DOSSIERS
Alle dossiers

Overig  

IEF 14580

HvJ EU: Geen uitputting wanneer papieren poster op canvasdoek is overgebracht

HvJ EU 22 januari 2015, IEF 14580; ECLI:EU:C:2015:27; zaak C-419/13 (Art & Allposters tegen Stichting Pictoright)
Uitspraak mede ingezonden door Thijs van Aerde, Houthoff Buruma; Job Hengeveld, Hengeveld advocaten en Vincent van den Eijnde, Stichting Pictoright, Tobias Cohen-Jehoram, Robbert Sjoerdsma, De Brauw Blackstone Westbroek, Peter Claassen en Roderick Chalmers, AKD. Auteursrecht en naburige rechten. Distributierecht. Uitputtingsregel. Begrip ,materiaal’. Overbrenging van de afbeelding van een beschermd werk van een papieren poster op canvas. Vervanging van de drager. Het hof verklaart voor recht:

Artikel 4, lid 2, [harmonisatierichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat de regel van uitputting van het distributierecht niet van toepassing is wanneer een reproductie van een beschermd werk die met toestemming van de auteursrechthebbende in de EU in de handel is gebracht, nadien een vervanging van de drager ervan heeft ondergaan zoals de overbrenging van die op een papieren poster aangebrachte reproductie op een canvasdoek, en in die nieuwe vorm opnieuw in het verkeer wordt gebracht.

Gestelde vragen [IEF 12863]:

1)      Beheerst artikel 4 [van richtlijn 2001/29] het antwoord op de vraag of het distributierecht van de auteursrechthebbende kan worden uitgeoefend ten aanzien van een reproductie van een auteursrechtelijk beschermd werk dat door of met toestemming van de rechthebbende in de EER is verkocht en geleverd, indien deze reproductie nadien een wijziging ten aanzien van de vorm heeft ondergaan en in die vorm opnieuw in het verkeer wordt gebracht?

2)      a)     Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, is dan de omstandigheid dat sprake is van een wijziging als in vraag 1 bedoeld, van betekenis voor het antwoord op de vraag of uitputting als bedoeld in artikel 4, lid 2, [van richtlijn 2001/29] wordt verhinderd of doorbroken?

b)      Indien het antwoord op vraag 2(a) bevestigend luidt, welke maatstaven dienen dan te worden aangelegd om van een wijziging ten aanzien van de vorm van de reproductie te spreken die uitputting als bedoeld in artikel 4, lid 2, [van richtlijn 2001/29] verhindert of doorbreekt?

c)      Laten die maatstaven ruimte voor de in het nationale recht in Nederland ontwikkelde maatstaf, inhoudende dat van uitputting niet langer sprake is op de enkele grond dat de wederverkoper de reproducties een andere vorm heeft gegeven en ze in die vorm onder het publiek heeft verspreid (HR 19 januari 1979, NJ 1979/412, Poortvliet)?

Op andere blogs:
Futureofcopyright.com
Wieringa advocaten
Hoogenraad & Haak

IEF 14569

Verbod Tom Kabinet beperkt tot doorverkoop van illegaal verkregen e-books

Hof Amsterdam 20 januari 2015, IEF 14569; ECLI:NL:GHAMS:2015:66 (NUV tegen Tom Kabinet)
Uitspraak mede ingezonden door Christiaan Alberdingk Thijm, bureau Brandeis. Auteursrecht. Kort geding [IEF 14055]. Reikwijdte UsedSoft-arrest HvJ EU. Verkoop van legaal gedownloade e-books via website kan vooralsnog niet onrechtmatig worden geacht. Het hof verbiedt Tom Kabinet wel om een online dienst aan te bieden waarop illegaal gedownloade e-books kunnen worden verkocht. Wanneer Tom Kabinet er alsnog in slaagt om voldoende effectieve maatregelen te nemen om dergelijke content van haar website te weren, dan kan zij zich tot de voorzieningenrechter wenden met een verzoek tot opheffing. Rechtspraak.nl: Feitelijk verbod website Tom Kabinet.

3.5 (...) Het hof is voorts met de voorzieningenrechter van oordeel dat het verwijt van Tom Kabinet dat NUV c.s. voorafgaand aan de onderhavige procedure onvoldoende getracht hebben het gevorderde door het voeren van overleg met Tom Kabinet te bereiken gegrond is. Voor zover NUV c.s. hun vordering op de voet van artikel 3:305a BW als collectieve actie hebben ingesteld, mede namens uitgeverijen die niet bij hen zijn aangesloten noch procesvolmachten hebben verleend, strandt deze hierop.
3.6. Dat NUV c.s. er (los van het voorgaande) belang bij hebben om Tom Kabinet te beletten covers van door hun leden uitgegeven boeken en/of daarop geplaatste teksten te openbaren, is door hen onvoldoende toegelicht, zodat in het midden kan blijven of – zoals Tom Kabinet aanvoert – hierop de beperking voorzien in artikel 15a van de Auteurswet (het citaatrecht) van toepassing is.

3.7.2 (...) Dat Tom Kabinet op dit moment voldoende in staat is om te controleren of e-books op rechtmatige wijze door de aanbieder daarvan zijn verkregen en dat de door haar genomen maatregelen voldoende zijn om de doorverkoop van illegale e-books via haar website op adequate wijze te bestrijden, wordt door NUV c.s. echter betwist en is door Tom Kabinet in het licht van die betwisting niet voldoende aannemelijk gemaakt. Het hof verwerpt het betoog van Tom Kabinet voor zover dat inhoudt dat het aan NUV c.s. (c.q. de uitgevers) is om haar behulpzaam te zijn bij het treffen van de juiste/effectieve maatregelen en om de website van Tom Kabinet voortdurend in de gaten te houden teneinde deze in staat te stellen om via de door haar gehanteerde ‘notice and take down’ procedure illegale e-books van haar website te verwijderen. De verantwoordelijkheid voor het treffen van adequate maatregelen tegen inbreukmakende handelingen rust in de eerste plaats op Tom Kabinet die deze immers op de geschetste wijze faciliteert.
3.7.3. Het hof zal dan ook het door NUV c.s. gevorderde verbod in beperkte vorm toewijzen, waarbij het hof aantekent dat indien Tom Kabinet er alsnog in zou slagen om voldoende effectieve maatregelen te nemen om illegaal verkregen e-books van haar website te weren zij zich tot de voorzieningenrechter kan wenden met het verzoek dit verbod op te heffen.

Op andere blogs:
KluwerCopyrightBlog
Dirkzwager
AKD
NVJ
Charlotte's Law

IEF 14561

Vorderingen op tekeningen voor halffabricaten in de snackindustrie ondeugdelijk

Hof Amsterdam 23 december 2014, IEF 14561; ECLI:NL:GHAMS:2014:5823 (Vervalsing halffabricaten snackindustrie)
In kort geding: ECLI:NL:RBNHO:2014:3785. Vorderingen van appellant in verband met vervalsen en/of kopiëren van tekeningen ten behoeve van halffabricaten in de snackindustrie zijn niet gebaseerd op auteursrechten, een octrooirecht of bescherming van knowhow. Dergelijke rechten heeft hij niet, zo heeft hij bij pleidooi nog eens met zoveel woorden gesteld. De wel aangevoerde grondslagen van uitleners (7A: 1781 BW) en bruikleners (7A:1772 BW) en de onrechtmatige daad 6:162 BW zijn echter ondeugdelijk.

2.1. Stellende dat hij een productielijn ten behoeve van halffabricaten in de snackindustrie heeft ontworpen en laten tekenen, dat deze productielijn in zijn opdracht in 2000/2001 in een fabriek in Libanon is gebouwd en geïnstalleerd, dat hij zijn tekeningen aan [geïntimeerde] - in verband met een door deze te coördineren bouw van een derde productielijn in Nederland - heeft uitgeleend en dat hij weliswaar die tekeningen van [geïntimeerde] heeft teruggekregen maar [geïntimeerde] in strijd met het bepaalde in art. 7A:1781 BW en/of art. 6:162 BW de tekeningen heeft veranderd (vervalst) en/of gekopieerd, heeft [appellant] in de eerste aanleg van dit kort geding de hiervoor onder 1 vermelde vorderingen tegen [geïntimeerde] ingesteld. Na verweer van [geïntimeerde] heeft de voorzieningenrechter de vorderingen bij het bestreden vonnis afgewezen en [appellant] in de proceskosten verwezen. Tegen deze beslissing en de gronden waarop zij berust komt [appellant] in dit hoger beroep op. Het hof oordeelt als volgt.

2.2. [appellant] heeft bij herhaling, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, aangegeven dat hij zijn vorderingen niet baseert op hem toekomende auteursrechten, een hem toekomend octrooirecht of op bescherming van knowhow: dergelijke rechten heeft hij niet, zo heeft hij bij pleidooi in hoger beroep nog eens met zoveel woorden gesteld. Tegen deze achtergrond kan, mede gelet op het feit dat [appellant] zijn tekeningen (kennelijk in ongeschonden staat) heeft teruggekregen, in art. 7A: 1781 BW [red. jo. 7A:1772 BW] geen deugdelijke grondslag van het gevorderde worden gevonden evenmin als, bij gebreke van daartoe aangevoerde relevante feiten en omstandigheden, in art. 6:162 BW.

IEF 14552

Hardware-AMvB's strijdig met verbod op willekeur

Rechtbank Den Haag 14 januari 2015, IEF 14552; ECLI:NL:RBDHA:2015:798 (Acer/Staat, Nokia/Staat)
Uitspraak ingezonden door Arnout Groen, Hofhuis Alkema Groen. Thuiskopie. Onverbindende AMvB's. Schadeplicht. Stichting Thuiskopie niet aansprakelijk. Uit het dictum: De rechtbank verklaart voor recht dat de Staat door het vaststellen en effectueren van de AMvB's in strijd heeft gehandeld met het verbod op willekeur, dat daardoor de AMvB's partieel onverbindend zijn, voor zover de onderbouwing van de bij de AMvB's vastgestelde vergoedingen is gebaseerd op schade ten gevolge van kopieën uit ongeoorloofde bron. De Staat heeft door het (doen) effectueren van de AMvB's onrechtmatig gehandeld en schadeplichtig is jegens Aces c.s. en Nokia. De rechtbank is van oordeel dat Stichting De Thuiskopie niet naast de Staat aansprakelijk is voor de mogelijk door Acer c.s. en Nokia geleden schade. SDT kan namelijk niet worden verweten dat zij uitvoering heeft gegeven aan de AMvB’s. De vorderingen tegen Stichting de Thuiskopie worden afgewezen.

Consequenties
4.41. Uit het voorgaande volgt dat de Staat in redelijkheid niet tot de bij de AMvB’s vastgestelde vergoedingen heeft kunnen komen in verband met het verbod op willekeur (vgl. 4.5). Nu uit het SONY-advies en het tot aan het pleidooi door de Staat zelf gehuldigde standpunt moet worden geconcludeerd dat de bedragen in de AMvB’s deels een billijke vergoeding inhouden voor kopieën uit legale bron, is de rechtbank van oordeel dat de AMvB’s niet geheel, maar partieel onverbindend zijn jegens Acer c.s. en Nokia.

4.42. Bij het oordeel dat de schending van het verbod op willekeur in dit geval niet leidt tot gehele onverbindendheid van de AMvB’s weegt zwaar dat rekening moet worden gehouden met de voorschriften van het Unierecht. De Staat heeft er terecht op gewezen dat het Unierecht de rechtbank verplicht om binnen haar bevoegdheden al het mogelijke te doen om de volle werking van de richtlijn en de daarmee nagestreefde doelstelling te verzekeren. Die richtlijn houdt voor de Staat de resultaatsverplichting in om, binnen het kader van zijn bevoegdheden, te verzekeren dat de billijke compensatie daadwerkelijk wordt geïncasseerd (vgl. HvJEU 16juni 2011, nr. C-462/09, ECLI:NL:XX:2011:BQ9325, Opus (hierna: het Optis-arrest), punt 24, 25, 33 en 34). Indien de AMvB’s jegens Acer c.s. en Nokia geheel onverbindend zouden moeten worden geacht, zou terugkijkend vanaf 1 januari 2013 geen geldige regeling bestaan op grond waarvan de rechthebbenden bij eiseressen een billijke compensatie kunnen incasseren voor het kopiëren voor privégebruik, terwijl in artikel 16c lid 1 Aw wet een restrictie op het in artikel 2 van de richtlijn bedoelde reproductierecht blijft bestaan. Alsdan is het vereiste rechtvaardig evenwicht van rechten en belangen zoek.

Aansprakelijkheid SDT
4.49. De rechtbank is van oordeel dat SDT niet naast de Staat aansprakelijk is voor de mogelijk door Acer c.s. en Nokia geleden schade. SDT kan namelijk niet worden verweten dat zij uitvoering heeft gegeven aan de AMvB’s, alleen al omdat van volledige onverbindendheid van deze AMvB’s geen sprake is en - voor zover al te voorzien was dat aan de AMvB’s een gebrek kleefde - het niet aan SDT was om te bepalen tot welk bedrag geheven diende te worden ten behoeve van de thuiskopieën afkomstig van legale bronnen.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
Solv

IEF 14515

Geen auteursrecht op verhaallijn en elementen De Eetclub

Rechtbank Midden-Nederland 24 december 2014, IEF 14515 ; ECLI:NL:RBMNE:2014:7198 (Saskia Noort en Ambo/Anthos uitgevers tegen Stavorinus en Uitgeverij De Compagnie)
Uitspraak ingezonden door Arnout Groen en Aimée van Hattum, Hofhuis Alkema Groen. Noort is boekauteur van o.a. 'De Eetclub', zij spreekt Stavorinus, auteur van het boek 'Het Reservaat' op grond van haar auteursrechten op de verhaallijn en benoemde elementen (o.a. beroepen van personages en decor), ze betoogt ook slaafse nabootsing. Na afzonderlijke beoordeling komt slechts één van de 29 verschillende elementen voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking, daarop wordt geen inbreuk gemaakt (r.o. 4.10 - onder r. en 4.11). De rechtbank is van oordeel dat het verhaal 'Het Reservaat' voor wat betreft de auteursrechtelijke trekken in zodanige mate afwijkt van 'De Eetclub', dat niet van een inbreuk gesproken kan worden. Veel gezichtsbepalende verhaalelementen komen niet voor in Het Reservaat en de climax is zeer verschillend. De vorderingen worden afgewezen.

De 29 elementen afzonderlijk beschouwd
4.10. Hieronder zal de rechtbank de verschillende 29 elementen afzonderlijk beoordelen op auteursrechtelijke bescherming, mede in het licht van de bezwaren die Stavorinus c.s. daartegen heeft ingebracht. De rechtbank zal bij deze beoordeling tevens aangeven op welke wijze ieder element in De Eetclub respectievelijk Het Reservaat is uitgewerkt.

4.11. De conclusie uit het voorgaande dient te zijn dat van de 29 elementen uh De Eetclub die Noort c.s. heeft aangevoerd, 28 op zichzelf niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Daarop kan Stavorinus c.s. geen inbreuk hebben gemaakt. Met betrekking tot het ene element dat wel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt (sub r) geldt dat Stavorinus c.s. de element niet heeft overgenomen en daarop derhalve geen auteursrechtelijke inbreuk heeft gemaakt.

Het verhaal van de De Eetclub
4.12. Vervolgens komt de vraag aan de orde of het verhaal van De Eetclub auteursrechtelijk is beschermd en zo ja, of Stavorinus c.s. met Het Reservaat daarop inbreuk maakt. Deze vraag is nog steeds relevant, ook nu hierboven geoordeeld is dat 28 elementen, ieder voor zich en afzonderlijk beschouwd, niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen, omdat de combinatie van op zichzelf niet oorspronkelijk elementen wél het persoonlijk stempel van de maker kan dragen en dat van een inbreuk daarop sprake kan zijn indien de in de originele combinatie gelegen auteursrechtelijke beschermde trekken herkenbaar worden overgenomen.

4.24. De rechtbank is van oordeel dat het verhaal Het Reservaat voor wat betreft de auteursrechtelijke trekken in zodanige mate afwijkt van De Eetclub, dat niet van een auteursrechtelijke inbreuk gesproken kan worden. Dit oordeel is mede gebaseerd op de verschillen tussen De Eetclub en Het Reservaat.

4.25. In punt 4.9 is al aangegeven dat 14 van de 29 door Noort c.s. aangevoerde elementen door Stavorinus c.s. in Het Reservaat op een geheel eigen en verschillende wijze zijn uitgewerkt. Het betreft de elementen a (tweede deel), f, g, h, i, 1, n, o, q, r, s, u, v, en w. Deze elementen roepen derhalve niet een gelijkenis op tussen beide boeken, zoals door Noort c.s. gesteld, maar dragen bij aan het eigen afwijkende totaalbeeld van Het Reservaat.

Lees de uitspraak (pdf / html)

IEF 14470

Prejudiciële vragen over auteursrechtinbreuk door een derde via een wifi-netwerk

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 3 november 2014, IEF 14470, zaak C-484/14 (McFadden)
Auteursrecht. IPKat: If a person offers [free] non-password-protected access to the Internet [this is what apparently Mr McFadden deliberately did, so that everybody could connect to his shop's WLAN], and an unknown user passes a piece of copyright-infringing music over that Internet connection [this is what happened four years ago], then can the person offering the Internet access be absolved of legal liability on the basis that he is but a ‘mere conduit’ under [Article 12 of] the EU’s ‘E-Commerce’ Directive 2000/31/EC [read in light of Recital 42 in the preamble to this very directive]?

Gestelde vragen:

1. Is the first half-sentence of Article 12(1) (...) in conjunction with Article 2(a) of Directive 2000/31/EC ('Directive on electronic commerce'), in conjunction with Article 1 point 2 of Directive 98/34/EC as amended by Directive 98/48/EC, to be interpreted as meaning that 'normally provided for remuneration' means that the national court must establish whether a. the person specifically concerned, who claims the status of service provider, normally provides this specific service for remuneration, or b. there are on the market any providers at all who provide this service or similar services for remuneration, or c. the majority of these or similar services are provided for remuneration?

2. Is the first half-sentence of Article 12(1) of (...) Directive on electronic commerce') to be interpreted as meaning that 'provision of access to a communication network' means that the only criterion for provision in conformity with the Directive is that access to a communication network (for example, the internet) should be successfully provided?

3. Is the first half-sentence of Article 12(1) (...) in conjunction with Article 2(b) of 'Directive on electronic commerce', to be interpreted as meaning that, for the purposes of 'provision' within the meaning of Article 2(b) of 'Directive on electronic commerce', the mere fact that the information society service is made available, that is to say, in this particular instance, that an open Wireless Local Area Network is put in place, is sufficient, or must the service be 'actively promoted', for example?

4. Is the first half-sentence of Article 12(1) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce') to be interpreted as meaning that 'not liable for the information transmitted' precludes as a matter of principle, or in any event in relation to a first established copyright infringement, any claims for injunctive relief, damages or payment of the costs of the warning notice and court proceedings which the person affected by a copyright infringement pursues against the access provider?

5. Is the first half-sentence of Article 12(1) in conjunction with Article 12(3) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce') to be interpreted as meaning that the Member States must not to allow the national court, in substantive proceedings against the access provider, to make an order requiring the access provider to refrain in future from enabling third parties to make a particular copyright-protected work available for electronic retrieval from online exchange platforms via a specific internet connection?

6. Is the first half-sentence of Article 12(1) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce') to be interpreted as meaning that, in the circumstances of the main proceedings, the provision contained in Article 14(1)(b) of Directive 2000/31/EC is to be applied mutatis mutandis to a claim for a prohibitory injunction?

7. Is the first half-sentence of Article 12(1) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce') in conjunction with Article 2(b) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce') to be interpreted as meaning that the requirements applicable to a service provider are confined to the condition that a service provider is any natural or legal person providing an information society service?

8. If Question 7 is answered in the negative, what additional requirements must be imposed on a service provider for the purposes of interpreting Article 2(b) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce')?

9.
(a) Is the first half-sentence of Article 12(1) of Directive 2000/31/EC of the European Parliament and of the Council of 8 June 2000 on certain legal aspects of information society services, in particular electronic commerce, in the Internal Market ('Directive on electronic commerce'), taking into account the existing protection of intellectual property as a fundamental right forming part of the right to property (Article 17(2) of the Charter of Fundamental Rights of the European Union) and the provisions of the following directives on the protection of intellectual property, in particular copyright:

- Directive 2001/29/EC of the European Parliament and of the Council of 22 May 2001 on the harmonisation of certain aspects of copyright and related rights in the information society;

- Directive 2004/48/EC of the European Parliament and of the Council of 29 April 2004 on the enforcement of intellectual property rights, and taking into account the freedom of information and the fundamental right under EU law of the freedom to conduct a business (Article 16 of the Charter of Fundamental Rights of the European Union), to be interpreted as meaning that it does not preclude a decision of the national court, in substantive proceedings, whereby the access provider is ordered, with costs, to refrain in future from enabling third parties to make a particular copyright-protected work or parts thereof available for electronic retrieval from online exchange platforms via a specific internet connection and it is left to the access provider to determine what specific measures he will take in order to comply with that order?

(b) Does this also apply where the access provider is in fact able to comply with the prohibition imposed by the court only by terminating or password-protecting the internet connection or examining all communications passing through it in order to ascertain whether the particular copyright-protected work is unlawfully transmitted again, and this fact is apparent from the outset rather than coming to light only in the course of enforcement or penalty proceedings?

Op andere blogs:
IPKat

IEF 14463

Staking 'nepbrieven' over gewonnen reis op briefpapier

Vzr. Rechtbank Overijssel 5 december 2014, IEF 14463; ECLI:NL:RBOVE:2014:7120 (Vera Hotel tegen Noord-West-Touristik c.s.)
Uitspraak ingezonden door Derya Ada, Kneppelhout & Korthals. Auteursrecht. Handelsnaamrecht. Vera Hotel is een keten voor vakantiereizen naar Turkije. NW-Touristik heeft aan consumenten een brief gestuurd over het winnen van een reis naar de Turkse Riviera met een Vera Hotel-logo. Zij meent dat er een overeenkomst tot stand is gekomen met de (pseudo-)vertegenwoordiger met als doel de bezettingsgraad van hotelkamers buiten het seizoen te verbeteren. Het is onvoldoende aannemelijk dat de overeenkomst tot stand is gekomen. Vorderingen handelsnaamrecht, auteursrecht, domeinnaamrecht, rectificatie en opgave worden toegewezen. Proceskosten ex 1019h Rv van €75.597,70 worden gematigd tot €15.000.

Lees de uitspraak (pdf/html)

 

IEF 14438

Levering door bezitsoverdracht in Nederland is 'importeren'

Rechtbank Den Haag 3 december 2014, IEF 14438 (Stichting De Thuiskopie tegen Verbatim)
Uitspraak ingezonden door Hanneke Holthuis, Griffiths advocaten. Thuiskopievergoeding. Verbatim heeft blanco informatiedragers vanuit Duitsland naar Nederland vervoerd en ze in Geleen op een door Nierle opgegeven adres afgeleverd. Levering geschiedde via FCA 'Free Carier' door bezitsoverdracht. Tijdens het vervoer van Duitsland naar Geleen was Verbatim eigenaar en dus importeur in de zin van 16c lid 2 Aw. Dat Nierle statutair is gevestigd in Duitsland is niet relevant. Wel relevant is of de blanco informatiedragers in Nederland in het handelsverkeer zijn gebracht. Voor STOBI-leden, ongeacht of er getrouw aan de thuiskopieregeling wordt uitgevoerd, geldt een korting van 20%, zodat Verbatim (slechts) € 11.731.704,83 verschuldigd is.

 

Met de uitspraak ACI c.s./Thuiskopie c.s. is het verzoek tot aanhouding achterhaald, de gevolgen van de beantwoording van de prejudiciële vragen is niet of nauwelijks door Verbatim uiteengezet. Het oordeel laat onverlet dat er door De Thuiskopie wordt geheven.

Importeur
4.6. Verbatim heeft blanco informatiedragers vanuit Duitsland naar Nederland vervoerd en ze in Geleen op een door Nierle opgegeven adres afgeleverd. Tussen partijen is niet in geschil dat dat op de conditie “FCA” (free Carier) is geschied. De Thuiskopie heeft onweersproken gesteld dat die conditie inhoudt: ‘The seïler hands over the goods, cleared for export, into the disposaÏ ofthe first carrier (named by the bztyer) at the namedpiace. The buyer pays for carriage to the namedpoint ofdeÏiveiy, and risk passes when the goods are handed over to the first carrier’. Levering van de informatiedragers vindt plaats door bezitsoverdracht.2 Die bezitsoverdracht vond, gelet op deze condities, pas plaats in Nederland waar de dragersbij Verbatims transporteur in Geleen zijn afgeleverd. Uit de stellingen van partijen blijkt niet anders. Tijdens het vervoer van Duitsland naar Geleen was Verbatim derhalve eigenaar van de dragers. Verbatim, en niet Nierle, is daarmee de importeur. Daaraan doet niet af dat de levering in Nederland geschiedde op verzoek van Nierle, zoals Verbatim aanvoert. De taalkundige uitleg van het begrip importeur sluit ook aan bij deze gang van zaken.

4.7. Voor zover Verbatim voorts heeft willen bestrijden dat er van invoer in Nederland sprake is, omdat Nierle een rechtspersoon is die statutair gevestigd is in Duitsland, wordt ook dat verweer gepasseerd. Dat feit betekent niet dat er geen sprake kan zijn van invoer in Nederland. Voor de vraag of sprake is van invoer in Nederland is relevant of de blanco informatiedragers in Nederland in het handelsverkeer zijn gebracht. Dat een leverancier of zijn afnemer statutair niet in Nederland is gevestigd, is daarbij niet van belang. Ook buitenlandse rechtspersonen kunnen immers in Nederland handel drijven.

De STOBI-korting
4.12. In het bericht opgenomen in de Staatscourant van 15 december 2006 (aangehaald in 2.12) is vermeld dat voor van de door STOBI-leden te betalen thuiskopievergoeding een korting van 20% zal gelden. Niet ter discussie staat dat Verbatim lid van STOBI is. Verbatim heeft terecht opgemerkt dat dat bericht geen nadere voorwaarden verbonden aan die korting noemt. Dat die korting alleen zou gelden voor STOBI-leden die getrouw uitvoering geven aan de thuiskopieregeling en niet voor STOBI-leden die op grote schaal dragers verkopen zonder de thuiskopievergoeding af te dragen — zoals de Thuiskopie naar voren heeft gebracht — valt niet uit dat bericht af te leiden. Omdat ook overigens door de Thuiskopie niets is aangevoerd dat tot het achterwege laten van deze korting noopt, zal de rechtbank de STOBI-korting toepassen en de gevorderde thuiskopievergoeding met 20% verminderen. Verbatim heeft de berekening van de door de Thuiskopie opgegeven verschuldigde thuiskopievergoeding verder niet bestreden. Dat betekent dat Verbatim verschuldigd is (80% x € 14.664.631,04 =) € 11.731.704,83.

ACI c.s./de Thuiskopie c.s.
4.15. Met deze uitspraak — die aansluit op de door Verbatim voorgestane interpretatie — is het verzoek van Verbatim tot aanhouding van de procedure achterhaald. Welke gevolgen de beantwoording van de prejudiciële vragen in de voor Verbatim gunstige zin behoren te hebben voor de onderhavige procedure, is voorts door Verbatim niet of nauwelijks uiteengezet. Het oordeel van Europese Hof laat onverlet dat de Thuiskopie de door SONT vastgestelde thuiskopie dient te heffen en dat deze door fabrikanten en importeurs dient te worden afgedragen aan de Thuiskopie. Verbatim heeft in ieder geval niet toegelicht hoe deze door haar gewenste beantwoording van vragen door het Europese Hof haar verplichting raakt en welke concrete gevolgen aan de uitspraak van het Europese Hof ten aanzien van haar betalingsverplichtingen dienen te worden verbonden. Hoewel het in de lijn van de verwachting ligt dat de Nederlandse thuiskopieregeling dient te worden aangepast naar aanleiding van deze uitspraak, is op dit moment onvoldoende duidelijk op welke wijze die regeling zal worden aangepast en welke gevolgen dit zal hebben voor reeds verschuldigd geworden vergoedingen zoals die van Verbatim. Verbatim heeft derhalve onvoldoende aangevoerd dat meebrengt dat zij door de uitspraak van het Europese Hof niet langer tot betaling van de bedoelde vergoeding gehouden is.

IEF 14418

BGH: Verkoop van Nintendo-DS-kaarten die technische maatregelen omzeilen

BGH 27 november 2014, IEF 14418 (Nintendo-DS II)
Vgl. HvJ EU: IEF 13453. Er worden adapters met een uitneembare flash-kaart aangeboden die zijn nagebouwd met dezelfde vorm en grootte zodat ze in een Nintendo-DS passen. Conform § 95a Abs. 3 Nr. 3 UrhG is de verkoop van apparaten die technische maatregelen omzeilen verboden. Dit artikel beschermt ook technische maatregelen ter bescherming van videogames. Omdat de kaarten en de Nintendo-DS in afmetingen zo afgestemd zijn dat alleen Nintendo-DS-kaarten in de console passen, wordt daarmee voorkomen dat er andere spellen ("Raubkopien") kunnen worden gebruikt. Het BGH verwijst de zaak terug naar het Landesgericht München, omdat zij niet getoetst heeft of de inzet van technische maatregelen in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel en of juridische toepassingen niet onevenredig beperkt werden.

Uit het persbericht: Die Klägerin produziert und vertreibt Videospiele und Videospiel-Konsolen, darunter die Konsole "Nintendo DS" und zahlreiche dafür passende Spiele. Sie ist Inhaberin der urheberrechtlichen Schutzrechte an den Computerprogrammen, Sprach-, Musik-, Lichtbild- und Filmwerken, die Bestandteil der Videospiele sind. Die Videospiele werden ausschließlich auf besonderen, nur für die Nintendo-DS-Konsole passenden Speicherkarten angeboten, die in den Kartenschacht der Konsole eingesteckt werden.
(...)
Nach § 95a Abs. 3 Nr. 3 UrhG ist (unter anderem) der Verkauf von Vorrichtungen verboten, die hauptsächlich hergestellt werden, um die Umgehung wirksamer technischer Maßnahmen zu ermöglichen. Diese Vorschrift schützt - so der BGH - auch technische Maßnahmen zum Schutz für Videospiele. Bei der konkreten Ausgestaltung der von der Klägerin hergestellten Karten und Konsolen handelt es sich um eine solche Schutzmaßnahme. Dadurch, dass Karten und Konsolen in ihren Abmessungen so aufeinander abgestimmt sind, dass ausschließlich Nintendo-DS-Karten in die Nintendo-DS-Konsolen passen, wird verhindert, dass Raubkopien von Videospielen der Klägerin auf den Konsolen abgespielt und damit unbefugt vervielfältigt werden können. Die von der Beklagten zu 1 vertriebenen Adapterkarten sind auch hauptsächlich zur Umgehung dieser Schutzvorrichtung hergestellt worden. Die Möglichkeit des Abspielens von Raubkopien bildet den maßgeblichen wirtschaftlichen Anreiz zum Kauf der Adapter; die legalen Einsatzmöglichkeiten der Adapter treten demgegenüber eindeutig in den Hintergrund. Das Berufungsgericht hat allerdings nicht geprüft, ob der Einsatz der technischen Schutzmaßnahme den Grundsatz der Verhältnismäßigkeit wahrt und legale Nutzungsmöglichkeiten nicht in übermäßiger Weise beschränkt werden.
IEF 14411

Cartoon in Wilders-clip niet incidenteel noch parodie

Ktr Rechtbank Noord-Nederland 18 november 2014, IEF 14411 (Cartoon in Wilders-clip)
Uitspraak ingezonden Mira Herens, NVJ. Auteursrecht. Inbreuk. Mediarecht. Het betreft de Wilders-videoclip waarvoor de rapper recent strafrechtelijk is veroordeeld [IEF 14387]. Eiser stelt dat zijn cartoon via een 'still'-afbeelding van de video zonder toestemming is geopenbaard op Facebook. Bovendien wil eiser niet geassocieerd worden met de inhoud van de videoclip, omdat zijn reputatie wordt geschaad. Gedaagde stelt dat slechts sprake is van een incidentele verwerking van ondergeschikte betekenis in de zin van art. 18a Aw en wordt beroep gedaan op de parodie-exceptie (art. 18b Aw). De kantonrechter wijst die beroepen af en wijst de vordering met schadevergoeding toe.

Inzake de incidentele verwerking:

5.3. (...) De kantonrechter is  van oordeel dat het onder (...) bedoelde gebruik door verweerder niet als incidenteel gebruik in de zin van dit artikel kan gelden. Uit de door hem geschetste gang van zaken volgt immers dat er geen sprake is geweest van een terloops gebruik van de cartoon, maar zijn er weloverwogen afbeeldingen -waaronder de cartoon- uitgekozen om te gebruiken in de videoclip en op de Facebook-pagina. Het verweer faalt om die reden.

Inzake de parodie-exceptie:

5.4. De kantonrechter is van oordeel dat deze beperking voor het onder (...) bedoelde gebruik door verweerder niet opgaat. De cartoon is wel een karikatuur van Geert Wilders. De cartoon als zodanig is echter niet voorwerp van karikatuur c.q. parodie van/op Geert Wilders. Daarom slaagt ook dit verweer niet.

Inzake reputatieschade:

5.7. Naar het oordeel van de kantonrechter bevat de videoclip van verweerder duidelijk een agressieve lading en is de cartoon derhalve gebruikt in een setting waarmee eiser om zijn moverende - voor de kantonrechter begrijpelijke - redenen niet wenst te worden geassocieerd. Gelet op art. 6:106 lid 1 sub b BW en rekening houdend met alle omstandigheden, acht de kantonrechter een vergoeding van 2500 euro evenredig en billijk.

Lees de uitspraak (html, pdf)

Op andere blogs:
Media Report