7 mei 2025
Rechtbank heroverweegt bindende eindbeslissing SBM en wijst alsnog verwijzing naar schadestaat toe

Rb. Amsterdam 7 mei 2025, IEF 22704; ECLI:NL:RBAMS:2025:2871 (Eiser tegen SBM). In het tussenvonnis van 25 september 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat SDM onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiser door uitlatingen in een NRC-interview, een Valor-artikel en de Antwoorden VEB. Andere uitlatingen en de aangifte tegen eiser zijn niet als onrechtmatig aangemerkt. De rechtbank heeft afgezien van verwijzing naar de schadestaat en besloten de schade in deze procedure te begroten. Het verzoek van SBM tot het toestaan van tussentijds hoger beroep is afgewezen. Eiser verzet zich tegen het oordeel dat de aangifte niet onrechtmatig is. Na die aangifte is hij in Kroatië gearresteerd en mocht hij een jaar lang het land niet verlaten. Deze schade kan volgens eiser niet los worden beoordeeld van de schade uit de onrechtmatige publicaties. Hij verzoekt daarom alsnog om verwijzing naar de schadestaat, zodat hij eerst hoger beroep kan instellen om duidelijkheid te krijgen over het punt van aangifte.
De rechter overweegt dat het terugkomen op een bindende eindbeslissing mogelijk is als de goede procesorde dit vereist en de eerdere beslissing berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag. De rechtbank acht dit het geval: door de verwevenheid tussen de gevolgen van de aangifte en de onrechtmatige publicaties is afzonderlijke schadebegroting niet goed mogelijk. De rechtbank komt daarom terug op haar eerdere beslissing en wijst het verzoek tot verwijzing naar de schadestaat toe. In tegenstelling tot het betoog van SBM acht de rechtbank de gestelde schade in voldoende mate aannemelijk. Het verzoek van SBM om terug te komen op de verklaringen voor recht dat SBM onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is, wordt afgewezen. SBM stelt dat eiser geen belang heeft bij deze verklaringen, nu hij zou hebben erkend dat de betreffende publicaties geen zelfstandige schade hebben veroorzaakt. De rechtbank volgt dit niet: eiser heeft juist gesteld dat deze schade niet los kan worden gezien van die uit de aangifte. Daarmee blijft het belang bij de verklaringen voor recht bestaan en wordt het verzoek afgewezen.
Ook het verzoek van SBM om terug te komen op de toewijzing van de rectificatie slaagt niet. Wel wordt de tekst van de rectificatie beperkt tot wat daadwerkelijk als onrechtmatig is aangemerk. De rechtbank verwerpt het betoog dat termen als ‘afperser’ en ‘chanteur’ op zichzelf niet onrechtmatig zijn. Dat het tussenvonnis media-aandacht kreeg, doet aan het belang bij rectificatie niet af. Voor publicatie in het FD ziet de rechtbank geen grond. De rectificatie dient plaats te vinden op de website van SBM (Engelstalig) en in NRC (Nederlandstalig, als advertentie). Het verzoek van SBM om terug te komen op het oordeel over verjaring wordt ook afgewezen. Ook het verzoek om terug te komen op de onrechtmatigheid van de NRC- en Valor-publicaties en de Antwoorden VEB wordt verworpen. Anders dan SBM betoogt, oordeelt de rechter dat de aangevoerde omstandigheden tijdens de procedure voldoende aan de orde geweest. Daarmee blijft het tussenvonnis grotendeels in stand, met uitzondering van de schadeafwikkeling, die in een schadestaatprocedure zal worden beoordeeld.
2.6. In dit geval brengen de eisen van een goede procesorde met zich mee dat de rechtbank terugkomt van de eerdere beslissing om niet te verwijzen naar de schadestaat. Bij die beslissing heeft de rechtbank zich er onvoldoende rekenschap van gegeven dat schade als gevolg van de aangifte en schade als gevolg van de door de rechtbank onrechtmatig geachte publicaties (die onder meer zien op die aangifte), met elkaar zijn verweven en daardoor niet goed apart kunnen worden beoordeeld. Dat [eiser] in de procedure heeft gesteld dat elke door hem gestelde onrechtmatige gedraging op zichzelf leidt tot schade maakt dat niet anders. Weliswaar heeft [eiser] ook de schadecomponenten benoemd, maar door de verwevenheid komt zijn verzoek erop neer dat hij de causaliteitsvraag niet voldoende kan toelichten zolang in hoger beroep de onrechtmatigheid niet opnieuw feitelijk is beoordeeld. Gelet daarop zou het in strijd zijn met de goede procesorde indien de rechtbank vasthoudt aan de bindende eindbeslissing. Het voorgaande betekent dat de voorwaarde voor de eisvermindering niet wordt vervuld en dat de vordering onder VII (r.o. 4.1 tussenvonnis) zal worden toegewezen. In tegenstelling tot het betoog van SBM haalt hetgeen door [eiser] is gesteld de toets van aannemelijkheid van het bestaan van schade.