Gepubliceerd op maandag 28 november 2011
IEF 10576
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Om de gelijkenis te illustreren

Rechtbank Amsterdam 23 november 2011, LJN BU6005 (A. tegen Telegraaf Media Groep N.v.)

BRON: Spitsnet.nl

Sterk gelijkend IEF 10084. Auteursrecht. Portretrecht. Mediarecht. Onrechtmatige daad. P. betoogt de dochter van Michael Jackson te zijn (Telegraaf).

Is het publiceren van foto’s van eiseres in een krant onrechtmatig? De verkeerde rechtspersoon is gedagvaard, daarom worden de vorderingen afgewezen. Op verzoek van partijen vindt desalniettemin een inhoudelijke beoordeling plaats. De krant heeft de foto’s zonder toestemming overgenomen van de website van eiseres. De rechtbank beoordeelt of de foto’s auteursrechtelijk beschermde werken zijn en of publicatie van die foto’s in strijd is met het auteursrecht en het portretrecht.

Amateurportretfoto is niet bijzonder inspirerend of artistiek, zo kan "Aan Telegraaf Media (...) worden toegegeven dat de foto’s geen blijk geven van bijzonder geïnspireerde of opvallende artistieke keuzes, maar de foto’s zijn echter niet ontleend aan een ander werk en evenmin zo triviaal dat daarachter geen creatieve arbeid van welke aard ook valt aan te wijzen. Er is derhalve sprake van auteursrechtelijk beschermde werken" (r.o. 4.8).

Auteursrecht - door derde gemaakt portret - in opdracht - geen toestemming
4.9.  Vervolgens komt de vraag aan de orde bij wie het auteursrecht berust. Terecht stelt Telegraaf Media dat beide foto’s door derden en niet door [A] zijn gemaakt. Door [A] zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat zij – samen met die derden – als maker van de foto’s moet worden aangemerkt. [A] heeft dan ook niet zonder meer als maker van de foto’s het auteursrecht op die foto’s. Het partijdebat heeft zich niet gericht op de vraag of de foto’s in opdracht van [A] zijn gemaakt (in de zin van artikel 20 Aw). In het navolgende zal de rechtbank daar echter veronderstellenderwijs van uitgaan. Met betrekking tot de [naam landgoed]-foto staat vast dat het auteursrecht op de foto niet aan [A] is overgedragen. [A] is dan ook niet de auteursrechthebbende van die foto. Met betrekking tot de portretfoto stelt [A] dat het auteursrecht van de foto wel aan haar is overgedragen. Zij biedt aan de desbetreffende stukken in het geding te brengen. Indien [A] auteursrechthebbende van de portretfoto blijkt te zijn, hetgeen in deze procedure niet is komen vast te staan, wordt met publicatie van die foto in De Telegraaf inbreuk op dat auteursrecht van [A] gemaakt nu [A] geen toestemming voor die publicatie heeft gegeven. Indien er evenwel van wordt uitgegaan dat [A] niet het auteursrecht op de foto’s heeft, geldt dat openbaarmaking door De Telegraaf in beginsel ook onrechtmatig is, zij het jegens de werkelijke auteursrechthebbende, maar dat de openbaarmaking niet reeds om die reden (ook) een onrechtmatige daad jegens [A] oplevert. Niet gesteld of gebleken is dat Telegraaf Media (of Telegraaf Media Nederland Landelijke Media B.V.) toestemming van de werkelijke auteursrechthebbende heeft verkregen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat [A] als opdrachtgevend geportretteerde op grond van artikel 19 Aw daarentegen in beginsel geen inbreuk maakt op het auteursrecht van de makers door de openbaarmakingen op haar website.

4.10.  In artikel 21 Aw is vastgelegd dat openbaarmaking van een portret niet geoorloofd is – als het gaat om een niet in opdracht van de geportretteerde gemaakte portret – voor zover een redelijk belang van de geportretteerde zich daartegen verzet. Als er echter sprake is van een in opdracht gemaakt portret – waar in dit geval van wordt uitgegaan – is artikel 20 Aw van toepassing. Dat artikel bepaalt dat de auteursrechthebbende zonder toestemming van de geportretteerde het portret niet openbaar mag maken. Het gaat in het onderhavige geval echter om de openbaarmaking door een niet auteursrechthebbende.

Opdrachtgevende geportretteerde, toestemming, onrechtmatig
4.11.  Gelet op het systeem van de wet – dat verdergaande bescherming poogt te bieden aan een opdrachtgevende geportretteerde – en in het licht van het partijdebat zoals dat tot op heden is gevoerd, is de rechtbank van oordeel dat in een situatie als de onderhavige ervan uitgegaan kan worden dat in beginsel toestemming van [A] vereist is, wil De Telegraaf het portret mogen publiceren. Het zou immers ongerijmd zijn als [A] zich slechts jegens de maker van de foto, of althans de auteursrechthebbende, kan beroepen op het toestemmingsvereiste en niet jegens een derde, in dit geval De Telegraaf, die zonder daartoe gerechtigd te zijn, zonder toestemming van de maker/auteursrechthebbende en zonder toestemming van de geportretteerde, [A], de foto’s openbaar maakt. Nu tussen partij niet in geschil is dat die toestemming niet is gevraagd, laat staan verleend, staat daarmee in beginsel vast dat De Telegraaf onrechtmatig handelt jegens [A].

4.12.  Telegraaf Media beroept zich in dit verband op de vrijheid van meningsuiting die De Telegraaf als journalistiek medium toekomt op grond van artikel 10 EVRM. De vorderingen tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad, zoals door [A] ingesteld, vormen een repressieve beperking van die uitingsvrijheid. Of een dergelijke beperking in overeenstemming is met artikel 10 EVRM, hangt af van de verdere toetsing. Lid 2 van artikel 10 EVRM bepaalt onder welke omstandigheden aan het recht op uitingsvrijheid beperkingen gesteld mogen worden. Een dergelijk recht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen.

Openbaarmaking, privésfeer, gelijkenis tussen A en B, schadestaatprocedure 
4.15.  [A] heeft de foto’s zelf openbaar gemaakt op haar website. Daar staat tegenover dat publicatie van foto’s op een website niet zonder meer gelijkgesteld kan worden met toestemming (in de zin van het auteursrecht of het portretrecht) voor verdere openbaarmaking door anderen. Ook overweegt de rechtbank dat [A] bij plaatsing op haar eigen website in beginsel zelf enige mate van controle behoudt over de verspreiding van de foto’s en de context waarin die foto’s zijn geplaatst. Daar staat dan weer tegenover dat haar website toegankelijk was voor iedereen, zodat het brede publiek ook op die wijze van de foto’s kennis kon nemen. Dat dient betrokken te worden bij de weging van het beroep van [A] op bescherming van haar privéleven.

4.16.  De ruime bescherming die de pers onder artikel 10 EVRM ten aanzien van haar uitingsvrijheid geniet, ziet – kort gezegd – in de eerste plaats op “debate of general interest to society” (EHRM: 59320/00 24-06-2004) terwijl daar in het onderhavige geval niet zonder meer sprake van is. Het gaat hier om foto’s en, voorzover valt te beoordelen, om berichtgeving met het doel “to satisfy the curiosity of a particular readership regarding the details of the applicant’s private life”. Een dergelijke publicatie “cannot be deemed to contribute to any debate of general interest to society”. De stellingen van Telegraaf Media dat de afbeeldingen in een functioneel verband stonden met het artikel doordat de afbeeldingen de gelijkenis tussen [A] en [B] illustreren en dat die gelijkenis van belang was voor het publiek, acht de rechtbank vooralsnog onvoldoende onderbouwd en daarom onvoldoende om publicaties van de foto’s te rechtvaardigen. Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de publicatie van de foto’s een inbreuk op het privéleven van [A] vormen, zodat zij zich in dat geval terecht beroept op artikel 8 EVRM.

4.17.  Daaruit volgt dat [A] recht zou hebben op vergoeding van – als gevolg van de inbreuk – geleden schade. Omtrent bestaan en hoogte van de vermogensschade stelt [A] echter onvoldoende, zelfs indien wordt uitgegaan van een schending van het gestelde auteursrecht van [A]. Met betrekking tot de immateriële schade geldt het volgende. Een veroordeling tot vergoeding van immateriële schade kan slechts worden uitgesproken als aan de vereisten daarvoor van artikel 6:106 BW is voldaan. In het onderhavige geval legt [A], zo begrijpt de rechtbank, aan haar vordering ten grondslag dat zij in haar eer of goede naam is geschaad. Of [A] door de publicatie van de foto’s in haar eer of goede naam is geschaad, kan de rechtbank echter niet beoordelen zonder daarbij ook de context waarin foto’s zijn gepubliceerd – en dus de inhoud van het artikel in De Telegraaf – te betrekken. Nu daaromtrent niets is gesteld en het artikel niet is overgelegd, kan ook op deze gronden de ingestelde schadevergoedingsvordering niet worden toegewezen. Voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure dient [A] aannemelijk te maken dat zij mogelijk schade lijdt. Nu zij te weinig stelt om aan te nemen dat zij als gevolg van publicatie van de foto’s voor vergoeding in aanmerking komende (vermogens- of immateriële) schade heeft geleden, is aan die voorwaarde niet voldaan.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf).