in hoofdstuk 10 van het boek aan de orde gestelde vraag. In het kader van de beoordeling van de eventuele onrechtmatigheid van de uitlatingen van [gedaagde] zal de rechtbank echter alleen acht slaan op de inhoud van het omstreden boek, waarvan de relevante passages hierboven zijn geciteerd, en op de verklaring van [gedaagde] tijdens de uitzending van EénVandaag op 5 februari 2014. Immers, het verwijt dat [eiseres] [gedaagde] maakt, houdt in dat haar eer en goede naam zijn geschonden door de omstreden publicatie en de uitlating van [gedaagde] in de voornoemde televisie-uitzending. De (potentiële) lezers van het boek en kijkers van de televisie-uitzending zullen de rol van [eiseres] in het gebeurde in beginsel slechts kunnen baseren op hetgeen zij daarover in het boek kunnen hebben gelezen, respectievelijk in het programma hebben gehoord. De nadere onderbouwing van [gedaagde] van zijn suggestie dat [eiseres] niet enkel getuige is geweest van de roofmoord op Van ’t Leven in de onderhavige procedure, kan die lezers, respectievelijk de kijkers van de televisie-uitzending niet bekend zijn, zodat deze onderbouwing derhalve niet met terugwerkende kracht als onderbouwing en rechtvaardiging van de omstreden uitlatingen kan dienen.

3.7. Of [gedaagde] een beschuldiging heeft geuit in de richting van [eiseres] , of dat [gedaagde] slechts zou hebben gesuggereerd dat [eiseres] geen getuige was van de roofmoord, maar daarbij als (mede)dader, dan wel anderszins was betrokken, is op zich niet doorslaggevend. Het gaat om de ernst van de uitlating, zij het een verdenking, dan wel een suggestie, en om de mate waarin die uitlating steun vond in het door [gedaagde] gepresenteerde feitenmateriaal.

3.16. Bij de beoordeling van de in 3.3. genoemde omstandigheden komt de rechtbank tot de volgende conclusies. De omstreden uitlatingen zijn uitlatingen van beschuldigende aard, in die zin dat zij betrokkenheid bij een zeer ernstig delict suggereren. Voor de hand ligt dat vanwege de aard van die uitlatingen deze ernstige gevolgen kunnen hebben voor [eiseres] (a). De misstand die [gedaagde] aan de kaak wil stellen is een ernstige, namelijk dat een negental mensen ten onrechte zou zijn veroordeeld tot lange gevangenisstraffen voor een ernstig delict (b). De omstreden uitlatingen vinden onvoldoende steun in de in het boek en de televisie-uitzending gepresenteerde feiten (c). In het licht van hetgeen omtrent de aspecten a, b en c is overwogen, heeft [gedaagde] zijn beschuldigingen, dan wel suggesties onvoldoende ingekleed (d). [gedaagde] had het nagestreefde doel ook langs een andere, voor [eiseres] minder schadelijke weg met een redelijke kans op spoedig succes kunnen bereiken (e). [gedaagde] had zijn twijfels over de rol van [eiseres] bij de roofoverval, zoals in zijn boek uiteengezet, namelijk ook kunnen delen met de politie en het openbaar ministerie (f). In dat kader is van belang dat de misstand die [gedaagde] aan de kaak heeft willen stellen, is gelegen in zijn stelling dat negen mensen op basis van valse bekentenissen zijn veroordeeld wegens betrokkenheid bij de roofmoord. Die misstand had [gedaagde] ook kunnen aantonen zonder enige suggestie te wekken dat [eiseres] bij de moord betrokken zou (kunnen) zijn. [eiseres] heeft immers niets uit te staan met de gestelde valse bekentenissen. Gelet op het vakgebied van [gedaagde] en, meer in het bijzonder, zijn rol in het project “Gerede Twijfel” en het doel van dat project, zullen derden veel gezag toekennen aan de onderzoeken van [gedaagde] en de conclusies die hij daarbij trekt. Een dergelijke (maatschappelijke) positie heeft [eiseres] niet. Ze is zelf, zonder noodzaak daartoe, zoals de rechtbank hieronder nog zal overwegen, herkenbaar en onder haar volledige eigen naam opgetreden in een televisie-uitzending (h).
IEF 15537

PowNed heeft fragmenten interview vluchteling 'uit zijn verband gerukt'

Vzr. Rechtbank Amsterdam 15 december 2015, IEF 15537; ECLI:NL:RBAMS:2015:8976 (Vluchteling tegen PowNed)
Mediarecht. Syrische vluchteling verblijft in een noodopvanglocatie in Apeldoort. Verslaggeefster van PowNed verzorgt een undercover reportage. De mededeling dat het een 'project for school' betrof, moeten de geïnterviewden niet op bedacht zijn dat het op landelijke televisie of internet geplaatst zou worden. Er wordt  een beeld gecreëerd van een op seks beluste asielzoeker die een gevaar voor de Nederlandse samenleving vormt. Recht op privacy weegt zwaarder dan uitingsvrijheid nieuwsmedium, onder meer omdat de verslaggever niet met open vizier heeft gehandeld en fragmenten uit de context zijn gehaald. De kwalificatie ‘uit zijn verband gerukt’ is voor de vertoonde fragmenten naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook zeker op zijn plaats. PowNed heeft de beelden verwijderd en wordt bevolen om genoemde websites, Google en Yahoo aan te schrijven dit ook te doen. Vluchteling krijgt €2.500 als voorschot op schadevergoeding.

3.2. [eiser] heeft aan zijn vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. PowNed c.s. hebben onrechtmatig jegens hem gehandeld door het maken en uitzenden van het filmpje. De uitzending is een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer en tast zijn eer en goede naam aan. PowNed c.s. heeft de medewerking aan het interview onder valse voorwendselen gekregen, de uitspraken uitgelokt door de vraagstelling en de uitspraken in de uitzending totaal uit hun verband gerukt. Dit binnen een context van een uitzending met als onderwerp de mogelijke gevaren die de komst van vluchtelingen meebrengt voor de Nederlandse samenleving. Door de montage van de beelden, waar alle (leidende) vragen van [verslaggeefster] zijn uitgeknipt, wordt de indruk gewekt dat de vluchtelingen (spontaan) hun afkeer hebben geuit over westerse normen en waarden en wordt van [eiser] een beeld gecreëerd van een intolerante en op seks beluste vreemdeling die een mogelijk gevaar vormt voor de samenleving. Dit blijkt ook uit de (negatieve) commentaren op de fragmenten op Facebook en dergelijke. Op geen enkele wijze wordt recht gedaan aan de inhoud van de interviews, noch wordt rekening gehouden met de kwetsbare positie waarin vluchtelingen zich bevinden. Dit is des te schrijnender nu de vluchtelingenkwestie toch al onderwerp vormt van heftige discussies, waarbij felle reacties niet worden geschuwd. Aldus [eiser] .

4.6. Niet geheel duidelijk is hoe [verslaggeefster] zichzelf in voornoemde context precies heeft geïntroduceerd – omdat daarvan het beeldmateriaal ontbreekt, aangezien dat begint met de zin: “You don’t believe me?” – maar duidelijk is wel dat zij en de cameraman geen openheid van zaken hebben gegeven over hun journalistieke bedoelingen. Integendeel, zij hebben in strijd met de waarheid meegedeeld dat de interviews en de beelden voor eigen gebruik, voor een ‘project’ waren. [verslaggeefster] zegt immers, kennelijk naar aanleiding van vragen die haar op dat punt worden gesteld, aan het begin van de gesprekken met zoveel woorden: “Its only, it’s a project for school. Its only for me.” Later wanneer ‘the government’ ter sprake komt, herhaalt zij: ‘It’s only for me’. Naderhand maakt een van de geïnterviewden zelf ook melding van ‘the project’. De gesprekken vinden plaats in een lacherige, soms flirterige, sfeer, waarbij de interviewster, een jonge vrouw, bij de geïnterviewde (jonge) mannen, zoals blijkt uit het ruwe materiaal, telkens expliciet het onderwerp seksualiteit ter sprake brengt en indringend blijft doorvragen op dit punt. In deze setting komen de geciteerde uitspraken tot stand.

4.13. De genuanceerdere uitspraken van [eiser] en de andere geïnterviewden (te vinden in het ruwe materiaal) over (homo)seksualiteit, meisjes en vrouwen, waarin zij ook ingaan op verschillen tussen de eigen cultuur en de Nederlandse samenleving, zijn niet uitgezonden, maar (afgezien van zijn humoristisch bedoelde uitspraak over het nemen van taxi’s of de bus naar de toiletten) alleen [eiser] ’s ontboezemingen over zijn vergrote ballen en een fragment waarin [eiser] zich negatief uitlaat over homoseksualiteit. Daarbij neemt het fragment over de grote ballen van [eiser] de meeste tijd in beslag (zo’n 30 seconden), terwijl van het overgrote deel van de gesprekken (ongeveer een uur en negen minuten) niets in de uitzending terecht is gekomen. Mede in het licht van de commentaren van Castricum bij de wel vertoonde beelden, waar hij zegt ‘dat een vrouwelijke verslaggever het flink te verduren kreeg’ en opmerkt: ‘dan zal je dit in je huis hebben. En dan?’ en tegen de vrouwelijke studiogast ‘ [naam 4] , ik denk niet dat jij heel lekker slaapt, vanavond’ wordt hierdoor inderdaad, zoals [eiser] terecht heeft gesteld, een beeld gecreëerd van een op seks beluste asielzoeker die een gevaar voor de Nederlandse samenleving vormt. Door de plaatsing van (alleen) fragment 4, onder de titel: “vluchteling; mijn ballen zijn heel groot” op Internet wordt dit beeld nog eens versterkt. De commentaren van derden onder dit Facebookbericht wijzen erop dat het fragment ook in deze zin is opgevat. Het ruwe materiaal rechtvaardigt dat beeld echter niet. Het verhaal van [eiser] vormt een miniem onderdeel van de gevoerde gesprekken, is verteld nadat deze al geruime tijd op gang waren (in het transcript is dit pas aan de orde op pagina 13, in de elfde ‘take’) in een medische context in een informele sfeer, na een zeer expliciete op seksualiteit gerichte vraagstelling van de journaliste, waarbij zij de geïnterviewden bepaalde antwoorden over ‘westerse normen en waarden’ bijna in de mond legt en niet rust voordat zij een door haar kennelijk gewenst antwoord krijgt. De kwalificatie ‘uit zijn verband gerukt’ is voor de vertoonde fragmenten naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook zeker op zijn plaats.

4.20. PowNed heeft de beelden van [eiser] verwijderd van de PowNed website, van PowNed’s Youtube, van de Facebook pagina’s en van uitzendinggemist.nl (tegenwoordig npo.nl). Bij toewijzing van de vordering onder i) heeft [eiser] derhalve geen belang meer. De voorzieningenrechter gaat er daarbij van uit dat PowNed de beelden van genoemde kanalen verwijderd zal houden.

4.21. [eiser] heeft onder ii) gevorderd PowNed te bevelen te (doen) bewerkstelligen dat de fragmenten worden verwijderd van de in de dagvaarding genoemde websites, door middel van het aanschrijven van deze websites en van de zoekmachines Google en Yahoo en daarvan bewijzen over te leggen aan (de raadslieden van) [eiser] . Volgens PowNed is deze vordering niet toewijsbaar, omdat PowNed geen zeggenschap heeft over deze websites, omdat de Nederlandse voorzieningenrechter geen rechtsmacht heeft ten aanzien van buitenlandse websites of ten aanzien van zoekresultaten die naar websites buiten Nederland verwijzen en omdat de vordering te breed zou zijn geformuleerd aangezien een aantal links geen betrekking zou hebben op de fragmenten met [eiser] .