Gepubliceerd op woensdag 12 september 2018
IEF 17956
Rechtbank Den Haag ||
5 sep 2018
Rechtbank Den Haag 5 sep 2018, IEF 17956; ECLI:NL:RBDHA:2018:10700 (Nikon tegen ASML en Zeiss), https://www.ie-forum.nl/artikelen/voegingsvordering-zeiss-afgewezen-in-nikon-asml-zaak-wegens-eisen-van-goede-procesorde

Voegingsvordering Zeiss afgewezen in Nikon/ASML zaak wegens eisen van goede procesorde

Rechtbank Den Haag 5 september 2018, IEF 17956; ECLI:NL:RBDHA:2018:10700 (Nikon tegen ASML en Zeiss) Bodemzaak. Voeging.  De voegingsvordering van Zeiss tijdig is ingediend volgens het Versneld Regime in Octrooizaken (VRO-zaak). Maar Zeiss is al vanaf het begin van het geschil nauw betrokken. De indiening op de laatst mogelijke dag leidt ertoe dat Zeiss in de gelegenheid wordt gesteld een conclusie van antwoord in de hoofdzaak te nemen, waarna Nikon en ASML vervolgens zouden kunnen antwoorden. Dat zou de VRO-zaak op onevenredige wijze doorkruisen. Zeiss had dit kunnen voorkomen door haar incidentele vordering tijdig in te stellen en zij had dit gelet op haar betrokkenheid bij de VRO-zaak ook kunnen doen. Het belang van Nikon bij een voortvarende afwikkeling van de VRO-zaal prevaleert. De vordering wordt afgewezen.

 

2.2. De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen. Daartoe is het navolgende redengevend.
2.3. Ingevolge artikel 218 Rv1 wordt de incidentele vordering tot voeging ingesteld bij incidentele conclusie vóór of op de roldatum waarop de laatste conclusie in het aanhangige geding wordt genomen. In deze zaak volgens het Versneld Regime in Octrooizaken (hierna: VRO), waarbij ingevolge de beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 26 april 2017 vaste termijnen zijn bepaald voor het indienen van processtukken, diende op de rol van 8 augustus 2018 te worden geconcludeerd voor antwoord in conventie. Die conclusie was de laatste conclusie in de zaak in conventie. Op deze datum heeft Zeiss haar incidentele conclusie tot voeging, die verband houdt met de procedure in conventie (geen inbreuk want ASML beschikt over een door Zeis verstrekte sub-licentie), genomen en is daarmee volgens de letter van artikel 218 Rv op tijd. Niettemin staan de eisen van een goede procesorde aan de toewijsbaarheid van de incidentele vordering in de weg.
2.4. Nikon heeft terecht aangevoerd dat Zeiss nauw is betrokken bij het geschil tussen Nikon en ASML (advocaten en vertegenwoordigers van Zeiss waren ter zitting aanwezig bij pleidooien in eerdere VRO-zaken tussen beide partijen in deze reeks van elf vergelijkbare zaken) en zij dus van meet af aan op de hoogte moet zijn geweest van de onderhavige procedure (nummer 10 in de reeks), waarin aan Nikon op dezelfde dag verlof is verleend te procederen volgens het VRO als voor de tien andere zaken. Het eerst op de laatst mogelijke dag indienen van de incidentele vordering tot voeging zou er bij toewijzing, gezien het beginsel van hoor en wederhoor, toe leiden dat Zeiss in de gelegenheid wordt gesteld een conclusie van antwoord in de hoofdzaak te nemen, waarna Nikon en ASML vervolgens zouden kunnen antwoorden. Dat zou de VRO-zaak op onevenredige wijze doorkruisen. In de hoofdzaak is het pleidooi bepaald op 11 januari 2019 en zijn termijnen bepaald voor de conclusie van antwoord in reconventie (3 oktober 2018), aanvullende producties op 14 november 2018 en voor reactieve producties op 14 december 2018. Door een nadere schriftelijke ronde tussen Zeiss en Nikon/ASML zouden genoemde termijnen, die reeds op 26 april 2017 bij beschikking zijn vastgesteld, niet meer kunnen worden gehaald, hetgeen verwijdering uit het VRO-regime en dus aanzienlijke vertraging van de procedure (het pleidooi zal dan naar verwachting pas eind 2019 plaatsvinden) tot gevolg zou hebben. Zeiss had dit kunnen voorkomen door haar incidentele vordering tijdig in te stellen en zij had dit gelet op haar betrokkenheid bij de VRO-zaak ook kunnen doen. Deze omstandigheden dienen, in onderling verband en samenhang beschouwd, te worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de door de Hoge Raad bedoelde zin (vgl. HR 28 maart 20142) die er toe leiden dat het belang van Nikon bij een voortvarende afwikkeling van de VRO-zaak dient te prevaleren.
2.5. Los daarvan - en zelfstandig dragend voor het oordeel dat de incidentele vordering dient te worden afgewezen - geldt dat het belang van Zeiss bij voeging, dat ziet op de uitleg van de tussen Nikon en Zeiss (en Nikon en ASML) gesloten Cross-License Agreement en de sublicentie van Zeiss aan ASML, niet kan worden ingezien. Indien in de arbitrageprocedure, waarbij Zeiss partij is en waarin zij samen met ASML verweer voert, in het voordeel van ASML wordt beslist, is de zaak in conventie ten einde. Immers, in dat geval kan ASML zich beroepen op een geldige licentie en maakt zij om die reden geen inbreuk. Indien de arbitrage in het nadeel van ASML uitpakt, is het licentie-argument van ASML uit handen geslagen en heeft Zeiss niet gesteld welk belang zij dan nog heeft bij voeging.
2.6. Zeiss zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.